6 C
Amsterdam

1 gebedshuis voor alle religies is een oud idee

Thomas von der Dunk
Thomas von der Dunk
Publicist. Cultuurhistoricus.

Lees meer

TheHouseOfOne-Berlijn.jpg
Foto: © The House of One

Zaman Vandaag berichtte onlangs over een interessant initiatief in Berlijn om de onderlinge verdraagzaamheid tussen moslims, christenen en joden te bevorderen: The House of One, een groot gebouw waarin voor elk van deze drie monotheïstische wereldgodsdiensten een eigen gebedsruimte zal worden ondergebracht. Het moet het eerste voorbeeld worden van een moskee, kerk en synagoge tezamen onder één dak.

In Berlijn was al zo’n 250 jaar geleden sprake van een dergelijk project, dat toen echter op niets is uitgelopen. Berlijn was toen nog niet de hoofdstad van Duitsland, maar slechts van één van de grootste Duitse vorstendommen, het koninkrijk Pruisen. Pruisen onderscheidde zich in de 18e eeuw van vrijwel alle andere Europese staten door een hoge mate van religieuze tolerantie. In de meeste koninkrijken was maar één officiële godsdienst toegestaan, die van de heersende dynastie zelf.

Ofschoon het in Pruisen regerende vorstenhuis van de Hohenzollern – dat na de Duitse éénwording in 1871 ook tot 1918 de Duitse keizers zou leveren – zelf calvinistisch was, konden ook andersgelovigen – lutheranen, katholieken en joden – vrijelijk hun religie uitoefenen. Zij hadden toestemming om daarvoor ook van buitenaf als zodanig herkenbare bedehuizen neer te zetten. Die mochten ook allemaal torens hebben. Van het hedendaagse gedoe rond de bouw van minaretten – als islamitisch equivalent, met een gelijke symbolische rol, van torens bij kerken – was geen sprake. Omdat Pruisen een dunbevolkt land was, voerden de koningen een bewuste immigratiepolitiek, waarbij godsdienstvrijheid een belangrijke rol speelde om de aantrekkingskracht voor nieuwkomers te verhogen. Toen in 1685 de Franse koning Lodewijk XIV (1638-1715) de Franse Hugenoten verjoeg, heette diens collega in Berlijn hen hartelijk welkom. Binnen twee decennia was één op de drie inwoners van de Pruisische hoofdstad van herkomst een Fransman. Nog steeds is – naast het aantal Poolse – het aantal Franse achternamen in oostelijk Duitsland groot.

De Pruisische koning die vermoedelijk het verste ging wat betreft religieuze tolerantie, was Frederik de Grote (1712-1786). Mede omdat hijzelf vrij weinig ophad met de dogmatiek van het kerkgenootschap, waartoe hij officieel behoorde, stelde hij zich zeer tolerant op. Het belang van zijn land vereiste om zich open te stellen voor migranten, en daarbij deed godsdienst er voor hem niet toe. Ieder moest maar op zijn manier zalig worden, zo liet hij eens weten, ”en mochten er Turken en heidenen komen om het land te bevolken, dan zullen we moskeeën en tempels voor ze bouwen”. Turken hebben zich overigens, ondanks die oproep, toen niet in Berlijn gevestigd.

Kort na zijn troonsbestijging kwam de koning overigens zelf met een uniek initiatief: de bouw, op staatskosten, van een groot koepelvormig gebouw, geïnspireerd op het bekende antieke Pantheon in Rome. Nu niet, zoals bij de oude Romeinen, bedoeld voor alle goden, maar voor alle godsdiensten, voor alle geloofsrichtingen die in Berlijn aanwezig waren. In de door hem gewenste koepelkerk zou in elke nis de eredienst van een ander kerkgenootschap plaats moeten vinden, zodat daadwerkelijk onder één grote koepel ieder op zijn manier zalig worden kon.

Het project was een typisch product van de Verlichting, toen de meest tolerante geesten aan godsdienstige dogmatiek minder waarde hechtten dan aan de godsdienstige ethiek: godsdienst moest niet gaan om het precies naleven van allerlei gedateerde regeltjes, maar van bepaalde eeuwige morele waarden. En, zo redeneerde de koning, de aanhangers van monotheïstische godsdiensten aanbidden toch per definitie dezelfde God. Een zeer actuele thematiek!

Helaas ketste het plan van Frederik de Grote toen af op de onderlinge onverdraagzaamheid van katholieken en protestanten, die elkaar toen nog niet minder verketterden als soennieten en sjiieten nu, en op allerlei kerkrechtelijke bezwaren. Voor katholieken betekende medegebruik van een godshuis door andersgelovigen per definitie een vorm van ontheiliging, en protestanten wilden niet met de afgoderij van heiligenbeelden worden geconfronteerd. Ook dat laatste, het al dan niet vereren van heiligen, vormt nu tussen sjiieten en soennieten, een belangrijk breekpunt.

In Berlijn kwam dat gemeenschappelijke koepelheiligdom toen nog niet tot stand; Frederiks project werd aangepast voor de bouw van een nieuwe katholieke koepelkerk, die nog steeds bestaat, de Hedwigskathedrale. Het plan had overigens nog een aardig staartje in Nederland in de dagen van Napoleon, die er precies dezelfde oecumenische, ondogmatische geloofsopvattingen op na hield. Napoleon heeft zelfs – vergeefs – gepoogd diverse kerkgenootschappen met elkaar te laten fuseren.

Zijn broer Lodewijk Napoleon (1778-1846), van 1806 tot 1810 koning van Holland, heeft zich door Frederiks koepelkerkplan laten inspireren. Toen in Apeldoorn de oude protestantse dorpskerk bouwvallig werd en voor de met Lodewijk uit Frankrijk meegekomen katholieke hovelingen een eigen godshuis nodig was, werden beide behoeften gecombineerd. In opdracht van de koning werd in 1810 een grote koepelkerk voor katholieken en protestanten samen ontworpen, ieder met een eigen ovaalvormige ruimte daarbinnen. Door de abdicatie van Lodewijk nog datzelfde jaar werd het nooit uitgevoerd.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -