Mijn vader en ik staan voor het Joodse bejaardentehuis in de Amsterdamse wijk Buitenveldert. De schuifdeuren gaan traag open. Naast ons schuifelt een oude man voetje voor voetje naar binnen. Hij klemt zich vast aan zijn rollator en doet zijn uiterste best op zijn evenwicht te bewaren. Binnen ruikt het naar schoonmaakmiddel en iets ondefinieerbaars – een weeïge geur. Aan de leestafel in de centrale hal bladeren een aantal mannen in rolstoel de ochtendkranten door. ‘Wat voor invloed zal het aftreden van de Libanese premier op de situatie in Israël hebben?’, hoor ik één van hen mompelen. Ik wil meteen doorlopen naar de kamer van mijn oudtante, maar zie dat ze in de hal voor het raam zit. Ze draagt een veel te groot colbert met daaroverheen een enorme plastic slabber. Haar blik staat op oneindig. Het valt me op dat haar haren grijzer zijn dan ooit. Kennelijk neemt niemand meer de moeite om ze te verven. Ik leg een hand op haar schouder. Ze krimpt even ineen. Dan ziet ze mijn vader en roept ze enthousiast ‘Max’. Zodra ze mij in het vizier krijgt zegt ze ‘Anet’. Ik glimlach, want dat is de naam van mijn moeder. Ik geef haar een zoen en zeg dat ik Natascha heet. Ze knikt en zegt nogmaals ‘Anet’.
Mijn oudtante is afgelopen zomer honderd jaar geworden. Een respectabele leeftijd die niet veel mensen bereiken. Iedere maand dat ze leeft is dus eigenlijk mooi meegenomen, maar toch doet het me pijn om haar hier zo te zien zitten. Haar stem klinkt schriel, bijna kinderlijk. Veel praat ze niet. Vroeger was dat wel anders. De zus van mijn opa kon vrij dominant zijn. Wanneer ik binnenkwam vroeg ze me vaak enigszins verwijtend of ik het soms druk had. Anders had ik immers toch al veel eerder op bezoek kunnen komen? Als ik tijdens dergelijke bezoekjes met mijn telefoon aan het spelen was liet ze ook duidelijk haar afkeuring blijken. ‘Kom je voor mij of kom je voor je telefoon?’
Een verpleegster komt mijn oudtante naar de wc brengen. Ook dat is ze vergeten, dat haar lichaam daar soms om vraagt. Mijn vader en ik lopen achter hen aan en nemen plaats in haar kamer. Uit de woning van haar buurman hoor ik de klanken van een Duits televisieprogramma komen. Kennelijk heeft de man behoefte aan geluiden uit zijn kindertijd, geluiden van vóór de oorlog. Zodra mijn oudtante in haar fauteuil zit vraagt ze om vla. De verpleegster geeft haar een soepkom vol. Ze eet razendsnel en morst af en toe wat van het gele goedje op haar slabber. Ze maakt goedkeurende geluidjes als teken van genoegdoening. Zodra haar kom leeg is vraagt ze opnieuw om vla. Weer eet ze met een snelheid die doet vermoeden dat ze nog nooit zoiets lekkers heeft geproefd. Na de derde kom richt ze zich op en kijkt ze me recht in de ogen. Ik meen een blik van herkenning te zien, maar ik heb het mis. ‘Mevrouw, mag ik nog meer vla?’ Als ik zeg dat het op is voel ik me schuldig – haar hele koelkast staat vol met gezinsverpakkingen – maar ik wil niet dat ze ten onder gaat aan een overdosis vanille.
Ik lees het nieuws op mijn telefoon. Mijn oudtante merkt het niet eens, laat staan dat ze vraagt of ik het apparaat weg wil doen. ‘Pegida ‘besprenkelt’ moskee in Enschede met varkensbloed’, meldt mijn NOS-app. En: ‘Zestigduizend Poolse extremisten demonstreren voor ‘wit Europa’.’ Ik zucht. Hoewel ik het jammer vind dat ik geen gesprek meer met mijn oudtante kan voeren is het misschien zo slecht nog niet dat ze hier helemaal niets meer van meekrijgt.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!