De laatste jaren schuift het discours over het teruggeven van roofkunst, door globalisering, toegenomen professionele samenwerking, veranderende machtsverhoudingen en de publieke opinie. Maar de erkenning van gedaan onrecht en dat dit hersteld moet worden, vraagt boven alles een veranderende mindset van westerse landen en musea. Dat stelt onderzoeker Jos van Beurden in zijn nieuwe boek hierover.
‘Wat gestolen is, zal terug moeten gaan’, zei de Surinaams-Nederlandse juriste en mensenrechtenactiviste Lilian Gonçalves-Ho Kang You vorig jaar. Hiermee vatte ze het adviesrapport Koloniale Collecties en Erkenning van Onrecht bondig samen, waarvan ze zelf als voorzitter van de adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties de hoofdauteur was. Het advies werd in ontvangst genomen door cultuurminister Ingrid van Engelshoven, die conclusies opnam in de Beleidsvisie collecties uit een koloniale context.
Maar zo simpel als die zeven woorden van de commissievoorzitter klonken, zo weerbarstig blijkt het werkveld. ‘Onvoorwaardelijke teruggave’ waar ook de beleidsvisie over rept, blijkt in de praktijk een weg geplaveid met obstakels. Dit laat onderzoeker Jos van Beurden zien in zijn boek Ongemakkelijk Erfgoed: Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen. Dit onlangs verschenen boek is het populair-wetenschappelijke vervolg op zijn proefschrift uit 2016. Van Beurden houdt zich al drie decennia bezig met roofkunst en het behouden van cultureel erfgoed in Azië en Afrika. Hij adviseerde tevens bij de recent uitgezonden tv-serie Roofkunst.
Bestaan de koloniale collecties in musea alleen uit roofkunst?
‘Nee, Europeanen handelden bijvoorbeeld met Papoea’s die beeldjes maakten, beeldjes ‘oud’ maakten of in opdracht maakten. Dit was een win-win situatie en gebeurt nog altijd. De collectie uit roof, uit onvrijwillig bezitsverlies, omvat meer dan alleen maar oorlogsbuit. Het gaat ook om voorwerpen die meegenomen zijn door de missie en de zending. Daarnaast zijn er voorwerpen via smokkel in Nederland terecht gekomen, zoals vermoedelijk het Boeddha-hoofd dat in bruikleen is ondergebracht in het Rijksmuseum. Er zijn daardoor veel objecten in particuliere collecties terecht gekomen. En daartussenin zit een enorm grijs gebied van allemaal objecten en collecties waarvan wij de herkomst gewoon niet weten, omdat er geen documentatie van bestaat. Hebben mensen iets vrijwillig afgestaan? Is het stiekem of afgedwongen meegenomen tijdens bijvoorbeeld een strafexpeditie?’
De discussie over teruggave van koloniaal erfgoed bestrijkt zeker zeventig jaar. Indonesië sprak in 1949 Nederland hier al op aan. Andere landen en inheemse volken deden dat ook. Landen en musea in het westen reageerden vooral negatief. In uw boek schrijft u onder andere dat museummedewerkers zich tegen de teruggave van roofkunst hebben verzet.
‘Zulk verzet was er vaak, maar wordt wel minder. Je had inderdaad een museummedewerker die geen documentatie kon vinden over een Maori-hoofd. Een onafhankelijk onderzoeker vond de documentatie wel. De ondergeschikten luisterden gewoon niet naar de directeur die wel welwillend was. Wat helpt is dat de staf heel langzaam begint te verkleuren. Dit is cruciaal. Neem bijvoorbeeld de zoekgeraakte kris (dolk, red.) van de Indonesische verzetsstrijder Diponegoro. Hij was 45 jaar niet te vinden en Indonesië wilde het terug. Toen is er een gemengd team op gezet, waar ook Indonesische experts in zaten. De kris bleek wel degelijk aanwezig te zijn en er konden tegelijkertijd knopen worden doorgehakt over de teruggave ervan.’
Een andere drempel op weg naar teruggave van erfgoed is het herkomstonderzoek. De ‘onvoorwaardelijke teruggave’-beleidsvisie stelt in een bijzin dat iets pas teruggeven kan worden na herkomstonderzoek. Maar u schrijft dat van de meeste voorwerpen geen documentatie bestaat.
‘Dat klopt. In 2018 schreven de Senegalese academicus Felwine Sarr en kunsthistorica Bénédicte Savoy een rapport voor de Franse president Emmanuel Macron. Zij stellen voor om te werken met een omkering van de bewijslast. Als wij geen documentatie hebben, dan moeten wij maar bewijzen dat we het object op een aanvaardbare wijze hebben verworven. Nederland is nog niet zover, maar dit zal zeker bediscussieerd gaan worden, want in het Europese Recht geldt zo’n regel wel al voor de illegale handel.
‘Wat helpt is dat de staf in musea heel langzaam begint te verkleuren. Dit is cruciaal’
‘Tot nu wordt herkomstonderzoek vooral in Nederlandse archieven gedaan, terwijl je ook met het land van herkomst hierin kan samenwerken. Een mooi voorbeeld daarvan is een spijkerbeeld uit Congo. De Belgische historicus Maarten Couttenier is met een foto naar het dorp in Congo gegaan waarvan men vermoedde dat het beeld daarvandaan kwam. Mensen kregen tranen in hun ogen toen ze het beeld zagen, terwijl het al 150 jaar uit het dorp is! Het gemis is ook onderdeel van de herkomstgeschiedenis. Hoe belangrijk is het voor een gemeenschap van oorsprong? Op die manier krijg je informatie van twee kanten. Wij moeten verder leren accepteren dat mondelinge en informele bronnen ook gewicht hebben. Wij gaan uit van geschreven bronnen, maar die vertegenwoordigen vaak het standpunt van de machthebbers in plaats van de machtelozen. Dus geschreven bronnen moet je ook relativeren.’
Maar waarom moet er onderzoek gedaan worden als al vaststaat dat het roofkunst is, zoals bij het kanon van de koning van Kandy in het huidige Sri Lanka? In 1980 vroeg Sri Lanka het Rijksmuseum al om teruggave, maar Sri Lanka raakte verstrikt in het herkomstonderzoek. Is het uitvoeren van herkomstonderzoek ook een manier om het proces van teruggave te vertragen?
‘Die uitspraak durf ik niet te doen, want dan zou ik in hun harten moeten kunnen kijken. Als je kijkt naar hoe het Rijksmuseum omgegaan is met het kanon van de koning van Kandy uit Sri Lanka en het onderzoek daarnaar, dan zeg ik dat ze geen voldoende hebben gescoord. Ik weet niet of het een vertragingstactiek is, maar het is wel een manier om in charge en in controle te blijven. Op die manier blijft de ongelijkheid tussen het noorden en het zuiden bestaan. Een minimum aan herkomstonderzoek blijft echter nodig om te weten of iets in aanmerking komt voor teruggave. Het goede van herkomstonderzoek, zeker als je het gezamenlijk doet, is dat je een stuk geschiedenis blootlegt. Dat kan het loslaten van objecten vergemakkelijken.’
Als dan besloten is tot teruggave, aan wie worden de objecten dan teruggegeven? Aan de staat? Aan de herkomstgemeenschap? Of aan het museum?
‘Dat is ingewikkeld. Je krijgt snel het verwijt: ‘Waar bemoeit u zich mee? U bent neokoloniaal bezig!’ Tegelijkertijd hoor je van de nazaten van de sultan van Banjamarsin (in het huidige Indonesië, red.) over het teruggeven van zijn diamant door het Rijksmuseum: ‘Hou de diamant alsjeblieft daar, want we willen niet dat het naar het Nationaal Museum van Jakarta gaat.’ De diamant hoort in hun ogen bij hen thuis, de plek waar het vandaan kwam en geroofd is. Wat doe je dan als Nederland? Maar er is wel vooruitgang in het teruggave-debat. Indonesië heeft een restitutiecommissie (die, gebaseerd op eigen geformuleerd beleid, objecten terugvraagt, red.) opgericht. In 2014 had niemand het hierover en nu zijn ze zover.
‘Een van de beste voorbeelden van teruggave is die van de Maori-hoofden door het Museum Volkenkunde aan Nieuw-Zeeland. Daar werken Maori-gemeenschappen, het Nationale Museum in Wellington en de regering nauw samen. De Maori kwamen naar Nederland om de hoofden op te halen. Het museum faciliteerde en zette zijn internationale netwerk in, en de regering financierde dit. Die drie samen vormen een team en dan heb je een stevige tegenspeler.’
Andere obstakels die teruggave belemmeren zijn museale regels, zoals dat bij teruggave het object eerst aan andere Nederlandse musea aangeboden moet worden. Ook wanneer het object als essentieel voor de collectie wordt gezien, staat dit teruggave in de weg. In de beleidsvisie staat tevens dat een object pas teruggegeven wordt als het herkomstland erom vraagt.
‘Ja, daar ligt nog wel een stuk werk te doen. Het Nationaal Museum van Wereldculturen heeft onlangs zelf een First Nation (de eerste inheemse bewoners, ‘indianen’, red.) in de Verenigde Staten benaderd over teruggave. Musea zouden wat pro-actiever kunnen zijn. Maar het is een illusie om te denken dat teruggave een quick fix kan zijn. Het onderbrengen van bijvoorbeeld de collectie van Museum Nusantara in Delft heeft acht jaar gekost. De essentie van het teruggeven is een relatie helen die kapot is gegaan. Het gaat om het herstellen van vertrouwen, het afbreken van ongelijkwaardigheid en erkennen van rechtvaardigheid. Als we ons op deze drie punten bevragen, kunnen we meten hoever we zijn in het proces van herstel.’
In uw boek vraagt de Ghanese jurist Kwame Opoku zich af waarom slachtoffers van naziroof anders behandeld worden dan slachtoffers van koloniale roofkunst. Hij verwijt het westen koloniaal geheugenverlies.
‘Daar heeft hij gelijk in. Je hebt sinds 1998 de Washington Principles, die moeten het voor nazaten van beroofde mensen in de Tweede Wereldoorlog makkelijker maken om claims te leggen. Je hebt immers niet altijd bewijsmateriaal meer als je bijvoorbeeld moest vluchten. Ik heb in mijn proefschrift die principes aangepast voor koloniale objecten. Mensen zeiden dat ik dit niet moest doen, omdat Joodse organisaties dit niet zouden pikken. Maar ik vond gewoon dat de vergelijking klopte. Over naziroofkunst is altijd veel te doen geweest in Nederland, maar niet over koloniale roofkunst. Ik vind dat het allebei historisch onrecht is. Naziroof was onderdeel van genocide. Koloniale roof was onderdeel van uitbuiting, maar soms grensde die uitbuiting aan genocide, zoals in Namibië en Congo.’
U schrijft in uw boek dat er een grote kloof bestaat tussen hoe op het noordelijk en het zuidelijk halfrond over de teruggave van koloniale objecten wordt gedacht. Waaruit bestaat die kloof?
‘De directeur van het museum of Black Civilisation in Dakar zegt: ‘We horen veel gepraat over teruggaven, maar voorlopig zien we nog niets terug.’ België heeft Congo eigenlijk niets teruggegeven – op 114 objecten na, en daar zaten veel inferieure objecten bij. Ook Nederland heeft geprobeerd zo weinig mogelijk objecten terug te geven. In 2020 is er één object teruggegaan naar Indonesië: de kris van Diponegoro.
‘Een aantal Afrikaanse museumdirecteuren heeft gewoon de moed verloren.
Wij hebben de objecten en zij niet. Zij hebben geen machtsinstrumenten om ze terug te claimen, want juridisch kun je dit wel schudden, en het is bovendien een kostbaar proces. Teruggave hangt toch af van de dialoog. Ik vind het lastig. Bij de Benin-dialoog heb ik ook met Nigerianen gesproken die informeel zeiden: ‘We hoeven helemaal geen dialoog, wij willen gewoon objecten. Waarom moeten wij daarover tien jaar gaan praten, terwijl het zo duidelijk is als wat?’’
Dat het onverwacht toch snel kan gaat, liet het AfricaMuseum in het Belgische Tervuren recentelijk zien. Dit museum maakt Congo eigenaar van alle museumstukken die aantoonbaar illegaal zijn verkregen. Of er nu wel of geen mogelijkheden zijn om het erfgoed te bewaren in Congo heeft geen impact op het eigenaarschap, zegt België. Nederlandse musea beschikken over dertigduizend objecten uit Congo. Wat betekent dit besluit voor Nederlandse musea?
‘Het Belgische besluit gaat zeker doorwerken in andere landen in Europa, ook in Nederland. Het zou goed zijn als Nederlandse musea met Congo-collecties overleggen met musea in Congo en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren, over hoe zij een vergelijkbare draai kunnen maken.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!