Het is een klacht die op gezette tijden in rechtse dan wel ultra-rechtse kring opklinkt: de universiteit zou een ‘links bolwerk’ zijn. De VVD heeft al eens opgeroepen om te onderzoeken of de politieke opvattingen aan ‘de universiteit’ wel representatief zijn voor de bevolking. Haar bastaardkinderen PVV en FvD hebben dat overgenomen. Indoctrinatie! In de NRC van 3 mei spitste de Utrechtse promovendus Steije Hofhuis de kwestie toe op de historici. Er zouden maar zeer weinig spraakmakende, rechtse historici rondlopen. Moest er niet eens nader naar de representativiteit worden gekeken?
Vanzelfsprekend verlangen rechtse partijen niet naar onderzoek naar de diversiteit van de politieke opvattingen in de boardrooms van grote ondernemingen, terwijl hun invloed ondanks een totaal gebrek aan representativiteit toch duidelijk wel verder reikt. Unilever huldigde inzake de afschaffing van de dividendbelasting eveneens een weinig representatief standpunt en kreeg, na één telefoontje van bovenbaas Polman aan zijn inmiddels in het Torentje zetelende ex-personeelsfunctionaris, moeiteloos haar zin. Dat het toch niet doorging was slechts aan de Britten te danken.
Daarmee komen we op een essentieel punt: in geen enkele beroepsgroep spoort de links-rechts-verdeling procentueel precies met die van de bevolking als geheel. Aan de Amsterdamse Zuidas en in de top van het bedrijfsleven zijn rechtse mensen getalsmatig sterk oververtegenwoordigd, en dat betekent automatisch dat dat dus voor linkse in andere sectoren van de samenleving gelden moet. Beroepskeuze hangt nu eenmaal ook samen met morele waardenpatronen – materialisme versus idealisme, egoïsme versus altruïsme.
Mensen die vooral geestelijke bevrediging ontlenen aan de mogelijkheid om met hun eigen miljoenenbonus en belastingontwijking bezig te zijn, huldigen – al was het maar om dit voor zichzelf te legitimeren – andere politieke opvattingen dan mensen die bereid zijn voor een habbekrats andermans luiers te verwisselen. Het is natuurlijk een gokje, maar ik schat dat eerstgenoemden zich eerder bij de VVD thuis voelen dan bij de SP, en dat voor laatstgenoemden het omgekeerde geldt. Ook zal iemand die minder waarde hecht aan een grote leasebak dan aan een schoon milieu zich niet snel identificeren met een vroem-vroem-partij.
Zoomen we verder in op de academische wereld, dan is het niet onlogisch dat ook binnen bepaalde vakgebieden bepaalde politieke voorkeuren wat frequenter voorkomen dan andere – al was het soms maar omdat de ene opleiding een hoger salaris belooft dan de andere. Zwart-wit ligt dat zeker niet, maar ook hierbinnen zullen de accenten steeds wat anders liggen; bovendien verschuift dat in de tijd. Economen golden een halve eeuw terug vaak als links; sinds een paar decennia zijn de meest invloedrijke echter juist uitgesproken neoliberaal.
Iedere goede historicus is doordrongen van het besef dat machtsverhoudingen in de loop der tijden veranderen
Gezien de insinuaties uit de hoek van Wilders en Baudet over ‘linkse indoctrinatie’ is het overigens wel van belang om onderscheid te maken tussen serieus rechts en het door hen belichaamde alt-right. Dat vertegenwoordigers van de laatste groep gezien ofwel totale warhoofdigheid – type Sid Lukkassen – ofwel evidente leugens en onzin (de zogenaamde ‘alternatieve feiten’ die zij regelmatig te berde brengen) in het universitaire docentencorps wat ondervertegenwoordigd zijn, lijkt mij logisch en terecht. Voor Holocaust-ontkenner David Irving is ook geen plaats – dus bij een serieuze bèta-faculteit evenmin voor klimaatontkenners. Niet alle ‘waarheden’ zijn namelijk even waar. Als Baudet zijn boreale babbelspeech, die een krankjorum geschiedbeeld verraadt, bij een studie Geschiedenis als eerstejaarspaper had ingediend, dan was die terecht afgekeurd.
Onthullend voor Baudets opvatting van ‘wetenschap’ was wat hij zélf verklaarde, nadat hij in 2014 zijn postdoc-onderzoek bij Paul Scheffer had stopgezet. De NRC van 23 februari jongstleden citeerde hem: ‘Hij is socioloog, ik ben rechtsfilosoof. Empirie en theorie zijn twee verschillende dingen, en het eerste is voor mij niet interessant. Wittgenstein heeft ook gezegd: wat ik zeg klopt gewoon, en jullie gaan dat uitwerken’. Als de feiten niet stroken met je ideeën, des te erger voor de feiten. Kennelijk kon Baudet daarmee wel bij Cliteur promoveren.
Ten slotte de ‘linksheid’ van historici. Er zijn inderdaad in het publieke debat maar een handjevol duidelijk rechtse historici. Maar dat geldt ook voor uitgesproken linkse. Als gevolg van voortschrijdende specialisering en afstandelijkheid valt bij de meesten veel minder makkelijk uit stukken of colleges af te leiden waar zij politiek staan dan vroeger. Er is vooral sprake van toenemende kleurloosheid, een kleine minderheid van publiekshistorici inzake de paar echt omstreden thema’s, meestal het koloniale verleden betreffend, daargelaten.
Toch zullen historici zich inderdaad wat vaker ter linker dan ter rechterzijde bevinden. Dat is ook logisch. Iedere goede historicus is doordrongen van het besef dat machtsverhoudingen in de loop der tijden veranderen en dus veranderbaar zijn – en niet eeuwigdurend door God gegeven. Dat leidt automatisch tot een kritische bejegening van het bestaande, en dat is een attitude die wat sneller op links dan op rechts aangetroffen wordt: daar geldt de bestaande orde eerder als de ‘natuurlijke’.
Alleen een rechts historicus als Rutte kan maatschappelijke conflicten – die dus de vanzelfsprekendheid van de bestaande verhoudingen ter discussie stellen – stelselmatig als persoonlijk aanpassingsprobleem afdoen. Een dergelijke platte benadering van heden en verleden zal zelden het uitgangspunt bij een serieus historisch onderzoek zijn. Rutte is dan ook niet toevallig niet aan de universiteit maar in de neoliberale politiek beland, waar intellectuele platheid een pre is.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!