Geschiedenisleraren zien de plannen van minister Ingrid van Engelshoven om het geschiedenisonderwijs drastisch om te gooien niet echt zitten. Hun wijzigingsvoorstellen en visie op de geschiedenis houdt onvoldoende rekening met de historische context, stellen deze leraren. ‘Natuurlijk vinden wij slavernij verkeerd, maar je moet ook kijken naar wat de mensen toen vonden.’
Zwarte activisten en media als de Correspondent, OneWorld en de Groene Amsterdammer vinden het Nederlandse geschiedenisonderwijs te eurocentrisch en te ‘wit’. Er moet meer aandacht komen voor de zwarte bladzijden in de vaderlandse geschiedenis, zoals de Trans-Atlantische Slavenhandel en de uitbuiting en onderdrukking van Indonesië in de koloniale tijd, zo luidt het. Onderwijsminister Ingrid van Engelshoven (D66) steunt hen hierin. Een Kamermeerderheid van VVD, PVV, CDA, SGP en Forum voor Democratie stoorde zich echter aan de bemoeienis van de minister met de inhoud van het geschiedenisonderwijs en vindt dat ze daarmee moet stoppen. PVV-woordvoerder Martin Bosma sprak zelfs over ‘SylvanaSimonisering’ van het onderwijs, doelend op de voorvrouw van de politieke partij BIJ1 die ten strijde trekt tegen racisme in Nederland.
Maar wat vinden geschiedenisleraren zelf? Moet er meer aandacht komen voor de zwarte bladzijden in de Nederlandse geschiedenis? Moet de lesinhoud worden aangepast, zodat leerlingen met een migrantenachtergrond zich ook in de stof herkennen? En kun je wel morele oordelen loslaten op het verleden? De Kanttekening sprak met drie docenten in het voortgezet onderwijs over aandacht voor multiculturele thema’s in het geschiedenisonderwijs en hete hangijzers als slavernij, kolonialisme en de Holocaust.
‘Wat Jan Pieterszoon Coen deed op Java werd in de zeventiende eeuw normaal gevonden’
Slavernij en Michiel de Ruyter
Enne Koops is historicus en docent geschiedenis en maatschappijleer aan het Rietschans College in Ermelo. Tevens is hij redacteur van de geschiedeniswebsite Historiek.net en verzorgt hij een tweewekelijks fotorubriek bij het Nederlands Dagblad. Hij vertelt dat hij een behoorlijke aversie heeft tegen bepaalde vormen van ‘historisch revisionisme’. Koops vindt dat geschiedenis vooral om twee dingen moet draaien: feiten en context.
Hij legt uit: ‘Ik heb het recent uitgekomen boek van Piet Emmer over slavernij gelezen. Hij laat zien dat de Afrikaanse bevolking een grote rol speelde in de slavenhandel, want zij namen de slaven in de binnenlanden van Afrika gevangen. Tot de negentiende eeuw werd slavernij bovendien door de samenleving normaal gevonden. Natuurlijk vinden wij slavernij verkeerd, maar je moet ook kijken naar wat de mensen toen vonden.’
Ook wat het kolonialisme betreft moeten we die context meenemen, vindt Koops. ‘Natuurlijk mag je het kolonialisme verkeerd vinden, maar als historicus moet je kijken naar de normen en waarden van toen. Wat Jan Pieterszoon Coen deed op Java werd in de zeventiende eeuw normaal gevonden. Je moet bovendien beseffen dat de dekolonisatie mede te danken is aan het Europese onderwijs. Mensen uit de koloniën die in Europa gingen studeren lazen over Willem van Oranje en de Franse Revolutie, of kregen dit soort geschiedenissen op koloniale scholen te horen. Ze trokken hieruit een voor de hand liggende conclusie: ‘Wat hun toen overkwam, dat overkomt nu ons. Het is tijd om het slavenjuk van ons af te werpen en om in opstand te komen’.’
Koops moet niets hebben van linkse activisten die protesteren tegen de Coentunnel en de Michiel de Ruyter-film, omdat Jan Pieterszoon Coen en Michiel de Ruyter oorlogsmisdaden op hun geweten hebben. ‘Die mensen gebruiken té gemakkelijk morele oordelen. Daarnaast: we moeten ook weten wie wij zijn, waar wij vandaan komen.’
Hoewel hij zich tegen bepaalde vormen van revisionisme keert, vindt Koops het aanpassen van tradities an sich niet verkeerd. Dat gebeurt volgens hem ook aan de lopende band. ‘Kijk naar de strip Sjors & Sjimmie, over de vriendschap tussen een blanke en een zwarte jongen. In de jaren vijftig werd Sjimmie op een manier getekend die we nu racistisch vinden, maar toen nog heel normaal gevonden werd. Ook was Sjimmie nogal dommig. Maar toen de Surinamers naar Nederland kwamen, besefte men dat Sjimmie aangepast moest worden omdat hij een racistische karikatuur was en dat kon gewoon niet meer. Als de bevolkingssamenstelling verandert, dan veranderen ook tradities.’
‘Als je alleen oog wilt hebben voor de zwarte bladzijden, dan ben je heel partijdig’
Witte schuld en Jan Pieterszoon Coen
Collega-geschiedenisleraar Rob Post, die doceert aan het Christelijk College Groevenbeek in Ermelo, staat politiek gezien een stuk linkser dan Koops. Toch vindt hij ook dat feiten en context leidend moeten zijn. ‘Natuurlijk besteed ik aandacht aan de slavernij en ook aan de kwalijke rol die de Nederlanders hierin speelden, maar ik pas ervoor om een eenzijdig verhaal te vertellen. Slavernij bestaat al heel lang, ook de Grieken en Romeinen kenden het. En je hebt ook de Arabische slavenhandel in Oost-Afrika, die pas dankzij tussenkomst van de Europeanen in de negentiende eeuw aan banden is gelegd.’ We moeten de schuld volgens Post dus niet alleen bij het Westen leggen. ‘Hoewel de zwarte bladzijden van de Nederlandse geschiedenis zeker aandacht verdienen, vind ik het nu populaire beeld van ‘witte schuld’ principieel verkeerd.’
Om die reden moet Post niets hebben van de zogenoemde ‘moderne beeldenstorm’: de wens van linkse activisten om standbeelden van controversiële Hollandse helden als Jan Pieterszoon Coen te verwijderen. ‘Wat ze met dat standbeeld van Coen in Hoorn hebben gedaan is heel goed. Er is een bordje bijgezet met uitleg. Zodat mensen kunnen zien wat hij allemaal uitgespookt heeft. Maar ik vind dat je eigenlijk ook zijn verdiensten zou moeten noemen, voor de balans.’
Post is niet tegen aandacht voor minderheden in de geschiedenis, maar vindt dat de inhoud van het geschiedenisvak niet door de politiek bepaald moet worden. ‘Je kunt binnen de grenzen van de huidige Canon en Tijdvakken een heleboel eigen accenten aanbrengen.’ Het gevaar van politieke bemoeienis is volgens Post dat de vrijheid van onderwijs in gevaar komt.
‘Nu komt het wensenlijstje om de geschiedenis aan te passen van links, maar het kan over een tijdje van rechtse politici komen. En zij hebben ook een gekleurde kijk op het verleden. Ik ben voor meer binding door de geschiedenis en vind de CDA-plannen om meer aandacht aan de vaderlandse geschiedenis te besteden op zich ook niet verkeerd. Maar we moeten en mogen mensen geen identiteit opdringen. Absolute objectiviteit bestaat niet, er zijn meerdere perspectieven, maar je moet wel proberen zo onpartijdig mogelijk te zijn. En dat kan door meerdere perspectieven te belichten. Als je alleen oog wilt hebben voor de zwarte bladzijden ben je heel partijdig, heel onhistorisch bezig.’
‘Kennis van onze geschiedenis betekent ook kennis van het christendom’
Emancipatie en onderdrukking
Ton van der Schans is docent geschiedenis aan de Driestar in Gouda en voorzitter van de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN). Hij was in 2007 één van de initiatiefnemers van de Christelijke Canon, een christelijk alternatief voor de canon samen met George Harinck, Peter Nissen, Gert Schutte en James Kennedy. Van der Schans vindt de officiële Canon niet slecht, maar heeft op details kritiek. ‘Het verdwijnen van het christendom, als gevolg van de secularisatie, is een van de belangrijkste ontwikkelingen in onze geschiedenis geweest. Maar hier is nauwelijks aandacht voor in de Canon en in de Tijdvakken. Kennis van onze geschiedenis betekent ook kennis van het christendom. Je hoeft geen christen te zijn om het belang van het christendom voor de geschiedenis in te zien.’
Activisten van The Black Archives willen de Tijdvakken helemaal omgooien. Hoewel Van der Schans begrip heeft voor de emancipatoire agenda van zwarte activisten, vindt hij hun visie op de geschiedenis veel te partijdig. ‘Het zijn pamflettisten. Het Tijdvak ‘Burgers en Stoommachines’ (de periode 1800-1900, red.) omdopen in ‘Emancipatie en Onderdrukking’ is ontzettend subjectief. Er zitten allemaal waardeoordelen in.’ De activisten van The Black Archives kijken volgens Van der Schans niet met een open blik naar de geschiedenis, maar denken dat hun perspectief het enige morele juiste perspectief is. ‘De term ‘verzwegen geschiedenis’ suggereert dat historici bewust zwijgen over de zwarte bladzijden. Dat is niet waar.’
Van der Schans vervolgt: ‘Pieter Geyl (een vooraanstaande Nederlandse historicus, 1887 – 1966, red.) zei ooit dat geschiedenis een discussie zonder eind is. Dat klopt. En dat is ook het mooie van geschiedenis. Het is op zich positief dat de geschiedenis ook het verstaan van de eigen tijd is. En dat er nieuwe perspectieven op de geschiedenis komen als de samenleving verandert. Daar is niks mis mee.’ Waar Van der Schans echter wel moeite mee heeft is de ‘postmoderne verzuiling’, dat elke minderheid een eigen geschiedenis opeist.
‘Waar houdt dit op? Op dit moment gaat het vooral over vrouwen en zwarte mensen die zich onderdrukt voelen, maar straks eisen de Brabanders ook hun rechten en hun eigen geschiedenis op, omdat Brabant in de zeventiende en achttiende eeuw als Generaliteitsland onderdrukt werd.’
Atatürk en de Holocaust
Moet de lesinhoud van geschiedenis worden aangepast en bepaalde onderwerpen worden veranderd als er meer leerlingen met een niet-westerse achtergrond in de klas zitten? Van der Schans vindt dat dit onvermijdelijk is. ‘Enkele maanden geleden pleitte ik er in de Telegraaf voor om ook aandacht te geven aan Mustafa Kemal Atatürk, de stichter van het moderne Turkije.
Het gaat Van der Schans om het normen- en waardenstelsel van de leerlingen. ‘Als je lesgeeft aan een klas met veel verschillende etnische groepen, dan moet je rekening houden met hun verschillende referentiekaders, hun eigen geschiedenissen. Als je te veel focust op de Nederlandse geschiedenis, dan ben je je daar te weinig bewust van. Aandacht voor het land van herkomst van je leerlingen in je lessen kan dan een goede zaak zijn. In Nederland heeft twintig procent van de leerlingen een niet-westerse achtergrond.’
Hoewel hij van mening is dat je rekening moet houden met diversiteit, is Van der Schans geen voorstander van cultuurrelativisme binnen het geschiedonderwijs. Niet alle geschiedenisleraren durven lessen bijvoorbeeld te geven over de Holocaust, vanwege de antisemitische sentimenten die onder een deel van de islamitische leerlingen leven. Ton van der Schans vindt dat je hierover gewoon les moet kunnen geven. ‘Met bepaalde waarden marchandeer je niet. Maar toch, ook bij de Holocaust moet je rekening houden met verschillende referentiekaders.’
Post vertelt dat het lesgeven over de Holocaust bij hem op school altijd zonder problemen verloopt. ‘Ik heb niets gemerkt van gedoe, dat islamitische leerlingen hierover boos waren. Wij hebben weleens meisjes met een hoofddoek in de klas, maar zij doen niet moeilijk. Jongens met een islamitische achtergrond ook niet. Dat is misschien anders dan als je er tien in je klas hebt. Ik geef les op de bovenbouw van havo en vwo, wellicht speelt deze problematiek meer op het vmbo. Maar niet bij ons op school, ik heb collega’s er nooit over gehoord.’
‘Je moet gewoon les kunnen geven over de Holocaust’
Enne Koops heeft ook geen problemen gehad met het lesgeven aan leerlingen met een niet-westerse achtergrond. ‘95 procent van mijn leerlingen bestaat uit blanke, Arische jongens – dat laatste, over de Ariërs, is natuurlijk een fout grapje. Maar ik heb ook aan een aantal Nederlands-Marokkaanse jongens lesgegeven. Het gaat om een hele kleine groep. Dit waren altijd modelleerlingen. Die Marokkaanse jongens deden mee aan ramadan, maar huldigen gewoon democratische opvattingen. Een Marokkaanse jongen in mijn klas was zelfs zó precies dat hij mijn taalfouten verbeterde. Hij was ook degene die had bedacht om met zijn allen naar de Tweede Kamer te gaan. Echt een leuke gozer.’
En hoe zit het dan met de Holocaust? ‘Hier heb ik weleens gedoe mee gehad, maar dan met een autochtone leerling’, vertelt Koops. ‘Ik ben docent geschiedenis in het voortgezet speciaal onderwijs, met veel autistische leerlingen in de klas. Een keer had ik, voor een les over de Holocaust, op een A4-tje vijftien argumenten van Holocaustontkenners gezet en een krantenartikel afgedrukt over de Britse historicus David Irving, die in 2006 drie jaar in de gevangenis belandde vanwege Holocaustontkenning. De opdracht was: lees de argumenten goed door, ook het stukje over Irving. Vind je deze argumenten overtuigend? Enkele dagen later liet ik een documentaire zien over Auschwitz: het ultieme bewijs van de Holocaust, inclusief alleszeggend fotomateriaal én gefilmde bekentenissen van nazi’s. Na de documentaire stak Davy, een autistische jongen, zijn vinger omhoog. Hij vertelde dat hij de week niet had kunnen slapen. Toen hij de argumenten tégen de Holocaust las, vond hij ze zo overtuigend dat hij zeker wist dat de Holocaust niet echt gebeurd is. Maar hij durfde er met niemand over te praten, want in het artikel over Irving las hij dat als je de Holocaust ontkent je daarvoor drie jaar in de gevangenis moest.’
Achteraf heeft Koops behoorlijk moeten lachen om deze gedachtekronkel. Maar hij heeft er ook wat van opgestoken: ‘Dat ik als docent de Holocaust met voorzichtigheid moet behandelen. En dat Holocaustontkenners gevaarlijk zijn: ze zetten medemensen die een psychische handleiding hebben, op een verkeerd spoor. Eigenlijk doen Holocaustontkenners daarmee precies hetzelfde als de nazi’s letterlijk deden.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!