6.9 C
Amsterdam

4 mei-essay over de WIC: een kleine genocidale geschiedenis van Nederland

Yarin Eski
Yarin Eski
Criminoloog. Universitair docent aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.

Lees meer

Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei herdenken we slachtoffers van oorlog en genocide, zoals de Holocaust. Het wordt tijd dat we tevens stilstaan bij oorlogsmisdadigers en genocideplegers van vroeger, zoals de West-Indische Compagnie in hedendaags New York, schrijft Yarin Eski.

Toen ik in 2008 met vrienden een stedentrip maakte naar New York viel mij iets op aan de stad: wij, de Nederlanders. Denk aan de namen Brooklyn (Breukelen) of Harlem (Haarlem), of aan de wereldbekende honkbalclub de Yankees, die refereert aan de Nederlandse namen ‘Jan’ en ‘Kees.’ New York heette namelijk eerst Nieuw Amsterdam en maakte deel uit van de Nederlandse kolonie Nieuw Nederland.

Een verleden waar ik trots op was. Avontuurlijke VOC- en WIC- handelsmissies, bombastische zeeslagen, de Nederlandse Republiek als maritiem pionier, en ga zo maar door. Er is prachtige kunst uit voortgekomen, zoals het schilderij ‘De zeeslag bij Gibraltar’ (1622), dat de overwinning op de Spanjaarden afbeeldt. Er zijn standbeelden gemaakt ter ere van ‘zeehelden’ zoals Piet Heyn in Rotterdam. En zie eens deze lofzang voor de VOC- scheepsbemanning:

Met Porceleyn en Zy,
Safferaan en Koffy-boonen,
En nog meer Goed daar by,
Dit maakt de Vrouwtjes bly:
Jan brengt, ó zelderweken! (bastaardvloek)
Zo levendig uyt Zee,
Zijn Wijf een Zitse (katoenen) Deken,
Met nog twee knassers (manden) Thee.

De Republiek was er één die grensverleggend was en dat koloniale verleden heeft veel exotische producten, welvaart, politieke-economische voorspoed en kennis en wetenschap gebracht. Aan ons.

We weten veel over de VOC, maar minder over de WIC, uitgeschreven, de West-Indische Compagnie. Zo begon New York City als Nieuw Amsterdam: koloniaal eigendom dat monumentaal vastgelegd is in Battery Park, aan de zuidkant van Manhattan waar een beeld de verkoop van Manhattan symboliseert. Voor nog geen dertig euro was Manhattan gekocht door de WIC. In de Schagenbrief uit 1626 staat het zwart op wit: ‘Hebben ’t eylant Manhattes van de wilde gekocht, voor de waerde van 60 gulden’.

De WIC ging met de lokale inheemse bevolking economische banden aan, waardoor ijzerwaren en textiel geruild konden worden tegen pelsen van otters, vossen en beren. De zeevaarders waren onder de indruk van die pelsen, de ‘vreemde’ vruchten zoals pompoenen, en de ‘maiz ende boonen’. Vrij snel leidde economische banden tot nog meer welvaart terug in de Republiek, ook vanwege verminderde concurrentie met andere koloniserende zeemachten. Het ging er bij aanvang kennelijk vredig aan toe, maar niet voor lang.

Inmiddels is er meer publiek besef dat er achter de voorspoed en welvarendheid een nare geschiedenis schuilgaat. Er wordt al meer dan voorheen veel kritischer teruggekeken op het Nederlandse koloniale verleden en de criminele uitbuiting van de volkeren in onze voormalige koloniën. Zo wordt niet meer gesproken in termen van ‘de Gouden Eeuw’, maar ‘de zeventiende eeuw’. Vooral de VOC-geschiedenis staat nu bekend als wreed. Voor de WIC is er weinig aandacht. Ten onrechte.

De Republiek ging namelijk ook in ‘de West’ figuurlijk over grenzen: en wel met genocidaal koloniaal geweld. Maar waar bestond dat geweld dan precies uit?

Door conflicten met de inheemse bevolking, maar ook met de andere koloniserende zeemachten, ontwikkelde de militaire capaciteit van de WIC (evenals de VOC) zich sterk. Een steeds groter gebied kon overheerst worden. Deze expansiedrift ging gepaard met massamoorden en andere genocidale praktijken, schreef historicus Ward Churchill in 1997. Met Willem Kieft als nieuwe gouverneur in Nieuw Nederland werd de redelijk vreedzame verstandhouding rigoureus verstoord.

Dit ontwikkelde zich op deze manier, omdat het thuisfront steeds meer van de luxe wilde genieten waar het gewend aan was geraakt. De natuurlijke bronnen overzees moesten daarin blijven voorzien. Met een machtig legerapparaat had Kieft minder belang bij goede banden en daardoor werd de lokale bevolking onderworpen aan onmogelijk hoge belastingen. Zij moesten meer en meer bevers, bonen en maïs leveren. Kieft achtte deze belasting nodig om Nieuw Nederland en de inheemse bevolking te beschermen tegen vijanden, aldus Churchill.

De verhouding met de inheemse bevolking verslechterde, met name toen de bevolking onderworpen werd aan slavernij. Dit had onrust en een opstand tot gevolg, een rebellie die in 1643 bruut de kop werd ingedrukt door een oorlog die de geschiedenis in is gegaan als de Oorlog van Kieft: ‘To wipe the mouths of the indians.’

Kieft was er echter nog niet van overtuigd dat de opstandigheid definitief de kop was ingedrukt. David Pieterszoon de Vries waarschuwde zijn chef voor de gevolgen van zijn harde optreden en het effect op de WIC-soldaten: ‘Gouverneur, laat dit werk achterwege. U wenst de wilden hun rug te breken, maar u zult onze natie ook vermoorden.’

Kieft deinsde niet terug voor massamoord. Historici weten niet of Kieft opdracht heeft gegeven voor de zogenoemde Pavonia Massacre, die plaatsvond in de nacht van 25 op 26 februari 1643. Wel is met zekerheid te stellen dat hij zijn soldaten achteraf feliciteerde voor wat ze hadden gedaan, schrijft historicus Alan Axelrod.

Kiefts afgezant De Vries was ooggetuige van de Nederlandse soldatenstoet die terugkeerde van Pavonia. Hij tekende in ijzingwekkend detail op dat ‘ze tachtig wilden hadden gemassacreerd of vermoord. Veel wilden hadden ze in hun slaap omgebracht, terwijl ze sommige jonge kinderen van haar moeders borsten afrukten, voor de ogen van de ouders in stukken gekapt, en de stukken in het vuur en in het water gesmeten hadden. Andere zuigelingen hadden ze op houten bordjes gebonden en zo doorhouwen, doorstoken, doorboord en miserabel vermoord dat het een stenen hart zou vermurwen. Sommigen waren in de rivier gesmeten, en als de ouders en moeders de kinderen probeerden te redden, wilden de soldaten die niet weer aan land laten komen, maar ze lieten de ouden met de jongen verdrinken, kinderen van vijf en zes jaar, en ook enige stokoude lieden. Degenen die deze furie nog ontvlucht waren, en zich in de struiken en het riet verborgen hadden, toen die ‘s morgens tevoorschijn kwamen en om een stuk brood bedelden om zich tegen de kou te verwarmen, werden zij in koele bloede vermoord en in het vuur of in het water gestoten. Later kwamen enigen bij ons op het land gelopen, sommigen een hand, sommigen een been afgekapt, enigen droegen hun darmen in hun armen, anderen hadden zulke afgrijselijke houwen, kerven en wonden dat soortgelijk niet erger ooit gebeurd kunnen zijn’.

Kieft ontkende dat hij opdracht gaf voor de beestachtige slachting en heeft met cadeaus en mooie woorden geprobeerd aan lokale stamhoofden zijn excuses aan te bieden. Het stopte echter niet bij de nacht der onschuldigenslachting. De wreedheden duurden nog enkele jaren voort. In totaal zijn onder Kiefts gouverneurschap bijna duizend mensen aan een onmenselijk einde gekomen. Onder het mom van vredesbewaring werden mensen afgeslacht ter waarborging van economische welvarendheid.

Het barbaarse handelen van Kieft en zijn soldaten zorgde voor onvrede thuis in de Republiek. Daardoor moest hij in 1647 terugkomen om verantwoording af te leggen voor de ‘verslechterde situatie’. Kieft heeft zich echter nooit hoeven te verantwoorden, want in september 1647 zonk het schip De Princesse dat hem thuis had moeten brengen. Tijdens het zinken, smeekte hij kennelijk wel om vergiffenis:

‘Het Schip de Princesse voerde den Directeur ende dese getrouwe Patriotten van Nieuw Nederlandt / tot dat het in de verkeerde Canneel op een banck raeckte en in stucken sloegh / alwaer deze Godloose Kieft siende de doode voor d’ooghen/ seer diep suchtende ende twijfelachtich vraeghde aen dese beyde; ‘Vrienden ick heb u te kort gedaen / kunt ghy het my oock vergeven?’’

De dood van Kieft weerhield niet de schuldvraag te stellen. Sterker nog, zijn medewerkers La Montagne en Van Tienhoven gaven hem de schuld, met de boodschap dat de wreedheden op zijn bevel gebeurden, verklaarden zij. Bevel was bevel.

Later, toen Peter Stuyvesant gouverneur van Nieuw Amsterdam was, ging het bloedvergieten door tijdens de Perzikoorlog en de Esopus-oorlogen, beschrijft Churchill. In de eeuwen erna zou de WIC berucht blijven, voornamelijk vanwege de bouw van slavenschepen. Het meest beruchte schip is De Leusden, die dodelijke slaventochten maakte die aan ruim 1.700 Afrikaanse gevangenen het leven heeft gekost, noteerde historicus Leo Balai in 2011.

Presentisme, erkenning en ontkenning en onze genocidale geschiedenis

De WIC-historie is er één van onmenselijk geweld, uitbuiting en perversie. En het is daarmee onze eigen Nederlandse genocidale geschiedenis. Dat verdient uitleg.

Het woord ‘genocide’, laat staan de Genocide Conventie, bestond toch niet toen ons kolonialisme floreerde? Dat klopt. ‘Genocide’ als woord werd pas in 1944, ten tijde van de Holocaust, gemunt door de jurist Raphael Lemkin en kreeg in 1948 pas juridisch effect toen het door de Verenigde Naties bekrachtigd werd in de Genocide Conventie. Maar net zoals verkrachting al bestond voordat het woord werd uitgevonden, zo bestond het fenomeen genocide al voordat men er een woord voor had.

Zoals de existentialist Jean-Paul Sartre aangaf: ‘Het woord ‘genocide’ bestaat nog niet zo heel lang. (…) Het fenomeen is zo oud als de mensheid, en tot dusverre heeft er geen enkele samenleving bestaan wiens structuur voorkomen heeft om deze misdaad te plegen. In elk geval is genocide een product van geschiedenis, en het draagt het merkteken van de samenleving waaruit ze voortkomt.’ Dat wil zeggen dat achteraf, met de kennis van nu, iets van toen nu geclassificeerd kan worden als ‘genocide’.

Maar leidt dergelijk classificeren niet tot foutieve geschiedschrijving en daarmee tot misvattingen en zelfs onbegrip over de geschiedenis? Deze zogenaamde geschiedkundige valkuil wordt ‘presentisme’ genoemd, waarbij men de gebeurtenissen en gebruiken in het verleden begrijpt niet vanuit het kader van de ideeën en perspectieven van toen, maar vanuit die van nu. In het waarschuwen voor, en vervolgens vermijden, van geschiedkundig presentisme schuilt echter het gevaar dat uiteindelijk geen enkele geschiedkundige ooit nog iets zou kunnen zeggen over de geschiedenis.

Een dergelijke monddoodverklaring is levensgevaarlijk voor de (historische) wetenschap en ons collectieve geheugen en herdenken. Daarom dient de geschiedkundige (en elke wetenschapper die schrijft over het verleden) met de kennis van nu het verleden te blijven reconstrueren en communiceren, zelfs al was die kennis toen in dát verleden niet aanwezig. Dergelijk presentisme dient empathisch te zijn; er dient zodoende op gepaste wijze en tot op zekere hoogte óók rekening gehouden te worden met het toen, vanuit het nu.

De historie van de West-Indische Compagnie is er één van onmenselijk geweld, uitbuiting en perversie. Het is daarmee onze eigen Nederlandse genocidale geschiedenis die ook herdacht zou moeten worden

Wat we met de inmiddels opgebouwde kennis van nu over de WIC-kolonisatie kunnen zeggen, is dat deze genocidaal was en voortkwam uit een militaire bevelshiërarchie en een (amoreel) businessmodel waarbij winstoogmerk prevaleerde op menswaardigheid. Maar heeft de WIC dat ook gewild? Dat willen is namelijk een zéér belangrijke juridische voorwaarde om iets als genocide te bestempelen; het gaat om de intentie. Daar is de Genocide Conventie van 1948 duidelijk over.

Het zou overduidelijk zijn dat ‘geen van de veroveraars de grote sterfte gepland of gewild had’, schreef historicus Piet Emmer in 2011. Maar Sartre beweert dat bijvoorbeeld de ‘interventies’ door het Amerikaanse leger in Vietnam koloniale genocide betreffen, want het is ‘niet een zaak van slechts verovering (…) het is, uit noodzakelijkheid, culturele genocide’.

En die koloniale, culturele genocide was gewild: kolonisatie is niet mogelijk zonder systematische eliminatie van onderscheidende kenmerken van de inheemse maatschappij, gecombineerd met de weigering om leden van die inheemse maatschappij te laten integreren in de maatschappij van het koloniserende land of mee te laten profiteren van de kolonisatie, aldus Sartre. Genocide dient ertoe de gekoloniseerde groepen te beroven, vervolgt Sartre, van hun ‘individualiteit, hun cultuur en hun gewoonten, soms zelfs hun taal, en te laten leven in abjecte armoede, als schaduwen, onophoudelijk herinnerd aan hun ondermens-status’. In die zin is koloniseren vrijwel per definitie genocidaal.

Kortom, omdát de WIC geënt was op economische voorspoed van de Republiek en er dáárom volkeren uitgebuit moesten worden, weggejaagd werden, lichamelijk letsel ondervonden en (deels) vernietigd zijn, zijn de handelsmissies en militaire acties van de WIC als genocide te bestempelen.

Van genocide-ontkenning naar zelfconfrontatie in de polder

Dé genocide die het meest ontkend wordt, door de Turkse overheid althans, is de Armeense Genocide aan het begin van de twintigste eeuw. Gezien de genocide door de WIC, maken we ons schuldig aan eenzelfde ontkenningspolitiek. Nederland moet deze en andere zwarte bladzijden onder ogen zien. Dit helpt ons ook om kritischer te kijken naar onze eigen mentaliteit, namelijk de VOC-mentaliteit van het pure markteconomische denken. Want juist dit denken heeft ten tijde van kolonisatie en slavernij tot gewelddadige uitbuiting, massamoord en genocidale uitroeiing geleid.

In genocide en holocaustmusea, maar ook specifieke slavernijmusea wereldwijd vindt al zelfconfrontatie plaats. Neem het Liverpool Slavery Museum, dat een etage recht boven het Maritime Museum in Liverpool is gevestigd. Op een zeer toeristische plek bovendien, namelijk aan de rivier Mersey waar vandaan de slavenschepen vertrokken. Dit museum laat zien dat het Verenigd Koninkrijk de cruciale rol van de havenstad Liverpool gedurende de trans-Atlantische slavernij niet verzwijgt, maar juist draagt en deelt. Zo was er bijvoorbeeld een tentoonstelling met straatborden met daarop de namen van slavenhandelaren en het bijbehorende verhaal. Die straatborden worden overigens nog gebruikt in de daadwerkelijke straten.

Met de WIC-genocide als onderdeel van het Nederlandse koloniale slavernijverleden, kan hetzelfde gebeuren. Concretiseer dat de WIC-genocide inderdaad genocide was. Dit is zo simpel als het benoemen van genocidale praktijken van de WIC en vertellen wat er is gebeurd. Ooggetuigenverslagen, zoals die van de WIC-soldaten die terugkeerden van de onschuldigenslachting in Pavonia, dienen onder de publieke aandacht te komen en geïllustreerd te worden met beschikbare afbeeldingen (zoals de gravure bovenaan dit stuk).

Dergelijke verhalen en illustraties verdienen dus een plek in kunst-, oorlogs-, en andere soorten musea, net zoals dat met verhalen en foto’s van de Holocaust gebeurt. De genocidale WIC-geschiedenis zou zodoende prima tentoongesteld kunnen worden in het aankomende slavernijmuseum te Amsterdam, in het Tropenmuseum of in het Rijksmuseum. Daarbij is een rol weggelegd voor het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Overigens zouden het NIOD en de opleiding Genocidestudies aan de UvA meer aandacht in de lessenpakketten kunnen besteden aan het genocidale verleden van Nederland.

Naast het museaal tentoonstellen van het genocidale karakter van de Nederlandse kolonisatiedrift dient, net zoals bij verheerlijking van nazisymboliek (wat verboden is), verheerlijking van kolonisatiesymboliek aangepakt te worden. We zouden vraagtekens kunnen gaan zetten bij het politiek-esthetisch inzetten van WIC- en VOC-symboliek, zoals de schepen van toen. Die wordt nog als schoonheid ter vaderlandse trots gepercipieerd, maar ons nationale sentiment zou één kunnen worden van de erkenning van de tweezijdigheid van die koloniale schoonheid en schofterigheid. Een soort dialectiek van mooie spullen van nare origine.

We zouden niet de eerste zijn. Hugo Boss en Volkswagen bestaan nog, maar hebben inmiddels toegegeven dat zij voor de nazipartij hebben gewerkt en daarmee ook mede verantwoordelijk waren voor de Holocaust. Ook Disney heeft onlangs een progressieve zet gedaan en waarschuwde tegen racisme in hun tekenfilms.

Waarschuwingen bij schilderijen van zeeslagen, tropische afbeeldingen van katoenvelden, en portretten van ‘zeehelden’ mogen er (veel meer) komen. Naziparades waren imposant, esthetisch mooi, maar tegelijkertijd (en misschien wel daardoor) vinden we die beelden ijzingwekkend eng, omdát er achter die naziglorie zoveel onmenselijkheid en vernietiging plaatsvond. Stelt u zich eens voor: u gaat naar vrienden om te gaan eten en er hangt boven hun eettafel een schilderij van NSB-leider Anton Mussert of van Adolf Hitler. Dat is onvoorstelbaar en zelfs strafbaar, maar portretten van ‘zeehelden’ als kunst aan de muur vervullen kan wel. Op de website werkaandemuur.nl kun je bijvoorbeeld een portret van slavenhandelaar Johan Maurits van Nassau-Siegen op hip canvas bestellen.

Naar hem is het Mauritshuis in Den Haag vernoemd waarin nu een museum is gevestigd met veel schilderijen uit de zeventiende eeuw. Waarom niet (meer) vertellen wat Maurits zijn precieze rol was in de slavernij? Het wordt dus de kunst om afschuw en reflectie op te wekken bij beelden of portretten van Peter Stuyvesant en Willem Kieft of bij schilderijen van het slavenschip De Leusden, dat een voorloper was op de veewagons waarin Joden naar Auschwitz werden gebracht. De prachtige geschilderde koloniale schepen dienen voor de rillingen te zorgen, want ze brachten vooral dood en verderf. Een dergelijke herwaardering geldt ook voor standbeelden van de koloniale ‘zeehelden’.

Ga bekladding en verwoesting ervan tegen, uiteraard, maar tegelijkertijd ook verheerlijking ervan. Dus Peter Stuyvesants beeld mag blijven staan in New York City, net zoals Christopher Columbus’ beelden zouden moeten blijven staan. Maar leg de volledige, helaas gruwelijke en genocidale geschiedenis erachter uit. Op die manier dringt dit besef door bij de nabestaanden van zowel daders als slachtoffers en bij toekomstige generaties.

In het 4 en 5 mei Denkboek van 2021, een onderwijsproduct over herdenken in het basisonderwijs, wordt aandacht geschonken aan onder andere de geschiedenis van de oorlog in de voormalige Nederlandse koloniën. Leerlingen worden uitgedaagd om zelf eens na te denken over oorlog, herdenking, vrijheid en democratie. Het idee is dat zo ‘deze onderwerpen betekenisvoller en relevanter voor hun eigen leefwereld’ worden, vermeldt de website van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Dit essay daagt u ook uit zoiets te doen. Want hoewel wij kinderlijk onschuldig zijn ten aanzien van het genocidale verleden van de WIC, kunnen we toch, zoals onze kinderen in het basisonderwijs, erover leren, verantwoordelijkheid nemen en de zelfconfrontatie aangaan. Dus tijdens de twee minuten stilte op 4 mei, herdenk dan misschien eens de onschuldigenslachting, zoals hierboven gegraveerd. En denk dan: ‘Ook dít nooit meer’.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -