10.7 C
Amsterdam

Hawija: een stad met een stigma

Judit Neurink
Judit Neurink
Journalist. Woonde en werkte ruim tien jaar in de Koerdische Regio van Irak, als correspondent voor Trouw, de Standaard en internationale media. Ze schreef acht boeken, waaronder drie met ISIS als onderwerp. Haar jongste boek ‘Geweld is nooit ver weg’ (2020) beschrijft haar tijd in Irak.

Lees meer

Puin. Onvoorstelbaar veel puin. Zo ver als het oog reikt staat er in Hawija geen gebouw meer overeind. En dat aan beide zijden van de weg. Is er een aardbeving geweest? De Iraakse veiligheidsagent die me rondrijdt vertelt over een bomfabriek van ISIS, die hier is ontploft.

Ik maak foto’s door het autoraam, want hier kunnen we niet uitstappen en zeker niet rondlopen. Ook de overlevenden mogen nog niet terugkomen. Eerst moet het leger zeker weten dat alle ISIS-strijders weg zijn, dat ze niet meer in tunnels of schuilplaatsen zitten – en dan zijn er nog de explosieven die ISIS altijd overal achterlaat.

Hawija was het laatste bolwerk van de terreurgroep ISIS dat in oktober 2017 werd heroverd. Net als in andere steden die het Iraakse leger en sjiitische milities met de hulp van luchtaanvallen van de coalitie hadden bevrijd uit handen van de terreurgroep, ging ik er zo snel mogelijk kijken. De verwoestingen in Hawija waren veel erger dan ik had verwacht. Vergelijkbaar met het westen van Mosul, dat de coalitie wekenlang had gebombardeerd. Maar dat was niet het geval hier. Had ik iets gemist?

Nieuws uit het kalifaat druppelde maar langzaam door naar de buitenwereld. Deze explosie was tot in de naburige oliestad Kirkuk te voelen geweest, dus buiten het kalifaat. Achteraf zie ik dat persbureau Reuters er al twee dagen later, op 5 juni 2015, verslag van deed – compleet met een plausibel dodencijfer. Voor mij was Hawija helemaal niet zo bijzonder, en die enorme explosie was er gewoon een van de vele in de oorlog tegen ISIS. Behalve dan dat Hawija een bolwerk van ISIS was, en tegelijkertijd het gevoel overheerste dat die aanval daarom gerechtvaardigd was.

Maandenlang beheerste ISIS, of Daesh in het lokale taalgebruik, mijn wereld, want de terreurgroep had een derde van Irak in handen. Ze was tot op een tiental kilometers van mijn Koerdische woonplaats Erbil gekomen. Als correspondent volgde ik de oorlog tegen ISIS actief, maar vooral via verhalen van vluchtelingen en familieleden van degenen die onder ISIS-bezetting leefden. En van collega’s die embedded waren bij leger of milities, en soms bij me logeerden.

Ik was vooral gefocust op berichten uit Mosul. Daar had ISIS immers haar hoofdstad gevestigd, en daar verzamelde ik tijdens de bezetting de verhalen. Dat was vanaf het begin moeizaam, want al snel verwoeste ISIS alle telefonietorens – om de communicatie met de buitenwereld te bemoeilijken, en vooral om haar te controleren. Wie nog een mobiele telefoon had en wist waar je een signaal kon opvangen, belde stiekem en onregelmatig met familie en vrienden buiten. Wie toegang had tot internet stuurde spraakberichten via Whatsapp.

Daar moest ik het van hebben, al waren het verhalen uit de tweede hand. Beter werd het niet. Slechts één keer sprak ik rechtstreeks met een jonge vrouw die op een dak stond omdat ze alleen daar ontvangst had. Maar al na twee minuten brak ze het gesprek af, omdat ze dacht dat iemand haar afluisterde. Na de bevrijding van Oost-Mosul ontmoette ik een jonge vrouwelijke ingenieur die kans had gezien de BBC op de hoogte te houden van de situatie, terwijl naast haar een ISIS-familie woonde. Ik wist welk gevaar ze had gelopen en begreep hoe bang ze moet zijn geweest. Want de verhalen die mij bereikten gingen voornamelijk over onderdrukking en geweld. Die jonge vrouw op dat dak had me een ding duidelijk kunnen maken: dat Daesh haar stad in een grote gevangenis veranderd had.

Er was een radiostation gericht op Mosul dat vanuit Erbil opereerde, waar ik regelmatig binnenliep. Toen de strijd om de bevrijding van de stad losbarstte, ging ik naar het inbelprogramma luisteren, waar burgers elkaar waarschuwden voor scherpschutters en verraders, en vertelden over de gevechten, de bommen en de lijken. Over angst, afkeer van ISIS, maar ook over hoop.

Belangrijk voor het begrip van wat er gebeurde was het blog Mosul Eye, dat een jonge Mosulse historicus anoniem bijhield. Hij bepaalde mijn beeld van Mosul als een stad onder bezetting, waar burgers zich binnen de marges verzetten. Er waren verhalen over anti-ISIS-leuzen die ’s nachts op muren verschenen, en over feestkleding die verborgen werd onder zwarte gewaden.

Voor Hawija was dat totaal anders. Het was al jarenlang een bolwerk van de extreme islam. Een stadje waar mijn fixers me weigerden naartoe mee te nemen: te gevaarlijk voor buitenlanders.

Hajiwa had een belangrijke rol gespeeld toen Iraakse soennieten in 2012 in opstand kwamen tegen de sjiitische regering van premier Nouri al-Maliki. Hij was geobsedeerd door de gedachte dat soennieten de macht terug wilden. Het was een van de naweeën van de dictatuur van Saddam Hoessein, wiens soennitische minderheid de sjiitische meerderheid decennialang had onderdrukt. Toen na 2003 de bakens verzet waren en de sjiieten het voor het zeggen kregen, legden ze de schuld door de zwarte jaren bij alle Iraakse soennieten.

Dat leidde tot het achterstellen van soennieten, van wie bovendien een onevenredig hoog percentage in de gevangenis terechtkwam. Daarom waren er maandenlang in de meeste soennitische steden op de vrije vrijdag demonstraties. Uiteindelijk trad het leger in april 2013 hard op. In Hawija. Want daar zou de protestbeweging zijn geïnfiltreerd door aanhangers van Saddam en zijn Baathpartij. Er vielen zeker veertig doden.

‘Toen ze het ware gezicht van Daesh zagen, keerden mensen zich van hen af’

Hawija was dan ook een van de steden die ISIS met open armen ontving. Velen zagen de groep als onderdeel van de soennitische revolutie die hen de macht terug zou geven. Baathisten werkten daarin samen met de radicale moslims. Ze dachten dat als ze Bagdad weer in handen hadden, ze die wel weer zouden kwijtraken. Dat was ook wat een jonge sjeik me vertelde die ik in de buurt van Hawija thuis opzocht. ‘Voor onze mensen was ieder initiatief tegen de regering welkom’, zei hij. ‘Maar toen ze het ware gezicht van Daesh zagen, keerden mensen zich van hen af.’

Dit 24-jarige stamhoofd had zijn vader en twee ooms aan ISIS verloren. Nadat de groep was verjaagd, telde hij in de regio die na zijn vaders dood onder zijn hoede kwam zevenduizend doden en vijfduizend vermisten.

Maar dat wist de buitenwereld niet. Het beeld van Hawija werd bepaald door de beelden van gevangen Koerdische peshmergasoldaten die ISIS in oranje overalls en in open kooien bovenop vrachtwagens door de stad reed. En vooral ook door de omstanders die dat toejuichten.

Voor mij persoonlijk speelde mee dat de laatste berichten van de bevriende Koerdische fotograaf Kamaran Najm uit Hawija kwamen. Hij was bij zijn werk aan het front nabij Kirkuk in handen van ISIS gevallen. Vanuit gevangenschap had hij contact weten op te nemen. De onderhandelingen om zijn vrijlating die volgden leverden niets op. Kamaran wordt nog altijd vermist.

Geen wonder dat we dachten dat de terreurgroep hier massale aanhang had. Er kwamen immers geen berichten van burgers uit Hawija. De stad had al evenmin een stiekeme blogschrijver. Mijn oud-student Mo, die net buiten Hawija woonde en dat zou hebben gekund, durfde niet. Pas toen ik hem na zijn ontsnapping uit ISIS-gebied sprak, begreep ik hoe verwrongen mijn beeld was door vooroordelen en emoties.

Mo(hammed) was een van de slimme Iraakse jongeren die een jaartje journalistiek had gestudeerd bij de instelling die ik in Koerdistan leidde. Terug in zijn dorp zag hij al snel in dat die kennis hem daar weinig zou opleveren. Toen ISIS de regio innam gaf hij Engelse les. Hij hield het nog een jaar vol, vooral door zich thuis schuil te houden. Toen vluchtte hij via een levensgevaarlijke omweg door bergen en de woestijn naar het naburige Kirkuk – cynisch genoeg hetzelfde onherbergzame gebied als van waaruit ISIS-aanhangers tegenwoordig hun aanslagen plegen.

Veilig in Kirkuk, dat de Koerden met hart en ziel tegen ISIS verdedigden, vertelde Mo over de ISIS-strijders die aan zijn deur kwamen om auto’s en wapens op te eisen. Over ISIS-aanhangers die anderen voor ongelovigen uitmaakten, om hun huizen te kunnen opeisen en alles te stelen, tot hun schapen aan toe. Over executies die in Hawija op videoschermen vertoond werden. De lijken van Iraakse soldaten die in de stad en bij controleposten werden opgehangen.

Dat gaf de stad een slecht imago. Maar tegelijkertijd benadrukte hij dat de ellende vooral veroorzaakt werd door radicale moslims die van buiten Hawija waren gekomen. Later kwamen daar ISIS-gezinnen bij die vluchtten uit gebieden die het Iraakse leger had weten te bevrijden, zoals Tikrit en Falluja, terwijl andere ontheemden knel waren komen te zitten in het kalifaat.

Van de originele inwoners steunde volgens hem hooguit tien procent ISIS, en in zijn dorp was dat zelfs maar een enkel gezin. De rest kwam van buiten. ‘We hebben twee problemen in Hawija’, zei hij. ‘Buiten de stad denkt men dat we blij zijn met Daesh. Dat geldt in werkelijkheid maar voor twee dorpen. Tegelijkertijd ziet Daesh ons als ongelovigen. We zitten tussen twee vuren.’

‘Buiten de stad denkt men dat we blij zijn met Isis. tegelijkertijd ziet Isis ons als ongelovigen’

Toen ik Mo na de bevrijding opzocht op de meisjesschool in zijn dorp waar hij weer lesgaf, vertelde zijn schoolhoofd hoe het stigma dat het hele dorp zou hebben geheuld met ISIS hem had achtervolgd. ‘Zelfs toen we ontheemd waren, leden we daaronder.’

Wat bijdroeg aan dat stigma is dat veel bewoners van Hawija en de dorpen conservatieve soennieten zijn, met strenge kledingregels. Het is voor buitenstaanders moeilijk om het verschil te zien. Het gevoel is al snel: je draagt een nikaab, dus steun je ISIS.

Vluchtelingen uit Hawija zaten vooral in het Hadj Ali-kamp, net buiten de Koerdische regio. Er liepen ernstig getraumatiseerde kinderen rond, die onder ISIS jarenlang niet hadden mogen spelen. Piepjonge meisjes die al een hoofddoek droegen. Anders dan in andere kampen bleven veel vrouwen de nikaab dragen. Hulpverleners wisten zich er slecht raad mee. De vrouwen die ik sprak maakten zich zorgen over hun mannen, die vermist waren. Waren ze opgepakt door het Iraakse leger, of de sjiitische milities? Hulpverleners hadden ontvoerde Jezidi-vrouwen gespot, van wie duizenden nog binnen de ISIS-gezinnen verborgen zaten. Maar ze wisten niet wat te doen om hen te helpen.

Hoe stel je vast wie er met ISIS heulde, en wie zich alleen maar aanpaste om de bezetting zo goed mogelijk door te komen? Burgers hadden zich aan de regels van het kalifaat te houden. En toen zij vluchtten nadat ISIS Hawija verliet, behandelde het Iraakse leger iedereen als ISIS-aanhanger en dus potentieel gevaarlijk. Bovendien ging in het ontheemdenkamp de sociale controle door: radicale vrouwen voorkwamen dat anderen openlijk afstand van ISIS namen. Dus bleef het beeld intact.

De reden dat ik tijdens mijn eerste bezoek aan Hawija geen burgers zag, kwam niet alleen door die enorme schade. Wat verder weg van de krater stonden best nog huizen overeind. Maar het Iraakse leger en de veiligheidsdiensten vertrouwden niemand uit de stad; in het buitengebied vonden ze nog steeds schuilplaatsen, wapens en zelfs een bommenfabriek. Voor hen was iedereen uit Hawija een Daeshi.

Terwijl ik door de verhalen van Mo wist dat de situatie veel diffuser was, werd in Koerdistan het beeld van Hawija bepaald door die peshmergatroepen in kooien. Typerend was ook de reactie op die explosie van juni 2015: in Kirkuk overheerste de vreugde dat ISIS nu minder explosieven had. De twee – en volgens sommige berichten drie – tankauto’s vol explosieven die in Hawija klaarstonden en mede de reden waren waarom de vliegtuigbom zo’n enorme explosie ontketende, hadden immers voor Kirkuk bestemd kunnen zijn.

De Koerdische geheime dienst hield Hawija nauw in de gaten, zo werd mij na de bevrijding verzekerd door een Iraakse geoloog die zes maanden lang nauw betrokken was bij het plannen van bombardementen op ISIS-doelen in Irak. ‘Omdat Hawija belangrijk was voor de Koerden hadden ze het geïnfiltreerd met een netwerk van spionnen’, zei Faisal Jeber.

Hij was gespecialiseerd in geometrie en de vertaling van satellietbeelden naar landkaarten en de werkelijkheid op de grond. Bij het Directoraat Inlichtingen en Veiligheid van het Iraakse ministerie van Defensie verzamelde en combineerde hij informatie die de basis vormde voor luchtaanvallen op ISIS-doelen. De militaire Operation Room in Bagdad, waar Nederland een vertegenwoordiger had, stuurde daarmee, na goedkeuring van de Irakezen en de coalitie, bommenwerpers op pad.

Nederland kreeg haar informatie echter volgens hem vooral van de Koerden. ‘In die tijd was de verhouding tussen de Koerden en premier Maliki erg slecht. Er was geen samenwerking. De Koerden hielden informatie voor zichzelf en voedden die aan hun vrienden: de Nederlanders, Italianen en Duitsers.’

Je vraagt je af hoe betrouwbaar die was als het ging om Hawija, gezien het Koerdische vooroordeel dat de stad werd bevolkt door ISIS-leden en -aanhangers. Maar ook Jeber dacht dat de meeste inwoners achter ISIS stonden. ‘En ik weet zeker dat de anderen liever onder ISIS-bewind leefden dan onder de sjiitische regering.’ Want het neerslaan van de protesten in 2013 lag nog vers in het geheugen. Ook in Bagdad werd Jebers mening breed gedeeld. ISIS werd gehaat vanwege de moord op 1.800 jonge sjiitische kadetten in 2014.

De overtuiging dat het beste ISIS-lid een dood ISIS-lid was, kan van invloed zijn geweest op de zorgvuldigheid van de planning van de Nederlandse aanval op Hawija. De Koerden wisten dankzij hun spionnen dat ISIS Hawija gebruikte om aanslagen te plannen en te organiseren. Dat er bommen werden samengesteld, waarbij – naast TNT en C4 – voor grotere bommen fosfaat en nitraat uit kunstmest werd gebruikt. Ze moeten hebben geweten dat er daarvan grote hoeveelheden lagen opgeslagen.

Ook Jeber ziet dat probleem. Omdat voor de Koerden Hawija en ISIS een en hetzelfde waren, ‘zullen ze zich weinig zorgen hebben gemaakt wie er omkwam’. Dat zou een deel van de verklaring kunnen zijn voor het feit dat er veel meer burgerslachtoffers waren dan Nederlandse militairen hadden verwacht.

‘Ik heb geen ramen, geen deuren en geen geld. De Nederlandse overheid moet over de brug komen’

Voor mij als journalist was het niet makkelijk om informatie uit het kalifaat te vergaren, maar evenmin voor de geheime diensten. Het hielp als je een stamhoofd kende, bijvoorbeeld een die vanuit veilig Koerdisch gebied contact had met stamleden in Hawija. Het was opvallend dat burgers ondanks de repressie bereid waren risico’s te nemen om informatie over de enorme explosie naar buiten te krijgen. Hoewel telefoons allang verboden waren, hebben verschillende inwoners daarmee staan fotograferen en filmen. En zijn ze er ondanks de moeilijke verbindingen in geslaagd die beelden naar buiten te krijgen.

Maakten ze gebruik van de chaos, of was het wat ISIS wilde, vanwege de propagandawaarde ervan? Dat laatste betwijfel ik, want de verliezen van de organisatie waren enorm. En niet alleen aan faciliteiten en voorraden om bommen te maken. ISIS begroef de eigen aanhangers – volgens lokale bronnen zo’n honderd mensen – in stilte in massagraven. Tot op de dag van vandaag vallen die buiten de officiële telling.

Of die honderd extra slachtoffers werkelijkheid zijn of verdichting weten we zes jaar na de explosie nog steeds niet. Niemand heeft naar de graven gezocht. Toen ik eind 2019 op een zonnige winterochtend in een koude zaal van het nog maar half herbouwde stadhuis van Hawija tegenover een paar dozijn overlevenden van de ramp zat, wist ik hoe moeilijk waarheidsvinding hier was. Wie deze mensen waren, wat ze echt van ISIS vonden – ik zou dat niet horen. Dat ze hier zaten was alleen omdat ze een schadevergoeding van Nederland wilden. ‘Ik heb geen ramen, geen deuren en geen geld. De Nederlandse overheid moet over de brug komen’, zei een van de aanwezigen.

Ik zat er met dubbele gevoelens. Dat was niet alleen omdat het stempel van Hawija als terroristenhol slecht combineerde met mijn medelijden met de slachtoffers die vaak alles kwijt waren. Er was haat en woede jegens Nederland over die bom, en die richtte zich ook op mij. ‘Ik haat alle Nederlanders, leiders, soldaten, iedereen’, zei een vrouw fel, en de hulpverlener die me begeleidde haastte zich erop te wijzen dat ik niet namens Den Haag kwam.

Het voelde heel ongemakkelijk en zelfs een beetje bedreigend. De mensen waren stug, trots en beschuldigend, en hun zwarte kleding deed de rest. Ik moest mezelf eraan herinneren dat ze reden hadden voor die haat. Dat bovendien alles wat er aan wederopbouw te zien was, door burgers zelf was gedaan. Met geleend geld of steun van hulporganisaties. ‘De Iraakse autoriteiten doen niets voor ons’, klaagde Khalid, die zijn garagebedrijf met auto’s erin verloor met een totale waarde van 50.000 dollar. ‘Ik had mijn eigen bedrijf. Nu moet ik voor iemand werken.’

Omdat overheidssteun grotendeels uitblijft, voelen burgers zich dubbel gestraft. Eerst door de ISIS-onderdrukking, en daarna door de Iraakse regering die de bevolking deels ten onrechte verwijt dat ze de radicale groep met open armen ontving.

Toen ze via familie in Europa begrepen dat Nederland verantwoordelijk was voor hun ramp, herleefde de hoop. ‘Als je iets fout doet, dan probeer je dat zo goed mogelijk te herstellen’, zei viceburgemeester Mohammed Mahmoud tegen me. ‘Dat is normaal in Irak, bij een ongeluk of een conflict: de veroorzaker betaalt.’ Dat is wat Hawija van Nederland verwacht.

De ‘algemene vergoedingen’ die het Nederlandse ministerie van Defensie inmiddels via hulporganisaties naar Hawija stuurt, leiden echter vooral tot gemopper: te weinig, het verdwijnt door de corruptie, waarom krijgen we het niet gewoon zelf, ter compensatie van ons verlies? Het slachtofferdenken viert nog steeds hoogtij: het is natuurlijk vanwege dat stempel, omdat ze ons nog steeds zien als ISIS-leden. Dat Nederland wel uitkijkt om slachtoffers persoonlijk te compenseren omdat dat een precedent schept voor alle slachtoffers van luchtaanvallen van de alliantie, dat wil er niet in.

Hawija is voor velen een hoofdpijndossier, vooral door onbegrip en gebrek aan betrouwbare informatie. Wie moet je vertrouwen, in een stad die al zolang een stigma heeft?

Het is de vraag of Hawija dat ooit nog kan kwijtraken. Burgers verwijten de Iraakse autoriteiten dat die hen ten onterechte hulp ontzegt. En Nederland, dat het hen met die bom groot onrecht heeft aangedaan en daarna in de steek liet. Die woede is begrijpelijk maar gevaarlijk, want ISIS mag dan geen kalifaat meer hebben, haar ideologie leeft voort. In de wanhoop van Hawija vindt die opnieuw vruchtbare aarde. Waar discriminatie, achterstelling, armoede en frustratie leven, is ook de behoefte aan wraak nooit ver weg.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 24 augustus 2021.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -