21.2 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 860

Valt Bosnië weer uit elkaar?

0

Wie dacht dat met de Dayton-akkoorden van 1995 het Bosnische probleem voorgoed tot het verleden zou behoren, heeft mogelijk te vroeg gejuicht. Met de akkoorden eindigde de bloedige etno-nationalistische burgeroorlog tussen Serven, Kroaten en Bosnische moslims. Er werd een federale republiek Bosnië-Herzegovina opgericht, waarin Serven, Kroaten en Bosnische moslims gezamenlijk het bestuur vormen. Er werd zelfs een driemanschap aan presidenten aangesteld, wederom verdeeld over de drie etnische groepen. Maar nu lijken de Bosnische Serven zich te willen terugtrekken uit de federatie. Dat kan weer goed mislopen.

Tot op zekere hoogte heeft de Bosnische federatie gewerkt. Er werd onder westerse supervisie samengewerkt, al was het nooit echt van harte. Het vooruitzicht toe te mogen treden tot de EU was voor alle partijen een belangrijke stimulans zich enigszins te gedragen. Vooral de Kroatische en Bosnische moslimbevolking zoeken toenadering tot Europa, maar het gros van het Servische volksdeel wil eigenlijk niets van het Westen – en dus de EU – weten. De meeste Serven verlangen nog steeds naar eenwording met de Republiek Servië. Het feit dat echter ook de Servische regering in Belgrado ambieert lid te worden van de EU – om zich in de vaart der volkeren te kunnen opwerken – heeft dat verlangen lange tijd binnen de perken gehouden. Maar sinds enige tijd is dat aan het veranderen. Twee buitenlandse leiders spelen daarbij een belangrijke rol: Recep Tayyip Erdogan en Vladimir Poetin.

Van Poetin is bekend dat hij zich – geheel in de tsaristische traditie – graag ziet als de beschermer van alle Slavische volkeren. Het is dus op zich geen verrassing dat hij nauwe banden met de Republiek Servië heeft en – in het verlengde daarvan – ook met het Servische volksdeel van Bosnië-Herzegovina. Volgens de Servische president, de voormalige ultra-nationalist Alexander Vucic, is Poetin de beste vriend van Servië, maar respecteert hij het Servische streven naar EU-lidmaatschap. Maar aan dat lidmaatschap zit een belangrijke voorwaarde. De EU eist namelijk dat er een bilateraal verdrag tussen Kosovo en Servië komt. Kosovo heeft zich ruim tien jaar geleden afgesplitst van Servië en de onafhankelijkheid uitgeroepen. Het merendeel van de internationale gemeenschap heeft die onafhankelijkheid erkend, maar Servië en Rusland zeer zeker niet. Het wordt dus een fiks probleem om aan die voorwaarde te voldoen.

In eigen land ondervindt Vucic steeds meer tegenstand van de Servisch-Orthodoxe Kerk, die cultureel-religieus heel dicht tegen de Russisch-Orthodoxe Kerk aanschuurt en ook liever niet ziet dat Servië ‘afglijdt’ naar westerse liberale waarden. Dat laatste is precies ook wat de Bosnische Serviërs steeds meer ertoe beweegt zich te verzetten tegen het streven van Bosnië-Herzegovina om lid te worden van de EU. De invloed van de kerk en de band met Rusland kunnen grote obstakels vormen voor het toetreden van Servië en Bosnië tot de EU.

Daarbij komt dat voor beide landen het toetredingsproces tot de EU nu al weer zo lang duurt, dat er sprake is van eenzelfde vermoeidheid die we ook in Turkije hebben zien ontstaan. Men gelooft er steeds minder in dat men op Europa kan rekenen en begint naar andere bronnen van steun om te kijken. Voor de rasopportunist Poetin is dat zoiets als gefundenes Fressen. Hij heeft het probleem op de Balkan weliswaar niet veroorzaakt, maar hij ziet nu wel een kans om de partijen verder te verdelen en daarmee zijn invloed aan te wenden om te voorkomen dat de EU zich verder uitbreidt op de Balkan.

Daarbij krijgt hij hulp uit onverwachte hoek, namelijk van Erdogan. In Turkije staan weer eens verkiezingen voor de deur (24 juni). Zoals wel eerder vertoond, voeren Turkse leiders graag campagne in het buitenland. Dit keer hebben Duitsland, Oostenrijk en Nederland vooraf reeds duidelijk gemaakt dat Turkse leiders niet welkom zijn om verkiezingsbijeenkomsten te houden. Maar in Bosnië is men blijkbaar niet helemaal wakker. Op 20 mei werd een bijeenkomst in Sarajevo gehouden waar Erdogan in hoogst eigen persoon kwam opdagen. Het was natuurlijk bedoeld voor Turkse Bosniërs, maar blijkbaar waren er ook vele Bosnische moslims die hun geloof in de EU hebben verloren en nu in Erdogan de beschermer van alle moslims zien. Een predicaat waarmee hij zichzelf ook graag tooit.

Het lijdt geen twijfel dat dit olie op het vuur is voor de nog steeds diep verdeelde bevolking van Bosnië-Herzegovina. De Servische nationalisten in Bosnië hebben reeds bij monde van hun voorman Milorad Dudik aangegeven dat zij de Bosnische federatie willen verlaten, omdat de huidige constructie op basis van de Dayton-akkoorden te Bosnische moslims bevoordeelt. In zijn steun om de federatie open te breken ontvangt hij steun van de Servische regering en, jawel, de Servisch-Orthodoxe Kerk. De Republiek Servië van Alexander Vucic is zelfs zover gegaan om wapens aan de Bosnische Serviërs te verkopen onder het mom van de strijd tegen het terrorisme. Wat daarnaast niet helpt is dat de Kroaten – hoewel geen vrienden van Poetin – de Bosnische Serviërs bijstaan in hun streven zich los te maken. Daarmee komen de Dayton-akkoorden op losse schroeven te staan. Met een verdeeld en afwezig Europa en een isolationistische VS belooft dat niet veel goeds.

Proeven van een bedreigde cultuur

0

Oeigoers. Het is niet iets dat bij veel mensen direct een belletje doet rinkelen. Het Oeigoerse volk komt uit het noordwesten van China, uit de autonome regio Xinjiang. Het is een Turks volk met een eigen taal, cultuur en vooral een eigen authentieke keuken. Sinds ruim tweeënhalf jaar kan ook Rotterdam daarvan genieten. Ürümqi is het eerste Oeigoerse restaurant in Nederland, opgericht door Zaidin Tursun, die uw reporter hartelijk ontvangt.

Als we naar de menukaart kijken dan valt het op dat de Oeigoerse keuken vooral bestaat uit gerechten met vlees, groente en pasta. Maar niet de pasta zoals wij die kennen. ‘Je kunt onze pasta niet vergelijken met bijvoorbeeld Italiaanse pasta. Ook niet met de traditionele Chinese noedels. Onze noedels worden op een andere manier bereid. Oeigoeren maken het thuis zelf klaar’, vertelt Tursun die voor het overige weinig verklapt over de bereidingswijze. ‘Dat is het geheim van de kok.’

Anders dan de Chinezen zijn verreweg de meeste Oeigoeren moslim en dat zie je terug op de menukaart. Géén alcohol, géén varkensvlees, heel veel lamsvlees en alles van een Turkse slagerij, dus alles honderd procent halal.

Tursun schat dat ruim zeventig procent van zijn gasten van Chinese afkomst is. ‘Ze weten dat Oeigoerse gerechten het allerlekkerst zijn’, grinnikt hij.

Er zijn zowel pikante als mild gekruide gerechten en er wordt gewerkt met verse producten. Visliefhebbers komen hier niet aan hun trekken. De Oeigoerse keuken is geen viskeuken, wat ook wel logisch is – Xinjiang is volledig landlocked.

De inrichting van het restaurant is een mix tussen oost en west. Op het eerste gezicht lijkt het een westerse zaak, maar de muren zijn behangen met voorwerpen en kunstwerken die verwijzen naar de Oeigoerse cultuur. Op een groot wandkleed staat een muziekgezelschap afgebeeld in traditionele kleding en instrumenten. Eén daarvan is de dotar, het typische langgerekte snaarinstrument met slechts twee snaren.

Ürümqi’s chef-kok heet Perhat Abit. Vol verve demonstreert hij hoe je een dotar bespeelt. Dan blijkt hij een volleerd muzikant te zijn. Razendsnel laat hij zijn linkerhand over de hals van het instrument gaan. Anders dan je zou denken heeft de dotar een hoog toonbereik, juist dankzij die lange hals.

Abit treedt naast zijn werk als kok op in een Oeigoerse band. ‘In Nederland heeft zijn band wel optredens, maar van alleen Oeigoerse muziek spelen een bestaan opbouwen, dat zit er niet in’, legt Tursun uit. In Ürümqi, genoemd naar de hoofdstad van Xingjiang, hangen niet alleen allerlei Oeigoerse instrumenten, maar ook de speciale traditionele mutsen die Oeigoerse mannen en vrouwen dragen. ‘Die mogen in Xinjiang in het openbaar niet gedragen worden.’

Xinjiang luisterde vroeger naar de naam Oost-Turkestan. Het gebied heeft een zeer woelige geschiedenis achter de rug en was eeuwenlang de speelbal van Russen, Chinezen en warlords. Tot tweemaal toe was het gebied onafhankelijk (de Eerste en de Tweede Oost-Turkestaanse Republiek), maar in 1949 viel het doek toen het definitief werd ingelijfd door de Chinese Volksrepubliek. Sinds 1955 gaat Oost-Turkestan door het leven als de Oeigoerse Autonome Regio Xinjiang. Autonoom in naam dan, want de Oeigoeren worden ernstig onderdrukt door de Chinese staat.

‘In 1949 werden we overgeleverd aan het communistisch regime van Mao. Minderheden hebben het lastig in China. Ook wij Oeigoeren liggen onder vuur’, aldus Tursun.

Tursun kwam in 2001 in Nederland en kreeg politiek asiel als één van de naar schatting circa tweeduizend Oeigoeren in Nederland. Tursun is ook politiek actief. Hij is betrokken bij zowel het World Uyghur Congress als Amnesty International. ‘In Nederland mag je je eigen cultuur trouw blijven, wat in China steeds lastiger wordt. Ze willen niet dat we de Oeigoerse taal spreken en onze gerechten blijven maken. We moeten assimileren en ons volledig aanpassen aan de Chinese cultuur. Als dat gebeurt, dan is onze cultuur op een zeker moment alleen nog maar in het buitenland te vinden.’

Nederland wordt niet overgenomen

0

Nederland wordt overgenomen door de buitenlanders en dat is allemaal de schuld van links. Dat beweerde Gerard Joling onlangs in de Playboy. Joling wordt weliswaar misschien als opiniemaker niet serieus genomen door grote groepen Nederlanders, hij vertolkt wel een gevoel dat op sociale media vaak gedeeld wordt. Zijn uitspraak riep behalve weerstand namelijk ook veel instemmende reacties op. Maar, klopt het ook?

Nederland wordt overgenomen door de buitenlanders
Probleem met deze stelling is dat het onduidelijk is wat met ‘buitenlanders’ bedoeld wordt.

A. Met buitenlanders kunnen buitenlandse investeerders, multinationals en instanties bedoeld worden, die steeds meer het beleid in Nederland bepalen.
Als Gerard dit zou bedoelen, dan zou hij misschien een punt hebben. De recente discussie over de dividendbelasting die het kabinet wil afschaffen om voor 1,4 miljard euro buitenlandse aandeelhouders te behagen, maakte weer eens duidelijk hoeveel invloed multinationals en dergelijke hebben. Ook is het zo dat een deel van het Nederlandse beleid bepaald wordt door internationale samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld de VN, de NAVO, de EU, het IMF en de ECB. Het is echter zeer de vraag of Joling, die aangeeft ‘rechts’ te stemmen, dit bedoelde.

B. Buitenlanders die in Nederland wonen, bepalen wat er in dit land gebeurt. 
Wanneer Joling cum suis dit met ‘buitenlanders’ bedoelt, dan moeten zij getalsmatig in de meerderheid zijn om in een democratie als Nederland het land te kunnen overnemen. Maar goed, wat wordt dan bedoeld met ‘buitenlanders’?

Op grond van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek onderscheid ik in een factsheet op Republiek Allochtonië de volgende definities van buitenlanders.

A. Buitenlanders: inwoners van Nederland zonder Nederlands paspoort.
Volgens deze definitie beschikte op 1 januari 2016 volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek bijna vijfennegentig procent van de inwoners over de Nederlandse nationaliteit. Dat zijn ruim zestien miljoen Nederlanders. Er woonden op dat moment zo’n negenhonderdduizend buitenlanders in Nederland. Dat zijn er te weinig om het land over te kunnen nemen.

B. Buitenlanders: inwoners die in het buitenland zijn geboren.
Volgens het CBS waren op 1 januari 2017 circa vijftien miljoen inwoners van Nederland in dit land geboren en circa twee miljoen niet. Volgens deze omschrijving is circa tien procent van de bevolking buitenlander. Dat zijn er iets meer dan in de vorige definitie, maar nog steeds veel te weinig om het land over te nemen

C. Buitenlanders: inwoners die voorouders hebben die in het buitenland zijn geboren.
Volgens een schatting van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis heeft slechts circa twee procent van de Nederlandse bevolking geen buitenlandse voorouders, de overige circa achtennegentig procent is dan buitenlander. Volgens deze definitie heeft Joling groot gelijk, maar ook dit zal hij vast niet bedoeld hebben.

D. Buitenlanders: inwoners van wie één van de ouders in het buitenland is geboren.
Dit noemden we vroeger ‘allochtonen’ en tegenwoordig ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’. Waarschijnlijk had Gerard deze groep ‘buitenlanders’ op het oog. Op 1 januari 2017 woonden in Nederland bijna vier miljoen mensen met een migratieachtergrond. Bijna dertien procent van de bevolking heeft een niet-westerse achtergrond en bijna tien procent heeft een westerse migratie-achtergrond. Opgeteld is dat bijna drieëntwintig procent van de bevolking. Dat is een aardig deel van de bevolking, maar nog steeds te weinig buitenlanders om de boel over te kunnen nemen. De belangrijkste functie van het land is volgens deze definitie al vele jaren in buitenlandse handen. Onze koning, Willem Alexander, is dan een buitenlander, net als zijn moeder (koningin Beatrix), zijn oma (koningin Juliana), zijn overgrootmoeder (koningin Wilhelmina), zijn betovergrootmoeder (koningin Emma), koning Willem III, Willem II, enzovoorts. Ook onze koningin Maxima is dan buitenlander, met een niet-westerse migratie achtergrond, net als de waarschijnlijk toekomstige koningin Amalia. Wanneer Joling dit bedoelde met dat Nederland wordt overgenomen door de buitenlanders, dan zijn we al eeuwen geleden overgenomen door de buitenlanders.

Het is allemaal de schuld van links
Als het allemaal de schuld van links is, zoals Joling beweert, dan moet links in het Nederlandse parlement jarenlang het immigratie- en integratiebeleid hebben bepaald. Dat kan alleen wanneer links vele jaren een meerderheid in de Tweede Kamer heeft gehad. Is dat het geval? Nou kun je uiteraard eindeloos soebatten over welke partijen ‘links’ en welke ‘rechts’ zijn. Zo kan voor een SP-stemmer de PvdA ‘rechts’ zijn en voor een PVV-stemmer de VVD ‘links’, terwijl een VVD-stemmer sommige keuzes van de PVV weer als ‘links’ kan ervaren. Wanneer ik ervoor kies om de liberalen en de christelijke partijen als ‘rechts’ te beschouwen en de sociaaldemocraten en groenen als ‘links’, dan is er in Nederland nooit sprake geweest van een linkse meerderheid. Ook wanneer je D66, op grond van sociaalculturele dossiers zoals het integratie en immigratie, als ‘links’ beschouwt, is er nooit sprake geweest van een linkse meerderheid.

Omdat er in Nederland nooit een linkse meerderheid is geweest, is er ook nooit een basis geweest voor een kabinet dat bestond uit louter linkse partijen. Wel zijn er twee linkse partijen geweest (de PvdA en eenmaal de PPR) die deelnamen aan veertien van de dertig naoorlogse kabinetten. Daartoe behoren de eerste zes naoorlogse kabinetten toen er van immigratiebeleid nog amper sprake was. Van de veertien kabinetten met deelname van linkse partijen waren er elf centrumlinks, twee paars (PvdA-VVD-D66) en één kabinet van de PvdA met alleen de VVD (Rutte II).  In zeven van deze veertien kabinetten was de PvdA de grootste partij en was er ook een linkse premier (viermaal Drees, tweemaal Kok, eenmaal Den Uijl). De overige drieëntwintig naoorlogse premiers kwamen van het CDA (twintig) of de VVD (drie). In zestien gevallen gaven zij leiding aan een (centrum)rechts kabinet, zonder deelname van een linkse partij.

Het immigratiebeleid kreeg vanaf het begin van de jaren zestig vorm. In die tijd, tot en met de jaren zeventig, waren het vooral werkgevers en rechtse partijen die pleitten voor het werven van arbeiders in het buitenland, terwijl de vakbonden en linkse partijen dit wilden afremmen en ‘oprotpremies’ voorstelden om gastarbeiders terug te laten keren naar het land van herkomst. Vanaf het begin van de jaren tachtig voeren we in Nederland een integratiebeleid. Van de vijftien ministers die sindsdien verantwoordelijk waren voor dit beleid, was een derde (vijf) lid van de VVD. De PvdA en D66 leverden drie ministers, het CDA twee en de LPF eentje. Eén kabinetsperiode (Lubbers III) was zowel een PvdA-minister als een CDA-minister verantwoordelijk.

Tot slot
Natuurlijk kunnen de oorspronkelijke bewoners van sommige buurten in de grote steden met gegronde reden het gevoel hebben dat ze in hun buurt een minderheid vormen, maar landelijk is er op geen enkele manier sprake van dat Nederland wordt overgenomen door de buitenlanders. Links alleen verantwoordelijk stellen voor het immigratie- en integratiebeleid of ieder ander beleid, is ook ver bezijden de realiteit. Links heeft in Nederland nooit een meerderheid gehad en heeft altijd compromissen moeten sluiten met centrumrechts.

Aan touwtjes trekken

0

Vorige week had ik de laatste tien minuten-gesprekken met leerlingen en hun ouders voor de vakantie begint. Er zijn nog wel acht weken school, maar het eindrapport krijgen ze mee naar huis, hoeven de ouders niet meer voor te komen. Van sommige kinderen komt standaard alleen de moeder of alleen de vader, andere komen samen. Sommige ouders spreken de taal goed, andere beheersen hem wat minder. En je komt altijd weer voor verrassingen te staan.

Als eerste komt Angele met haar ouders. Ze zijn gescheiden, maar beiden komen naar het gesprek. Angele kan het schoolniveau in principe aan, maar ze staat nog niet helemaal veilig qua overgaan. Ze moet er nog even tegenaan. En zo te zien is ze dat ook van plan; ze heeft haar bijbaantjes even on hold gezet. ‘Van mij hoeft ze niet te werken hoor’, zegt haar moeder. ‘Dan heeft ze meer tijd om te studeren.’ Haar vader lijkt er wat minder vertrouwen in te hebben. Maar moeder, een vrolijke dame met zo te zien Indische roots, knikt enthousiast dat alles uit de kast gehaald zal worden. Dat is goed om te horen. ‘Dus goed studeren, je bent intelligent genoeg, je kunt het’, zeg ik aan het eind van het gesprek. Ouders en Angele staan op. Nu is het over het algemeen zo dat de ouders van mijn kinderen niet uit het gestudeerde deel der natie afkomstig zijn. Daar is niks mis mee en dat is geen oordeel maar een constatering, dus ik ben werkelijk verrast als de moeder van Angele nog even achteloos laat vallen: ‘Ja, denk aan Swaab, Wij zijn ons brein.’ Die zag ik niet aankomen.

Soufyan komt met zijn vader. Een vriendelijke man met grote werkhanden die zijn jas tijdens het gesprek aanhoudt. Ook Soufyan zou het kunnen halen, alleen vraag ik me hardop af of hij wel hard genoeg werkt. Daar twijfelt vader ook aan. ‘Soms de hele dag aan de playstation’, zegt zijn vader. ‘En de laptop. En de telefoon.’ Ik knik. ‘Hij moet nu echt gaan werken’, zeg ik. ‘Want anders moet die spelcomputer in de kast.’ Soufyan knikt. ‘Met een slot erop’, voeg ik eraan toe. Vaders ogen beginnen te glimmen achter de bril. Hij draait een denkbeeldige sleutel om en vindt het zo te zien nog niet zo’n slecht idee. Goed dat we elkaar gesproken hebben, want nu weet hij dat we het eens zijn over de aanpak. En dat scheelt een hoop.

De volgende is de moeder van Najib. Maar waar ís Najib? Ah, medische reden. ‘Doktersafspraak liep uit’, dus komt ze maar alleen. Over Najibs schoolresultaten hoeven we het niet lang te hebben, want Najib is een slim kind. Dus begin ik meteen over het filmpje dat hij enige tijd geleden in de groepsapp heeft gezet (Nederland, land van de duivel, zie mijn column Vrijheid in je eentje). Maar daar maakt moeder zich absoluut geen zorgen over. ‘Hij zei al tegen me ‘ze mag me niet’, maar ik zei ‘ze heeft het goed met je voor, ze is een lieve vrouw’.’ In de klas is Najib geen gemakkelijke leerling. ‘Hoe is Najib thuis?’, vraag ik. ‘O, zo lief! Bijvoorbeeld op Moederdag zegt hij ‘kijk nou even in je kamer’. Heeft hij een luchtje gekocht, een luchtje waarvan hij weet dat ik ervan houd. Hij is veel liever dan zijn zusjes.’ Hij heeft er vier. ‘Nee, over Najib hoef ik me geen zorgen te maken’, benadrukt ze nog eens. Ik weet niet of ik daar echt wel van uit kan gaan. Ze staat op, geeft me een hand en loopt naar de deur. ‘Maar als er aan een touwtje getrokken moet worden, dan bellen we, hè?’

Daarna komen nog de ouders van Nasir, twee kleine mensen die de taal niet helemaal beheersen. Ik zie ze zitten op hun brommertje (niet echt, maar ik stel het me voor, want ze komen binnen met twee felgekleurde helmen). Hun slimme stille zoon gaat ongetwijfeld makkelijk over en wil de ict in.

Na nog een paar ouders en kinderen is het om halfzes gedaan. Het is goed dat we elkaar hebben gezien. Iedereen weet weer ‘ik ben in beeld, er wordt op me gelet’. En dat doet soms wonderen voor de werklust, vooral als de ouders erbij betrokken zijn.

Ik kijk reikhalzend uit naar de ontknoping van deze spannende plot.

De namen in deze column zijn gefingeerd.

‘Waar is jouw waardigheid, geweten, moraal?’

0
Veel jongeren in Saoedi-Arabië snakken naar verandering. Gaat die er nu dan écht komen? De Kanttekening vroeg dat en meer aan Sinan Can. Zijn volgende documentaire gaat over het Arabische land.

In het streng-conservatieve Saoedi-Arabië vinden ongekende hervormingen plaats. Kroonprins Mohammed bin Salman bepaalde per decreet dat vanaf juni vrouwen hun rijbewijs mogen halen. Na een verbod van vijfendertig jaar, opende de eerste bioscoop weer zijn deuren. En er zijn plannen om van de Rode Zee-kust een toeristische bestemming te maken.

‘Puntjes van hoop’, noemt onderzoeksjournalist en film- en programmamaker Sinan Can deze veranderingen. Zijn nieuwste documentaire gaat over Saoedi-Arabië en wordt dit najaar uitgezonden. ‘In Saoedi-Arabië is zo’n vijfenzestig procent van de bevolking jonger dan dertig jaar. Zij snakken naar verandering’, vertelt Can in de stationsrestauratie van Amsterdam Centraal. ‘Het is vanuit een westerse leunstoel makkelijk kritiek hebben op hervormingen die van bovenaf worden opgelegd, maar daar zien ze dat anders. Een vrouwelijk Shura-lid (de Majlis al-Shura is het belangrijkste adviesorgaan van de koning, red.) vertelde dat veranderingen in Saoedi-Arabië nooit van onderaf komen. Alle dertig vrouwelijke Shura-leden zijn aangewezen door de koning. Bij vrije verkiezingen zou geen enkele vrouw worden gekozen. Gun ons de tijd om te veranderen, zegt ze.’

Als je naar de Arabische regio kijkt, ben je dan hoopvol?
‘Nee. In Syrië was een revolutie bezig. De leider van het land is blijven zitten. Hij heeft de afgelopen ruim zeven jaar ontzettend veel geweld gebruikt tegen zijn eigen bevolking. Er zijn honderdduizenden doden gevallen, miljoenen mensen zijn gevlucht. Allerlei landen bemoeien zich ermee. Amerikanen, Iraniërs, Golfstaten, Turkije, dat samen met het Vrije Syrische Leger de provincie Afrin heeft veroverd. Het is één groot Risk-bord waarop de verschillende landen een gevaarlijk spel spelen. Daardoor is het conflict alleen maar uitzichtlozer en hopelozer geworden.’

Voor de documentaires De Arabische storm en In het spoor van IS sprak je veel mensen die zich wilden aansluiten bij IS. Waarom wilden ze dat?
‘Ze hebben verschillende motieven. Toen ik in Tunesië was, zag ik hoe perspectiefloos het leven van veel jonge mannen daar is. Er is geen enkel uitzicht op werk. IS beloofde ze een maandinkomen van achthonderd dollar. Dat is voor Tunesische begrippen veel geld. In Irak kwam ik dat ook tegen, mannen die zich uit armoede bij IS aansloten. Of ze hadden wraak als drijfveer. Ze behoorden tot de soennitische minderheid die wordt onderdrukt. In Syrië sprak ik mensen die Assad wilden verslaan. Zij zeiden ‘IS is de sterkste groep in het gebied, zo kunnen we Assad pijn doen’. Dan zijn er nog de strijders uit het Westen. Een deel van hen was aan lager wal geraakt en op zoek naar avontuur. Ze geloofden dat het martelaarschap al hun misstappen zou uitwissen. Er waren jongeren die hun soennitische geloofsbroeders in Syrië wilden redden. En er was de groep die geloofde in de takfir-gedachte, ze wilden in een zo zuiver mogelijke islamitische heilstaat wonen.’

In interviews vertel je vaak dat je erg emotioneel wordt van de plekken die je bezoekt en de ellende die je daar aantreft. Waarom ga je er dan toch weer naartoe?
‘Mensen begrijpen elkaar door andermans verhalen te horen. Ik wil dat mijn werk impact heeft en nieuwe inzichten geeft. Al is er maar één persoon met een hardvochtig standpunt over vluchtelingen die naar beelden van een stad zoals Mosoel kijkt en dan denkt ‘ik snap nu wel dat een mens daar niet leven kan’. Dáár doe ik het voor, ik wil mensen verbinden.’

Ik kan me ook voorstellen dat je alleen maar ontzettend moedeloos wordt van al die troosteloosheid.
‘Ja. De situatie in het Midden-Oosten is voor ons maar moeilijk te vatten. Wij leven in een veilig land en weten niet meer goed wat oorlog is. Ik merk dat zelf ook. Ik heb een Koerdisch-Turkse achtergrond, maar kom uit Nijmegen. Soms snap ik waarom er in het Midden-Oosten zoveel geweld is, ik ken de geschiedenis, de sektarische en etnische conflicten, maar er zijn ook momenten dat het mijn begrip te boven gaat. In een land als Afghanistan is al honderdvijftig jaar oorlog. Dat doet iets met de mensen daar. Voor de opnames van Onze missie in Afghanistan kwamen we in Oeroezgan in een hinderlaag van de Taliban terecht. Er brak een ruim tweeënhalfuur durend vuurgevecht uit. Veertien mensen gingen dood. Ik was mentaal stuk. Maar de commandant van de colonne met wie we reisden, vroeg lachend aan mij wat ik van het vuurwerk vond. Ik dacht: hoe kun je nu lachen, er zijn zojuist mensen gestorven. Zij liggen daar al bijna niet meer wakker van geweld, maar voor ons is dat heel heftig.’

Waarom komt er maar geen einde aan de oorlogen en conflicten in de regio?
‘Eén van de redenen is de complexe historie van het gebied. Wat het Westen niet goed ziet is de grote rol die het daarin heeft gespeeld. Toen na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918, red.) het Ottomaanse Rijk (1299-1922, red.) uiteenviel, hebben de Engelsen, Fransen en Italianen de gebieden verdeeld, zonder te kijken naar gemeenschappen, stammen, sektarische verschillen en geloofsverschillen. Zo deden ze dat ook in Afrika. Ze trokken gewoon een streep, dit is Tsjaad en dat is Mali, maar zo werkt het niet. Libië bestaat nu uit drie gebieden met verschillende machthebbers. Dan kun je zeggen dat het land is uiteengevallen, maar het waren al drie regio’s. De Italianen hebben er in 1912 met dwang één land van gemaakt. Als je naar de Arabische wereld kijkt, houden de mensen die ik daar spreek vaak een heel riedel over Amerika en het Westen. Ik ga daar een eind in mee. Natuurlijk, wij westerlingen verkopen wapens en zijn constant bezig met economische belangen. Zie de oorlog in Irak, hoe de Amerikanen er een rotzooi van hebben gemaakt. Maar waar is jouw eigen verantwoordelijkheid, als inwoner van het Midden-Oosten, bij al het geweld dat nu gaande is? Waar is jouw waardigheid, geweten, moraal?’

Wat zeggen ze dan?
‘Daar hebben ze vaak geen antwoord op. Ze vinden het een vervelende opmerking, te kritisch ook. Maar je hoeft niet mee te gaan in die geweldspiraal. Je kunt weigeren de wapens op te pakken. De opstand tegen Assad begon vreedzaam, maar al snel werd de oppositie bewapend en liep het uit de hand. In het Midden-Oosten vinden ze het vaak lastig om met afwijkende meningen om te gaan, dat mis ik ook in mijn eigen Turkse gemeenschap. Er is geen debatcultuur. Gewoon op een waardige en respectvolle manier in discussie gaan zonder dat het ontaardt in ruzie en je de ander uitmaakt voor ‘terrorist’ of ‘verrader’. Waar vinden we elkaar, waar botst het, waar kunnen we elkaar een beetje beïnvloeden? Je moet ander de ruimte geven voor een eigen mening. Na de documentaire Bloedbroeders, waarin we de geschiedenis van de Armeense Genocide (1915-1923, red.) proberen te ontrafelen, kreeg ik vanuit Turkse hoek de wind van voren. ‘Ik werd onder meer ‘landverrader’, ‘advocaat van de Armeniërs’ en ‘Armeniër’ genoemd.’

Hoe komt dat?
‘De discussie- en debatcultuur is nog niet voldoende ontwikkeld. Ik zie dat ook in Egypte en Tunesië. Je mag ouderen niet tegenspreken. Er zijn allerlei taboeonderwerpen, zoals seks, religieuze leiders, koningshuizen, emirs en presidenten. Vooral kritiek op het geloof is een rode lijn. Je komt geen stap verder als je steeds zegt ‘stop, heilig, taboe’.’

Zijn we hier in het Westen verder?
‘In dat opzicht wel. Al vind ik wel dat je de ander niet nodeloos moet kwetsen. In Europa zijn we gewend om te discussiëren. Dat heeft met de Verlichting te maken. Niet dat er in het Oosten geen verlichting was. In de twaalfde en dertiende eeuw gaven soefigeleerden stevige kritiek op de uitleg van sommige Koran-passages. Dat moet je nu niet in je hoofd halen. Openstaan voor andere meningen leidt ook tot nieuwe inzichten, het ontwikkelt je. Ik heb een linkse achtergrond, maar lees toch ook wat ‘rechts georiënteerde’ journalisten schrijven.’

Je bent soefi. Vind je dat in het soefisme beter gediscussieerd wordt?
‘Ja. Er is veel meer openheid en er zijn minder taboes. Ik zie het soefisme als een progressieve beweging, een humanistische tak van de islam. Het hecht grote waarde aan ‘alles waar leven in zit’, van mens tot boterbloempje. Soefi’s vinden dat je de heilige geschriften in hun tijd moet bezien. Een geloof ontwikkelt zich zoals mensen zich ook ontwikkelen. Er is een hadith die soefi’s vaak aanhalen, de profeet Mohammed zegt ‘wie zijn ratio niet gebruikt, heeft geen geloof’. Ik hoef geen honderd verhandelingen over de islam te lezen of blind achter geestelijken of despotische leiders aan te lopen; je eigen morele kompas volgen, dat is het belangrijkste.’

‘Maar mevrouw, u bent de kerk!’

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: de Oud-Katholieke Kerk.

Wie zondagochtend de kerk in Dordrecht binnenloopt aan de Voorstraat 120 zou denken bij een rooms-katholieke dienst te zijn beland. Er is een orgel, wierook, een priester en in de hoek branden kaarsjes voor Maria. Schijn bedriegt! De twintig christenen die luisteren naar de preek van pastoor Henk Schoon zijn namelijk niet rooms, maar oud-katholiek. Een stroming die zelfstandig werd uit onvrede over het beleid van Rome en vooral uitgaat van onderlinge consensus en zelfontplooiing.

Lullig
Hoewel de rituelen in het knusse kerkgebouw vrijwel identiek zijn aan die van een rooms-katholieke dienst vallen halverwege de eucharistieviering een paar zaken op. Zo lezen verschillende vrouwelijke lectoren voor uit de bijbel en zingen alle aanwezigen mee. ‘De participatiegraad bij ons is zeer hoog. Binnen de Rooms-Katholieke Kerk wordt dat overgelaten aan een priester, een misdienaar of zangkoor’, vertelt Schoon. Vanwege de kleine omvang van de gemeenschap is dit overigens geen overbodige luxe. Dat de parochie hecht is en op elkaar let blijkt ook bij het verstrekken van de hostie. Een vrouw vraagt de verslaggever ook naar voren te komen. Wanneer deze weigert wegens het hebben van een ongedoopte ziel blijkt katholieke vroomheid prima samen te gaan met Dordtse directheid. ‘Doe niet zo lullig man, wat maakt dat nou uit! Doe het jezelf cadeau!’, zegt ze ferm. Na de dienst stelt de vrouw zich voor als Anjo Penning. Ze legt uit oorspronkelijk uit een gereformeerd nest te komen, maar dat ze daar beleving miste. ‘Ik vond de ziel eruit. Hier heb je heel duidelijk een raamwerk met oude liturgie en je kan overal te wereld een kerkdienst bijwonen. Vooral het gregoriaanse gezang en de gemeenschapszin hebben me dichter bij God gebracht.’

Zelfstudie
1723 is het jaar dat de oud-katholieken in Nederland zelfstandig werden van Rome. Toch begon dit proces volgens priester Henk Schoon al een paar eeuwen eerder. De voorganger verhaalt hoe wetenschappelijke en economische vooruitgang in West-Europa rond de twaalfde eeuw zorgde voor een nieuwe klasse van gegoede burgers. Deze nieuwe rijken werden zich langzaam bewust van het feit dat er niet alleen economische, maar ook religieuze zelfontwikkeling bestaat. ‘Voor deze moderne devotie was het besef heel sterk dat je voor je heil en redding afhankelijk was van de kerk die voor je bemiddelde’, legt Schoon uit. Dit nieuwe perspectief in combinatie me de boekdrukkunst zorgde ervoor dat veel geleerden oude christelijke bronnen gingen herlezen. Als voorbeeld noemt Schoon het werk van bisschop Augustinus van Hippo (354-430), in zijn werk zagen veel roomse critici het bewijs dat de mens wellicht afhankelijk is van Gods genade, maar dat het ook mogelijk is om jezelf te verbeteren. ‘Deze studies concludeerden anders dan hoe er vanuit Rome over Augustinus werd gedacht’, verklaart Schoon. Ook vandaag de dag hechten oud-katholieken erg aan zelfonderzoek en zelfstandigheid. Zo hangt er bij de ingang van de kerk een poster voor oud-katholieke jeugdkampen. ‘Haal de wetenschapper in je naar boven!’, staat op het affiche te lezen. De zomerkampen staan dan ook in het teken van proefjes, experimenten en wetenschap.

Gelijkwaardigheid
Hoewel deze zelfstandige studies bij sommige groeperingen leidden tot afsplitsing en de vorming van protestantse kerken zien oud-katholieken zichzelf nog steeds als directe voortzetting van de kerk van de apostelen. De liturgie is dan ook nog steeds hetzelfde net als de rituelen, al is het voeten wassen bij de oud-katholieken wat in onbruik geraakt wegens het gebrek aan kloosterlingen. Een ander duidelijker verschil is dat priesters mogen trouwen en dat heilig- en zaligverklaringen niet voorkomen binnen de Oud-Katholieke Kerk. Roomse heiligen en zaligen worden binnen deze kerk wel herdacht.

Officieel heet de Oud-Katholieke Kerk in Nederland ook nog steeds De Rooms-Katholieke Kerk van de Oude Bisschoppelijke Cleresie. Een niet erg lekker bekkende titel erkent ook Schoon. ‘Cleresie betekent geestelijkheid en oud-bisschoppelijk, omdat de bisschoppen niet boven elkaar gerangschikt zijn.’ Deze hang naar gelijkwaardigheid was in 1723 dan ook de reden om onafhankelijk verder te gaan. Het Utrechtse kerkbestuur koos toen Cornelius Steenoven (1661-1725) als nieuwe bisschop zonder toestemming te vragen van Rome. Zo werd op een passieve manier de dwingelandij uit Rome over wie waar werd benoemd niet langer meer geaccepteerd. De huidige paus Franciscus noemt Schoon dan ook standaard de bisschop van Rome, daarmee aangevende dat hij niet meer of minder is dan de eerste is onder zijn gelijken. De oud-katholieke priester verwijst hierbij naar de gebruiken van de vroegere Katholieke Kerk. ‘Kwam de ene bisschop er in die tijd niet uit met de andere dan werd er een concilie georganiseerd. Men trachtte tot een uitweg te komen via het consensusmodel oftewel synodaliteit, in plaats van baas boven baas.’ De centralisatie van macht in het Vaticaan is volgens Schoon in een versnelling geraakt toen de paus in de negentiende eeuw zijn wereldlijke macht moest afstaan aan de Italianen. Het verlies van landgoederen werd hierbij verzacht door een toename aan geestelijke macht. Tijdens het Eerste Vaticaanse Concilie in 1869 leidde dit onder andere tot het dogma dat de uitspraken van de paus onfeilbaar zijn. Een wet die de oud-katholieken niet erkennen. Ook in Duitsland, Oostenrijk, Kroatië, Tsjechië en Polen zorgde dit dogma tot het ontstaan van nieuwe oud-katholieke kerken. Zij stelden dat onfeilbare waarheid alleen op basis van consensus tussen bisschoppen kan worden bereikt. Tegelijkertijd luistert de Oud-Katholieke Kerk wel degelijk naar wat het Vaticaan allemaal te zeggen heeft. ‘Uitspraken van de bisschop van Rome worden wel aanvaard, maar alleen als de gehele kerk die accepteert als waarheid. Met name wat Franciscus heeft gezegd over klimaat, duurzaamheid en homoseksualiteit nemen we tot ons.’ Andersom noemt de Rooms-Katholieke Kerk de oud-katholieken onwettig, maar niet ongeldig. Dat betekent dat een oud-katholieke bisschop in hun ogen niet officieel is, maar de sacramenten die de bisschop toedient wel.

Wij de kerk
Het onafhankelijk zijn van de Rooms-Katholieke Kerk geeft de oud-katholieken ook meer ruimte om mee te gaan in hun tijd. Naast getrouwde pastoors worden zegeningen van huwelijken tussen mensen van hetzelfde geslacht sinds de jaren negentig gedoogd en sinds 2010 officieel geaccepteerd. Vrouwelijke voorgangers zijn al een kleine dertig jaar gemeengoed binnen de Oud-Katholieke Kerk. ‘Seks is onderdeel van mens-zijn en er zijn altijd vrouwen geweest in de kerk die een gezagspositie hebben’, zegt de priester. Al zorgde dit laatste wel voor een breuk met de oud-katholieken in de Verenigde Staten. Tegelijkertijd maakt de kerk van Schoon ook nieuwe vrienden. Zo werd er begin dit jaar een ‘volledige kerkelijke gemeenschap’ aangegaan met de (lutherse) Zweedse Kerk. Volgens de oud-katholieke voorganger een unicum in de wereld. Ook tegenover niet-christelijke godsdiensten toont Schoon zich open en tolerant. ‘Dat God zich in een andere godsdienst manifesteert valt niet uit te sluiten.’ Net als bij de acceptatie van homoseksualiteit en vrouwelijke priesters verwijst Schoon hierbij naar de Bijbel. Zo waren er tijdens het eerste pinksterfeest volgens hem ook allerlei volkeren aanwezig met hun eigen cultuur en taal. ‘Het is een vertaalkwestie, vertalen is verhalen.’ Toch zijn er een aantal zaken waar de oud-katholieken niet aan toornen. Zo geloven ze in een eeuwig leven, maar is de hemel exclusief de plek waar God woont. Wonderen bestaan, maar staan los van geloof in natuurwetten. De hel, het voorgeborchte en het vagevuur worden gezien als verzinsels uit de negentiende eeuw. ‘Alles wat bestaat is ontstaan als uiting van Gods liefde, maar ook om onze ogen te openen dat hij een liefhebbende God is’, vertelt Schoon wanneer hem wordt gevraagd om zijn godsbeeld samen te vatten in één zin. ‘Hierbij is het vooral de bedoeling deze schoonheid zelf te onderzoeken en te cultiveren. Een vrouw vroeg ooit wat de visie van de kerk daarop is? Ik zei: maar mevrouw, u bent de kerk!’

India en Pakistan voeren een merkwaardige wapenwedloop

0

Als het gaat om de proliferatie en dreiging van nucleaire wapens zijn de ogen van de wereld de laatste jaren vooral gericht op Iran en Noord-Korea. Maar in een ander deel van Azië bevinden zich al sinds jaren twee kernwapenmachten die het non-proliferatieverdrag niet hebben ondertekend. Wat er zich op nucleair gebied tussen India en Pakistan afspeelt, ontsnapt nogal eens aan onze aandacht. En dat, terwijl er op dit moment ontwikkelingen gaande zijn die de nucleaire drempel tussen beide landen kan verlagen. Dat wil zeggen, dat het gebruik van kernwapens in een gewapend conflict waarschijnlijker kan worden.

India en Pakistan zijn sinds hun ontstaan uit het Brits-Indische rijk in 1947 al vele malen met elkaar in oorlog geweest. Al die conflicten werden met conventionele wapens in het voordeel van India beslecht. En in het conflict over Jammu en Kasjmir, het voormalige prinsdom dat door beide landen wordt geclaimd, staan hun legers al jaren tegenover elkaar. Daarnaast onderhoudt Pakistan een warme relatie met China, terwijl India het juist regelmatig met dat land aan de stok heeft.

India is in 1974 begonnen met het ontwikkelen van kernwapens. Het heeft inmiddels de beschikking over een zogenaamde nucleaire triade. Dat houdt in dat het kernwapens vanaf de grond, vanaf zee en vanuit de lucht kan afvuren. Ook Pakistan is in de jaren zeventig begonnen met het ontwikkelen van kernwapens. Daar heeft de destijds bij het Brits-Nederlandse Urenco in Hengelo werkzame ingenieur Abdul Qadir Kahn een belangrijke rol in gespeeld. Het is bekend dat hij blauwdrukken van ultra-centrifuges voor de verrijking van uranium naar Pakistan heeft gesmokkeld. Daar werden ze onmiddellijk nagebouwd en toegepast in het verrijkingsproces van uranium om de benodigde splijtstof voor kernwapens te produceren. Overigens met medewerking van Nederlandse studievrienden en zakenmensen. Daarnaast heeft Kahn ook een geheim netwerk opgericht om kernwapentechnologie aan Iran, Libië en Noord-Korea te verkopen. Dat Kahn-netwerk is inmiddels ontbonden, maar delen ervan zijn mogelijk nog steeds actief. In combinatie met de aandacht van diverse separatistische en terroristische groeperingen voor radioactieve splijtstof vormt dat een niet te veronachtzamen risico.

Na zo vaak door India verslagen te zijn in conventionele oorlogen, realiseerde Pakistan zich dat het op een andere manier strijd moet voeren tegen India. Frappant is dat het aantal aanslagen door moslimterroristen van Pakistaanse origine in India toenam. Veel van die aanslagen werden door India herleid tot activiteiten van de Pakistaanse inlichtingendienst (ISI). Op die aanslagen probeerde India vooral militair-conventioneel te reageren door de druk in Kasjmir op te voeren en daar eventueel terrein op het Pakistaanse leger te veroveren. Maar daarbij bleek dat het Indiase leger behoorlijk traag is in het mobiliseren. Daardoor had Pakistan ruim voldoende tijd om zijn eigen troepen in staat van paraatheid te brengen. Het gevolg was dat een offensieve vergeldingsactie van India op zoveel Pakistaanse tegenstand kon rekenen dat het zinloos zou zijn.

Het Indiase leger reageerde daarop met de zogenaamde Cold Start-doctrine. Die houdt in dat zich langs de Pakistaans-Indiase grens, inclusief Kasjmir, een groep Indiase legerdivisies zich permanent in de hoogste staat van paraatheid bevindt. Deze legergroep moet indien nodig snel in actie kunnen komen en met name in Kasjmir terrein veroveren, voordat Pakistan militair kan reageren en de wereldgemeenschap op India druk uitoefent om zijn agressie te staken. Een cunning plan lijkt het….

Pakistan beseft terdege dat het tegen zoveel conventionele overmacht van India geen kans heeft. Het heeft dus besloten een dergelijke strategie af te schrikken door fors te investeren in ‘tactische’ kernwapens. Daardoor zou het land, zo redeneert het, op een mogelijke Indiase conventionele aanval ‘beperkt’ met kernwapens kunnen reageren. Kleine, ‘tactische’ kernwapens kunnen bovendien met meerdere soorten overbrengingsmiddelen worden ingezet. Pakistan is daardoor in staat kernwapens in te zetten via kleine raketten, artillerie, kruisvluchtwapens en zelfs torpedo’s, waardoor het eveneens over een nucleaire triade beschikt. Daarmee neemt theoretisch de kans toe dat Pakistan in een conflict met India kernwapens kan zetten. De atoomdrempel is dus verlaagd.

Daarnaast beschikt het land over een zo’n grote voorraad splijtstof (plusminus drieduizend kilogram, terwijl zes kilogram genoeg is voor een ‘tactisch’ kernwapen) dat het theoretisch in staat is zijn huidige voorraad kernwapens (plusminus honderddertig, evenveel als India) meer dan te verdubbelen. Het zal in de praktijk niet zo’n vaart lopen, omdat het Pakistan aan materiële en financiële middelen ontbreekt om dat daadwerkelijk te doen. Maar zo’n grote voorraad splijtstof in combinatie met vermoedelijk nog steeds actieve restanten van het Kahn-netwerk en grote interesse vanuit terroristische groeperingen kan op termijn een groot probleem gaan vormen.

Voorts is het de vraag hoe India op termijn gaat reageren op de Pakistaanse strategie van afschrikking met ‘tactische’ kernwapens. Het bedrieglijke ‘tactische’ karakter van dit soort wapens is namelijk dat ze in gebruik ‘tactisch’ bedoeld kunnen zijn, maar dat de uitwerking uiteindelijk altijd strategisch is, omdat een tegenstander daardoor vrijwel zeker ook met kernwapens zal reageren. India beschikt namelijk over raketverdedigingseenheden, waarmee het land zichzelf, maar ook zijn kernwapens wil beschermen. Daardoor heeft het de beschikking over een zogenaamde second strike capability, waarmee het land na een Pakistaanse aanval met kernwapens zelf ook met kernwapens kan terugslaan…

De verlaging van de atoomdrempel op het Indische subcontinent is daarmee een feit en dat brengt ernstige risico’s met zich mee.

Ankara in de Balkan

0
‘Dat Turkije en Rusland zich in de regio laten zien komt niet door hun kracht, maar door de zwakte van Europa en de Verenigde Staten.’

Wat in Nederland, Oostenrijk en Duitsland niet mocht, gebeurt zondag in Bosnië. De Turkse president Recep Tayyip Erdogan houdt dan een verkiezingsrally voor de Turkse diaspora. Hij spreekt zo’n twintigduizend man toe in de olympische hal van Sarajevo. Het is de aftrap van zijn verkiezingscampagne voor de Europese Turken.

Waarom eigenlijk in Sarajevo? Veel Turken wonen er niet in het Balkan-land. Stemmen kan Erdogan bij de lokale bevolking nauwelijks winnen. Bosnië, een land met Europese Unie-ambities, lijdt op zijn beurt vooral imagoschade doordat het de rally heeft toegestaan. Het Balkan-land komt zo bekend te staan als gewillig slachtoffer in het streven van Erdogan om een regionale grootmacht te worden.

Een deel van het antwoord op die vraag ligt besloten in de economische verhoudingen tussen Turkije en de Westelijke Balkan. Turkije investeert graag en veel in grote infrastructurele projecten op de Balkan. Tot voor kort had het land daarbij een voorkeur voor moslimlanden en moslimgemeenschappen. Zo investeerde Turkije in vliegvelden in Bosnië, Albanië en Kosovo en bouwde het in Albanië de grootste moskee van de Westelijke Balkan. In Kosovo investeert het land veel in mijnbouw. ‘De Turkse investeringen in Bosnië zijn veel kleiner, in vergelijking met de buurlanden’, zegt Bodo Weber van The Democratization Policy Council. Daarbij hielp het niet dat de met Turks geld gefinancierde luchthaven in 2016 failliet ging.

Ook de ontwikkeling van religieuze infrastructuur kreeg lange tijd een opkontje vanuit Turkije. Het land investeerde in religieuze scholen en universiteiten, destijds met steun van de islamitische geestelijke Fethullah Gülen. Imams reizen nog altijd voor scholing naar Turkije.

Van dat religieus gestuurde beleid lijkt Turkije sinds een jaar of twee afgestapt te zijn. ‘Het Turkse buitenlandbeleid is vooral pragmatisch’, zegt Oya Dursun-Özkanca van het Elizabethtown College in de Verenigde Staten. Ze is gespecialiseerd in Turks beleid op de Westelijke Balkan. Als belangrijkste voorbeeld noemt ze de groeiende banden tussen Turkije en Servië. Eerder deze maand nog bezocht Servische president Aleksandar Vucic zijn Turkse collega. Vucic dankte de Turkse president daarbij voor de financiële steun in Servië. ‘Alleen Turkse investeerders zijn naar Servië gekomen om te investeren in onze kleine steden’, zei hij.

Eerder dit jaar bleek bovendien dat Turkije een groot Balkan-project financiert, de snelweg van Sarajevo naar Belgrado. De totale kosten zijn hoog, bijna twee miljard euro. Jarenlang was er ruzie over de route van de weg. Moest die via het Servisch-Bosnische Visegrad lopen of via het Bosnische Tuzla? Dankzij de financiële steun van Turkije kan het nu allebei. De Turkse steun bestaat uiteraard niet uit giften, de bouwbedrijven achter de projecten zijn Turks.

Volgens Balkan-experts wil Turkije met zijn Balkan-beleid het gat vullen dat de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben achtergelaten. ‘Dat Turkije en Rusland zich in de regio laten zien komt niet door hun kracht, maar door de zwakte van Europa en de Verenigde Staten’, zegt Weber. ‘Het beleidsplan dat de Europese Unie voor Bosnië had, is mislukt.’

Naast de economische belangen heeft Turkije er sinds de mislukte coup van 2016 een nieuw doel bijgekregen: de uitlevering van vermeende gülenisten en de sluiting van Gülen-scholen. Hoe groot de invloed van Turkije is bleek onlangs in Kosovo. De geheime dienst van het land zou in maart zes Turken gedeporteerd hebben, overigens tot woede van de eigen premier. In Bosnië daarentegen weigerde een rechter in april om een vrouwelijke vermeende gülenist uit te leveren aan Ankara.

‘Zo opgesomd lijkt het bijna of Turkije op de Balkan geheel de dienst uitmaakt, maar in vergelijking met andere grootmachten valt het met de Turkse economische invloed reuze mee’, zegt Vedran Dzihic, verbonden aan de Universiteit van Wenen. ‘Turkije presenteert zich als beschermer in de regio, maar dat is niet persé het geval. Turkije investeert een fractie van de investeringen uit de Europese Unie, de Verenigde Staten en China.’

Iets soortgelijks blijkt uit een document van het onderzoeksbureau van het Europees Parlement. ‘De regio profiteert van de Turkse investeringen, maar het land blijft (voor de Balkan, red.) een secundaire partner’, schrijft onderzoeker Philippe Perchoc. In de lijst met landen waarnaar Servië producten exporteert staat Turkije pas op plek vijftien. Bij importen staat het land op acht. Zelfs met Turkije’s traditionele handelspartner Albanië is de omvang van de handel klein: bijna drie procent van de Albanese export gaat naar Turkije, al is de Turkse import wel groter. De derde grootste handelspartner is voor landen in de Westelijke Balkan vaker China dan Turkije, analyseert Perchoc. Op nummer één en twee staan de Europese Unie en Rusland.

De ware reden voor de rally van Erdogan in Sarajevo is dan ook niet economisch van aard, maar politiek. Bakir Izetbegovic, president namens het islamitische gedeelte van Bosnië, heeft belang bij het nationalistische vaatje waaruit Erdogan tijdens de rally zal tappen. ‘Izetbegovic speelt de kaart van islamitische broederschap. Hij bepleit dat Turkije altijd aan de kant van de moslims staat’, zegt Dzihic. Weber: ‘Izetbegovic hoopt dat zijn kiezers hem bij de Bosnische verkiezingen later dit jaar in datzelfde licht zullen zien. ‘Hij tapt iets van Erdogans autoriteit af.’

Izetbegovic zelf verdedigde de komst van Erdogan als een democratische beslissing. ‘Het wordt leiders van andere Balkan-landen ook toegestaan hun kiezers in Bosnië te komen toespreken’, zei hij. ‘Andersom zou mijn partij bijvoorbeeld in Duitsland kunnen lobbyen voor stemmen.’

Aan dat argument kleeft iets merkwaardigs. In Bosnië zijn voor Erdogan nauwelijks Turken om toe te spreken, net als in de omringende landen. Circa vijfenhalf van de ruim zes miljoen geëmigreerde Turken wonen in West-Europa. Ja, de West-Europese Turken zouden massaal naar Sarajevo kunnen komen, maar of dat echt gebeurt? ‘Ik twijfel er sterk aan. Het wordt straks interessant om de samenstelling van het publiek bij de bijeenkomst te zien’, reageert Weber.

‘Veel meer dan als pure verkiezingsbijeenkomst heeft de rally voor Erdogan symbolische waarde’, zegt Dzihic. ‘De rally is een klap in het gezicht van de Europese Unie, Erdogan preekt in Europa’s achtertuin.’ Weber: ‘Erdogan maakt een symbolisch gebaar naar Nederland, Duitsland en Oostenrijk.’

Dursun-Özkanca: ‘Daarnaast is Sarajevo gekozen voor de politieke bijeenkomst simpelweg, omdat Erdogan daar verzekerd is van goede pr.’ Turkije heeft volgens haar een goed imago in de Westelijke Balkan. Dat zou kunnen komen door het gedeelde gevoel niet welkom te zijn in de Europese Unie, maar ook door de populariteit van Turkije als vakantieland en Turkse soaps. ‘De Balkan is voor Erdogan een buitenlands politiek succes, zeker vergeleken met de situatie aan de zuidelijke grens. Zelfs tijdens de protesten rond het Gezi Park in 2013 bleef de publieke opinie in Balkan positief. Erdogan kan Europa en de Verenigde Staten laten zien hoe warm hij verwelkomd wordt. Het is een goed fotomoment.’

De hel van salafisten

0

‘Ik hoop dat de hel leeg is’, aldus bisschop Gerard de Korte van ‘s-Hertogenbosch in een uitvoerig interview met de Kanttekening vorig jaar. Dat is niet het geluid dat men in sommige salafistische moskeeën hoort, die nu wegens dubieuze financiering in opspraak zijn geraakt. Daar verwacht men dat de hel juist zeer vol is, om te beginnen met alle moslims die niet honderd procent zuiver in de leer zijn, om van andersgelovigen nog maar te zwijgen.

Helaas is door de Kanttekening nog niet aan De Kortes directe chef, aartsbisschop Wim Eijk, om zijn opinie in deze gevraagd. Afgaande op diens recente kritiek op de huidige paus mag men aannemen dat Eijk in ieder geval sneller kandidaten voor de hel zal nomineren dan zijn Bossche ondergeschikte. In onze protestantse Bible belt weet men daar ook behoorlijk goed de weg. Wat te korte hoofddoekjes zijn voor orthodoxe moslims, zijn te korte rokjes voor orthodoxe gereformeerden. En na seks voor het huwelijk staat straks in beide gevallen Satan met een braadpan klaar.

Dat het in de hel behoorlijk druk was, daaraan werd twee eeuwen geleden in Nederland noch in protestantse noch in katholieke kring echt getwijfeld. Vooral vol met de anderen uiteraard, die vanaf menige kansel als ketters dan wel papen werden verdoemd. Daarover maakte de overheid zich toen even grote zorgen als nu over wat er door sommige imams wordt verkondigd. Eens te meer, omdat dat ook toen in het geval van de katholieken niet van buitenlandse geldstromen los viel te zien. Meestal arm als kerkratten, konden die zich materieel zelden zelf bedruipen. Hun bedehuizen waren toen even ontoereikend als de garages waarin moslimmigranten aanvankelijk onderdak vonden.

Zoals nu de rijke Golf-staten, stonden toen rijke kloosterorden in Rome gereed om in het gat te springen. Ze konden comfortabeler kerkgebouwen betalen dan de inheemse wereldgeestelijken en leverden er meteen een in Rome in de rechte leer geschoolde priester als zielzorger bij. Nederland was tot het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 immers missiegebied. Het katholieke pastoorsbestand bestond zo in de eerste helft van de negentiende eeuw voor een belangrijk deel uit buitenlandse dominicanen, franciscanen, augustijnen en jezuïeten.

Vooral de laatsten hadden in protestantse kring toentertijd vanwege hun bekeringsijver een slechte naam. Meestal net als de Arabische salafisten van nu van huis uit aan een religieus homogene omgeving gewend, konden zij niet altijd overweg met gecompliceerde confessionele verhoudingen die omwille van de maatschappelijke vrede enige terughoudendheid in het in preken gebezigde taalgebruik vergden.

Daarbij kwam dat hun geestelijk opperhoofd, de paus, tot het opdoeken van de Kerkelijke Staat in het kader van de Italiaanse eenwording in 1870, tevens een wereldlijk staatshoofd was. Konden die katholieken daarom wel als loyale onderdanen van de Nederlandse koning worden beschouwd? Die vraag had bovendien fors aan betekenis toegenomen na de samenvoeging van Nederland en België in het Verenigd Koninkrijk in 1815, waarmee driekwart van de onderdanen van Willem I katholiek was. Hoe zou dat driekwart zich opstellen ten opzichte van een koning die door de eigen kerk als een ketter werd beschouwd? En bij de protestanten in het noorden, twee eeuwen lang aan een dominante positie gewend, bestond nu de angst voor roomse overheersing.

Hoe daarmee om te gaan? In zekere zin stuitte de overheid toen op dezelfde obstakels als nu. Er bestond vrijheid en gelijkheid van godsdienst. Het tweede betekende dat wat de één mocht, ook de ander mocht, bijvoorbeeld op het gebied van giften uit den vreemde. Het eerste betekende dat in beginsel elke godsdienst vrij was om zichzelf te organiseren, mits ze zich maar hield aan de wet. Alleen kon de Nederlandse overheid het toen met die vrijheid in de praktijk nog wat minder nauw nemen dan nu, omdat er tot de Grondwet van 1848 geen scheiding van kerk en staat bestond. Den Haag achtte zich zo gerechtigd om zich met de interne gang van zaken te bemoeien. Dat gold vrijwel vanzelfsprekend voor de hervormden, die in 1816 met een interne reorganisatie onder directer gezag van de staat waren gebracht. Toen in 1834 met de afscheiding een aantal rechtzinnige gelovigen met de in hun ogen te vrijzinnig geworden Nederlands Hervormde Kerk brak, leidde dat van staatswege meteen tot jarenlange vervolging.

Maar het gold ook voor de rooms-katholieken. Wantrouwend jegens de intenties van Rome, wilde Willem I ook op hen een sterkere greep krijgen. Dat leidde tot een koninklijk vetorecht bij pastoorsbenoemingen indien de kandidaat van subversieve opvattingen werd verdacht. Daarnaast moesten ook subsidie voor kerkbouw en traktementen voor pastoors de financiële afhankelijkheid van het buitenland verminderen. En ‘Romeinse’ theologische invloeden moesten met een door de staat gecontroleerde nationale priesteropleiding worden tegengegaan. Alleen werd die laatste geen succes. Onder druk van Rome meldde zich niemand als leerling aan. En de scheiding van kerk en staat staat sinds 1848 elke overheidsfinanciering in de weg.

‘Indië verloren, rampspoed geboren’

0
Pax Neerlandica of langdurig conflict in de Oost? Drie deskundigen over onze koloniale oorlogen in Indonesië.

Vorige maand verscheen het boek Koloniale oorlogen in Indonesië: vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing van journalist Piet Hagen. Daarin worden meer dan vijfhonderd militaire acties, expedities en oorlogen gedocumenteerd die sinds de komst van de Europeanen in Indonesië plaatshadden. De Kanttekening sprak daarover auteur Piet Hagen, Indonesië-kenner Henk Schulte Nordholt en journalist Ad van Liempt, die gespecialiseerd is in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949).

Foto: Singel Uitgeverijen

Wie gaf u het recht forten te bouwen?
‘De Nederlanders waren niet de eerste Europeanen die naar Indonesië kwamen, dat waren de Portugezen’, vertelt Hagen. ‘Hun komst in 1512 zorgde meteen voor oorlog, omdat de Portugezen door middel van geweld handelscontracten probeerden af te dwingen. De Nederlanders deden vanaf 1600 precies hetzelfde.’ Hagen schat, op basis van literatuuronderzoek, dat de koloniale oorlogen in totaal ten minste drie à vier miljoen Indonesische slachtoffers hebben geëist. ‘De twee dodelijkste conflicten waren de Java-oorlog van 1825-1830, die aan zo’n tweehonderdduizend Indonesiërs het leven heeft gekost, en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, die mogelijk circa driehonderdduizend Indonesische slachtoffers eiste.’ Behalve die twee grote oorlogen waren er tal van kleinere oorlogen, die vaak ook in elkaar overliepen. ‘Als je de kleine militaire acties ook meetelt kom je op zo’n achthonderd confrontaties uit.’

Volgens Hagen waren de koloniale oorlogen economisch gemotiveerd. ‘De Europeanen wilden de handel monopoliseren. Als Indonesiërs zich daartegen verzetten, kwam het tot oorlog.’ Daarnaast speelde de islam volgens hem een belangrijke rol. ‘De islam gaf de Indonesische strijd tegen de vreemde overheersing een religieuze lading. De Javaanse prins Dipanagara riep tijdens de Java-oorlog een heilige oorlog tegen de Nederlanders uit.’

Hagen concludeert dat er nooit een Pax Neerlandica geweest. ‘Er was altijd wel ergens oorlog. De koloniale situatie was niet normaal. Daartegen verzetten de Indonesiërs zich. In de woorden van een zeventiende-eeuwse vorst in Makassar: ‘Wie gaf u het recht forten te bouwen in een land dat u niet toebehoort?’’ Ook in Nederland hadden mensen kritiek op het kolonialisme. ‘Multatuli (Eduard Douwes Dekker, 1820-1887, red.) met zijn boek Max Havelaar (1860, red.) natuurlijk, maar ook Bredero (1585-1618, red.) en Vondel (1587-1679, red.). Het argument dat je kolonialisme in zijn tijd moet zien en dat het toen heel normaal was klopt derhalve niet.’

Stijfkoppigheid van Nederland
Schulte Nordholt doet onderzoek naar de Nederlandse oorlogsmisdaden die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië zijn gepleegd. Het rapport moet als het goed is in 2021 verschijnen. Hij licht een tipje van de sluier op. ‘Het is moeilijk te achterhalen hoeveel doden er precies zijn gevallen. Oudere schattingen van circa honderdduizend doden zijn in ieder geval veel te laag. Veel doden, slachtoffers van mortierbeschietingen en bombardementen, werden gewoon niet geteld. Daarnaast zijn enkele tienduizenden doden gevallen als gevolg van onderlinge strijd. De nationalisten van Soekarno (1901-1970, red.) kampten met een opstand van communisten en islamistische rebellen.’

Dat er zoveel doden zijn gevallen aan Indonesische zijde komt volgens Schulte Nordholt door de ‘stijfkoppigheid’ van Nederland. ‘De Verenigde Staten erkenden in december 1948 de Republiek Indonesië, nadat de nationalisten een communistische opstand had neergeslagen. In deze maand vond ook de zogenoemde Tweede Politionele Actie (1948) plaats, waarbij Yogyakarta werd veroverd en Soekarno gevangen werd genomen. Ogenschijnlijk was deze operatie een groot succes, maar Nederland had de oorlog politiek gezien verloren. Den Haag weigerde zich echter bij de werkelijkheid neerleggen. De meeste doden, twee derde van het totaal, vielen in 1949. Indonesische rebellen voerden een guerrillaoorlog en wisten veel Nederlandse soldaten te doden, hoewel er veel meer Indonesiërs omkwamen. Niettemin was dankzij deze guerrillastrijd duidelijk geworden dat Nederland het eiland Java niet bezet kon blijven houden. Daarvoor was het Nederlandse leger gewoon te klein.’

Doofpot
Van Liempt is vooral bekend van zijn boeken over de Tweede Wereldoorlog (1939-1945), maar heeft ook veel over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog gepubliceerd. Hij vindt het begrip ‘politionele actie’ een ‘storend eufemisme’. ‘Het was gewoon oorlog.’ Toch is hij voorzichtig met harde oordelen. ‘Sommige historici spreken over ‘structureel excessief geweld’, maar ik twijfel. In een oorlog gebeuren heel nare dingen. Oorlog haalt het slechtste in mensen naar boven, maar niet bij iedereen en niet op elke plaats. Maar afschuwelijk geweld is overal aan de orde geweest.’

Van Liempt vertelt in zijn boek De lijkentrein (1997) over de zogenoemde Bondowoso-affaire (1947). ‘Als gevolg van extreme verwaarlozing overleden zesenveertig Indonesische krijgsgevangenen in een goederentrein. De wagons stonden in de brandende zon en de krijgsgevangenen kregen geen water. Het was geen bewuste moord, maar die onverschilligheid was misschien veel erger. Onze regering wilde alles in de doofpot stoppen, maar de zaak werd bekend. Nederland werd op het matje geroepen door de Verenigde Naties, maar probeerde vervolgens de verantwoordelijkheid weer van zich af te schuiven.’

Volgens Van Liempt wilde Nederland Indonesië persé niet opgeven, omdat de Nederlandse elite bang was voor een economische recessie. ‘Indië verloren, rampspoed geboren.’ Het tegenovergestelde gebeurde echter. ‘Dankzij het economische herstel van West-Duitsland ging het ook weer goed met Nederland. We gingen in 1950 juist een nieuwe Gouden Eeuw in.’

Hoewel het alweer negenenzestig jaar geleden is dat Indonesië volledig onafhankelijk werd, is de koloniale periode voor Nederland een allesbehalve gesloten boek. En dat terwijl de generatie die de koloniale periode bewust meemaakte of zij die nog in ‘ons’ Indië hebben gevochten bijna verdwenen is. Voor de geschiedschrijving is dat aan de ene kant jammer, omdat verslagen uit de eerste hand rijke bronnen zijn. Anderzijds hoeft de historicus zich niet meer ‘geremd’ te voelen door de gevoeligheden die het onderwerp de afgelopen decennia kleurden. Voor een goed overzicht moet je voldoende afstand kunnen nemen. In beide is Hagen goed geslaagd.