3.6 C
Amsterdam

De Marokkaanse gastarbeider: halve eeuw in Nederland

Amaranta Sterkman
Amaranta Sterkman
Voormalig journalist en redacteur van de Kanttekening.

Lees meer

Het boek Een halve eeuw in Nederland over de geschiedenis van de Marokkaanse gastarbeider ligt sinds donderdag in de winkel. Marokkaanse gastarbeiders en Nederlanders die de eerste gastarbeiders hebben zien komen vertellen hun verhaal. De Kanttekening publiceert een fragment.

Het is inmiddels al bijna een halve eeuw geleden dat de eerste Marokkaanse gastarbeider voet op Nederlandse bodem zette. In opdracht van Atlas Cultureel Centrum hebben Sahin Yildirim, Ineke van der Valk en Hanina Ajarai vijftig getuigenissen vastgelegd over het leven van Marokkaanse gastarbeiders in Nederland. Dat resulteerde in het boek Een halve eeuw in Nederland. De helft van het boek bestaat uit levensverhalen van diverse Marokkaanse gastarbeiders zelf, in de andere helft komen autochtone Nederlanders aan het woord die te maken kregen met deze gastarbeiders. Beide kanten werpen licht op een bijzondere periode uit de Nederlandse geschiedenis. Hieronder het verhaal van Henk van Mourik (Rotterdam, 1946), een voormalig brandweerman die tal van werkloze Marokkaanse jongens opleidde bij de brandweer. “Ik ben opgegroeid in een stad waar je elke dag werd geconfronteerd met de gevolgen van de oorlog. Rotterdam was platgebombardeerd, sommige delen waren niets meer dan een kale vlakte. We groeiden op in een tijd van armoede. Ik heb op een nonnenschool gezeten, waar de jongens apart van de meisjes zaten. Op een dag maakte mijn oudste zus een handstand op het schoolplein, haar rokje zakte en haar onderbroek werd zichtbaar. Ik was tien jaar en zij elf. Mijn ouders werden op school ontboden en mijn vader werd toen zo boos dat hij ons onmiddellijk van die school haalde en ons op een openbare school deed. Vanaf dat moment vielen we als gezin van ons geloof en bezochten we alleen nog af en toe een kerk voor de rust. Omdat leren en studeren mij totaal niet interesseerden, was ik al op mijn veertiende klaar met school. Mijn eerste baantje was bij een loodgieter. Een paar jaar later voegde ik me bij de brandweer van Rotterdam, waar ik onder meer instructeur werd. In de jaren zestig kregen we in de buurt te maken met gastarbeiders. Overal werden opeens huisjes opgekocht om daar vervolgens Marokkanen en Turken in te plaatsen. Later heb ik het ook als brandweerman allemaal gezien. Dat waren woningen waar per kamer acht tot tien man in sliep. Elke kamer was gevuld met stapelbedden, er hingen dan gordijnen tussen voor de privacy. Het enige bezit van die mannen was vaak een koffer die ze onder het bed bewaarden. In sommige panden sliepen wel veertig mensen. Zij moesten het allemaal met koud water zien te doen en twee of drie wc’s. Het waren smerige toestanden, mensonterend kun je wel zeggen. Persoonlijk leerde ik Marokkanen pas kennen toen ik trouwde en Marokkaanse buren kreeg in Spangen.

Het was de familie Lamach, met zoons Ahmed, Abdelkader en Rachid, en dochter Soraya. Vooral met Ahmed had ik vaak contact. Het was geen slechte jongen maar hij deed altijd dingen waardoor hij in de problemen terecht kwam. En dan kwam hij naar mij: “Henk, ik een probleem”. Een keer was hij doorgereden na een aanrijding. Er was niet zo veel schade maar hij moest zich melden bij de politie. Het bleek echter dat ze al sporen hadden afgenomen bij zijn auto zonder dat hij het wist. Ik heb toen een advocaat voor hem geregeld want dat mocht de politie helemaal niet doen. Mijn vrouw en ik kwamen ook wel eens bij hen thuis, bij papa Dris en Mama Dris. In het begin gingen de vrouwen apart zitten, maar toen we meer gewend aan elkaar raakten, bleven de vrouwen er gewoon bij zitten. Het was heel gezellig. Er werd eerst thee gemaakt en daarna gingen we met zijn allen rond een tableau zitten met een groot bord kip erop, olie en noten eromheen. Iedereen zat op zijn knieën uit dat bord te eten. De eerste keer keek ik om mij heen en vroeg waar mes en vork bleven.

Omdat de Rotterdamse brandweer in die tijd nog een heel blanke organisaties was, wilde men op een gegeven moment meer allochtonen aannemen om een betere afspiegeling van de samenleving te zijn. We kregen een nieuw klasje met zogenaamd kansloze Marokkaanse jongeren. Veel van hen kwamen uit armoedige gezinnen en hadden hun school niet afgemaakt, ze voldeden eigenlijk niet aan de toelatingseisen. Toch dachten we dat het wel zou gaan lukken omdat je niet altijd een diploma nodig hebt om een vak te leren. De zestien jongens waarmee we de opleiding begonnen, hebben het allemaal gehaald. Sindsdien hebben we er een vaste tweejarige praktijkopleiding voor in het leven geroepen. Je leert de jongens goed kennen gedurende die twee jaar. Marokkaanse jongens zijn open, ze zeggen gewoon waar het op staat. Maar ze kunnen heel impulsief reageren doordat ze niet weten hoe ze met een situatie om moeten gaan. Als je ze als vriend hebt, dan is dat voor altijd, ze laten je niet vallen. Maar daar staat wel tegenover dat als ze hun vertrouwen in jou hebben gesteld, je dat vertrouwen ook moet waarmaken, wat voor moeite dat ook kost. Je mag ze niet meer laten vallen. Ze komen vaak binnen met een groot gebrek aan zelfvertrouwen en met een bepaalde mate van rusteloosheid. Die jongens krijgen voortdurend te horen dat ze niet deugen, ze gaan het op den duur zelf geloven.

Je moet ze dus ook vertellen wat ze goed doen. Ik heb ze altijd geleerd om goed te luisteren, dan haal je de eindstreep vanzelf. Het waren geen rotjochies, het waren gewoon jongens voor wie geen plek is in de samenleving. Je moet natuurlijk ook streng zijn voor die jongens. Ik eiste wel kadaverdiscipline. Je moet ze gelijk aanpakken, dan weten ze ook waar ze aan toe zijn.

Eén van de regels bij de opleiding was dat de dienst om acht uur begint, niet één over acht. Dan zat je al klaar met je uniform aan en je lesboek voor je. De eerste de beste die die regel overtreedt, mocht zich gelijk weer omkleden en hardlopen. Een keer liet ik een jongen, Ahmed, en zijn team tien kilometer naar de Kralingse Plas lopen en weer terug. De oefening bestond eruit dat ze met zijn zessen moesten samenwerken om een brancard met pop erop te kunnen vervoeren. Je gaat elkaar irriteren op zo’n lange afstand en je moest dus problemen onderling kunnen oplossen. Ik had hen gewaarschuwd: oh wee als je gaat liften, ik trap je gelijk de opleiding af. Toevallig kregen ze onderweg inderdaad een lift aangeboden, ze hebben resoluut geweigerd. We durfden absoluut niet, zeiden ze na afloop. We dachten dat het een valstrik was van jou. Nou dan heb je dus iets bereikt. Als ik nu terugkijk op al die jaren dat we Marokkaanse jongeren hebben opgeleid, 95 procent heeft een baan en werkt nog steeds bij de brandweer in Rotterdam of elders in het land.”

Een halve eeuw in Nederland is een uitgave van Atlas Cultureel Centrum en voor 23,99 euro te bestellen via www.eenhalveeeuwinnederland.nl.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -