Nederlandse militairen maakten zich tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) niet alleen schuldig aan executies, martelingen en plunderingen, maar ook aan verkrachtingen. Verkrachting in oorlogsgebied werd na de Eerste Wereldoorlog al als oorlogsmisdaad aangemerkt, maar de Nederlandse krijgsraad was voortdurend op zoek naar omstandigheden om de straf te verzachten.
In 1948 werd een vrouw uit Tanggoel op Java verkracht door een Nederlandse soldaat. De krijgsraad oordeelde: zes maanden gevangenisstraf. ‘Beklaagde leed ten tijde van het delict aan licht psychische alteratie als gevolg van een aanrijding met een trein; voorts een zeer gunstige beoordeling van zijn commandant.’ In datzelfde jaar werd in Dessa Baloeng een meisje van elf jaar door een militair ‘in een leegstaande goedang’ – opslagplaats – verkracht. De straf? Elf maanden, met aftrek van voorarrest.
Een verkrachtingszaak die de Nederlandse krijgsraad zeer hoog opnam, betrof een meisje van tien jaar uit Soekorwirjo in 1948. De soldaat werd veroordeeld tot een jaar en vier maanden gevangenisstraf. Toevoeging van de krijgsraad: ‘Ook in de dessa (dorp) wordt het violeren van jeugdige meisjes als een plundering van eer beschouwd.’ Blijkbaar was het nodig duidelijk te maken dat verkrachting universeel een misdaad is.
Genoemde voorbeelden staan in de ‘Excessennota’ van historicus Cees Fasseur uit 1969, met daarin een twintigtal gevallen van gemelde en behandelde verkrachtingen. Op een totaal van 200.000 soldaten een verdacht laag aantal. Verder wordt nergens ook maar met enige compassie over de slachtoffers geschreven. Of hoe verkrachting hun levens moet hebben beïnvloed. Enige vorm van genoegdoening, excuses, of compensatie werd blijkbaar niet noodzakelijk gevonden.
Journaliste Christina Lamb betoogde vorig jaar in Trouw dat verkrachting altijd als bijzaak wordt gezien in een oorlog. Dit, terwijl meisjes en vrouwen naderhand vaak als paria’s worden behandeld. Het recente rapport over ‘het extreme geweld’ van de Nederlandse soldaten in Indonesië toont dat ook verkrachtingen door het Koninklijk Nederlands Indisch Leger en de Koninklijke Landmacht stelselmatig waren. Toch sneeuwde verkrachting onder, in tegenstelling tot executies, martelingen, plunderingen die Nederland tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog had begaan, in het nieuws over dit rapport.
Het zou de nog levende veteranen die zich aan verkrachting schuldig hebben gemaakt sieren als ze alsnog hun diepe persoonlijke spijt betuigen
Veteranen repten helemaal niet van verkrachtingen, schreef historicus Gert Oostindie in zijn boek Soldaat in Indonesië 1945-1950 (2015). Nederlandse militairen gaven toe dat ze regelmatig seks hadden met Indonesische vrouwen, maar uitsluitend tegen betaling. Zo lezen we dat ‘het toch echt alleen maar de Indonesische rebellen waren die verkrachtten’. Overigens klaagden de mannen wel over de vele geslachtsziekten die ze opliepen.
Oostindie wijdt uiteindelijk slechts één pagina aan zes gevallen van verkrachting. Daaronder ook een groepsverkrachting in Katjen door twintig militairen – waaronder zich ook hoge officieren bevonden – die een twaalfjarig meisje hadden verkracht. Deze groepsverkrachting is niet in de ‘Excessennota’ terug te vinden, wat wederom aantoont hoe beperkt deze was.
In deze nota staan drie gevallen van twaalfjarige meisjes die zijn verkracht. De daders zijn zeer licht bestraft, met uitzondering van een soldaat die ook het zoontje van het slachtoffer vermoordde. De verzachtende omstandigheden buitelen over elkaar heen. Zo was ‘beklaagde’s ongelukkige gezinsleven, waardoor het hem dikwijls aan kracht ontbreekt zichzelf onder controle te houden’ een overweging voor strafvermindering. En: ‘Was net terug uit voorste lijn, heeft een schoon strafboek en verricht zijn dienst goed.’ De meeste militairen konden gewoon weer in het leger terugkeren.
Ook werden zaken geseponeerd bij gebrek aan bewijs, waaronder die van plundering, moord, vernieling en verkrachting in een geïmproviseerd plaatselijk ziekenhuis in Peniwen, Oost-Java. Toen het Comité Nederlandse Ereschulden van Jeffry Pondaag in 2014 de kwestie voor de rechter bracht met het slachtoffer van groepsverkrachting, mevrouw Tremini, bleek dat er genoeg bewijsmateriaal was. Tremini ontving in 2016 het luttele bedrag van 7.500 euro. Advocaat Liesbeth Zegveld had 50.000 geëist.
Tremini is de enige vrouw aan wie, zij het ontiegelijk krenterig, recht is gedaan. Ze vertelde in de rechtbank hoe ze zich schaamde en hoe moeilijk het was haar leven weer op te pakken.
Het zou de nog levende veteranen die zich aan verkrachting schuldig hebben gemaakt sieren als ze alsnog hun diepe persoonlijke spijt betuigen voor hun misdaden. Het nieuwe historisch onderzoek toont de stelselmatigheid van de verkrachtingen aan. We zullen nooit weten hoeveel vrouwen en meisjes verkracht zijn, maar als symbool van het onrecht dienen de namen van de dorpjes uit de ‘Excessennota’ waar dit plaatsvond en waarvan we nu weten dat het een veelvoud hiervan moet zijn geweest: Peniwen, Soemedang, Soekaboemi, Poerwokerto, Lawang, Passar Minggoe, Banjoemas, Soekowirjo, Djember, Soenga, Soerabaja, Tjembalang, Grendoeng, Krawang, Makassar, Dessa Baloeng, Wonosob en Pemotan.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!