15.2 C
Amsterdam

Dankzij zijn spionagenetwerk kon rebellenleider Kaási overleven

Ewout Klei
Ewout Klei
Journalist gespecialiseerd in politiek en geschiedenis.

Lees meer

Historicus Frank Dragtenstein schreef een fascinerend boek over rebellenleider Kaási, die zich samen met andere ontsnapte slaafgemaakten in de binnenlanden van Suriname verschool. ‘Plantagehouders zagen Kaási als een groot probleem.’

Aan het begin van de achttiende eeuw, ruim voordat er gedebatteerd werd over de afschaffing van slavernij, vonden veel slaafgemaakten in Suriname hun weg naar de vrijheid. Ze ontsnapten van de plantages en gingen wonen in de binnenlanden, waar ze in de jungle dorpen bouwden. Een belangrijke leider van deze marrons (ontsnapte slaafgemaakten) was Kaási Pumbo. Hij voerde tientallen jaren een guerrillastrijd tegen de plantagehouders en de koloniale autoriteiten en wist uit hun handen te blijven. Over deze belangrijke rebellenleider schreef de Surinaams-Nederlandse historicus Frank Dragtenstein (74) een fascinerend boek, Kaasi de rebellenleider (Boom).

Wat voegt uw boek toe aan wat we al weten over de geschiedenis van de slavernij in Suriname?

‘Het is belangrijk dat deze periode, de late zeventiende en vroege achttiende eeuw, meer bekendheid krijgt. We weten er nog te weinig van. Ik wil dat we meer inzicht krijgen in deze episode van het slavernijverleden.

‘Daarnaast gaat mijn verhaal om de strijd tegen slavernij, in plaats van over de slavernij zelf. Het verhaal van de marrons krijgt nog te weinig aandacht. Tegelijkertijd biedt mijn boek ook meer inzicht in het leven van slaafgemaakten.’

Waarom weten we zoveel over Kaási? 

‘Mijn verhaal is gebaseerd op veel archiefmateriaal, maar ook op oral history. De Amerikaanse antropoloog Richard Price heeft in de jaren zeventig veel over Kaási opgetekend toen hij onderzoek deed naar de marrons. Daar heb ik goed gebruik van gemaakt. De verhalen over Kaási werden van generatie op generatie doorverteld. Maar zijn naam komt ook in de archieven vaak voor. Plantagehouders die Kaási als een groot probleem zagen. Maar ook ontsnapte slaafgemaakten die weer gevangen werden en weigerden om Kaási te verraden. De belangrijkste bronnen zijn de correspondenties van plantagehouders, de notulen van het koloniale bestuur van Suriname en last but not least de verslagen van Nederlandse officieren, die expedities naar de Surinaamse binnenlanden ondernamen om hem te vangen. Wat echter nooit lukte.’

‘Als historicus doe ik al jaren onderzoek naar de slavernijgeschiedenis van Suriname. Ik had al veel informatie over Kaási. Voor dit boek was echter extra onderzoek nodig. Ik heb er in totaal drie jaar over gedaan om dit boek te schrijven.’

Wat maakt Kaási zo bijzonder? 

‘Het feit dat hij buiten het bereik van de koloniale machthebbers bleef en in staat was om grote groepen marrons bij elkaar te brengen en tot samenwerking te bewegen. Kaási had een uitgebreid spionagenetwerk, waardoor hij de autoriteiten lange tijd een paar stappen voor bleef. Hij had daarnaast ook goede contacten met de inheemse Surinamers, die de jungle goed kenden. Kaási had een inheemse geestelijk begeleider, een soort sjamaan, die hem ondersteunde bij zijn missies, blijkt uit de mondelinge overlevering. Ook was één van zijn vrouwen een inheemse, de zus van deze geestelijke.’

‘Ontsnapte slaafgemaakten die werden gevangen, kregen de doodstraf’

Hij was dus niet zomaar een rebellenleider, maar een slimme politicus.

‘Hij was geen politicus in de moderne zin van het woord, maar wel iemand die groepen wist te binden en goed was in het onderhouden van contacten. Het was trouwens niet altijd pais en vree. Een luitenant verliet Kaási omdat hij hem te hard vond. Maar dankzij zijn spionagenetwerk en zijn contacten met de inheemsen kon hij overleven. Een inheemse leider die door de Nederlanders werd ondervraagd wilde Kaási niet verraden, omdat hij en anderen een eed van trouw, een sweri, hadden afgelegd.’

We weten ook veel niet over Kaási. Zoals zijn geboorte- en sterfdatum, wanneer hij naar Suriname werd verscheept en later uit de slavernij wist te ontsnappen.

‘We weten dat hij eind zeventiende eeuw in Suriname aankwam, ergens in de jaren tachtig of begin jaren negentig. Dat was een turbulente tijd, want tussen 1678 en 1686 speelde de Inheemse Oorlog die voor veel verwoestingen had gezorgd. Nadat die oorlog voorbij was wilden de koloniale autoriteiten Suriname weer opbouwen en was er een grote behoefte aan nieuwe slaven uit Afrika. Er ontsnapten in deze tijd veel slaafgemaakten.’

Hoe moeilijk was dat, ontsnappen?

‘In principe kon dat altijd, want de plantages werden niet zwaar bewaakt. Daar was te weinig mankracht voor. Rond plantages waren militaire posten, maar die telden zo’n twee tot zes man. Plantages lagen aan de rivier en werden aan meerdere zijden omringd door laag bos of jungle. Je kon relatief makkelijk ontsnappen, maar in de jungle overleven was moeilijker. Inheemsen waren goed wegwijs in de jungle. Zij leerden dit aan de marrons, die op hun beurt slaafgemaakten op de plantages hielpen. Omdat de bewaking slecht was kon je ’s avonds of ‘s nachts je familieleden of partner op de plantage bezoeken. Daar merkten de Nederlanders vaak niets van. Ook namen slaafgemaakten dikwijls deels aan expedities van de Nederlanders als dragers of schutters. Daardoor leerden ze over de binnenlanden.’

En het leven op de plantages gaf aanleiding om te ontsnappen.

‘Het was een hard bestaan. Slaafgemaakten werden slecht behandeld. Zeker in de vroege periode. Er was veel werk en een chronisch tekort aan werkkrachten. Plantagehouders schreven dit ook naar de eigenaars in Nederland. Na de Inheemse Oorlog waren voor de wederopbouw en de nieuwe plantages twintigduizend mensen nodig. Op korte termijn twaalfhonderd. Vanwege het zware werk stierven veel slaafgemaakten, zo’n duizend tot tweeduizend per jaar. Daarom was er een hoge aanvoer van nieuwe mensen nodig.

‘Ontsnapte slaafgemaakten die werden gevangen, kregen de doodstraf. Die werd op wrede wijze uitgevoerd. Mensen werden gewurgd, gevierendeeld, aan een haak in de zij opgehangen of geroosterd boven een vuurtje. Je kon echter wel een deal sluiten met de autoriteiten door anderen te verraden.  Zo hoopten de Nederlanders de marrondorpen van Kaási op te sporen.’

En hoe zat het met marronvrouwen en -kinderen?

Gevangengenomen marronkinderen mochten blijven leven. De vrouwen overleefden alleen als ze aannemelijk maakten dat ze niet uit vrije wil waren weggelopen, maar ontvoerd en niet hadden deelgenomen aan de strijd tegen de plantagehouders. Lukte dat niet, dan kregen zij ook de doodstraf. Op het hoofd van een ontsnapte marron stond het bedrag van vijftig gulden.’

Weer terug naar Kaási. Wat weten we nog meer over hem?

‘Er zijn geen teksten van Kaási achtergelaten. Wat we wel weten, is dat hij is geboren in het koninkrijk Loango, dat toen aan de monding van de rivier de Congo lag, in de huidige Democratische Republiek Congo. Ook weten we dat hij al gauw uit slavernij wist te ontsnappen, samen met andere slaafgemaakten uit Loango. Een luitenant van Kaási, Pedro, is in een hinderlaag gelopen en gedood. Kaási had meerdere vrouwen, die ruzie met elkaar maakten. Verder had hij een zoon, Olando, en twee dochters. Zijn dochters werden later gevangen.’

Hadden Kaási en de andere marrons politieke idealen? Of wilden ze vooral vrij zijn van slavernij?

‘Hij heeft die nooit geuit. Tula, die eind achttiende eeuw op Curaçao een opstand leidde, was geïnspireerd door de slavenopstand op Haïti. Kaási en de zijnen wisten dankzij hun spionagenetwerk ook wat er speelde in de buitenwereld. Ze overvielen plantages op het juiste moment. De Nederlanders onderschatten de marrons telkens.

‘Het doel van Kaási en de zijnen was geen revolutie – hoewel uit bronnen blijkt dat sommige plantagehouders hier wel bang voor waren. Ze wilden in het Amazonegebied in alle vrijheid een autonome gemeenschap opbouwen.’

Waarom wist hij buiten het bereik van de Nederlanders te blijven?

‘Belangrijk was dat Kaási een strijdvaardige groep om zich heen verzameld, zeker in beginfase, die goed konden vechten. Ook had hij zijn informatievoorziening goed op orde. Zodra er Nederlandse expedities in aantocht waren, wisten de marrons dat. Verder konden ze vrij gemakkelijk hun dorpen verlaten, omdat ze verder in het binnenland nieuwe schuilplaatsen hadden en andere dorpen hadden gebouwd die van kostgronden [stukjes land waar ze hun eigen kostje verbouwden, red.] waren voorzien. Daar vluchtten ze heen als het hen te heet onder de voeten werd.

‘De Nederlanders onderschatten de marrons telkens’

‘Later werd dat moeilijker, omdat de plantagehouders en de Nederlandse milities steeds beter werden in het vinden van marrondorpen. Ze werkten slimmer samen met inheemsen die op hun hand waren en met trouwe slaafgemaakten. In 1730 viel een Nederlandse expeditie de Kaási-dorpen aan, een totale verrassing. Ze namen vele vrouwen en kinderen gevangen. Kaási zelf raakte gewond, maar wist te ontsnappen. Daarna werd de naam van Kaási steeds minder vaak genoemd. Hij is nooit gevangen genomen, maar er zijn ook geen pogingen meer gedaan om hem te vangen. Er waren andere rebellengroepen, die een groter gevaar vormden voor de koloniale autoriteiten. Zo rond 1750 moet Kaási zijn overleden.’

Kaási heeft de vredesverdragen tussen de verschillende marrongemeenschappen en Nederland in de jaren zestig van de achttiende eeuw niet meer meegemaakt.

‘Nee, want hij leefde kennelijk niet meer want op 10 oktober 1760 werd het eerste vredesverdrag tussen marrons en Nederlanders gesloten. Deze dag is later de geschiedenis ingegaan als de Dag van de Marrons, en wordt nog steeds elk jaar gevierd. De gemeenschap van de Saamamaka marrons, waarvan Kaási een van de grondleggers, is telt nu ongeveer vijfenvijftigduizend mensen en sloot in 1762 met de Nederlanders een vredesverdrag. De nazaten van Kaási die deel uitmaken van die gemeenschap heten de ‘Langu lo’, verwantschapsgroep, naar het Congolese Loango-volk.’

Ten slotte, hoe bekend is Kaási in Suriname?

‘Hier en daar weten mensen wie hij is. Maar hij is nog niet zo bekend als Boni, een marronleider die de Nederlanders eind achttiende eeuw bevocht, of de twintigste-eeuwse schrijver Anton de Kom. Ik schreef dit boek om hier verandering in te brengen. Kaási verzette zich niet alleen tegen het kolonialisme, maar was daarin ook zeer succesvol. Tula wordt – terecht – geëerd door Curaçao,  maar zijn opstand werd al gauw neergeslagen. Kaási hield de strijd meer dan veertig jaar vol.’

 

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -