Er valt nog veel te verbeteren aan onze aanpak van radicalisering, vindt onderzoeker Annebregt Dijkman. Ze schreef er een boek over. ‘Professionals die nu werken in de aanpak tegen radicalisering hebben geen vooropleiding.’
Naast een onophoudelijke islamistische dreiging steekt een extreemrechts gevaar de kop op, aldus de AIVD. En onlangs verbaasde de wereld zich over hoe het zo gezapig geachte Nederland in brand stond tijdens de avondklokrellen. Hoe drukken we de extremistische geest weer terug in de fles?
Met twintig jaar aan ervaring als organisatieantropoloog en onderzoeker van extremisme en inclusie schreef Annebregt Dijkman De radicaliseringsindustrie: Van pionieren naar professionaliseren. Ze noemt radicalisering een wicked problem: een ongestructureerd fenomeen zonder kop of staart, dat bovendien steeds verandert.
Dijkman: ‘Dat zie je bijvoorbeeld bij de rellen tegen de avondklok, waar mensen met verschillende ideologische motieven protesteerden. Het gaat om mensen die zich vervelen of boos zijn op de overheid, maar ook om mensen die aanhangers zijn van de QAnon-complottheorie. De coronacrisis wordt nu gezien als een onderwerp dat losstaat van extremisme, maar wicked problems hebben de eigenschap zich te vermengen met andere wicked problems. Juist nu moeten we het erover hebben.’
Je verbindt extremisme ook aan inclusie. Wat hebben die twee met elkaar te maken?
‘Radicalisering gaat over het in- en uitsluiten van mensen. Ook gaat het over mechanismen binnen groepen, waarbij je ziet dat de extremistische groepen of ideologieën weliswaar mensen het gevoel geven dat ze ergens bij horen, maar mensen die er graag bij willen horen ook strikte normen opleggen. Op het moment dat dat niet lukt, wat vaak zo is, worden zij uitgesloten.
‘Voorbeelden van mensen die uittreden van extremistische groeperingen laten zien dat ze teleurgesteld zijn over het feit dat ze de verbondenheid niet hebben gevonden. Dat vind ik wel hoopgevend, anders zou het betekenen dat je nooit meer terug kan komen van radicalisering, maar dat is niet zo. Het is een dynamisch proces van in- en uitsluiting. Mensen kunnen intreden, maar er ook weer uit. Daar heb je echter ook een samenleving voor nodig die mensen weer wil insluiten.’
Wat voegt je boek toe aan de bestaande literatuur over radicalisering?
‘De onzichtbaarheid van de hoeveelheid dilemma’s, druk, en ingewikkelde taken waar radicalismeprofessionals voor staan waren voor mij redenen om dit boek te schrijven. Professionals ervaren dit in grote eenzaamheid, wat ik zelf ook ondervond in mijn werk. Ook denk ik dat radicalismeprofessionals onvoldoende beschermd worden, vanwege de complexiteit van het werk en het hoge afbreukrisico. Denk aan de veiligheidsdreiging, maar ook media exposure. Daarnaast begrijpen veel leidinggevenden nog niet precies wat er gebeurt op de werkvloer, bij professionals in de uitvoering. Ook daardoor zijn zij soms onbeschermd, en vallen ze mede daarom uit.’
‘Voor deradicalisering heb je ook een samenleving nodig die mensen weer wil insluiten’
Wat maakt het werken met radicalisering zo ingewikkeld?
‘In Nederland hebben we een integrale aanpak tegen radicalisering, wat betekent dat we met veel verschillende beroepsgroepen samenwerken. Een van de vragen die veel radicaliseringsprofessionals delen is: wat moet ik zelf doen en wanneer moet iemand anders iets doen – en wie is dat dan? De wijkagent, de docent, de jeugdzorgmedewerker en de IND-ambtenaar moeten allemaal iets doen tegen radicalisering, en daarin kijken ze vanuit hun eigen beroepskaders naar de ander.
‘Zo heeft een wijkagent meer ruimte om informatie te delen, maar een jeugdzorgmedewerker heeft weer andere beroepskaders. Hierdoor kunnen situaties ontstaan waarin professionals elkaar niet begrijpen. Het is daarom belangrijk om niet alleen de eigen beroepskaders goed te begrijpen. Gemeenten herkennen deze complexiteit en proberen hun professionals te ondersteunen door de zogeheten ‘gemeenteregie op de aanpak van radicalisering’. Maar ook daarin zie je nog onduidelijkheden, want bij welke afdeling moet dit thema worden aangepakt? Bij Openbare Orde en Veiligheid? Bij Jeugd? Bij Diversiteit? En hoe ga je dat samen aanpakken? Het blijft een grote uitdaging.’
Wordt de huidige radicaliseringsaanpak beïnvloed door het huidige discours in Nederland over de islam en moslims?
‘Afgelopen jaren kenden we een veiligheidsdreiging vanuit jihadistische bewegingen. Het discours in Nederland over de islam en moslims kunnen we daarom niet los zien van het beleid tegen radicalisering. Ik benoem in mijn boek voorbeelden van hoe we radicalisering kunnen zien als spiegel voor de samenleving, en als toetsing voor de democratische rechtsstaat. Wat mij daarin opvalt, is dat we als samenleving op een glijdende schaal terecht kunnen komen waarin we moslims uitsluiten – en misschien zitten we daar al in. Dat is een van de redenen waarom ik laat zien dat professionals een belangrijke rol hebben. Het is belangrijk dat zij bewust zijn van hun eigen positie, zowel vanuit hun professionele bewustzijn als persoonlijke betrokkenheid: hoe kleuren die je visie op radicalisering? Een belangrijk element dat nog niet genoeg wordt benoemd.
‘Daarnaast is het ook de taak van islamitische gemeenschappen om te voorkomen dat we op die glijdende schaal belanden. Voor moslims is het lastig dat zij op twee borden moeten schaken wanneer het gaat over radicalisering. We vragen moslims om zich voortdurend uit te spreken tegen terroristische aanslagen en zeggen dat ze dat niet genoeg doen, wat niet waar is: er is een voortdurend uitspreken ertegen. Moslims zijn er moe van, willen zich er niet meer tegen uitspreken. Niet omdat ze het geweld goedkeuren, maar ze willen dat die vanzelfsprekende norm ook voor hen geldt en er niet steeds als collectief op worden aangesproken. Tegelijkertijd vragen we moslims om binnen hun eigen gemeenschappen de taboes te doorbreken, want die taboes zijn er. Maar als je het gevoel hebt dat je niet door de samenleving wordt gesteund om die taboes te doorbreken, en je constant in de verdediging moet schieten, dan gaat het moeizaam.’
Je gebruikt de term ‘jihadistisch’, terwijl moslims een hele andere betekenis geven aan het woord ‘jihad’.
‘Er zijn verschillende vormen van radicalisering en verschillende soorten ideologieën die radicalisering inspireren. Als het gaat over terminologie moet je daarom precies zijn. Dat heb ik gedaan in mijn boek, maar tegelijkertijd laat ik zien wat het probleem is als we termen als ‘jihadisme’ gebruiken. Voor de meeste moslims is jihad een belangrijk basisbegrip binnen religieuze kaders, waarin meestal de innerlijke strijd voor het goede vanuit geloofsbelevenis mee wordt aangeduid. Enerzijds wordt de betekenis van dit woord gekaapt door extremistische moslims die geweld plegen in naam van de islam, anderzijds wordt de term ook gekaapt in mediaberichtgeving. Je ziet nu krantenkoppen met bijvoorbeeld ‘jihadkinderen’ en ‘jihadbruid’. Het grote probleem hieraan is dat de gemiddelde moslim wordt beroofd van religieuze taal. Ook moslims hebben recht op taal waarmee een religieuze identiteit kan worden uitgedrukt. Het woord ‘jihad’ is nu voor altijd in een terroristische context geplaatst. Dat zie ik gebeuren bij meer woorden, zoals met het woord ‘kalifaat’.’
Hebben media ook een verantwoordelijkheid in de aanpak tegen radicalisering?
‘Zeker. Zie bijvoorbeeld het effect van media op beeldvorming. Stel dat een eindredacteur bij een artikel deze kop plaatst: ‘Willen we jihadkinderen terug uit Syrië?’ Dan zeggen de meeste mensen: ‘Nee, dat is een te groot risico.’ Maar als je mensen vraagt of ze vinden dat kinderen gestraft moeten worden voor de keuzes die hun ouders hebben gemaakt, dan antwoorden de meesten van niet. Dat is een heel simpel voorbeeld van woordkeuze, welke frame je gebruikt, en het effect daarvan op onze onderlinge beeldvorming. Daarnaast weten we uit onderzoek dat meer media-aandacht beter is voor de terroristische groep die de aanslagen heeft gepleegd. Dat noem ik het dramatische ‘huwelijk’ tussen terrorisme en media. Het is een fuik waarin terroristen duidelijk de mediakaart trekken om meer status te krijgen. Terrorisme gaat over het op grote schaal zaaien van angst. De media kunnen de brandstof voor die angst onbewust voeden. Anderzijds hebben media de verantwoordelijkheid om het publiek van informatie te voorzien, waar het publiek ook recht op heeft. Media zijn de waakhond van de democratie, ons controlemechanisme op de macht. Maar media hebben zelf ook macht.
‘In mijn boek geef ik het voorbeeld van de mediacode over zelfdoding. We weten uit onderzoek dat berichtgeving over zelfdoding extra zelfdoding uitlokt. Daarom zijn er afspraken gemaakt over de terughoudendheid waarmee de media berichten over zelfdoding. In diezelfde lijn zouden we kunnen kijken naar richtlijnen wanneer het gaat om berichtgeving over terroristische aanslagen.’
‘Maak concreet welke kwaliteitseisen er zijn voor professionals die werken tegen radicalisering, en welke opleiding en zorg daarbij horen’
Hoe tillen we de radicalismebestrijding in Nederland nu naar een hoger plan?
‘Het is heel belangrijk dat organisaties expliciet aangeven dat werken met radicalisering een risicoberoep is. Daarnaast moeten we concreet maken welke kwaliteitseisen en normen we hanteren voor professionals die werken tegen radicalisering, en welke opleiding en zorg daarbij horen. Professionals die nu werken in de aanpak tegen radicalisering hebben geen vooropleiding. De wijkagent, docent of jeugdzorgwerker hebben allemaal een eigen goede opleiding gehad, maar daar zit aan de voorkant niet in wat het betekent om te werken met radicalisering. Pas op de werkvloer worden ze daarmee geconfronteerd. In mijn ideale wereld zie ik daarom een lectoraat ‘Werken met extremisme’, dat hogescholen en universiteiten voorziet van knooppunten tussen praktijk en wetenschap. Radicalisering is niet iets dat alleen in de politieke arena besproken moet worden, maar juist in de beroepspraktijken en in de wetenschap.
‘Bij de aanpak tegen radicalisering zijn overheidsprofessionals nodig die kennis hebben over de democratische rechtsstaat, maar ook zorgprofessionals die meer te maken hebben met radicalisering als moreel vraagstuk. Zij kunnen daarin nog veel van elkaar leren. Daarbij is het goed voor professionals om aan te geven waar hun kennis ophoudt en geen antwoord hebben op de complexe vraagstukken. Er is veel dat we nog niet weten, en dat is oké. Belangrijker is om steeds vragen te blijven stellen bij de veranderende complexiteit van radicalisering. Voor mij is dit boek daarom geen eindpunt, maar het begin van een nieuwe vraag: hoe gaan we radicalisering samen effectief aanpakken als professionals, waaronder de media? Het gaat immers om de toekomst van ons land, maar ook om de toekomst van de wereld.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!