De fysiotherapeut, een man van middelbare leeftijd die werkt op bergschoenen, duwt en drukt wat. Te zachtjes, voor mijn gevoel. Aanvankelijk dacht ik dat hij zou kneden en kraken. Al jaren heb ik enorme last van m’n rug. Iets met ongelijke spieren, vroeger als keeper duiken op het stenen voetbalveld en op den duur in korte tijd veel aankomen. Nooit had ik er iets tegen gedaan, totdat het écht niet meer ging; zo ben ik, althans, als het om mijzelf gaat. Maar bij die gedachte wil ik niet lang stilstaan.
Het gevolg is een slechte houding, constateerde de fysiotherapeut meteen. Aanvankelijk begreep ik het als: dat het slecht is hoe ik me door het leven beweeg, figuurlijk, mentaal, hoe ik de alledaagse zaken zie en interpreteer, dat dat heeft geleid tot mijn pijn hier en daar. Maar hij bedoelde het letterlijk. Mijn ruggengraat is niet meer recht en de ene spier trekt, wat weer zorgt voor zeurende pijn elders in mijn lichaam. ‘Zo werkt dat’, zei hij. ‘Het heeft allemaal met elkaar te maken.’
Ik zucht en vraag, als ik voor de zoveelste keer op zijn massagetafel lig, of dit niet dweilen met de kraan open is. De fysiotherapeut begrijpt dat ik doel op mijn overgewicht.
‘Als ik m’n moeder bel dan gaat het altijd goed’
‘Ja’, zegt hij. Of hij antwoordde: ‘Tja’.
Tijdens het lezen van De diepst verborgen herinnering van de mens, een roman van Mohamed Mbougar Sarr vertaald uit het Frans, duw ik mijn rug tegen de leuning van mijn stoel, om mijn rug te kraken. Na een fragment over het al dan niet bellen naar het thuisfront leg ik het boek weg. ‘Ik miste mijn ouders, maar zag ertegen op ze te bellen’, schrijft Sarr. Hij legt uit dat het een gevecht is tussen schuldgevoelens jegens je ouders, omdat je afstandelijk bent en niet belt, en angst. De angst om geconfronteerd te worden met de kwetsbaarheid van de ander, van hen die je, toch wel, het meest liefhebt. Herkenbaar; en daarom ontroerend.
Als ik m’n moeder bel dan gaat het altijd goed, çok sükür voegt ze dan toe, of anders: elhamdülillah, dank aan God. Maar de wonderbaarlijke waarheid volgt dan altijd snel: of ik een beetje geld kan overmaken, dat het echt niet noodzakelijk is, maar goed van pas zou komen. Sarr schrijft: ‘Als ik ze niet belde, had ik het er moeilijk mee. Als ik ze wel belde, had ik het er al even moeilijk mee, of misschien nog wel moeilijker.’
Zo gaat dat dus. Een duwtje, bijvoorbeeld een fragment uit een boek, een klaagzang van een ander of een schreeuw uit een woonkamer aan de overkant, is genoeg om te geraken bij iets van weleer, een springlevende herinnering, wie of wat je verloren bent, je eigen verdriet – wat dat ook moge zijn.
Het leven an sich is dweilen met de kraan open, bedenk ik me nu. Gek genoeg geeft dat besef rust. Misschien is het slechts de kunst en opgave om je daarbij niet neer te leggen.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!