Albertus Van van de Vijver werd als jongen uit Afrika geroofd en naar Suriname gebracht. Daar lukte het om zichzelf vrij te kopen. ‘Op deze grond bouwde hij met zijn eigen handen een huis.’
Haar achternaam duidt op haar slavernijverleden. Diahann Van van de Vijver heet mijn goede vriendin. Ooit waren haar voorvaderen ‘bezit’ geweest van een witte man die Van de Vijver heette. In coronatijd werkte ik me door archieven heen om het leven van haar voorvader die uit Afrika was geroofd te reconstrueren. Daarover verscheen vorig jaar mijn boek: Albertus Van van de Vijver. Slaafgemaakt en Bevrijd (uitgever Walburg Pers). Nu besloten we de plekken te bezoeken die voor Albertus belangrijk waren. Diahann zou dichterbij haar geroofde Afrikaanse voorvader kunnen komen. En ik wilde het land en de geschiedenis dat ik alleen kende uit stoffige paperassen kunnen zien, ruiken, voelen, proeven en beter begrijpen hoe slavernij en ontmenselijking werkten.
Een loodgrijze onweerslucht spreidt vochtige warmte over ons uit. Vanuit de tuin van ons hotel in Paramaribo lopen we over een vlonder naar de Surinamerivier. Diahann wijst op een grote grijze vogel op de balustrade, een paar meter verder. ‘Een gier’, fluistert ze, ‘moet je die nek zien, helemaal glad zonder veren, dan kan die zijn kop diep in een kadaver steken en weer makkelijk terugtrekken.’ ‘Getverdegetver’, fluister ik terug, maar als we naderen stijgt hij op en zijn we sprakeloos door zijn schoonheid en spanwijdte. Verderop staat een zilverreiger hoog op de slanke poten met een kleine helderblauwe soort naast zich. Sabaku vertelt ze. En als we over de rand kijken naar beneden staren allemaal paren oogjes ons aan. Modderkruipers, een vissensoort, weet ik nu.
Witte duivels
Vanaf deze Surinamerivier, immens breed, groenbruin met aan weerszijde veel bosschages, kwam de geroofde jongen aan, Diahanns voorvader, met toen nog een Afrikaanse naam. Het kwam aan met een schip vanaf de Westkust van Afrika, rond 1800. Hier moet hij zich gerealiseerd hebben dat de navelstreng naar Afrika definitief was doorgesneden. ‘Eenzaam en in het ongewisse. Hij kon nergens heen. Hij had in Afrika voor het eerst witte duivels gezien en hier zag hij er nog veel meer. En hij werd gebrandmerkt door een mens dat bezit van hem nam. Inboedel heeft geen mening, inboedel heeft geen naam,’ zegt Diahann.
De afstand tussen deze aanmeerplaats en het veilinghuis waar de slaafgemaakten werden verkocht meet slechts enkele tientallen meters. Het gouvernement liet niets aan het toeval over, dus er was ook zo min mogelijk ruimte om te ontsnappen. Paramaribo was in die tijd maar een klein dorp, met slechts 2000 witte inwoners, zwarte huisslaafgemaakten en vrije zwarten. Het merendeel van de 50.000 slaafgemaakten woonde op de plantages. Er was dan ook maar één veilinghuis. En dat vinden we de volgende dag gemakkelijk terug. Een rechthoekig, loodsachtig hoog gebouw van baksteen, waarvan het dak is ingestort. Met wat resten witte verf aan de onderkant.
Diahann wilde er niet ’s avonds in het donker heen vanwege al het leed dat hier moet zijn gevoeld en nog aan het gebouw kleeft als opgedroogde tranen. ‘En zeker niet na whitching hour’. Gezinnen werden hier soms van elkaar losgerukt en apart verkocht en zouden elkaar nooit meer zien. Ze verdwenen na verkoop aan eigenaars van plantages of huizen, en verschenen alleen met Hollandse namen als boedel met hun waarde in guldens vermeld in de minutieuze inventarisaties voor de belasting. ‘Ironisch is het wel dat dit gebouw lang dienst heeft gedaan als parlement, de Nationale Assemblée, juist op de plek waar de zwarte mens niets te vertellen had. Na de onafhankelijkheid koos deze raad het gebouw uit om er zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen’, zegt ze. Ze noemt het een knipoog naar het verleden.
Ik wil weten of ze het nu witte mensen kwalijk dat ze overgingen tot de verkoop van een medemens en hem ondergeschikt maakten aan zichzelf. Ze antwoordt meteen en duidelijk: ‘Nee.’ Maar dan volgt er een lange pauze. ‘Ik neem het ze niet kwalijk en ik ga ook niet zeggen dat racisme in die tijd normaal was. Ik neem het de huidige mensen kwalijk dat ze niet willen weten dat we een rijk land zijn omdat ze eeuwenlang geen personeelskosten hoefden te betalen. En dat al die rijkdom en luxe, die koffie en thee, kaneel, kruidnagels en nootmuskaat en de opbrengst daarvan door de onbetaalde arbeid van zwarte mensen tot stand kwam. Die Amsterdamse grachtenpanden. En daarom vind ik dat ze verplicht zijn zich te informeren over de slavernij, net als over de Holocaust.’
Meer dan tweehonderd jaar geleden werd de jongen zijn vrijheid afgenomen voor een zak geld. Hij werd ‘boedel’ van linnennaaister Petronella van Paccotton, zelf een voormalige slaafgemaakte mulattin (een mulat of mulattin is een persoon geboren uit een Europese ouder en een ouder van Afrikaanse oorsprong, red.). Ze was de concubine van de Zwitserse administrateur Albert Paccotton, die haar rond haar vijftigste vrijkocht. De jongen zou de naam Donné krijgen, maar hij koos bij zijn doop bij de Evangelische Broedergemeente de naam Albertus. Verwijzend naar zijn ‘eigenaar’. Petronella maakt hem in Paramaribo eerst tot haar foetoeboi, loopjongen, manusje van alles en later timmerman. Hij is ver over de veertig als hij wordt gekocht door de ‘stadsvroedvrouwmeester’ Pierre David van de Vijver die hem belooft te zullen vrijlaten. Daarvoor moet hij nog wel twee jaar dienst verrichten.
De arts woonde in een van de chicste straten van Paramaribo, de Gravestraat nummer 9. We vergapen ons aan de gigantische houten witte villa’s die het straatbeeld hier nog steeds domineren aan beide zijden. De straat is inmiddels herdoopt tot Henk Arronstraat, naar de eerste president van Suriname. Maar de nummering is intact gebleven. We hoeven niet lang te zoeken en dan staan we voor een enorm oud pand, met een rood bakstenen bordes, prachtig houtsnijwerk, elegante pilaren en glas-in-lood. Het zou goed kunnen dat dit het oorspronkelijke huis is. Ik vraag Diahann of ze niet boos wordt als ze deze pracht en praal ziet en bedenkt dat haar voorvader hier met zijn bloed, zweet en tranen de kas van de arts heeft gespekt. Ze kijkt me oprecht verbaasd aan. ‘Waarom?’ ‘Omdat hij zijn arbeid aan de al rijke arts moest afstaan en zelf zo arm bleef en niet in zo’n kast kon wonen’, antwoord ik. Ze lacht me uit. ‘Dat is nou zo’n witte overweging! Kijk, Albertus moet zich hebben vergeleken met andere zwarte mensen. In die tijd had je een kleine witte bovenlaag en hun status lag buiten hun macht, tenzij je met fakkels en hooivorken ten strijde trok. Dus Albertus zal gehoopt hebben een klein huisje op een stuk grond voor zichzelf te bouwen, wat weer een droom was voor elke slaafgemaakte als hij vrijkwam. Ik zeg niet dat ze in hun lot berustten, maar ze waren natuurlijk wel realistisch.’
Een popperig huisje met twee verdiepingen
Het lukte Albertus uiteindelijk zijn vrijheid te herwinnen door zichzelf vrij te kopen met zijn eigen arbeid. Hij begon niet meteen met de koop van een stuk grond. Want hij had een andere prioriteit: zijn oudste zoon vrijkopen, die hij kreeg samen met een slaafgemaakte vrouw. Daarvoor moest hij weer twee jaar werken en sparen. Pas daarna kon hij aan de bouw van zijn huis beginnen aan de Keizerstraat, dezelfde straat waarin Van Paccotton woonde. Deze straat heeft de naam behouden, maar de nummering is veranderd. Niet zonder moeite vinden we het, op een achtererfje achter een hek, een popperig huis met twee verdiepingen, getimmerd uit grijze verweerde planken. We kunnen er niet dichterbij komen en ik fotografeer het door het hek heen, zodat alleen de rechterkant ervan en het erf zichtbaar zijn. Het vervult Diahann met trots: ‘Hier is hij in vrijheid gestorven, op de grond waar hij met zijn eigen handen een huis bouwde. Hij moet veerkrachtig en zelfbewust zijn geweest. Ik ken niet veel gevallen van slaafgemaakten die binnen een generatie nadat ze van het schip afkwamen zichzelf bevrijdden.’
Het unieke van Albertus bovendien is dat er zoveel verschillende documenten over hem zijn, ook van hemzelf: zijn testament en zijn brief aan de koning. Het testament toont aan hoeveel hij om zijn familie, zijn vrouw en drie zonen gaf: hij stelde onder meer dat het huis niet verkocht moest worden. En in weerwil van alle vooroordelen toen en nu over zwarte mannen die niet om hun nageslacht gaven had hij een speciaal verzoek. Zijn oudste zoon, Albertus Pieter, kreeg twee jaar na Albertus niet zijn achternaam, maar de verzonnen naam Van Dorpel. Albertus moet daar zeer verontwaardigd over zijn geweest, want in 1836 schreef hij een brief aan koning Willem I. Daarin schrijft hij dat hij de biologische vader van de jongen is, hij zijn zoon erkent en dat deze daarom zijn achternaam Van van de Vijver moet krijgen.
‘Je denkt toch niet dat een zwarte man door de hoofdingang naar binnen mocht?’
Het gouvernementsgebouw, inmiddels presidentieel paleis, is de blikvanger op het centrale Onafhankelijkheidsplein, een breedgeschouderd gebouw, met vleugels en een mooi bordes, alles stralend wit. Ik stel me voor hoe Albertus hier het bordes op ging om zijn brief te brengen. ‘Je denkt toch serieus niet dat een zwarte man, ook al was hij vrij, door de hoofdingang naar binnen mocht?’ corrigeert Diahann me. ‘Nee man, hij ging natuurlijk via de achterkant, daar, grenzend aan de Palmentuin.’ En weer word ik me van mijn witte privileges bewust.
In het privépark van de gouverneur, achter het paleis, ligt die tuin met 1001 palmen volgens de traditie, en hier leest Diahann de brief van haar voorvader voor: ‘Hij heeft de vrijheid genomen zijne belangen open te leggen Aan Zijne Majesteit den Koning’ begint hij en ondertekent in prachtig schoonschrift. Haar stem klinkt samen met het koor van veelkleurige vogels.
Verzoek aan de nazaat van koning Willem I
Hoewel hij juridisch recht op erkenning had, wilde het gouvernement dit op racistische gronden niet toewijzen. De gouverneur stuurde het verzoekschrift door naar Den Haag, waar eerst de minister van Koloniën en daarna de minister van Justitie zich er persoonlijk mee bemoeiden. Albertus en zijn toenmalige vrouw waren op het moment van geboorte slechts ‘inboedel’ geweest en daarom werd het verzoek, met goedkeuring van de koning, afgewezen. Het gouvernement streefde bovendien naar ‘afstand’ tussen wit en zwart: zwarten moesten niet denken dat ze rechten hadden, ook al waren ze vrij. Kleur en afkomst gaven uiteindelijk de doorslag bij de afwijzing. En het is hierom dat de familie Van van de Vijver vorig jaar een verzoek heeft gestuurd aan de nazaat van koning Willem I, Willem Alexander, om het besluit teniet te doen. Ook willen zij genoegdoening.
Institutioneel racisme. Het doet me denken aan de toeslagenaffaire, waar afkomst ook voor recht ging. ‘Natuurlijk, racisme, slavernij, het is van alle tijden’, zegt Diahann. ‘Je kan de mens voeden. Als je elke dag leert dat de ander geen gevoel heeft voor zijn gezin, of je werk afpakt of noem maar op, dan ga je naar hem kijken alsof hij een kakkerlak is. Er gaat een heel proces aan vooraf, van ontkennen van mens zijn, niet humaan zijn. Als je je leven lang hebt geleerd dat de anderen geen mensen zijn maar dieren, of kinderen, tussenmensen of halve wilden, dan creëer je een beeld dat je voortdurend weer bevestigd ziet worden. Als het luik van het schip opengaat bijvoorbeeld en er een enorme walm naar buiten komt, gevolgd door een groep vermagerde en vieze mensen. Of in hun dansen, rituelen. Je hebt al een bepaalde mindset als je die compassie opzij zet. Ik zie het zo: ieder heeft licht en donker, goed en kwaad. En die dark side kan worden aangewakkerd, terwijl het juist de kunst is die te beheersen.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!