In een zeer koud en somber weekend eind november was ik in Warschau voor een historisch symposium. Ofschoon het weinig met het thema daarvan te maken had, bracht de enige excursie ons naar het Polin-Museum in het gewezen Joodse ghetto. Dat bevindt zich in een modern gebouw aan het plein met het monument waarvoor de Duitse bondskanselier Willy Brandt in 1970 zijn befaamde knieval maakte.
Van alle Europese musea gewijd aan de Joodse geschiedenis die ik ken is dit misschien wel het meest indrukwekkende. Het schildert duizend jaar Joods leven in Polen, het land waar tot de Shoah eeuwenlang veruit de meeste Joden woonden – veel meer dan in het toenmalige Palestina.
Het wijst er daarmee ten overvloede opnieuw op, hoezeer het onterecht is om het jodendom gelijk te stellen met de staat Israël. Dat is momenteel extra relevant, omdat een deel van zowel de voor- als de tegenstanders van de Israëlische politiek dat graag doet. In dat opzicht hebben het sinds 7 oktober in Europa weer opgelaaide antisemitisme en anti-islamisme verwante oorzaken: Joden worden ook hier aangesproken op de wandaden van Israël, moslims op de wandaden van Hamas.
Wat hier ook aan bijdraagt, aan de andere kant, is dat veel Joodse kolonisten het zuiver Joodse karakter van Israël benadrukken. Zoals moslimfundamentalisten indertijd het zuiver islamitische karakter van het IS-kalifaat benadrukten. Beide groepen extremisten verlangen, op grond daarvan, solidariteit van ‘ware’ Joden c.q. moslims.
Het Polin-Museum maakt duidelijk dat het jodendom geenszins samenvalt met het joodse geloof
Hoe ingewikkeld tegelijk de fronten verlopen maakt het opportunisme van Benjamin Netanyahu en Recep Tayyip Erdogan duidelijk. Zij profileren zich nu wereldwijd als de woordvoerder van ‘hun’ Joden dan wel moslims. Netanyahu is dikke maatjes met de Hongaarse premier Viktor Orban, die zijn verkiezingscampagnes met antisemitische teksten doorspekt. En Erdogan op zijn beurt zwijgt over de onderdrukking van de Oeigoeren door Peking, want China is een profijtelijke handelspartner.
Waar Israël als gevolg van de bovenmatige voortplantingsijver in orthodoxe kring nu in een halve theocratie verandert, maakt het Polin-Museum bovendien duidelijk dat het jodendom geenszins samenvalt met het joodse geloof. Integendeel: de laatste anderhalve eeuw vóór de Duitse inval van 1939 tonen ook hier de grote emancipatie en secularisatie.
In dat opzicht bestaat een duidelijke parallel met mijn eigen Duitse familiegeschiedenis; genetisch ben ik een kwart Jood. Het betrof al generaties lang seculiere Rijnlandse Joden uit Keulen. Ze vierden zelfs Kerstmis, als een typisch Duits volksfeest, inclusief cadeautjes onder de kerstboom. Al zullen daarbij de liedjes over het Christuskind wel vervangen zijn door een ‘O Tannenbaum’.
Mijn oudvader Benjamin Frank – jaargang 1813 – was de laatste die nog wel eens op hoogtijdagen naar een synagoge ging, zoals veel katholieken zich nu alleen met Kerst en Pasen nog in de kerk vertonen. Mijn betovergrootvader David Frank was een door de filosoof Immanuel Kant geïnspireerde vrijdenker, die volledig met het geloof brak.
Hij was een jeugdvriend van de Duitse socialistenleider August Bebel; diens memoires staan nog met een opdracht in mijn ouderlijk huis in de kast. Zijn kinderen kregen dan ook als vanzelfsprekend Duitse namen: Ernst, Felix, Gerhard, Elise, Agnes – mijn overgrootmoeder. Háár oudste dochter was dan een van de eersten die buiten Joodse kring trouwde, met mijn protestantse grootvader uit het Ruhrgebied.
Deze latere generaties beschouwden zich ook allereerst als Duitsers, die als gevolg van de Joodse emancipatie in de negentiende eeuw ook in de Duitse samenleving integreerden. De eveneens uit een Joodse familie stammende man van mijn overgrootmoeder, Walter Löb, bracht het kort na 1900 aan de universiteit van Berlijn tot een vooraanstaand biochemicus, en daarmee zelfs tot een lemma in de Wikipedia.
Met het zionisme hadden zij weinig op. En evenmin als katholieke Duitsers massaal aandrang voelden om naar Rome te verkassen, voelden de meeste Joodse Duitsers die aandrang richting Jeruzalem. Duitsland was, tenminste tot Adolf Hitler, hun vanzelfsprekende vaderland. Als mijn zo-even reeds genoemde overoudoom Gerhard Frank in 1941 nog als laatste via Lissabon naar Cuba weet te ontkomen, schrijft hij aan zijn inmiddels naar Nederland uitgeweken zuster: ‘Ik kan niet beschrijven wat ik nu achter mij moet laten.’
Het zou wenselijk zijn als dát besef ook in Nederland, waar nu een kwart van de kiezers voor de gemakzuchtige antivluchtelingenretoriek van Wilders is bezweken, eens wat meer zou indalen.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!