Amerikaanse termen in het Nederlandse racismedebat worden omarmd en beschimpt, maar zorgen vooral voor misverstanden.
Als een van ’s lands heetste hangijzers lijkt in het racismedebat de polarisatie met de dag toe te nemen. Beide partijen laten geen kans onbenut om elkaar van blindheid en onvermogen te betichten. Eén van de terreinen waar onderlinge irritatie het hoogst oploopt is het overnemen van concepten en termen uit het racismedebat uit de Verenigde Staten, zoals ‘wit privilege’, ‘institutioneel racisme’ of ‘giftige mannelijkheid’. Het gebruik van deze termen is een makkelijk doelwit en wordt dan ook tussen neus en lippen door vaak bespot, maar de concrete voor- en nadelen zijn nog niet serieus onder de loep genomen. Om tot een gewogen oordeel te kunnen komen, sprak de Kanttekening een voor- en een tegenstander van de levendige import van Amerikaans lingo.
Movement
Zaïre Krieger (22) schrijft voor de Dipsaus-podcast en freelancet voor OneWorld. ‘Het is niet vreemd dat veel concepten uit Amerika worden geïmporteerd; de burgerrechtenbeweging uit Amerika is natuurlijk een groot voorbeeld voor alle emancipatiestrijden van over de hele wereld, ook die van bijvoorbeeld homorechten’, aldus Krieger. ‘En wat is er eigenlijk erg aan Amerikaanse termen gebruiken?’, vraagt ze retorisch. ‘Ik denk dat het erg helpt met het beginnen van het gesprek, om de movement te beginnen en legitimiteit te geven.’
Dat is zeker nodig, stelt ze, en ze wijst op de behandeling die Sylvana Simons te verwerken kreeg toen zij de politiek in ging. ‘Zij kwam met ideeën die niet zo gek waren, maar werd besmeurd alsof ze Hitler zelf was.’ Desondanks meent ze dat het steuntje van Amerikaanse termen niet noodzakelijk is. ‘Zelfs als het Amerikaanse racismedebat niet eens zou bestaan, zouden we alsnog woorden hebben om dezelfde fenomenen te beschrijven. Dan zouden we wit privilege ‘witte voorsprong’ noemen of iets dergelijks.’
Meritocratie
Socioloog Eric Hendriks (33), verbonden aan de Universität Bonn, is gekant tegen de huidige manier van woorden lenen. Hij schreef een column voor Elsevier waarin hij deze import laakt en bespot. In het gesprek komt Hendriks echter met een nieuwe wending: hij stelt dat het niet per definitie slecht hoeft te zijn om deze Amerikaanse termen te gebruiken. Hij meent dat de termen op zich niet verkeerd hoeven te zijn, maar dat ze in hun huidige gebruik twee fatale denkfouten over de verhoudingen tussen groepen in Nederland bevorderen.
‘De eerste van deze fouten is de eenzijdige focus die de termen met zich meebrengen’, zo stelt Hendriks. ‘De concepten delen de wereld op in wit en niet-wit. Die tweedeling is goed van toepassing op de zuidelijke staten in de VS, maar niet in Nederland, waar veel meer variabelen een minstens even grote rol spelen. Het is hier veel ingewikkelder. Er zijn arme blanke mensen die onder slechte omstandigheden opgroeien in Oost-Groningen en er zijn donkergekleurde mensen die uit een rijke familie komen en zo veel beter af zijn in het leven. Ik associeer een begrip als ‘wit privilege’ met de ontkenning van zulke complexiteit en daarom wil ik het ook niet gebruiken.’
Veel ongelijkheden tussen de groepen zijn volgens Hendriks ook niet terug te leiden tot discriminatie, maar cultuurverschillen. ‘Groepen die hier komen spreken de taal niet, bijvoorbeeld. Dan wordt het heel moeilijk om te stijgen op de sociale ladder, maar dat heeft niet met racisme te maken.’ Waar we eigenlijk onze aandacht op zouden moeten vestigen, stelt hij, is individueel talent benutten. ‘Daarvoor is onderwijs heel belangrijk. We moeten de meritocratie versterken.’
Macht
Krieger blijkt het voor een belangrijk deel eens te zijn met Hendriks. Ook zij stelt dat het racismedebat in de VS een totaal andere context kent dan die in Nederland. Ze heeft voorbeelden te over: van de plek waar slavernij zich heeft voltrokken tot aan de cultuurverschillen tussen zwart en wit, maar ook het aantal verschillende culturen dat in hetzelfde land woont. Zoals Hendriks benadrukt, vindt ook Krieger andere variabelen erg belangrijk. Praktische bezwaren beperken haar keuzes echter. ‘Activisten zijn ook maar mensen met vierentwintig uur in één dag. Ik kan ook niet overal aandacht aan schenken – racisme bestrijden is een keuze die ik maak omdat ik weet dat ik de meeste affiniteit heb met deze symptomen.’
Daarnaast vindt ze het vreemd om überhaupt zo’n keuze te moeten maken. ‘Waarom zou ik, als ik het over ras heb, het ook meteen over armoede moeten hebben? Het is een beetje alsof je een sponsormarathon loopt tegen slachtoffers van een hongersnood en dat iemand ‘hé, de slachtoffers van de orkaan zijn ook zielig!’ tegen je zegt.’
Deze verschillende nadelen hebben volgens Krieger allemaal met elkaar te maken. ‘Het zijn allemaal symptomen van dezelfde ziekte. Dat kan je zien bij de laatste plannen van de VVD om dubbel te straffen in wijken met meer dan vijftig procent migratieachtergrond. Daar gaat discriminatie hand in hand met bestraffing van armoede.’ Over welke ziekte praat ze dan? Na kort nadenken heeft Krieger de essentie. ‘De ziekte is macht.’
Krieger hoort vaak over de onvergelijkbaarheid tussen de VS en Nederland. ‘Ik vermoed dat achter dit argument een bepaald soort kritiek zit: men wil dat wij erkennen dat Nederland toleranter is dan we denken. In Nederland blijft men, zo lijkt het, tot het einde der tijden vasthouden dat we extreem tolerant zijn. Maar racisme is vergelijkbaar met de wijsheid van Socrates: je bent je niet bewust van al je racisme, totdat je beseft dat je je niet bewust bent van je racisme. Teveel mensen denken dat wij het in Nederland allemaal beter hebben dan in de rest van de wereld, dat het vooral in Amerika heel erg is. Maar het is niet erger of minder erg: het is anders.’
Is het dan niet zo dat je met een zwarte huidskleur in Amerika veel slechter af bent dan in Nederland? ‘Natuurlijk, de situatie in Amerika is erger omdat het een land van extremen is. Het is het land van de Ku Klux Klan én van Martin Luther King. Hier is het allemaal meer middenmoot, we polderen hier wat af. Daarnaast spelen andere verschillen een rol. In de VS zijn heel veel wetten simpelweg van het lotje getikt. Dingen als de wapenwetgeving, het minimumloon en verzekeringen zijn zo slecht; geen wonder dat je dan slechter af bent. Zulke dingen treffen zwarte mensen ook disproportioneel. De Amerikaanse situatie is echter in bepaalde opzichten beter. In Amerika durven ze in elk geval over racisme te praten, in Nederland is het onderwerp nog te controversieel.’
Strijd en polarisatie
De tweede fout die Hendriks gemaakt ziet worden is dat de concepten uit de VS op een polariserende manier ingezet worden. ‘De termen focussen teveel op slachtofferschap. Slachtoffers aanwijzen impliceert tegelijkertijd het bestaan van daders, maar er zijn geen daders. Het is niet alsof grote groepen blanke mensen anderen proberen tegen te werken. Als de activisten die twee dingen niet duidelijk specificeren, spelen ze in op rancunes en zetten ze groepen in de maatschappij tegen elkaar op.’
Daarachter schuilt een meer gevoelsmatig probleem volgens Hendriks. ‘De concepten worden gebezigd in een discours van strijd. Als je gaat praten over slachtoffers die gered moeten worden van de daders, is dat goed voor niemand. Het is geen strijd, we zijn meer gewoon de hele tijd aan het aanmodderen en hopen dat het beter wordt.’
‘Ik heb het idee dat hier teveel in gelezen wordt’, zegt Krieger als ze die kritiek hoort. ‘Als ik het heb over antisemitisme in de samenleving zegt men toch ook niet dat ik teveel daders aanwijs? We hebben het niet over individuele daders, maar over racisme dat ingebakken zit in de samenleving, op institutioneel niveau. Individuen zijn niet schuldig, want niemand heeft ervoor gekozen om met een bepaalde huidskleur ter wereld te komen. Maar men moet zich wel bewust zijn van zijn of haar status in de wereld.’
Spookbeelden
Uiteindelijk lijken de twee sprekers het in grote lijnen met elkaar eens te zijn. Beiden verschillen in hun focus en wat zij het belangrijkste achten, maar ze zijn het eens over de problemen en hun oorzaken. Toch leeft het gevoel dat de ander lijnrecht tegenover ze staat. Aannames worden gedaan over andermans standpunten en woorden worden besteed aan het bevechten van spookbeelden, terwijl de gelijkenissen onbesproken blijven.
‘Al deze discussies doen er uiteindelijk niet veel toe’, zucht Krieger. ‘Het lijkt wel alsof het gehamer op termen een afleiding is om het debat te bagatelliseren. Ik heb het gevoel dat we in Nederland tien stappen vóór het eigenlijke gesprek al zeggen dat we moeten stoppen met praten.’
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 11 oktober 2018.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!