13.7 C
Amsterdam

‘Leg het verleden niet vast in wetten’

Freek de Swart
Freek de Swart
Journalist gespecialiseerd in politiek en maatschappij. Verslaggever.

Lees meer

‘Je haalt er een dingetje uit dat goed was, vergroot dat en opeens is heel het koloniale verleden goed.’

Het Europese koloniale verleden wordt over het algemeen gezien als een pikzwarte bladzijde in de geschiedenis. Toch klinken er zo nu en dan ook geluiden die een lans breken voor het koloniale bestuur van toen.

De Amerikaanse politicoloog Bruce Gilley (Portland State University) deed dat vrij letterlijk met zijn vorig jaar gepubliceerde essay The case for colonialism. Daarin stelt hij dat een terugkeer naar de tijd van ‘Ons Indië’ in sommige gevallen helemaal niet zo slecht zou zijn. In goed overleg met de lokale machthebbers zouden daarbij bepaalde overheidstaken weer onder het gezag moeten vallen van westerse landen. Als voorbeeld wijst hij onder andere naar de havens van Jakarta. Daar verving de overheid zo’n zesduizend autochtone inspecteurs met Zwitserse collega’s. Het corruptieprobleem in de zeehaven was in een klap opgelost. Tegenstanders noemen het essay een symbool van westers superioriteitsdenken en onderdeel van een postkoloniale witwascampagne. Gilley werd zelf na de publicatie een wetenschappelijke melaatse en is sindsdien op sabbatical.

De Kanttekening sprak drie historici gespecialiseerd in koloniale geschiedenis over Gilleys werk en de vraag of je alles zomaar moet kunnen zeggen in wetenschapsland.

Persona non grata
Karwan Fatah-Black (Universiteit Leiden), die gespecialiseerd is in de Nederlandse koloniale geschiedenis, vindt het essay van Gilley het papier waarop het is geschreven nog niet waard. Volgens hem schetst Gilley een simplistisch wereldbeeld waarbij de ‘wijze’ Europeaan opnieuw de domme ‘inboorling’ moet verheffen. ‘Ik ken deze argumenten wel. Het zijn dezelfde als die van negentiende-eeuwse koloniale bestuurders. ‘We komen recht brengen en een gecorrumpeerd bestuur vervangen’, is het idee. Maar aan het volkenrecht zelf gaat Gilley voorbij.’

Het idee dat de westerse wereld altijd progressiever en beter ontwikkeld was en is klopt volgens Fatah-Black sowieso niet. Hij wijst erop dat christelijke missionarissen op sommige plaatsen in Afrika juist homofobie en het patriarchaat introduceerden. Daarnaast overdrijft Gilley volgens hem de waarde van de instituties die de koloniale machten zouden hebben opgezet in den vreemde. ‘Rechtspraak moest daarbij vaak wijken voor verdeel en heers-politiek en moderne scholing was alleen toegankelijk voor een kleine groep elite. Een groep die bovendien alleen bestond om het koloniale gezag meer legitimiteit te geven. Noem mij één respectabele universiteit die Nederland in haar ‘wereldrijk’ heeft achtergelaten?’

Ook de hedendaagse inmenging van westerse landen in de Derde Wereld biedt volgens Fatah-Black weinig aanknopingspunten om het kolonialisme opnieuw in te voeren. ‘Ik heb in Irak gewoond, daar was geen cholera voor de Amerikanen binnenvielen en de zuiveringsinstallaties vernietigden.’

Een andere denkfout die Gilley volgens Fatah-Black maakt is dat technologische of culturele kennisoverdracht altijd gepaard moet gaan met een (gedeelde) machtsovername. ‘De grap is dat uitwisseling van technologische kennis beter gaat als het niet in verband wordt gebracht met kolonialisme.’ Als voorbeeld noemt hij het inentingsprogramma van de Amerikaanse overheid in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan. Deze medische hulp werd gelijktijdig gebruikt als cover om Osama Bin Laden (1957-2011) te vangen. ‘Het gevolg was dat alle hulpverleners als mogelijke spionnen werden gezien.’

In Gilleys essay staat veel anekdotisch bewijs van arme mensen uit de Derde Wereld die graag weer gekoloniseerd zouden zijn. Hoewel Fatah-Black twijfelt aan de waarde van dit anekdotische bewijs maakt het voor hem weinig verschil. Zelfs wanneer de inheemse bevolking van een land zelf zou vragen om de terugkeer van de oude meesters is volgens hem scepsis op zijn plaats. Hij wijst erop dat Suriname met slechts een nipte meerderheid onafhankelijk werd. ‘Door de oude relatie vinden mensen vaak dat de status quo in stand moet blijven.’

Dat Gilley door zijn essay persona non grata is geworden binnen de wetenschappelijke wereld is volgens Fatah-Black logisch. ‘Zijn grootste denkfout is geweest dat hij dacht carrière te maken door een provocatief artikel te schrijven.’ Hij benadrukt dat hij sowieso problemen heeft met wetenschappers die het verleden indelen in goed en fout. ‘Ik snap dat het publiek het lekker vindt, hij zegt iets pikants. Alleen, het is niet wetenschappelijk.’

‘Leg het verleden niet vast in wetten’
Historicus Piet Emmer, emeritus hoogleraar Europese Expansie en Migratie (Universiteit Leiden), noemt Gilleys essay ‘gewaagd ‘. Net als veel van zijn eigen werk gaat het volgens de emeritus hoogleraar in tegen de hedendaagse attitude over kolonialisme.

Toch denkt ook Emmer niet dat een terugkeer naar het verleden verstandig is. ‘Kijk, kolonialisme is voorbij, net als de postkoets en het gaslicht. Het kolonialisme had veel nadelen, maar we moeten niet vergeten dat het ook voordelen had. Bovendien gaat een groot deel van de verwijten over zaken die kolonialisme juist niet voor elkaar kreeg.’ Volgens de historicus is het kolonialisme na de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) langzaam maar zeker steeds negatiever weergegeven dan het werkelijk was. ‘Dictaturen verbloemden hun misdaden als anti-koloniaal-beleid.’

Emmer maakt een duidelijk onderscheid tussen het vroege en latere koloniale beleid. Zo stelt hij dat koloniale machthebbers na 1880 wel degelijk de inheemse bevolking hebben proberen te verheffen. Westerse geneeskunde heeft volgens hem bijvoorbeeld vele mensenlevens gered in koloniale gebieden. Net als Gilley vindt hij dat een onterecht onderbelicht punt. ‘Tenzij je zegt dat deze mensen niet geïnteresseerd waren in langer leven. Ik geloof daarentegen dat zij precies dezelfde behoeftes hadden en hebben als u en ik.’ Ook qua onderwijs waren gekoloniseerde volkeren in deze regio’s volgens de historicus beter af dan niet gekoloniseerde medemensen in andere gebieden. Al geeft hij toe dat dat moeilijker te meten is dan het aantal sterfgevallen in een land.

Wat Emmer nog het meest verbaast over de affaire Gilley is de wijze waarop zijn ideeën worden aangevallen. ‘Wat je voortdurend ziet is dat het benoemen van positieve kanten van het kolonialisme wordt gezien als verdediging van heel het systeem.’

Emmer zegt zichzelf nooit bezwaard te hebben om ideeën te onderzoeken en op te schrijven. Toch kent ook hij gevallen dichtbij huis van academici die te maken kregen met censuur. Zo werd de Franse historicus Olivier Pétré-Grenouilleau in 2006 aangeklaagd voor zijn werk Les traites négrières. Ironisch genoeg had Pétré-Grenouilleau net een jaar daarvoor een award gekregen van de Franse senaat voor zijn werk. In Les traites négrières vergelijkt hij de Atlantische slavenhandel met de Arabische en Afrikaanse slavenhandel. Hij stelt dat de Atlantische slavenhandel niet gezien kan worden als een genocide. Dankzij inspanningen van collega’s, onder wie Emmer, werd de zaak uiteindelijk geseponeerd. Emmer hoopt dat Nederland nu en in de toekomst gevrijwaard blijft van dergelijke regels. ‘Leg het verleden niet vast in wetten.’

Selectieve uitvergroting
Remco Raben, bijzonder hoogleraar Koloniale en Postkoloniale Literatuur- en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, zegt ‘rabiaat tegenstander’ te zijn van de manier waarop Gilley in zijn essay redeneert. De Amerikaanse politicoloog heeft volgens hem selectief bronnen uitgezocht en oorzaak en gevolg omgedraaid. ‘Het is een farce die als concreet doel heeft om het tanende westerse superioriteitsgevoel hoog te houden.’

Kolonialisme heeft volgens Raben gezorgd voor kwetsbare economieën die draaien op grondstoffenexport en landsgrenzen die etnische spanningen aanwakkeren. Raben vindt het feit dat Gilley de zwakke bestuursinrichting in bepaalde landen ziet als aanleiding tot rekolonisatie niet serieus te nemen. ‘Het koloniale bestuur heeft juist voor een verzwakking van staatsstructuren gezorgd, slecht ontwikkelde staatsinstellingen en zwakke banden tussen bestuur en bevolking.’

Ook werden inheemse volkeren volgens Raben slecht betrokken bij het bestuur en ontbrak democratie. ‘De invoering van westerse democratische modellen zorgde voor een verlies aan zeggenschap. In pre-koloniaal Indonesië hadden bewoners bijvoorbeeld een stem in de belangrijkste beslissingen van het dorp.’ Hij wijst erop dat ook in de moderne tijd westerse landen niet altijd voorop lopen qua democratie. Zo werd in Indonesië eerder het universeel stemrecht ingevoerd dan Zwitserland.

Ook op het gebied van onderwijs, zorg en welzijn hebben de kolonies volgens Raben weinig aan het Europese gezag gehad. ‘Zo was het budget voor gezondheidszorg minimaal in vergelijking met dat van Europees landen.’ Dat Gilley zich beroept op de medische zorg en het onderwijsbeleid van de koloniale machthebbers is volgens Raben vervorming van de realiteit. ‘Ik noem dat de redenatie van de selectieve uitvergroting. Je haalt er een dingetje uit dat goed was, vergroot dat en opeens is heel het koloniale verleden goed.’

Mochten landen zelf vragen om rekolonisatie dan is dat volgens Raben een ander verhaal. Al is dat volgens hem een ondenkbaar scenario. ‘Daarom is de vraag die Gilley oproept ook zo pervers. Neem een taxi in Lagos en vraag de chauffeur of de Nigerianen weer onderdeel willen zijn van het Verenigd Koninkrijk.’

Raben vindt dat het Westen ook het gebied van humanitaire interventie zich uiterst bescheiden moet opstellen. Ontwikkelingshulp zou landen afhankelijk hebben gemaakt. Politieke inmenging maakt volgens hem vaak meer kapot dan lief. ‘En qua economische inmenging denkt het internationale bedrijfsleven en het Westen toch vooral aan de eigen belangen.’

Raben gelooft niet dat er zaken onbespreekbaar zijn binnen de academische wereld. ‘Alleen moeten we wetenschappelijke analyses niet verwarren met politieke propaganda.’ Het pleidooi van Gilley is volgens hem aantoonbaar ‘belachelijk’. Volgens Raben is het bespreken van een artikel op een gegeven moment simpelweg oninteressant wanneer vaststaat dat het onwetenschappelijk is. ‘Dat is geen censuur, maar gezond verstand.’

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -