5.5 C
Amsterdam

‘Wat is dit voor sekte?’ Ook Nederland kent soennitisch-sjiitische spanning

Tayfun Balcik
Tayfun Balcik
Journalist en historicus.

Lees meer

Wanneer het in Nederland over de islam gaat, gaat het meestal over het soennisme, dat wereldwijd en in Nederland dominant is. Over de sjiitische islam is minder bekend. Ook bij soennieten in Nederland, die het sjiisme tegelijkertijd vaak zien als een dwaling. Dit zorgt voor schuring. ‘Soennieten denken meestal: wat is dit voor sekte?’

De ‘oersplitsing’ tussen soennieten (afgeleid van het Arabische woord ‘soenna’, dat ‘traditie’ of ‘manier van doen’ van de profeet Mohammed betekent) en sjiiten (letterlijk: volgelingen van Ali, de schoonzoon en neef van de profeet) is bijna even oud als de islam zelf.

De splitsing ontstond na Mohammeds dood, in het jaar 632. Ali’s volgelingen, de latere sjiiten, vonden dat hij de nieuwe kalief moest worden. Zo bleef de opvolging binnen de familie van de profeet. Maar de meeste moslims, de latere soennieten, vonden dat de bekwaamste onder de volgelingen de leiding toebehoorde: Abu Bakr, vriend en schoonvader van Mohammed.

Er is ‘zeker sprake’ van spanning tussen soennieten en sjiiten in Nederland, die vooral uit Irak en Iran komen. Dat zegt Mohammed Alkaduhimi, directeur van een internationaal IT-bedrijf en Denk-stadsdeelraadslid in Amsterdam Nieuw-West. Alkaduhimi heeft een sjiitische achtergrond en vluchtte als kind met zijn familie in de jaren negentig uit Irak.

‘De spanningen komen vooral voort uit onwetendheid. Soennitische moslims ervaren het sjiisme vaak als complex, het zorgt voor verwarring. Maar er is zeker ook sprake van afschuw. Dat is op internet ongefilterd allemaal te lezen.’

Dat is te zien op de website sjiieten-ontmaskerd.nl, die in 2008 is opgericht om een ‘halt toe te roepen tegen de onjuistheden en de leugens die worden verspreid door het sjiisme’.

Op de website staat onder meer: ‘Deze personen (sjiiten, red.) zijn weliswaar klein in aantal, maar de haat die zij jegens de soennieten verspreidden (op het internet) was ongekend. Ook doen zij zich regelmatig voor als ‘soennieten’ om de onwetenden voor de gek te houden. Wij willen mensen waarschuwen voor het gevaar van dit soort zaken.’

Alkaduhimi geeft aan veel soennitische vrienden te hebben die door de stromingen heen kunnen kijken en hem kunnen vinden in het geloof. ‘We bidden, vasten en lezen samen de Koran, zonder dat er iets aan de hand is. Er is echter wel een groep die daar anders in staat.’

Neem het sjiitisch bidden in een soennitische moskee, waar hij vaak komt. Hij bidt er niet met de handen over elkaar op de buik, maar los hangend naast de benen. ‘Er komt achteraf meestal een welwillende soenniet mij de les over de islam lezen. Dat gaat soms met veel onbegrip. Ze nemen aanstoot aan dat er andere gewoontes en gebruiken zijn binnen de islam.’

Het pijnlijkste dat hij heeft meegemaakt, is dat hij op school zijn tong moest uitsteken van een soennitische klasgenoot tijdens de ramadan. ‘Het meisje wilde kennelijk de droogte van mijn tong inspecteren, om te controleren of ik wel echt meedeed aan de ramadan. Ze was vol ongeloof toen ze er achter kwam dat sjiiten daar ook aan meedoen.’

Bovendien deelde ze Alkaduhimi mee dat ze van haar ouders niet met hem in discussie mocht gaan, omdat ze door hem ‘betoverd’ zou kunnen worden. Alsof hij een ‘half monster’ was, memoreert hij.

Volgens de soennitische docent Kasim Tekin, als historicus en publicist verbonden aan de islamitische stichting Hadaara, speelt het conflict tussen soennieten en sjiiten ‘niet echt’ in Nederland of Europa. ‘Er zijn nou eenmaal weinig sjiiten hier, en die leven ook heel geconcentreerd, met name in bepaalde steden in Duitsland en Groot-Brittannië’, aldus Tekin.

Op de site van Hadaara, het ‘opkomende onderzoeksinstituut voor islamitische geschiedenis en erfgoedstudies’, staat dat de stichting poogt ‘haar Nederlandstalige publiek (zowel moslims als niet-moslims) op een academisch-onderbouwde, gestructureerde en tegelijkertijd toegankelijke manier te onderwijzen over de rijke geschiedenis van de islam en moslims’. Volgens Tekin is het sjiisme politieker gedreven dan het soennisme.

‘Het sjiisme is van oorsprong een politiek gedreven sekte. Door de eeuwen heen werd hier steeds meer religiositeit omheen gebouwd. Er staat niet echt een eenduidige religieuze leer centraal. Het is moeilijk te traceren waar de diverse sjiitische tradities op gestoeld zijn, maar in de meeste gevallen blijkt dat in hun ontstaansgeschiedenis politieke ontwikkelingen een centrale rol speelden en zowel religie als geschiedenis werden gebruikt ter legitimatie van hun zaak. Neem bijvoorbeeld dat Ali’s kleinzoon Hoessein, in diens twist om de titel van kalief, ín de steek werd gelaten door zijn bondgenoten in Irak en Iran’..

Sjiiten gingen in de decennia erna steeds vaker de ‘schuld’ van alle narigheid bij zogenaamde ‘vijanden van Ali’s familie’ leggen, zegt Tekin. ‘Ook gingen ze zich steeds meer wijden aan een vermeende politiek-religieuze missie om die familie aan de macht te krijgen. Een missie waaromheen een sekte ontstond, met bijbehorende rituelen van rouw, verering en zelfs vergoddelijking: het sjiisme.’

Dat wil niet zeggen dat bij soennieten politiek geen belangrijke rol speelt, zegt Tekin, integendeel. ‘Toch ligt de focus bij soennitische moslims bij religie, de leer op papier. En dat die leer verspreid moet worden.’

‘Radicale predikers oordelen hard over sjiiten. Aan sjiitische kant is de toon gematigder’

Volgens religiewetenschapper Margreet van Es (Universiteit Utrecht) spelen spanningen tussen soennieten en sjiiten wel degelijk in Europa. Het gaat dan voornamelijk om verhalen van uitsluiting van sjiiten door soennieten. Ook noemt ze de dodelijke aanslag op de sjiitische imam Abdallah Dadou in Brussel in 2012. De dader was een radicale aanhanger van het salafisme, een ultraconservatieve stroming in de soennitische islam.

‘Toch is het lastig om algemene uitspraken te doen, omdat er zover ik weet nooit echt onderzoek is gedaan naar de spanningen hier in Nederland. Het is ook niet iets dat door de bredere samenleving wordt opgemerkt. Het is niet zichtbaar. Maar radicale predikers vellen harde oordelen over sjiiten. Aan de sjiitische kant is de toon gematigder.’

Van Es kent eigenlijk maar één in Europa actieve sjiitische prediker die qua toon fel anti-soennitisch is: de in Engeland actieve Yasser al Habib, die op internet een korte tijd populair was. ‘Alleen wordt hij door de brede sjiitische gemeenschap niet echt serieus genomen.’

Van Es verklaart dit vanuit een verschil in machtsverhoudingen. ‘Sjiiten zijn een minderheid en weten vaak veel meer over soennieten dan andersom. Ze hebben ook veel meer contact met soennieten. Daarom kunnen cowboyverhalen over soennieten door sjiiten vaker aan de werkelijkheid getoetst en genuanceerd worden. De meeste soennieten zijn niet zo bezig met het sjiisme. Toch houden veel sjiiten hun religieuze achtergrond uit angst ook voor zich. Sjiiten zijn in hun landen van herkomst vaak een gediscrimineerde of zelfs vervolgde groep. Daar kan het echt gevaarlijk zijn om dat naar voren te brengen.’

Volgens arabist Annemiek Schlatmann (Universiteit Utrecht), gepromoveerd op sjiiten in Nederland, ‘ontwijken’ sjiiten de spanningen. ‘Vooral praktiserende sjiitische mannen gaan bijvoorbeeld niet naar salafistische moskeeën, omdat ze dan vrijwel zeker in verhitte discussies zullen komen over hun gebedshouding. Soennieten weten heel weinig over sjiiten en de oorsprong van de islam. Ze zien het meestal als een aberratie. Ze denken: wat is dit voor sekte? Ze snappen termen als ‘Ahl al-Bayt’ (de familie van de profeet en zijn nakomelingen, red.) niet.’

De historie als strijdtoneel

Terug naar soennitisch docent Tekin en de geschiedenis, die voor een belangrijke mate als strijdtoneel fungeert voor het soennitisch-sjiitische conflict. Maar volgens hem moeten we ophouden met zeggen dat er een ‘schisma’ is ontstaan na de dood van de profeet.

‘Dat is een mythe. Het is heel lui om dat te beweren. Het conflict over wie de profeet moest opvolgen als kalief gebeurde later. Iedereen die het tegendeel beweert, volgt veel later gefabriceerde legitimaties die een eigen leven zijn gaan leiden.’

Hoe zit het dan? Volgens Tekin was de moslimgemeenschap unaniem van mening dat Abu Bakr de kalief moest worden, nadat Mohammed was overleden. ‘Ali en Abbas (zoon van Ali, red.) vroegen zich weliswaar af wat er na de dood van de profeet met het leiderschap zou gebeuren, maar Ali ging volledig mee met Abu Bakrs verkiezing tot kalief. Ook over het kalifaat van Omar (de tweede kalief, red.) bestond unanieme overeenstemming’.

Voor de sjiitische Alkaduhimi ligt dat toch anders. ‘Sjiiten erkennen de metgezellen van de profeet Abu Bakr, Omar en Othman (de derde kalief, red.) niet als opvolger van de profeet, wel als administratieve machthebbers. Er was op dat moment inderdaad nog vrede. Het waren metgezellen en broeders.’

Waar ontstond dan de verwijdering tussen soennieten en sjiiten? Van Es zegt dat het schisma in stappen is ontstaan. ‘Heel vaak wordt naar de slag bij Karbala in 680 verwezen, toen kalief Yazid I van de Umayyaden-dynastie Hoessein ibn Ali – de zoon van Ali en de kleinzoon van de profeet – en zijn volgelingen uitmoordde. Maar al gelijk na de dood van de profeet ontstond de opvolgingskwestie. Toen was er echter nog geen sprake van twee stromingen: die ontstonden volgens veel historici pas veel later. Maar de eerste discussies begonnen toen al.’

‘Het conflict over wie de profeet moest opvolgen als kalief was pas veel later dan zijn dood’

De sjiitische Alkaduhimi benadrukt dat ‘Imam Ali’ door sjiiten niet alleen als ‘goed persoon’ gevolgd wordt, maar dat zijn pad na de profeet gekozen had moeten worden – niet in het laatst volgens de profeet zelf.

‘De profeet koos tijdens zijn leven ook voor Ali, op de bijeenkomst bij Ghadir Khum (in het jaar van Mohammeds dood, 632, red.). Maar Ali is niet de opvolger van Mohammed geworden. Abu Bakr werd de eerste kalief. Hoewel Ali wel zijn beyaa (stem van goedkeuring, red.) voor Abu Bakr en de anderen had gegeven, ontstond toen al een eerste breuk en kwam er onenigheid. Ali en zijn vrouw Fatima, de dochter van de profeet, trokken zich terug uit de maatschappij. De beyaa van Ali was dus een voorzorgsmaatregel ten goede van de islam, om een splitsing te voorkomen en de veiligheid van moslims te verzekeren. Maar tijdens de Slag van de Kameel in het Irakese Basra in 656 werd het geschil ook militair uitgevochten, dus na de moord op de derde kalief, Othman. Aïsha, de weduwe van de profeet, en anderen vonden dat Ali de moordenaar van Othman had moeten berechten. Hij werd dusdanig bekritiseerd, dat het leek alsof hij als schuldige werd aangewezen van die moord.’

De soennitische Tekin neemt een andere aanloop naar die moord. ‘Na het overlijden van Omar kwam er een sjoera (vergadering, red.), waar Ali en Othman zich allebei verkiesbaar stelden. Othman werd verkozen en heel Medina, inclusief Ali, ging daarin mee. Ali werd zelfs een belangrijke adviseur en minister van Othman. Aan het einde van Othmans langdurige kalifaat brak er een opstand uit tegen hem. Het was een nieuwe, chaotische periode, met nieuwe gebieden die door de islam waren veroverd, dus er waren nieuwe groepen moslims uit andere centra. Daar zaten opportunistische relschoppers tussen en extremisten, die laatsten zouden later ‘khawaaridj’ of ‘kharidjieten’ worden genoemd. De kharidjieten verklaarden anderen bij het minste en geringste tot kafir, ofwel tot ongelovige. Allen dienden eigenlijk vooral hun eigen belangen. Ali verzette zich tegen hun opstand, zoals alle metgezellen van de profeet. Maar de khawaaridj wisten Othman op brute wijze te vermoorden. Daarna werd de kundige en beheerste gouverneur van Damascus, Mouawija (de latere stichter van de Umayyaden-dynastie, red.) om hulp geroepen. Hierdoor werden de opstandelingen bang. Ze verscholen zich vervolgens in de rangen van de snel verkozen kalief, Ali.’

Volgens Tekin is er wat er daarna gebeurt het makkelijkst te begrijpen door een vergelijking te trekken met wat er in Turkije gebeurde na de couppoging in 2016. ‘De opstandelingen werden na hun uit de hand gelopen opstand de extreemste aanhangers van Ali, die na Othman de nieuwe kalief werd. Je kunt ze vergelijken met ex-Gülenisten die na de mislukte coup tegen president Erdogan extreem pro-Erdogan werden, om hun besmeurde, gülenistische verleden te zuiveren of te camoufleren. Ali werd door de extremisten verheerlijkt en bijna vergoddelijkt. Ali voelde zich hier niet senang bij en wilde zelfs de doodstraf invoeren tegen die vorm van vergoddelijking. Diezelfde ex-opstandelingen bezorgden Ali dus eigenlijk heel veel hoofdpijn. En uiteindelijk is Ali ook door deze extremisten vermoord.’

‘Vanuit de religiewetenschap is geen eenduidig antwoord op de vraag wie gelijk heeft’

Het historische strijdtoneel lijkt nog lang niet voorbij. Van Es zegt dat het vanuit historisch-wetenschappelijk oogpunt vrijwel onmogelijk is om te zeggen wat er destijds precies is gebeurd.

‘Er bestaan onder moslims verschillende visies op de vroege geschiedenis van de islam. Hoe moslims die geschiedenis weergeven, zegt vaak meer over hun soennitische of sjiitische perspectief dan over de historische werkelijkheid. Het probleem is ook dat de historische bronnen elkaar tegenspreken. Soennieten en sjiiten leggen de nadruk op verschillende gebeurtenissen, of zijn het oneens over de vraag welke overleveringen betrouwbaar zijn en welke niet.’

Van Es neemt de bijeenkomst bij Ghadir Khum als voorbeeld. Deze gebeurtenis wordt door soennieten en sjiiten heel anders geïnterpreteerd. ‘Volgens verschillende bronnen zou de profeet daar zijn laatste grote toespraak hebben gehouden, de hand van Ali hebben gepakt en hebben gezegd: ‘Voor iedereen die mij als mawla ziet, is Ali ook de mawla.’ Soennieten zeggen dat ‘mawla’ hier als ‘vriend’ moet worden opgevat. Sjiiten zeggen: nee, ‘mawla’ gaat over politiek en spiritueel leiderschap, en de profeet wees hiermee Ali aan als zijn opvolger, in opdracht van God.’

Zulke tegengestelde visies beïnvloeden volgens Van Es hoe de verdere opvolgingskwestie wordt uitgelegd. ‘Stel: je gaat er vanuit dat God Ali heeft aangewezen als toekomstig leider van alle moslims. Dan maakt dat het leiderschap van andere kaliefen bij voorbaat al illegitiem. Nogmaals: vanuit de religiewetenschap is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag wie gelijk heeft en wie niet.’

De Kanttekening benaderde voor dit artikel diverse sjiitische instellingen in Nederland, maar kreeg geen antwoord op vragen.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -