Vorig jaar begon ik aan de dikke pil Hrant van Tuba Candar. Een verpletterend boek over het bewogen bestaan van de vermoorde Armeense journalist Hrant Dink. Familie, vrienden, studiegenoten, linkse kameraden, collega’s, bijna iedereen komt aan het woord – behalve ‘de andere kant’, ofwel diegenen die een hetze tegen hem hebben gevoerd. Een hetze die uiteindelijk tot zijn moord heeft geleid op 19 januari 2007, zondag precies dertien jaar geleden.
We lezen in het boek over het armoedige bestaan van een gebroken familie, het geluk van het vinden van de liefde in die omstandigheden, de solidariteit en ruzies van de gebroeders Dink, Hrants gevangenschap en marteling tijdens de coup van de jaren tachtig, maar bovenal lezen we over wat het betekent om Armeniër te zijn in Turkije. Een Nederlandse vertaling zou verplichte kost moeten zijn en opgenomen moeten worden in het curriculum.
‘Hrant wordt een grote man. Zo groot als de zee. De wereld zal zijn stem horen. Hij is nu weggevlogen. En de wereld heeft zijn stem gehoord.’ Met deze woorden van Hrants tante Siranus eindigt het eerste deel van het boek. We zijn dan al ruim driehonderd pagina’s verder. Het valt op dat er tot dan toe vrij weinig te lezen is over alle dingen waar Hrant later zo beroemd om was geworden: de krant Agos, de nadruk op dialoog en zijn tv-optredens waar hij mensen wist te raken met zijn woorden.
Dat is ook niet zo vreemd. Pas vanaf eind jaren negentig begon Hrants ster te rijzen in Turkije. Niet toevallig ook de periode waar hij met anderen de stap nam om juist naar buiten toe te treden en contact te maken met de Turkse mainstream. Het belangrijkste middel daartoe was het uitbrengen van een Armeense krant in het Turks. Een gewaagde stap, want de Armeen moest zich vooral koest houden en zich niet bemoeien met zaken die zijn petje te boven gingen.
Maar het was Hrant ten voeten uit om de status-quo juist wel uit te dagen en op te komen voor zijn rechten. Een strijd die hij op meerdere fronten tegelijk voerde. Want tegenstand kwam niet alleen uit de Turkse mainstream, maar ook vanuit de eigen Armeense gemeenschap, die altijd voorzichtig is geweest vanwege het verleden. Ook kwam tegenstand vanuit de hardliners uit de diaspora-gemeenschappen die zijn nadruk op dialoog maar slap gelul vonden.
Het is fascinerend om te lezen. Maar om te begrijpen waar Hrants lef vandaan komt, is het belangrijk om naar zijn vormingsjaren te kijken.
Geboren in het oost-Anatolische Malatya (1954), met wortels in het noordelijker gelegen Sivas, verhuizen ze op jonge leeftijd met de familie naar Istanbul. Zijn vader is een onverbeterlijke gokker en maakt veel ruzie met zijn moeder. Ze scheiden. Hrant en zijn broertjes Yervant en Hosrof belanden tussen wal en schip. Pijnlijkste moment daarbij is dat hun vader zegt dat ze naar hun moeder moeten gaan – hun moeder zegt precies het tegenovergestelde.
Dan begint Hrant weg te rennen. Zijn broertjes achter hem aan. Bij een vissershut, in een mand, worden ze na twee dagen slapend gevonden. Met veel pijn en moeite worden ze ondergebracht in een Armeens weeshuis van de protestantse kerk.
Daar krijgen ze onder harde omstandigheden, met de strenge directeur Hrant Kücükgüzelyan, enige stabiliteit en voor het eerst onderwijs in het Armeens. Het was hun redding van een ongewis leven op straat, maar leuk is anders. Wie tof deed, kreeg klappen. Hrant was als oudste altijd een beschermer geweest voor zijn broers. ‘Mijn broer heeft me vaak gewassen. Ik hem maar één keer – bij zijn dood’, vertelt zijn jongste broer vol verdriet.
Het Armeense weeshuis is niet zomaar een plek. Het zit vol met jonge Armeniërs uit Anatolië. Deze groep mensen worden ook ‘de overblijfselen van 1915’ of ‘overblijfselen van het zwaard’ genoemd. Ze zijn door hun ouders meegegeven. Uit armoede, of zodat ze iets met hun leven konden maken in de grote stad. Maar dit Armeense weeshuis is zeker ook een plek om de eigen taal en cultuur te behouden.
Velen die daar kwamen spraken geen woord Turks of Armeens, maar Koerdisch. Ook Rakel, de latere vrouw van Hrant en afkomstig uit de Armeense Varto-stam, leert daar Armeens en Turks. Het Koerdisch was voor Rakel en haar familie een overlevingsmechanisme toen ze nog in het zuidoosten woonden.
Het ‘verzamelen’ van Armeniërs uit Anatolië was een belangrijke missie voor Hrant, die hij deelde met zijn schooldirecteur Kücükgüzelyan. ‘Elke Armeen is bewijs’, zou hij vaak zeggen. Ze richten een kamp op in het Istanbulse district Tuzla, waar ze in de zomers hard werkten. Tevergeefs uiteindelijk: allebei de instellingen worden door de Turkse staat gesloten. De staat beriep zich op een wet uit 1936, waarbij was vastgesteld dat minderheden geen eigendom konden vergaren.
Op school sympathiseert Hrant met linkse bewegingen. Hij doet ook mee aan demonstraties. Een vriend gaat zelfs de bergen in en komt om. Een route die hij ook zou kunnen nemen, maar hij wordt verliefd en trouwt op jonge leeftijd met Rakel. Vanaf dan doet hij alles om brood op de plank te krijgen: hij verkoopt horloges op straat, ze ontwikkelen foto’s en gaan de tapijtenhandel in, hij runt een wandbekledingsbedrijf. Alles met geleend geld.
Hrant heeft de creativiteit om zaken te initiëren. Maar boekhouden of ondernemen is niet echt zijn sterkste kant, zeggen meerderen. Eén ding verdwijnt echter nooit uit zijn leven (naast Anatolisch gescheld en gokken op paardenraces): boeken. Dat wordt uiteindelijk ook zijn verlossing – en van zijn familie – van een armoedig bestaan. Hij begint een boekhandel: Beyaz Adam (‘Witte Man’).
Dit was de basis van waaruit hij een sprong naar de wijdere wereld zou maken. Een self-made man met een diep rechtvaardigheidsgevoel, de baas van de familie die een dapper Armeens tegengeluid zou vormen in een verstikkende Turkse context.
Zijn krant Agos was daarvoor het beste middel. ‘We moeten de Armeense gemeenschap openen naar de grotere samenleving’, zei Hrant. Dat deed hij met kritiek naar iedereen. Tegen Turken die Armeniërs en andere minderheden als ‘antiek’ behandelden (‘Ja, ik had vroeger ook een Armeense vriend of klasgenoot’, zeiden deze Turken dan bijvoorbeeld) is hij onverbiddelijk: ‘De vraag is: waar zijn ze nu gebleven?’
Vanuit Agos maakte Hrant de sprong naar de Turkse progressieve elite. ‘We hebben in ons burgerschap ons Armeen-zijn geplaatst, en in ons Armeen-zijn ons burgerschap.’ Hij was voorstander van lidmaatschap bij de EU, en zag in de vroege AKP een zekere democratische verandering voor Turkije. ‘Zo lang Turkije democratiseert zal het de waarheid zien, en door de waarheid te zien zal het democratiseren.’
Als een oplossing voor de Turkse blindheid tegenover minderheden suggereerde hij een luisterend oor naar de Armeniërs toe. En Armeniërs zouden hun haat tegenover Turken alleen kunnen doorbreken door met Turken te praten. Hij heeft dit zelf ook gedaan en daardoor verbindingen kunnen leggen. Zelfs in de ontkenning van de Armeense Genocide kon hij nog een eervolle, antiracistische houding bij Turken zien.
Zijn tragische dood was een vreselijke herinnering aan het feit dat het oude Turkije altijd aanwezig was en deze markante Armeniër op de voet volgde. Met zijn moord hebben ze hem het zwijgen kunnen opleggen. Maar uit zijn dood rezen de duizenden die allemaal ‘Wij zijn Hrant en wij zijn allemaal Armeniërs’ riepen.
Hrant heeft een hele generatie aan mensen geïnspireerd om de vredesweg te volgen die hij zelf met de dood heeft moeten bekopen. O, wat een pijn, wat een verdriet om hem daar te zien liggen.
Rust in vrede ahparig, je zal nooit vergeten worden.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!