11.7 C
Amsterdam

Hoe Sartres strijdfilosofie onderdrukten helpt om zichzelf te bevrijden

Lees meer

De Franse filosoof en auteur Jean-Paul Sartre (1905-1980), wiens sterfdag vandaag is, is in het Westen vooral bekend als aartsvader van het existentialisme en om zijn literaire werk. Maar denkers buiten Europa kennen Sartre als één van de eerste Europese intellectuelen die verbinding zochten met de Derde Wereld, en als iemand die actief meedeed aan de strijd tegen kolonialisme en apartheid.

In zijn boek Qu’est-ce que la littérature? (Wat is literatuur?) uit 1947 schrijft Sartre dat het doel van zijn literaire werk is om oplossingen te brengen voor maatschappelijke en sociale vraagstukken. Voor hem dragen schrijvers een morele verantwoordelijkheid om politieke kwesties aan de orde te stellen en om de lezer aan het denken te zetten. Sartre keerde zich hiermee tegen de negentiende-eeuwse burgerij, die volgens hem faalde om de ‘universele mens’ aan te spreken en in plaats daarvan de maatschappij indeelde in klassen.

De Franse socioloog Pierre Bourdieu noemde Sartre een ‘totale intellectueel’ vanwege zijn excelleren in literatuur, filosofie en cultuur en zijn politieke betrokkenheid. Die politieke betrokkenheid richtte zich ook op de Derde Wereld. Sartre gebruikte zijn existentiële filosofie als een instrument om koloniale machtsstructuren en de onderdrukking van ‘de ander’ bloot te leggen.

In zijn essay over antisemitisme, dat hij schreef kort aan na de bevrijding van Parijs in de zomer van 1944, legt Sartre het psychologisch mechanisme achter Jodenhaat bloot, vertelt historicus en Sartre-kenner Wim Berkelaar. ‘Het negatieve beeld van de Jood wordt als het ware door de antisemiet bedacht. Dat wil zeggen: zijn denkbeelden over de Joden berusten op de eigen vooroordelen en angst.’

Dit vormt dé fundamentele basis voor Sartres existentialisme: het denkbeeld over ‘de ander’ berust volgens Sartre nooit op biologische, religieuze of culturele factoren, maar is bedacht door de racist zelf.

Sartres ideeën over ‘de ander’ zijn nog steeds actueel. Je kunt zijn essay over antisemitisme ook toepassen op racisme en moslimhaat. Sartre schreef hier zelf ook over. In zijn essay Présence noir (1948), zijn boek Situations, V: Colonialisme et néo-colonialisme (1964) en in zijn postuum gepubliceerde Cahiers pour une morale (1983) werkte Sartre zijn filosofie over ‘de ander’ verder uit, over hoe de zwarte mens bevrijd kon worden van kolonialisme.

In zijn essay Orphée Noir (1976), oorspronkelijk gepubliceerd als voorwoord in Présence noir, deconstrueert Sartre de sociale structuren waarin de zwarte bevolking werd gedomineerd door de Europeanen. De onderdrukking van de zwarte mens was volgens Sartre het gevolg van een witte perceptie die de zwarte persoon reduceert tot een object en tot niets anders dan de raciale identiteit. Hierdoor blijft de zwarte mens, aldus Sartre, in een onderdanige positie.

‘Hier staan ​​zwarte mannen naar ons te kijken, en ik hoop dat u – net als ik – de schok zult voelen om gezien te worden. Drieduizend jaar lang heeft de witte man het voorrecht genoten om te zien zonder gezien te worden.’

De dominante machtsstructuur moet doorbroken worden, schrijft Sartre, waardoor de zwarte mens niet langer een object is, maar een individu met een eigen identiteit. Sartre schrijft dan ook bewondering te hebben voor de Négritude, een revolutionaire beweging van zwarte dichters. Zij wilden door middel van kunst en poëzie een Afrikaanse zelf creëren, dat niet meer afhankelijk is van de witte dominante structuur.

Sartre pleitte daarnaast voor een echte aanwezigheid van zwarte mensen in de Europese samenleving; een aanwezigheid waarbij de zwarte mens niet alleen binnen de bestaande westerse sociale structuren functioneert, maar ook daadwerkelijk een onderdeel vormt van Europa’s intellectuele en sociale maatschappij. Bovendien sprak hij zich tijdens een persconferentie in Parijs in 1966 uit tegen de Apartheid in Zuid-Afrika en beschreef de Apartheid als inherent racistisch en de absolute superioriteit van de witte mens.

Vlak na de Tweede Wereldoorlog waren jonge Arabische intellectuelen ook bezig met het creëren van hun eigen ‘zelf’ en wilden ze zich ontworstelen aan het kolonialisme. Frankrijk was in het Midden-Oosten en vooral in Noord-Afrika een zeer aanwezige koloniale macht, en beschouwde Algerije zelfs als een Franse provincie.

Sartres antikoloniale ideeën vonden hun weerslag bij Arabische intellectuelen. Zo beschrijft historicus Yoav di-Capua in zijn boek No Exit uit 2018 uitvoerig hoe belangrijk hij was voor het Midden Oosten en Afrika. Sartre was één van de eerste prominente denkers die tegen de Franse oorlog in Algerije (1954-1962) protesteerde en van mening was dat Algerije onafhankelijk moest worden.

De filosofie van Sartre zette de Arabische intellectuelen ertoe om een authentieke en existentieel vrije identiteit te ontwikkelen.

‘De Arabieren groeiden, net als de gekoloniseerde volkeren over heel de wereld, op met het idee dat zij geleid moesten worden door Europeanen, omdat hun culturen en religies irrationeel en niet met democratie verenigbaar zouden zijn’, schrijft Di-Capua in No Exit. ‘Tientallen jarenlang werd hun identiteit vastgepind op hun raciale identiteit, waardoor ze niet bevrijd konden worden van hun inferieure positie.’

Op het moment dat de intellectuelen uit het Midden-Oosten in aanraking kwamen met de filosofie van Sartre veranderde hun zelfbeeld drastisch, aldus Di-Capua.

Sartre leerde hen dat de koloniale overheersers hen een negatief zelfbeeld hadden ingeprent. ‘Het is iets wat hen is overkomen, maar niet iets wat hen identificeert.’ Pas toen ze dit beseften, konden Arabische intellectuelen een positieve eigen identiteit ontwikkelen. Sartres populariteit onder Arabische intellectuelen liep echter een gevoelige deuk op, toen hij bekend maakte dat hij geen kant wilde kiezen in het Israëlisch-Palestijnse conflict.

‘Tijdens de oorlog omhelsde Sartre het marxisme, dat in tegenstellingen is uitgedrukt, en die hem bracht tot een strijd tegen de onderdrukker’

Sartre was niet vrij van controversiële uitspraken; zo werd er veel ophef gemaakt over Sartres voorwoord in het boek The wretched of the Earth (1961) van Frantz Fanon. Hierin schrijft de Franse filosoof dat het gekoloniseerde volk geen andere keus heeft dan geweld te gebruiken tegen de onderdrukker om aan de onderdrukking te ontkomen.

Hoewel Sartre geweld niet expliciet goedkeurt, spreekt hij wel de gedachtegang achter geweld uit, wat tot ergernis bij zijn tijdgenoten leidde. Zo schrijft Hannah Arendt in haar boek On violence (1970) dat Sartre in zijn passages geweld zou verheerlijken. De Franse existentialistische filosoof en schrijver Albert Camus (1913-1960) besloot zelfs zijn hechte vriendschap met Sartre te verbreken. Dit deed Camus omdat onrecht volgens hem niet met geweld kan worden bestreden.

‘De radicale houding van Sartre kan worden gezien als een uiting van de zelfhaat die hij voor de Tweede Wereldoorlog had ontwikkeld’, zegt historicus Wim Berkelaar. ‘Sartre zat vol schuldgevoelens, omdat hij ervoor koos om niet in verzet te gaan tegen de nazi’s. Bovendien kwam hij uit de bevoorrechte bourgeois, waardoor hij nog meer schuldgevoelens kreeg. Tijdens de oorlog omhelsde Sartre het marxisme, een strijdfilosofie die in tegenstellingen is uitgedrukt, en die hem bracht tot een strijd tegen de onderdrukker.’

De Sovjetinvasie van Hongarije in 1956 was een keerpunt, aldus Berkelaar. ‘Sartre brak toen met de Sovjet-Unie en werd steeds radicaler, en sloeg door in zijn activisme tegen onderdrukking. Vooral wanneer hij Fanon tegenkwam en zijn zeer omstreden voorwoord schreef, waarin Sartre vanuit een koloniaal heersersperspectief beredeneerde dat geweld tegen de Fransen en tegen Rusland gerechtvaardigd was.’

Hoe radicaal ook, Sartre heeft wel zich ingezet voor de onderdrukten. Hij heeft daarmee activisten en intellectuelen in Afrika en het Midden-Oosten mede geïnspireerd om een eigen postkoloniale identiteit te ontwikkelen. Academici en activisten van vandaag kunnen veel leren van Sartre, vindt Di-Capua.

‘Terwijl in de Westerse mainstream media dekolonisatie wordt gekenmerkt als simpelweg het verlaten van de Europese machtshebbers uit het bezette gebied, toonde het werk van Sartre aan dat er veel meer moest gebeuren om het onderdrukte volk te verlossen. Sartre erkende dat dekolonisatie een psychologisch en emotioneel proces is, waarbij het volk verlost zal moeten worden van de mentale slavernij.’

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -