19.2 C
Amsterdam

Rasit Elibol: ‘Als kind van migranten voer je een meervoudige strijd’

Jaime Donata
Jaime Donata
Journalist gespecialiseerd in kunst & cultuur en politiek.

Lees meer

Groene-journalist Rasit Elibol vertelt in zijn nieuwe booek Vuistslagen over zijn jeugd als kind van migranten en de obstakels in de journalistiek. ‘Het gevoel buitengesloten te zijn heeft mij sterk gevormd.’

Rasit Elibol (1984) groeide op in Wormer als zoon van Turkse migranten. Zijn vader was een communistische vluchteling die Turkije in de roerige jaren tachtig ontvluchtte, zijn moeder werkte zich vanuit de fabriek via avondstudies op tot maatschappelijk werker. Zelf koos Rasit pas later voor de journalistiek: via een cursus in een buurthuis belandde hij op de School voor Journalistiek en uiteindelijk bij het prestigieuze weekblad De Groene Amsterdammer, waar hij zich ontwikkelde tot een scherpe essayist en interviewer. In zijn nieuwe boek Vuistslagen verweeft hij zijn persoonlijke geschiedenis met bredere vragen over migratie, sociale mobiliteit en identiteit in Nederland.

Voor zijn journalistieke werk kreeg Rasit Elibol verschillende prijzen, waaronder de prestigieuze European Press Prize (runner-up), de VPRO Bagagedrager en de Haagse Persprijs. Met een essay over opgroeien in armoede werd hij uitgeroepen tot Meesterverteller door de Stichting Verhalende Journalistiek.

Toen ik je boek las, viel me op dat het niet zozeer voelt als een gevecht tegen het Nederlandse systeem, maar eerder als een gevecht met jezelf. Was dat ook het idee toen je begon met schrijven?

‘Het is het allebei. Het klopt wat je zegt, maar dit boek is gaandeweg ontstaan. Sommige hoofdstukken zijn al eerder als essays verschenen in De Groene Amsterdammer. Maar het gevecht dat je voert met jezelf, komt natuurlijk ook deels door het systeem. Zeker als je opgroeit in armoede, als kind van migranten.’

Wat dreef je?

‘Vaak wordt het publieke debat over migratie, sociale mobiliteit of armoede gevoerd door mensen zonder eigen ervaring. Dat stoorde me, omdat ze vaak geen idee hadden. Ik wilde daar een persoonlijk verhaal tegenover zetten. Mark Rutte zei ooit dat sommige mensen zich moeten ‘invechten’. Dat is ook echt mijn realiteit geweest: ik ben opgeklommen – en kwam veel obstakels tegen. En die mogen niet benoemd worden, je moet vooral blij en dankbaar zijn. Daarom wilde ik ook laten zien dat het niet zwart-wit is. Het gaat niet alleen om vechten tegen een samenleving, maar net zo goed om vechten met jezelf en met wat je van huis uit meekrijgt.’

Tegen wie vocht je dan precies?

‘Ik heb een heel boek nodig gehad om dat uit te leggen. Als kind van migranten voer je eigenlijk een meervoudige strijd. Thuis krijg je een cultuur mee die niet altijd strookt met de buitenwereld. Tegelijkertijd merk je dat de Nederlandse samenleving je nooit volledig als gelijke zal zien. Je balanceert constant tussen die twee werelden. Daar komen nog armoede en intergenerationele problemen bij. En dan had ik nog een letterlijk gevecht: mijn relatie tot geweld, waar ik in het boek ook over schrijf.’

‘Sommige Turkse kinderen mochten niet met mij spelen’

Je groeide op in Wormer. Hoe was dat?

‘Wormer is heel erg wit. Het zou me niet verbazen als de PVV er groot is. Wij woonden in een flat, daar had je wel wat gezinnen met een migratieachtergrond. Maar mijn ouders waren niet religieus; mijn vader was communist. Sommige Turkse kinderen mochten daarom niet met mij spelen. De Nederlanders vonden ons niet Nederlands genoeg, en de Turken vonden ons niet Turks genoeg. Dat gevoel van buitengesloten zijn heeft mij sterk gevormd.’

Je vader kwam in 1980 naar Nederland. Het jaar van de militaire coup in Turkije. Was hij een vluchteling?

‘Ja, dat hij Turkije in die tijd verliet was geen toeval. Hij maakte geen deel uit van de gastarbeidersstroom, dat gold meer voor mijn moeders kant van de familie. Mijn vader was een Turkse communist die mede vanwege de politieke omstandigheden zijn land verliet. In Turkije ontmoette hij mijn moeder, die ook van Turkse afkomst is – maar uit een dorp komt, terwijl mijn vader uit de stad kwam. Ze zijn uitgehuwelijkt.’

Je beschrijft je vader als een man die veel las. Heeft dat jouw eigen schrijverschap beïnvloed?

‘Absoluut. Mijn vader zat vaak aan tafel, soms met een krant, soms met een boek. Ik zag lezen als iets vanzelfsprekends. Er stond in hun slaapkamer een boekenkast, al waren die boeken in het Turks. Daarom interesseerde ik me daar niet voor. Pas toen ik volwassen was zag ik in zijn kast veel Russische klassiekers, communistische schrijvers. Mijn ouders stimuleerden mij wel om te lezen, ook in het Nederlands. Dat heeft mij zeker richting schrijven geduwd.’

En je moeder is later maatschappelijk werk gaan studeren. In je boek schrijf je hoe bepalend dat is geweest.

‘Mijn moeder begon pas later met studeren. Eerst leerde ze de taal, daarna deed ze mbo, hbo en tenslotte zelfs wat vakken op de universiteit. Ik was een jaar of 15 toen ze afstudeerde. Ze was een belangrijk voorbeeld voor mij. Mijn ouders hadden altijd in de fabriek gewerkt. Toen eerst mijn vader ziek werd en vervolgens mijn moeder gezondheidsproblemen kreeg, besloot ze: ‘Ik moet iets anders doen.’ Daardoor zag ik in ons eigen gezin wat het doet als je wat treden opklimt op de sociale ladder.’

Beeld: De Bezige Bij

Wanneer zette jij zelf die stap richting schrijven en journalistiek?

‘Dat gebeurde pas in mijn twintiger jaren. Ik had geen opleiding en duizend baantjes gehad. In Amsterdam Nieuw-West volgde ik een cursus tv-maken in een buurthuis, waar ik een korte documentaire maakte. Dat vond ik geweldig. Toen realiseerde ik me: ik wil hier iets mee doen. Zo ben ik uiteindelijk bij de School voor Journalistiek in Utrecht terechtgekomen. Ik was toen al 24.

‘De eerste jaren werkte ik als freelancer. Ik nam alles aan, ook de rotklusjes, omdat ik dacht: ‘Ik kom van een achterstand, ik moet harder werken. Het voelde als mijn laatste kans om nog iets te maken van mijn leven.’

Hoe heb je de journalistiek ervaren? Is het echt dat ‘witte bolwerk’ waar vaak over gesproken wordt?

‘Ja, het is een wit bolwerk. Ik heb me vaak niet thuis gevoeld op redacties, maar dat ligt vast ook deels aan mezelf. Tegelijkertijd hoor ik van veel collega’s met een migratieachtergrond hetzelfde: je moet je extra bewijzen, en als je een beetje tegengas geeft, word je al snel als lastig gezien.’

Zie je verbetering qua diversiteit in de journalistiek?

‘Het is iets beter dan toen ik vijftien jaar geleden begon, maar nog steeds behoorlijk wit. Je hoeft alleen maar naar colofons te kijken. Bovendien krijgen journalisten met een migratieachtergrond vaak ‘migratie-gerelateerde’ onderwerpen toegewezen: integratie, discriminatie, identiteit. Dat is zonde en natuurlijk geen echte diversiteit.’

Wat vind je van diversiteitsquota en traineeships die redacties inzetten?

‘Ze kunnen werken, maar het is dubbel. Enerzijds zorgen quota en programma’s voor meer diversiteit, anderzijds kan het mensen het gevoel geven dat ze alleen vanwege hun achtergrond zijn aangenomen. Dat heb ik zelf ook ervaren. En het kan ook oneerlijk uitpakken op individueel niveau: ik ken getalenteerde journalisten van Nederlandse afkomst – maar bepaald niet geprivilegieerd – die werden afgewezen omdat ze niet ‘divers genoeg’ waren. Diversiteitsbeleid kan dan voor individuen heel pijnlijk zijn. Toch werkt het, denk ik, wel om het grotere plaatje meer in balans te krijgen. Er is ook sprake van achterstallig onderhoud.’

‘Sociale mobiliteit is voor iedereen ingewikkeld, maar bij kinderen van migranten spelen extra factoren’

Je boek gaat ook over zelf-sabotage die soms komt kijken bij sociale mobiliteit. Is dat een taboe?

‘Ik denk van wel. In Nederland geloven we sterk in het idee dat iedereen gelijke kansen heeft. Als je het maakt, heb je dat aan jezelf te danken. Als je faalt, ligt dat ook aan jou. Maar dat is een mythe. Sociale mobiliteit is voor iedereen ingewikkeld, maar bij kinderen van migranten spelen extra factoren: loyaliteit aan ouders die zelf hun eigen problemen hebben, verwachtingen, ook vanuit een andere cultuur. Ik zie weinig mensen die de sociale klim volledig ongeschonden doorkomen, zeker diegenen met een migratieachtergrond.’

Heb je zelf nog last van bepaalde zaken?

‘Ja. In mijn boek schrijf ik ook over dingen waar ik me voor schaam. Bijvoorbeeld hoe ik mijn ouders verdriet deed in mijn puberteit. Mijn vader is ziek – en niet meer helemaal helder, maar ik heb mijn moeder een aantal hoofdstukken laten lezen. Zij reageerde zoals je hoopt dat je ouders reageren. Ze is vooral trots op me en zei: ‘Ja, het waren toen pittige jaren, maar uiteindelijk viel het mee.’ Terwijl ik jarenlang het gevoel heb gehad dat ik ze echt een rotleven heb bezorgd en het ze nog moeilijker heb gemaakt.’

Hoe wit ben je zelf geworden?

‘Haha, mijn baan is denk ik wel het ‘witste’ aan mij. Er zijn Turken die me verkaasd noemen en Nederlanders die me nooit volledig zien als één van hen. Ik heb ooit zelfs mijn Turkse nationaliteit opgegeven, vooral om praktische redenen, maar dat voelt nu toch dubbel. Ik heb lange tijd een ambivalente verhouding gehad tot Turkije, het altijd een beetje weggestopt. Maar de laatste jaren, vooral sinds ik zelf kinderen heb, kom ik er vaak en graag en zie ik dat het een mooi land is dat onderdeel is van wie ik ben.’

Je ouders komen uit Turkije maar zijn Tjerkessen. Speelt die achtergrond nog een rol?

‘Zeker. De Tjerkessen zijn in de negentiende eeuw door de Russen uit hun gebied verdreven en kwamen terecht in het Ottomaanse Rijk. Die geschiedenis – en de genocide die toen plaatsvond – wordt nog elk jaar herdacht. Mijn moeders familie spreekt nog steeds hun eigen taal, naast het Turks. Zelf ga ik binnenkort voor een VPRO-serie onder meer onderzoek doen naar die roots.’

Je hebt een Surinaamse vriendin. Toeval?

‘Ik ben natuurlijk niet verliefd op haar geworden vanwege haar achtergrond. Zij is half Creools, half Nederlands. Maar we herkennen wel allebei het gevoel van in een tussenpositie zitten. Dat schept een onuitgesproken band.’

‘Achter elk succesverhaal zit een lange weg met obstakels’

Wat hoop je dat lezers meenemen uit jouw boek?

‘Dat sociale mobiliteit complex is, net als migreren. Het gaat niet alleen om kansen pakken of hard werken. Het gaat ook over verlies, schaamte, loyaliteit en identiteit. Ik hoop dat lezers zien dat er achter elk succesverhaal een lange weg met obstakels zit – en dat daar meer erkenning en begrip voor mag zijn.’

Wat zou je jongeren willen meegeven die in vergelijkbare omstandigheden opgroeien?

‘Het klinkt cliché, maar: vind iets waar je echt voor wilt gaan en werk daarvoor. Laat je niet definiëren door anderen. Al is dat moeilijk, want je identiteit hangt ook af van hoe anderen je zien. Maar zelfs als je een moeilijke start hebt, is er altijd een kans om er iets van te maken.’

En hoe kan de samenleving kinderen zonder cultureel kapitaal meer kansen bieden?

‘Ik denk nog vaak aan het programma De Wereld Draait Door. Daar werd weleens lacherig over gedaan, maar voor veel jongeren was dat de eerste kennismaking met schrijvers en kunst. Verheffing, ja. Zulke deurtjes in de muur zijn cruciaal. Niet iedereen groeit op met boeken in huis. We moeten manieren vinden om die kennismaking tóch mogelijk te maken.’

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -