10.1 C
Amsterdam

De ‘ethische politiek’ in Nederlands-Indië stond bol van racisme en geweld

Ewout Klei
Ewout Klei
Journalist gespecialiseerd in politiek en geschiedenis.

Lees meer

Een historische studie over een witte man, bovendien een Nederlandse kolonisator. Is zoiets nog van toegevoegde waarde in een tijd waarin het principe decolonization of the mind de academische en intellectuele wereld verovert? Wel volgens historicus Hans van der Jagt, die vorig jaar promoveerde op een uitvoerige studie naar A.W.F. Idenburg (1861-1935), minister van Koloniën, gouverneur van Suriname en gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Idenburg was drie decennia lang de personificatie van het Nederlandse kolonialisme. Onlangs verscheen de handelseditie van zijn proefschrift: Engelen uit Europa: A.W.F. Idenburg en de moraal van het Nederlands imperialisme. ‘Mijn boek biedt een kritisch perspectief op de zogenoemde ethische politiek die tot doel had de ‘inlander’ te verheffen. Koloniale politiek was – ook in de periode 1900-1940 – onlosmakelijk verbonden met militair geweld.’

Beeld: Ellen Frederique

Je boek is getiteld Engelen uit Europa. Maar de Nederlandse kolonisatoren waren helemaal geen engelen. Denk aan de bloedige verovering van Bali, de Atjehoorlog en de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, waarover onlangs lijvige studies zijn verschenen. Waarom toch deze titel?

‘De titel is ontleend aan de Indonesische schrijver Pramoedya Ananta Toer (1925-2006, red.), die Idenburg ‘het engelengezicht uit Europa’ noemde. Het Nederlandse kolonialisme had twee gezichten. Nederlanders waren er stellig van overtuigd dat ze iets goeds aan het doen waren. Ze zouden vrede en recht brengen. Rond 1900 ontstond een nieuw idee: de ethische politiek. We gaan een nieuwe moraliteit in de koloniale politiek brengen, was de gedachte. Nederland wilde scholen en ziekenhuizen bouwen, Indië ‘verheffen’. Idenburg was een van deze ‘engelen’, die vrede en welvaart zei te willen brengen. Maar in werkelijkheid waren de Nederlandse kolonisatoren helemaal geen engelen uit Europa. Hun ethische politiek werd overwoekert door militairen, door machtspolitiek denken. Het is geen toeval dat het Vredespaleis in Den Haag werd gebouwd in precies dezelfde tijd dat Nederland in Atjeh een bloedige oorlog uitvocht om dit gebied aan het Nederlandse gezag te onderwerpen.’

Je hebt in je boek gekozen voor het perspectief van een witte man, een kolonisator. Opmerkelijk, want juist in deze tijd is er behoefte aan niet-westerse perspectieven. Waarom deze keuze? En hoe sta jij in dit historische debat?

‘Mijn boek is geen biografie over Idenburg, maar via hem onderzoeken we het Nederlandse koloniale beleid. Wat stelde dat beleid nou voor? Hoe kun je idealen toepassen in de praktijk? Ik kijk in detail naar hoe dit beleid werkte, hoe het er daadwerkelijk aan toeging in de koloniën, hoe het beleid tot stand kwam, hoe Indonesiërs maar ook Chinezen en Japanse en Arabische kranten op dit beleid reageerden, enzovoort. Ik heb honderden verschillende soorten archieven bekeken, waaronder Indonesische, Surinaamse en Antilliaanse. Ik gebruikte meer dan zevenhonderd secundaire publicaties en talloze niet-Europese tijdschriften. Mijn onderwerp – Idenburg en zijn koloniale beleid – is weliswaar Eurocentrisch, maar mijn benadering juist niet.

‘Dus ja, een witte man kan best promoveren op een witte man, een witte kolonisator met een koloniaal perspectief. Maar dit moet je tegenwoordig wel goed kunnen uitleggen. Daarom heb ik gekozen voor een brede benadering, waarin ook al die andere perspectieven worden meegenomen. Ik had een traditioneel boek kunnen schrijven, vanuit het Nederlandse perspectief, waarin ook Idenburgs positie in de Antirevolutionaire Partij (de ARP, één van de voorlopers van het CDA, red.) uitgebreid aan bod komt. Maar dat heb ik opzettelijk niet gedaan. Feitelijk schrijf ik een microgeschiedenis en een macrogeschiedenis in één: het gaat zowel over het koloniale beleid van een bestuurder als ook de opkomst en ondergang van het Nederlandse imperium.

‘Nieuwe perspectieven brengen ons verstaan van de geschiedenis verder. Denk bijvoorbeeld aan het boek Wij slaven van Suriname van Anton de Kom (uit 1934, red.), dat de geschiedenis van Suriname vanuit het perspectief van de gekoloniseerden beschrijft. Maar wil je in het historische palet alle verschillende kleuren tot hun recht laten komen, dan is ook het koloniale perspectief belangrijk. Want als je wilt weten waartegen antikoloniale verzetsmensen als De Kom, Hatta, Soekarno of Tjokroaminoto zich verzetten, dan is het handig te begrijpen hoe het koloniale bestuur functioneerde. Curieus detail: Anton de Kom werd Suriname uitgezet in 1933 door gouverneur Rutgers, de schoonzoon van Idenburg.’

Die brede benadering, wat heeft die opgeleverd voor je boek? 

‘Interessant is het Aziatische ontwaken. Begin twintigste eeuw werden Aziatische volkeren zelfbewuster. Sun Yat-sen, de leider van de Chinese revolutie, maakte een reis door Azië, waarbij hij ook Indonesië aandeed. De grote Chinese diaspora in Indonesië raakte in vervoering toen ze hem hoorden. Het gouvernement moest hiermee dealen. Ook met de onrust. Idenburg heeft in 1912 grote Chinese demonstraties hard neergeslagen. Het eerste diplomatieke conflict van de Republiek China was met Idenburg. Een leuk feitje, waar ik niet achter zou zijn gekomen als ik het onderwerp benaderd zou hebben vanuit de kleine wereld van de Antirevolutionaire Partij.’

Zouden we de ethische politiek van Nederland en Idenburg tegenwoordig ‘betuttelracisme’ noemen?

‘Mijn boek laat zien op welke manier de koloniale ethiek verweven was met toenmalige opvattingen over racisme en discriminatie. Ook rond 1900 speelde ‘rassendiscriminatie’ – de term ‘racisme’ werd nog niet gebruikt – een rol. Sowieso was racisme natuurlijk een wezenlijk onderdeel van het koloniale systeem. Er werd openlijk gedelibereerd over botsingen tussen verschillende volken, wat werd uitgelegd als een rassenstrijd. Interessant is dan op welke manier deze discussie ingang krijgt in het Nederlandse bestuur, waar men juist aangeeft dat Nederland een ‘ethische’ koers wil varen. Idenburg – die door en door christelijk was – geloofde dat het de taak van het christelijke Nederland was om Suriname en ‘ons Indië’ te verheffen.

‘Racisme was essentieel in het koloniale denken, ook bij een ‘ethicus’ als Idenburg’

‘Met openlijke vormen van discriminatie had Idenburg moeite, zoals de gewoonte dat het Indonesische personeel voor de gouverneur-generaal moest knielen, hurken, de hand kussen en bij vertrek achteruit de kamer uitlopen. Deze zogenaamde ‘hormat’ (eerbewijzen, red.) wilde hij afschaffen. Ook vond hij dat Javanen toegelaten moesten worden tot juridisch onderwijs, probeerde hij het droeve lot van Chinese en Javaanse contractmigranten te verbeteren en hekelde hij de discriminatie die de koloniale liberaal-conservatieve wereld zo tekende. Tegelijkertijd was racisme een essentieel onderdeel van het koloniale denken, ook bij een ‘ethicus’ als Idenburg. Idenburg had te maken met de racistische structuur, die hij niet kon en wilde veranderen. Javanen wilde hij geen gelijke rechten geven als Europeanen, omdat dit het einde zou inluiden van het koloniale systeem. En de Javanen waren nog niet zo ver, vond hij.’

Vond Idenburg de Javanen en andere Indonesiërs minderwaardig? En hoe zat dat in zijn Surinaamse tijd?

‘Idenburg was een groot liefhebber van Indonesië en Suriname en de bevolking. Hij droeg de mensen op het hart, zo schreef hij vaak. Hij verwonderde zich over de benepen opvattingen in Nederland en hun grote onwetendheid. Tegelijkertijd verdedigde hij tegenover Abraham Kuyper, de leider van de ARP, de praktijk van gescheiden kerkdiensten. Witte Europeanen zaten niet met christelijke Javanen en Chinezen in dezelfde kerkdiensten. Kuyper vond dat verkeerd, want iedereen was voor God gelijk, maar volgens Idenburg waren niet-westerse christenen nog niet zo ver ontwikkeld en snapten zij de ingewikkelde Westerse theologie nog niet. Zij waren als kinderen die gevoed moesten worden met ‘melk’.

‘Over de Afro-Surinaamse Marrons dacht Idenburg in negatieve raciale stereotypes, die we tegenwoordig als racistisch zouden typeren. Hij vond hen dom en lui. Idenburg voorspelde ook dat de Hindoestanen, die als contractarbeiders naar Suriname waren gekomen, uiteindelijk de economische en politieke macht in het land in handen zouden krijgen. Toch ging hij als gouverneur niet naar de kerk bij de protestantse gemeente van de Europeanen, zoals gewoon was, maar juist bij de Surinaamse Hernhutters in Paramaribo. Als stijve protestant werd hij geraakt door hun geloofsbeleving.

‘Eigenlijk is alles ambivalent en verwarrend bij Idenburg. Dat blijkt ook uit dat hij enerzijds inzette op het militair uitbouwen van het imperium, maar anderzijds al vroegtijdig het einde van het koloniale stelsel inzag. Idenburg zag al vroeg de betekenis van het Aziatische ontwaken en besefte dat het huidige koloniale systeem onhoudbaar was. Hij dacht al vroeg na over alternatieven: een rijksverband met gelijkwaardige rijksdelen.’

Idenburg was een groot voorstander van de ‘Volksraad’ om Indonesiërs meer zeggenschap te geven. Maar later was hij tegen het vergroten van de invloed van deze raad was, zodat het een adviesorgaan bleef. In hoeverre was Idenburg voorstander van de emancipatie van de Indonesiërs?

‘Idenburg is sterk beïnvloed door de negentiende-eeuwse politiek filosoof Alexis de Tocqueville, die democratie van onderop wilde stimuleren. Dat is het vernieuwde aan mijn studie. Idenburg wilde meer inspraak van Indonesiërs. Al rond 1905 experimenteerde hij met lokale bestuursraden op Java (een soort gemeenteraden, red.), hij investeerde in landbouw, infrastructuur, meisjesonderwijs. De inspraak van de bevolking vond hij belangrijk. Het bestuur van Indië en Suriname moest met medewerking van de bevolking gebeuren, zo sprak hij geregeld. Mede hierom ontwierp hij plannen voor de Koloniale Raad in Suriname en in Indië.

‘Uiteindelijk werd in 1918 de Volksraad opgericht onder Idenburgs opvolger. Maar toen die Volksraad er eenmaal was, stapte Idenburg op de rem. Meer zelfbeschikking vond hij goed, maar het regeringsreglement stond niet toe dat de Volksraad meer was dan louter een adviesorgaan. Dit reglement moest in Nederland veranderd worden, door de Raad van State. En in die raad zaten mensen die geen feeling hadden met de Indonesische context, en alles precies volgens de juridische regeltjes wilden doen. Feitelijk was dit ook obstructie, die bij Indonesiërs tot frustratie leidde.

‘Tegelijkertijd was Idenburg, omdat hij voor meer lokale autonomie was, niet geliefd bij conservatieve Nederlanders in de kolonie. Zij vonden hem veel te slap. Idenburg is vanuit die hoek bedreigd, net als zijn vrouw.’

Terwijl Nederland begin twintigste eeuw ziekenhuizen en scholen bouwde op Java, vocht het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger op Sumatra een bloedige oorlog uit om Atjeh met geweld te onderwerpen. Hoe kon Idenburg, een christen-politicus, dit ethisch voor hemzelf verantwoorden?

‘Net als generaal Jo van Heutsz en islamoloog Christiaan Snouck Hurgronje was Idenburg van mening dat Nederland de oorlog in Atjeh alleen met krachtig militair optreden naar een goed einde kon brengen. Nederland kon pas echt ethische politiek bedrijven als het gebied was gepacificeerd. Nederland voerde in Indonesië talloze oorlogen. Het beeld is dat Nederland Indonesië stevig in bezit had, maar dat was helemaal niet zo. Er waren tientallen militaire campagnes. Het is bovendien een fabeltje om te denken dat de koloniale oorlog van 1945-1949 op zichzelf stond. Er was altijd oorlog.’

‘Wilhelmina beschouwde Frits van Daalen, ‘de beul van Atjeh’, als een held’

Wist Idenburg van de burgerslachtoffers in Atjeh, waar ook vrouwen en kinderen werden afgeslacht door het Nederlandse leger?

‘Ja, en koningin Wilhelmina wist hier ook van. In haar geheime aantekeningen verzucht ze over ‘hard optreden daar waar de bevolking rustig is’ en over de onschuldige slachtoffers. De koningin vond dit vervelend, maar haar ambitie om een wereldrijk te scheppen was belangrijker. Ze wilde ook niet dat bepaalde excessen bekend werden bij het grote publiek. Ethiek werd door machtsdenken overruled. Wilhelmina beschouwde Frits van Daalen, ‘de beul van Atjeh’, als een held en wilde hem commandant van het Nederlandse leger maken. Het Nederlandse koningshuis liep aan de leiband van de koloniale, militaire elite.’

Je schrijft dat Idenburg negatief stond tegenover de politieke islam in Indonesië. Waarom? Zou je hem, tegenwoordig kunnen omschrijven als een ‘islamofoob’?

‘Dat was hij niet. Dat zou ook moeilijk zijn in een eilandenrijk waar 45 miljoen moslims woonden. Idenburg had islamitische ambtenaren, was op West-Sumatra in de leer gegaan bij een imam om de islam beter te begrijpen en taalles te krijgen. Waar Idenburg moeite mee had was het islamisme, dat door Arabische migranten en door Indonesiërs die op hadj naar Mekka waren geweest werd gepropageerd. Ook met het panislamisme van de Turkse sultan – een wereldkalifaat onder Turkse leiding – had Idenburg problemen.

‘De traditionele Indonesische islam houdt rekening met voorouderverering en heeft hindoeïstische en boeddhistische elementen; het islamisme was radicaler. Idenburg wilde een verbod op migratie van Arabische moslims, om op die manier de invloed van het islamisme tegen te gaan. Uiteindelijk kwam het daar niet van, omdat het islamisme weer wegebde. Dat kwam mede door de coup van de Jong-Turken in 1908, waardoor in het Ottomaanse Rijk een seculier regime aan de macht kwam.’

Hoe reageerde Idenburg op het ontluikende Indonesische nationalisme?

‘Idenburg had begrip voor het Aziatische ontwaken en wilde Indonesiërs meer zelfbestuur tegen. Maar tegelijkertijd wilde hij dat dit ontwaken beheersbaar zou blijven. Hij was tegen centrale organisaties die het Nederlandse gezag bedreigden, decentrale organisaties mochten wel. Met Mohammed Hatta en Soekarno had Idenburg niet te maken, wel met Oemar Saïd Tjokroaminoto van de Sarekat Islam (een grote islamitisch-nationalistische vereniging in Indonesië, red.). Die prees Idenburg om zijn coöperatieve houding. Andere Indonesische nationalisten waren kritischer, zoals Ernest Douwes Dekker (verre familie van Eduard Douwes Dekker, de schrijver Multatuli, red.). Zij vonden Idenburg te conservatief.’

‘Idenburg wilde meer zelfbestuur, maar ook dat het Aziatische ontwaken beheersbaar bleef’

Wat vonden de ‘gewone’ Indonesiërs van het koloniale beleid van Idenburg?

‘Dat is moeilijk om goed te achterhalen. De geschreven bronnen zijn van intellectuelen, die hun meningen gaven in kranten. Het analfabetisme was in Indonesië in de vroege twintigste eeuw nog wijd en zijd verspreid. Uit de bronnen die ik heb bestudeerd bleek dat Idenburg aanvankelijk werd gewaardeerd als een progressievere bestuurder, die een nieuwe wind wilde laten waaien. Maar uiteindelijk bleek het met die vernieuwing tegen te vallen. Japanse kranten benadrukten het christelijke van Idenburg, die als stiekeme doel zou hebben om Indonesië te kerstenen. Arabische kranten waren ook kritisch over Idenburg na een incident in de Arabische havenstad Jeddah, waar het Nederlands-Indische consulaat door boze Indonesische pelgrims werd bestormd.’

In de jaren dertig voerde Nederland – aangevoerd door de Antirevolutionaire minister-president Hendrikus Colijn – een reactionair en repressief Indië-beleid, en werd het onafhankelijkheidsstreven van Soekarno en de zijnen keihard de kop ingedrukt. In hoeverre stond dit haaks op de ‘ethische politiek’ van Idenburg?

‘Idenburg volgde in de jaren dertig in grote lijnen het beleid van Colijn. Hij vond dat de muiterij op het oorlogsschip De Zeven Provinciën, dat was gekaapt door opstandige Indonesische matrozen, de kop in gedrukt moest worden. Tegelijkertijd vond Idenburg Colijn wel te reactionair, te hard, te economisch, te militair. Bij Idenburg ging het ook om moraal. Nederland had een ethische missie te vervullen. Idenburg was niet van mening veranderd en ingekapseld door Colijn, wat sommige historici beweren. Hij had een eigen mening, en bleef soms ook kritiek uitoefenen op Colijn.’

Geloofde Idenburg dat onafhankelijkheid van Indonesië onvermijdelijk was?

‘Het was onvermijdelijk. Idenburg zag dat ook. Hij vond dit ook niet erg. Maar Idenburg zag de onafhankelijk anders. Hij dacht aan een Nederlandse wereldrijk, waarin de verschillende delen zelfstandig waren. In 1907 en 1908 sprak Idenburg over de financiële onafhankelijkheid van Suriname. Naar dit zogenoemde ‘Plan Idenburg’ werd in 1974, aan de vooravond van de Surinaamse onafhankelijkheid,  verwezen door de VN-rapporteur. Hij zag dit plan als de eerste opmaat naar onafhankelijkheid van Suriname.

‘Maar woorden betekenen nog geen daden. Idenburg kwam continu in een worsteling terecht met hoe je dit bestuurlijk goed moest regelen. Bovendien had hij te maken met de koloniale praktijk van discriminatie, waar hij moeite mee had maar te weinig tegen deed. De houding van Idenburg had ten slotte iets dubbels. Hij stond welwillend tegenover het Aziatische ontwaken, maar was tegelijkertijd bevreesd voor de ondergang van het Avondland, het christelijke Europa, en was beïnvloed door de ideeën van de Duitse schrijver Oswald Spengler (auteur van het tweedelige werk Der Untergang des Abendlandes van 1918-1922, red.).’

Het beeld dat we tegenwoordig hebben van Jan Pieterszoon Coen, Jo van Heutsz en Hendrikus Colijn is erg negatief, terwijl zij vroeger als helden werden vereerd. Hoe kijk jij, als historicus, naar het op een sokkel plaatsen en er weer vanaf trekken van historische helden en schurken?

‘Idenburg heeft geen standbeeld gekregen, maar naar hem zijn wel straten en scholen vernoemd. Monumenten zeggen veel over tijd waarin ze geplaatst worden, en ook over de tijd wanneer ze worden weggehaald. Dat is natuurlijk op zichzelf al erg interessant. Een herinneringscultuur zegt meer iets over de tijd waarin die herinnering is, dan over de tijd waar de herinnering over gaat. Maar in wezen heb ik vrij weinig met het eren van mensen. Als historicus moet je de dingen contextualiseren, naar meerdere perspectieven kijken. Iedereen ziet iets anders in een schilderij. Dat maakt het juist boeiend. Geschiedenis draait niet alleen om waarheidsvinding, maar ook om perspectiefvinding.

Beeld: Prometheus

In bepaalde tijden komen bepaalde perspectieven meer naar voren. Idenburg werd eerst bewonderd, maar nu is er vooral oog voor de donkere kanten van het koloniale bewind in Indonesië. Denk aan de tentoonstelling Revolusi in het Rijksmuseum, waar de lege portretlijsten van gouverneurs-generaal op de grond liggen. Als symbool voor de bezoekers. Ook Idenburg ligt daar. Maar niemand kent hem. Als historicus vind ik dat de studie naar zo’n bestuurder belangrijk is, om de kern van het imperialisme van Nederland beter te begrijpen. Daar ligt mijn taak.’

 

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -