Voor mijn vader en veel van zijn generatiegenoten die de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) bewust hadden meegemaakt was de eenwording van Europa de vervulling van een wens: nooit meer oorlog. Dat de kort daarop uitgebroken Koude Oorlog (1945-1989) roet in het eten gooide deed daar niets aan af en de val van de Berlijnse Muur was voor deze generatie een bevestiging van dat streven, een symbolisch moment van hernieuwde samenwerking. Het idee dat wanneer je overlegt en samenwerkt elkaar de hersens niet inslaat en dat je dus bij voorbaat een open gemeenschap van bondgenoten bent die altijd kan uitdijen, dat was het ideaalbeeld. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit de manier waarop Europa zich opnieuw uitvond, een nieuw zelfbeeld creëerde. Dat was natuurlijk niet de eerste keer dat dit gebeurde. In de eeuwen daarvoor werd Europa achtereenvolgens gedefinieerd als christelijk bolwerk, als continent met een uniek politiek regime en in de 18e eeuw als een beschaving, een culturele ruimte. Al die ‘projecten’ bestonden bij de gratie van profilering, exclusiviteit en beeldvorming over ‘de ander’. Het christelijke zelfbeeld was natuurlijk in de eerste plaats gebaseerd op de confrontatie met de islamitische wereld, ontstaan tijdens de kruistochten en later toen de Ottomaanse legers diep in Europa doordrongen. Het zelfbeeld van het Europese continent als een politieke mogendheid vormde de basis voor de latere koloniale overheersing. Het beschavingsproject in de 18e eeuw reduceerde de rest van de wereld tot ‘mensen zonder geschiedenis’, zoals de antropoloog Eric Wolf het zo treffend omschreef. De Europeanen brachten beschaving in alle uithoeken van de wereld. Zij hadden een missie te vervullen.
In al deze projecten was naast uitsluiting ook altijd en onmiskenbaar sprake van een ‘weg naar binnen’. Of het nu ging om bekering, onderwerping of de beschavingsmissie, er waren altijd ideeën hoe de buitenstaanders onderdeel konden worden van het project. Dat had natuurlijk vooral te maken met de politieke en economische macht waarover Europese mogendheden beschikten en hun dominantie in vrijwel de hele wereld. Vanuit die positie kun je genereus zijn.
In-, en uitsluiting zijn dus twee kanten van dezelfde medaille. Het idee van Europa als een ‘postbellum’ samenwerkingsplatform, een steeds uitdijende familie van bevriende naties is een typisch insluitingsverhaal. Maar inmiddels is daar weinig meer van over en is het vooral uitsluiting wat de klok slaat. Europa profileert zich in toenemende mate als een exclusieve economische, politieke en culturele club waarvan steeds meer landen en bevolkingsgroepen bij voorbaat en definitief worden uitgesloten. Ik wil de ideeën over Europa direct na de oorlog vooral niet idealiseren; ook toen was er natuurlijk sprake van uitsluiting, maar op dit moment is Europa op allerlei fronten hoge muren aan het optrekken en ontwikkelt zich steeds meer tot een naar binnen gekeerd pact van bange, maar ook arrogante naties die idealen verkwanselen.
De discussies over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie en de pogingen om voor Poolse migranten andere maatstaven te hanteren bij het reizen binnen de EU, het gênante geklaag over ‘de enorme maatschappelijke impact’ die een handjevol vluchtelingen teweeg kan brengen terwijl landen als Libanon en Turkije miljoenen vluchtelingen moeten opvangen, het feit dat er sinds 1990 al ruim 18.000 vluchtelingen zijn omgekomen in een poging Europa binnen te komen, twee (!) per dag. Alleen al de afgelopen maand is het aantal mensen dat Europa probeert te bereiken weer heel scherp gestegen. Het zijn schrijnende voorbeelden van de hedendaagse opstelling van Europa. Ik was de afgelopen dagen in Napels waar je rond het station het drama van heel dichtbij voelt: Italië vangt vele duizenden vluchtelingen op, Noord-Europa kijkt de andere kant op en zeurt.
De Griekse premier Alexis Tsipras die terecht gehakt maakt van het falende bezuinigingsbeleid van de EU, wordt weggezet als een extremist die ook nog eens zijn rekeningen niet betaalt en tot overmaat van ramp met Vladimir Poetin aan de onderhandelingstafel gaat zitten. Hij wordt op één hoop geveegd met nationalistische angstpredikers als Geert Wilders, Marine Le Pen en Nigel Farage, die de muren om Europa desnoods nog twee keer zo hoog willen maken, maar nog het liefst prikkeldraad om hun eigen land willen zetten.
De ophef over de eclatante overwinning van Syriza en over de stappen die de steeds populairder wordende premier neemt om zijn land uit de economische wurggreep van de EU te halen, brengt pijnlijk duidelijk aan het licht dat er van hoogdravende idealen in Europa nauwelijks meer sprake is. Aan de ene kant worden de duimschroeven bij landen als Griekenland steeds verder aangehaald terwijl er tegelijk niets wordt gedaan aan de schaamteloze zelfverrijking van de bankenmaffia en de systeemfouten in de gehele bancaire sector. De leiders van Europa gedragen zich in toenemende mate als zelfgenoegzame rekenmeesters die anderen graag de maat nemen en niet willen zien dat de morele kloof tussen zeggen en doen steeds groter wordt. Als Europa vindt dat het moreel iets goeds te bieden heeft aan de wereld, dan moet het beginnen de muren rond het fort af te breken.
Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!