Als we ons in politieke discussies organiseren op basis van gender en etniciteit, dan verwordt politiek tot een primitieve identiteitenstrijd. Een potje trefbal op de basisschool tussen de meisjes en de jongens, maar dan in de publieke ruimte tussen volwassenen. De Amerikanen noemen het culture wars. In zulke oorlogen is er geen ruimte voor patriottische en kritische burgers. Patriottisme veronderstelt namelijk een onbaatzuchtige inzet voor het gemeenschappelijk belang; kritisch burgerschap een bedaarde, onpartijdige oriëntatie op beleidsvraagstukken. Identiteitspolitiek heeft dus terecht een slechte naam. Maar hoe kunnen we haar overstijgen?
Gemeenschappelijkheid
Het meest voor de hand liggende antwoord is het benadrukken van onze gemeenschappelijkheid. Dat is ook de aanbeveling van de Amerikaans ideeënhistoricus Mark Lilla in zijn nieuwste boek The once and future liberal: after identity politics. Voor Lilla vat het symbool van de linkse ‘diversiteitspolitiek’, de regenboogvlag, het probleem samen. Het is ‘een uiteengespat spectrum zonder hart’. Dat hart moet Amerika terugvinden. Het had zo uit de mond kunnen komen van Wierd Duk die het in een recente radiodiscussie met Nourdin el-Ouali had over ‘diversiteit organiseren met een basis in gemeenschappelijkheid’. Nieuwe Nederlanders moeten ‘gewone’ Nederlanders worden.
In de Volkskrant legt Martin Sommer in een recensie van Lilla’s nieuwe boek de vinger op de zere plek: ‘Deze geest gaat moeilijk de fles weer in.’ Het is gemakkelijker om een bestaande gemeenschappelijkheid te conserveren dan om het te scheppen op het moment dat het ontbreekt. Veel Nederlandse buurten zijn al een gedesintegreerd mengelmoesje. De grootste voorstanders van het benadrukken van een gemeenschappelijke Nederlandse identiteit zijn het meest kritisch op rappe massa-immigratie uit verre culturen, maar de mosterd wordt erg laat opgediend.
Empathisch verbinden
Dan is er empathie. Als je weinig met iemand deelt, kun je die ander nog steeds empathisch benaderen. Het idee is dat je zo bruggen kunt slaan. Empathie voor een andere groep vereist natuurlijk wel kennis van die andere groep. Omdat het veel moeite en kunde vereist om andere culturen te doorgronden, laten we ons informeren door onderzoeksjournalisten en antropologen. Die duiken een voor de buitenwereld onbekende groep in en berichten vervolgens over de aangetroffen waarden, gebruiken en identiteiten. Dat heet etnografie.
Een voorbeeld van een antropoloog die veel gedaan heeft om het grotere publiek te informeren over een ongeliefde en ontoegankelijke groep is Martijn de Koning, die etnografisch onderzoek doet naar radicaliserende islamitische jongeren in Nederland. Maar zijn publieke engagement toont ook meteen de zwakte van de empathische benadering. Als je vanuit etnografisch onderzoek het publieke domein betreedt om de empathie voor een bepaalde groep te vergroten, verword je tot een soort advocaat. Zo eentje die altijd wijst op verzachtende omstandigheden en om meer begrip vraagt. De Koning verdedigt zijn onderzoeksobjecten trouwens niet alleen in interviews en online opiniestukken, maar zelfs letterlijk in de rechtszaal. Toen hij in 2015 als getuige-deskundige optrad in een rechtszaak tegen Nederlandse IS-strijders en ronselaars die hij jarenlang van dichtbij had onderzocht, beschreef hij die als slechts een ‘vriendengroepje’. De rechters oordeelden dat ze een ‘terroristische organisatie’ vormden. De expertise en goede bedoelingen van De Koning waren niet in het geding, maar empathie alleen leidt niet tot wijsheid of een objectief oordeelsvermogen.
Als een culturele groep meer weet over een andere, dan schept dat trouwens ook niet automatisch meer sympathie. Integendeel, het kan de vijandigheid juist vergroten als de andere groep veel naarder blijkt dan verwacht. Onwetendheid zorgt er ook voor dat we positiever zijn over groepen waar we veel negatiever over zouden zijn als we ze beter zouden kennen. Ik zal geen voorbeelden noemen.
Zelfoverstijging
Empathie is onvoldoende, omdat het op het identitaire niveau blijft hangen. Om identiteitspolitiek te overstijgen, moeten we onszelf boven de strijd der identiteiten uittillen – onszelf overstijgen. Identiteitspolitiek leeft van narcistische zelfvieringen. Via de zelfvieringen van prominenten met wie we ons identificeren of die bij ‘onze’ groep horen, vieren we onszelf. Als onze identiteit bevestigd wordt, voelt dat even lekker, maar het verkleint. Bij goed burgerschap hoort een weidse blik, een zekere afstandelijkheid tot het eigene.
Het klassieke model van de intellectuele zelfoverstijging is dat van Plato’s grotanalogie. De filosofen klimmen omhoog uit de grot van hun specifieke cultuur met haar mythen, bias en identiteiten. Ze scheppen afstand om vanuit een grotere distantie over maatschappelijke rechtvaardigheid en burgerschap na te denken. Het ware kritische, verheven denken is universaliserend, het ontstaat op het moment dat we minder met de eigen en andermans identiteit bezig zijn. Om Plato te parafraseren: fuck identiteit.
De politieke praktijk is geen filosofie, maar een verheven politieke praktijk is evenzeer afhankelijk van een distantie tot identitaire behoeften om tot objectieve analyses, gewogen politieke oordelen en visionair beleid te komen. Het probleem met verheven burgerschap is natuurlijk dat het een hoge aanspraak maakt op intellectuele vaardigheden en zelfdiscipline. Uiteindelijk zullen de mensen ‘in de grot’ de zwaarbevochten hogere objectiviteit vaak niet eens herkennen voor wat het is. Het is hopeloos. Ach, identiteitspolitiek hoort bij onze al te menselijke kleinheid.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!