11.7 C
Amsterdam

Joden en moslims, houd elkaar vast

Lody van de Kamp
Lody van de Kamp
Rabbijn en publicist.

Lees meer

Natuurlijk zijn wij het bij lange na niet altijd met elkaar eens, moslims en Joden in Nederland. Zeker niet sinds anderhalf jaar geleden die jarenlange ellende in het Midden-Oosten opnieuw zo heftig uitbrak.

Maar binnen die gremia waar moslims en Joden voortdurend samen blijven optrekken, zoals ooit in Amsterdam het Joods-Marokkaans Netwerk, gevolgd door Salaam-Shalom, Yalla!, Deel de Duif en Said & Lody, staat één afspraak heel duidelijk vast: hier in Nederland, ondanks alle verschillen, laten wij ons niet tot elkaars vijand verklaren. Want, zo simpel is het, dat zijn wij ook niet.

Wel hebben wij gezamenlijk één gemeenschappelijke vijand.

En dat is de wederzijdse beeldvorming over elkaar. Vaak denken wij binnen de gemeenschappen alsof wij echt elkaars bestrijders of belagers zouden moeten zijn. En daar wordt dan soms ook naar gehandeld.

Gelukkig slagen wij er in onze gesprekken en ontmoetingen in elkaar blijvend te overtuigen dat wij elkaar juist in moeilijke tijden moeten en kunnen vasthouden. Wij kunnen veel voor elkaar in onze Nederlandse samenleving betekenen. En dat is onze taak dan ook.

Hoe ziet die beeldvorming eruit?

Samen loop ik met enkele van mijn geloofsgenoten door wat we de Joodse wijk van Nederland zouden kunnen noemen. ‘Weet u, rabbijn, ik voel me hier als Jood de laatste tijd toch wel wat ongemakkelijk. We zien hier steeds meer van die hoofddoeken rondlopen…’ Mijn wedervraag is heel kort. ‘Nou en?’ De man kijkt mij aan. ‘Dat voelt ongemakkelijk!’ Ik stel mijn vraag. ‘Hebben die dames met die hoofddoekjes wel eens iets onaardigs tegen je gezegd? Als je hen toeknikt, groeten ze dan niet terug?’ Mijn medewandelaar moet mij het antwoord schuldig blijven. ‘Ik heb dat nooit geprobeerd’. Voor mij is het gesprek nog niet voorbij. ‘Heb je jezelf ooit afgevraagd of onze niet-Joodse medebewoners in deze wijk niet precies dezelfde opmerking zouden kunnen maken als jij zojuist deed? Iets als: ‘Ik voel me de laatste tijd best ongemakkelijk hier in de wijk, met al die Joodse mensen met hun hoeden op’?’ De man naast me haalt zijn schouders op en schudt zijn hoofd. ‘Nee, daar heb ik nog niet bij stilgestaan’. Op de hoek van de straat nemen we afscheid van elkaar.

Hoofddoeken op straat voelt ongemakkelijk. Dat is de ene kant van de beeldvorming. Nu de andere kant.

Ik kan niet in haar hart kijken

Ik heb een nummertje getrokken en zit bij burgerzaken te wachten op mijn beurt om een nieuw rijbewijs aan te vragen. Een aantal ambtenaren achter de balie, in alle diversiteit, helpen de bezoekers. Achter een van die balies recht voor mij zit dus ook een van deze functionarissen. De dame helpt haar klanten vriendelijk, voorkomend en behulpzaam. En zij neemt, nadat zij klaar is met de bezoeker, ook gewoon keurig afscheid. Om deze gebeurtenis van vorige week volledig weer te geven, vertel ik erbij dat deze dame in kwestie een migratieachtergrond heeft. Zij draagt een hoofddoek. Iets wat er normaal gesproken natuurlijk helemaal niet toe doet.

Ik ben aan de beurt. Geen reactie op mijn ‘goedemiddag’. Alleen maar een ‘Waar kom je voor?’ Ik staar ineens in twee kille ogen. Haar ‘Ik moet je oude rijbewijs hebben’ wordt gevolgd door ‘Geef mij je foto’s’. Ik probeer een vriendelijk gezicht te blijven trekken en stel een korte vraag over het rijbewijs. Maar er komt geen reactie. Alleen maar een kil, strak gezicht. Met een ‘Na zeven werkdagen is het klaar’ geeft de dame aan dat ik kan gaan om plaats te maken voor de volgende klant. Vanuit de verte blijf ik nog even toekijken. De persoon ná mij wordt weer heel vriendelijk een goedemiddag gewenst. ‘Dag meneer, wat kan ik voor u doen?’

Wat doet dit met mij? Een aardige, vriendelijke ambtenaar die mij als Jood, herkenbaar, voor de balie krijgt. Haar vriendelijke gelaatsuitdrukking legt zij af om mij met een kille blik te woord te staan. Voor mij is het bijna als vanzelfsprekend dat deze ‘gedaanteverwisseling’ te maken heeft met Gaza, Palestina en Israël.

Zo behandeld te worden maakt mij niet boos. Ik kan immers niet in haar hart kijken. Ik heb geen idee wat zij de afgelopen tijd allemaal heeft meegemaakt. Ik weet niet wat zij allemaal heeft meegekregen van de diep-dramatische gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Mogelijk heeft zij ook wel naaste familie die direct bij de oorlog is betrokken.

Nee, het maakt mij niet boos. Maar wel bedroefd. Een aardige, vriendelijke ambtenaar die haar woede of verdriet op mij als Jood hier in Nederland afreageert.

De Jood is Israël. Dat is beeldvorming aan de andere kant.

Wij proberen met ons allen de oorlog in ieder geval in ons land, in onze stad, in onze buurt niet te laten ontbranden. Mijn bezoek aan het stadhuis laat me zien dat dit dus toch niet lukt.

Ik vond het een verdrietige gebeurtenis. Niet alleen voor mij, maar ook voor de dame in kwestie. Net zoals voor de man die zich ongemakkelijk voelt omdat hij dames met hoofddoeken in de wijk tegenkomt. Verdrietig genoeg om in ieder geval door te gaan waar wij met ons allen al lange tijd mee bezig zijn in ons mooie Nederland: ons allen niet tot elkaars vijanden te laten verklaren.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -