12.8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 861

Den Haag moet Rabats invloed terugdringen

0

Eén van de onvoorziene bijeffecten van grootschalige immigratie is dat het nieuwe vaderland daarmee ook interne conflicten uit het oude vaderland importeert. Vraagstukken van buitenlandse politiek worden zo ook automatisch vraagstukken van binnenlandse politiek. Dat zien we al langer bij de Israëlisch-Palestijnse kwestie, waar veel inwoners van Nederland afhankelijk van hun etnische (en religieuze) achtergrond verschillend tegenaan kijken.

En de afgelopen jaren hebben vooral in het teken gestaan van de tegenstellingen binnen Turkije, eerst vooral tussen Turken en Koerden en meer recent tussen seculiere tegenstanders en religieuze aanhangers van Erdogan. Sommige moskeeën blijken, als gevolg van de wijze van financiering en de werving van imams, min of meer als verlengde van de Turkse staat te fungeren, wat niet alleen het onderlinge wantrouwen, maar ook dat van de Nederlandse autoriteiten heeft versterkt.

De laatste weken zijn echter plotseling ook de Marokkaanse Nederlanders in het middelpunt van de belangstelling komen te staan. Dat als gevolg van de onlusten in het vooral door Berbers bewoonde Rif-gebied, waar veel Marokkaanse Nederlanders hun wortels hebben. Zoals de Koerden zich in Turkije, zo voelen de Berbers in Marokko zich door de nationale overheid achtergesteld, verwaarloosd en onderdrukt.

De huidige koning Mohammed VI mag dan wel modern ogen – zeker vergeleken bij zijn zeer tiranniek opererende vader (berucht vanwege geheime gevangenissen) – en in het Westen als een baken van stabiliteit in een onrustiger regio gelden, veel recente ‘democratische’ moderniseringen, die hij onder indruk van de ‘Arabische Lente’ heeft doorgevoerd, zijn toch vooral uiterlijke schijn. Ook aan de autoritaire positie van de koning in religieuze zaken is niets veranderd: zoals – de nog altijd gekozen – Erdogan een sterke greep heeft op de islam in Turkije, zo heeft – de langs erfelijke weg op de troon belande – Mohammed VI dat op die in zijn land.

Dat is vorige week gebleken, toen de imam van de Amsterdamse moskee al-Ihsane Marokkaanse Nederlanders verbood om te demonstreren tegen het brute optreden van de politie tegen demonstranten in het Rif-gebied, waar sommige plaatsen nu al vele dagen in een soort staat van beleg verkeren. Zoals in 2011 in Tunesië de vlam in de pan sloeg nadat een fruitverkoper zichzelf uit protest tegen de voortdurende chicanes van de autoriteiten in brand had gestoken, zo is dat nu in Marokko gebeurd na de dood van een visverkoper, wiens koopwaar door de politie in een vuilniswagen was gedeponeerd. De houding van de imam herinnert aan die van sommige Turkse moskeebesturen in Nederland, die Erdogans heksenjacht op andersdenkenden steunden.

Inmiddels is dat verbod de imam op de nodige kritiek uit eigen Marokkaans-Nederlandse kring te komen staan: zoals de mislukte coup tegen Erdogan deed met de Turks-Nederlandse gemeenschap, splijt de opstand in de Rif nu de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap. Daarbij hebben de tegenstanders van Rabat het nu in zekere zin moeilijker dan die van Ankara, omdat in Turkse kring zowel seculieren als Koerden meer gewend zijn oppositionele standpunten in te nemen. Dat als gevolg van een oudere democratische traditie. In het Marokkaanse geval dankt de koning zijn macht formeel niet aan de steun van het volk. Hij beschikt mede vanwege zijn religieuze positie over een veel vanzelfsprekender autoriteit dan de gekozen, en dus in de toekomst in theorie dus ook wegstembare, Turkse president. Wie zich tegen Mohammed VI keert, keert zich daarmee directer tegen de fundamenten van het staatsbestel, dan wie Erdogan bekritiseert.

De oplossing van het aan de onvrede ten grondslag liggende kernprobleem kan Nederland uiteraard niet oplossen. Die heeft te maken met de corrupte cliëntelistische cultuur in Marokko zelf, die dat land met de buurlanden in Noord-Afrika deelt. Het recht functioneert voor de gewone bevolking niet als gegarandeerd recht, maar te veel als een gunst, waarbij ongeschreven relaties belangrijker zijn dan geschreven regels. Aan een goede betrekking kom je niet op grond van je eigen competenties, maar op grond van je contacten. Je krijgt niet iets voor elkaar omdat een objectieve wet je iets garandeert, maar bijvoorbeeld omdat je de vrouw van de buurman van de burgemeester kent.

Veel hoogopgeleide jongeren – en dat is in veel Arabische landen hoofdoorzaak van de onvrede – zijn daardoor werkloos of moeten zich met schnabbelbaantjes in leven zien te houden, terwijl de elite de lucratieve functies voor zichzelf reserveert. Het aantal goedverdienende banen is voor die elite te gering om, nadat ook de allerlaatste kneusjes in eigen kring aan bod zijn gekomen, nog veel ruimte voor anderen over te laten.

De onmogelijkheid om dit kernprobleem van buitenaf aan te pakken, impliceert dat de mogelijkheden voor Den Haag beperkt zijn, om te voorkomen dat de spanningen vanuit Marokko naar de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap overslaan. Helemaal zonder wapens zit de Nederlandse overheid echter niet. Net als in het Turkse geval zal aan de Marokkaanse autoriteiten duidelijk gemaakt moeten worden dat in Nederland demonstratievrijheid bestaat en dat die ook voor Nederlanders van Marokkaanse afkomst geldt. En tevens zal de directe (financiële) afhankelijkheid van Marokkaanse moskeeën in Nederland van de Marokkaanse overheid, waarmee die forse invloed binnen onze grenzen verworven heeft, teruggedrongen moeten worden.

Nicht Schlafen

0

Alain Platel is de choreograaf van de moderne dansgroep Les Ballets C de la B. Hij presenteerde deze week op het Holland Festival zijn nieuwe danscompositie Nicht Schlafen, wat verwijst naar de woelige periode in Europa voor de Eerste Wereldoorlog. Het is een stuk dat je vanaf het eerste moment letterlijk en figuurlijk bij de keel grijpt. Negen jonge dansers die uit alle windstreken van Europa en Afrika komen staan op het podium: Belgisch, Belgisch-Congolees, Frans, Frans-Marokkans, Israëlisch, Italiaans. Terwijl de muziek van Gustav Mahler over het podium rolt vallen de dansers elkaar minutenlang fysiek aan waarbij zij elkaar letterlijk de kleren van het lijf scheuren. Stukken stof vliegen door de lucht in deze energieke woede-uitbarsting. In een gesprek met de choreograaf na afloop van de voorstelling vertelt hij dat de scène ontstaat is op basis van wat de dansers zelf in België, de standplaats van de groep, aan agressie in de samenleving aanvoelen.

Ik zit geschrokken en gebiologeerd te kijken. Als de dansers na deze scène, die wel een kwartier duurt, langzaam overgaan in individuele dansbewegingen kan ik pas weer gewoon ademhalen. Hoe gaat dit verder? Hoe brengt de regisseur dit weer bij elkaar? Ik voel sterk de behoefte dat de eenheid, de harmonie in de dans groep wordt hersteld. Na het geweld van iedereen tegen iedereen, moet het antwoord wel liefde en gezamenlijkheid zijn. Het interessante is dat de choreograaf niet kiest voor de voor de hand liggende tegenovergestelde kracht van agressie: liefde. Hij herstelt daarentegen het evenwicht door het dansen van rituelen.

Platel legt ons na afloop uit dat dat ontstaan is uit improvisaties. Eén van de dansers zet een eigen dansvorm in, gebruikmakend van klassieke of moderne dans vanuit zijn eigen culturele tradities. Gaandeweg volgen de andere dansen zijn ritme en ontstaan er een synchrone dans. De rituele dans krijgt de andere dansers in hun greep. De eenheid wordt hersteld juist gebruikmakend van de verschillende individuele bagage in deze diverse groep.

Ik moest tijdens de voorstelling onwillekeurig denken aan de recente aanslagen in Londen en Manchester. Hoe wij allen na het geweld van de aanslagen, dat als doel heeft ons te verdelen, teruggrijpen op rituelen. Een krachtig moment in Manchester was dat tijdens de stilte bij de herdenking een jonge vrouw begint te zingen en dat langzaam iedereen mee begint te zingen. Een onverwachte actie van een individu wordt overgenomen door iedereen en werkt om samen te komen.

Regelmatig denk ik bij een aanslag: hoe kan het dat een paar mensen dood en verderf kunnen zaaien terwijl tientallen of zelfs honderden mensen wegrennen? De groep is gezamenlijk toch sterker dan die paar mensen? Op YouTube circuleert een filmpje hoe de dader van de aanslag op de Finsbury Park-moskee in Londen wordt overmeesterd door een groep moskeegangers. In het filmpje zien we armen die aan elkaar trekken terwijl overal geschreeuw klinkt. Deze mensen laten zien dat de groep sterker is dan de enkele terrorist. In plaats van weg te rennen gaan zij op de terrorist af en overmeesteren hem. De dappere moskeegangers vormden inderdaad vooraf al een groep, maar toch wijzen zij ons in deze tijden van geweld de weg. We moeten wakker worden en mentaal een groep vormen, vanuit onze individuele verschillen, om samen in actie te komen als het er om gaat.

GroenLinks weigert mee te werken aan uitsluiting

0

Wat vloeiden er een krokodillentranen na het stuklopen van de onderhandelingen over een nieuw kabinet met GroenLinks op het onderwerp migratie. Wat waren Rutte en Buma ‘verbijsterd’ over ‘het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel’ bij Klaver. Zelden ook had Rutte zo’n moeite te verhullen hoe blij hij was dat deze ‘linkse dwarsligger’ niet meer meedeed. Ook Buma met zijn immer schijnheilige CDA-blik vond het allemaal toch wel ‘heel onbegrijpelijk’ dat Klaver kennelijk niet bereid was tot meer inschikkelijkheid. Het ging volgens Rutte immers om een ‘klein puntje in de kantlijn van de onderhandelingen’. Je zou nog kunnen redeneren dat de VVD en het CDA inderdaad oprecht teleurgesteld waren, omdat ze nu geen goede sier konden maken en tegelijk de volgende partij met een linkse agenda zouden kunnen vermorzelen. Want zelfs als GroenLinks zou meedoen met een kabinet dan was het natuurlijk duidelijk dat de partij bij de uitwerking van nog heel veel andere dossiers nauwelijks iets voor elkaar had gekregen.

In de media kreeg Klaver het nadien flink te verduren en werd de vraag gesteld of hij hier met zijn rigide houding volgens sommigen of principiële standvastigheid volgens anderen, niet getoond had dat hij geen goed onderhandelaar is en de Haagse poldermores kennelijk niet goed begrijpt. Er werd zelfs gesuggereerd dat Klaver hetzelfde deed als Wilders: als het erop aankomt, dan trekt hij zich terug. En er werd gesuggereerd dat Klaver was teruggefloten door wat de ‘asiellobby’ werd genoemd. Alsof het om de belangen van de bouwsector, van reizigers in het openbaar vervoer of van het midden-, en kleinbedrijf gaat. Hij kreeg natuurlijk ook lof voor zijn standvastigheid, juist omdat het om zo’n belangrijke zaak als vluchtelingen en migratie gaat en niet om een ‘gering puntje’. We zouden haast vergeten dat nog maar een dik jaar geleden de ‘toestroom van asielzoekers’ welhaast het grootste onheil was dat ons land volgens rechts overkwam. Alsof het om een besmettelijke ziekte ging die snel om zich heen greep. De populisten hadden de wind in de zeilen en met het oog op de naderende verkiezingen namen vrijwel alle partijen, met uitzondering van D66 en GroenLinks, het taalgebruik van Wilders c.s. over.

De Turkije-deal, mede bedacht door de PvdA, betekende inderdaad dat het doel van de populistische onheilsprofeten, namelijk ervoor zorgen dat die ‘armoedzaaiers ons achtertuintje niet vertrappelen’, voor een groot deel gerealiseerd werd. We zien ze niet meer in zulke aantallen het land inkomen, dus is het probleem opgelost. Reportages over de omstandigheden waaronder mensen leven die oorlog en geweld ontvluchten, werden in de loop van de maanden ook schaarser. Zo verdampt het probleem voor je ogen. Alleen, nu gaan vluchtelingen die via Noord-Afrika naar Europa proberen te komen het feestje bederven. Dus moet er een zelfde deal worden gesloten met landen daar. Onder het mom van ‘opvang in de regio’ houd je die misère weer lekker buiten de deur en kun je net doen of er niets aan de hand is. Wat je niet ziet bestaat niet. Juist die onzichtbaarheid was voor GroenLinks terecht een brug te ver.

Het is goed dat die partij zulke goede contacten heeft bij deskundigen en betrokkenen (‘de asiellobby’) want uit die kringen klinkt al vanaf het begin de kritiek dat de Turkije-deal inderdaad op bepaalde punten heeft gewerkt (minder mensen vragen asiel aan), maar ook dat die helemaal niet in overeenstemming is met tal van internationale verdragen op het gebied van vluchtelingen en mensenrechten.

De opvang van vluchtelingen ‘in de regio’ betekent dat deze mensen zijn overgeleverd aan regeringen die welbewust, of als neveneffect van hun beleid, meewerken aan de verdere uitsluiting en racialisering van vluchtelingen. Zij worden steeds meer weggezet als een aparte categorie mensen waar iets mee mis is. Niet als mensen die in omstandigheden terecht zijn gekomen waar ze part noch deel aan hebben. Die categorisering is gebaseerd op herkomst, godsdienst en huidskleur. Dat is geen feitenvrije ‘kletspraat van de linkse kerk’; het blijkt keihard uit de cijfers en de uitvoeringspraktijk ter plaatse.

Op een studiedag die een aantal weken geleden op de Vrije Universiteit werd georganiseerd over raciale uitsluiting werd dat zonneklaar aangetoond. Niet zozeer wat er op papier staat, maar wat er in de praktijk gebeurt, creëert de ondragelijke omstandigheden waarin vluchtelingen zich bevinden. Die omstandigheden zijn door de Turkije-deal niet minder geworden, maar juist toegenomen. Dat staat de ‘nu-nog-niet vluchtelingen’ van de toekomst ook te wachten als er een ‘Noord-Afrika-deal’ komt.

Dat GroenLinks hier een grens trekt is geen kiezersbedrog, maar een teken dat de partij de rug recht houdt en niet bereid is mee te werken aan deze onmenselijke vormen van uitsluiting.

Djinns: niet iedereen die geesten ziet is gestoord

1
Volgens Mohammed G. gaf een djinn hem de opdracht naar IS-gebied af te reizen. Hij kreeg tbs. Waar ligt de grens tussen een religieuze ervaring en een psychose? De Kanttekening sprak daarover het OM, de advocaat van G., psychologen en andere experts.

De Iraaks-Koerdische Maastrichtenaar Mohammed G. was in 2013 de eerste persoon in Nederland die veroordeeld werd voor het plannen van deelname aan de gewelddadige jihad in Syrië. Hij kreeg geen straf, omdat hij volgens de rechtbank volledig ontoerekeningsvatbaar was in de periode dat hij zijn plannen maakte. Hij gaf als verklaring dat een djinn (een bovennatuurlijk onzichtbaar wezen in de islamitische traditie) als een oud-Koerdisch strijder aan hem verscheen en hem de opdracht gaf om uit te reizen naar IS-gebied. Volgens de psychiater die hem onderzocht leed hij aan paranoïde schizofrenie. Vervolgens werd hij een jaar lang opgenomen in een psychiatrische kliniek. Daarna heeft hij volgens het OM opnieuw geprobeerd om uit te reizen naar IS-gebied. G. ontkent dat. Op 29 augustus vorig jaar werd hij voor de tweede keer veroordeeld voor een poging tot uitreizen, ditmaal kreeg hij drie jaar celstraf en tbs met voorwaarden. Tegen die uitspraak ging hij in hoger beroep.

De advocaat van G., Jan Jesse Lieftink, vindt het onterecht dat er tbs is opgelegd, omdat er twijfel is gerezen over de mentale gesteldheid van G. ‘In de tweede rechtszaak kon niet worden vastgesteld dat mijn cliënt lijdt aan paranoïde schizofrenie. Het kan niet zo zijn dat iemand in 2013 nog schizofreen was en in 2016 niet meer. De inzet van het hoger beroep is dan ook mede om de tbs-oplegging aan te vechten.’

Tuscha Essed, persvoorlichter van het OM, laat desgevraagd weten dat op 11 juli aanstaande de eerst volgende pro-forma-zitting zal plaatsvinden. G. verblijft op dit moment voor een hernieuwd onderzoek in het Pieter Baan Centrum.

Johan van de Beek, journalist van de krant de Limburger, heeft de rechtsgang van G. op de voet gevolgd. ‘Het zien van djinns speelde in de eerdere rechtszaken tegen Mohammed een belangrijke rol. Er is overduidelijk iets mis met Mohammed. Als hij daadwerkelijk in Syrië in het kalifaat terechtgekomen was, dan denk ik niet dat IS hem daar met open armen had ontvangen. Hij is niet stabiel en erg onvoorspelbaar in zijn gedrag. Je weet niet wat je aan hem hebt en dat is voor terroristen altijd een gevaar. Waarschijnlijk hadden ze hem dan gelijk naar het front gestuurd, zodat hij een snelle ‘heldendood’ kon sterven.’

Wat de zaak van G. bijzonder maakt is dat hij zegt in opdracht van een djinn te handelen en dat psychiaters dat als een psychotische ervaring hebben gekenmerkt. Transcultureel psychiater Hans Rohlof omschrijft desgevraagd een psychose als volgt: ‘Een psychose is het verlies of het gedeeltelijke verlies van de realiteit. Je hebt dan ideeën die op wanen berusten, je ziet dingen die er in het echt niet zijn, zoals geesten, of je hoort stemmen.’ Deze omschrijving, die ook te lezen is in het DSM (Diagnostisch en statistisch handboek voor psychische stoornissen) van de psychiatrie, gaat ervanuit dat het zien van geesten iets is wat niet reëel kan zijn. De cruciale vraag bij het ontoerekeningsvatbaar verklaren van G. is dus of contact hebben met een djinn een realistische ervaring is. Moslims geloven immers in het bestaan van djinns.
Op de vraag of een religieuze ervaring hetzelfde is als een psychose antwoordt Rohlof: ‘Een religieuze ervaring is een ervaring die aan het psychotische grenst, omdat men iets ziet of hoort dat wetenschappelijk niet is waar te nemen.’ Toch is louter iets zien wat wetenschappelijk niet te verklaren is niet voldoende om als psychotisch gediagnosticeerd te worden. ‘In de praktijk is het lastig om psychoses van religieuze ervaringen te scheiden. Als een geloofsgroep gezamenlijk iets als echt beschouwd dan moet dat worden meegewogen. Of iemand een psychose heeft hangt af van de manier waarop zijn ervaring te refereren is naar zijn omgeving. Als zijn ervaring geaccepteerd wordt door de omgeving, bijvoorbeeld als zijn geloofsgenoten aannemen dat God bestaat en dat je contact met God kan hebben, dan zal een psychiater dat niet als psychotisch betitelen.’ Hetzelfde kan worden gezegd over djinns. Rohlof: ‘Voor veel Arabieren geldt dat de wereld van de djinns echt is. Djinns worden in de Koran beschreven, dat is een duidelijk teken dat er sprake is van een parallelle wereld waarin een grote groep mensen in gelooft.’

Of iets een reële ervaring is hangt dus af van de culturele of religieuze werkelijkheid van de groep waar iemand deel vanuit maakt. Psychologen en psychiaters met een islamitische achtergrond kunnen de traditionele en de wetenschappelijke visie op de werkelijkheid combineren. Dat is ook wat psycholoog Najat Rabbae poogt te doen: ‘Ik heb een Marokkaanse vader een Nederlandse moeder. Ik merk dat mijn Marokkaans-Nederlandse cliënten het fijn vinden dat ik snap waar ze vandaan komen. Ik zie redelijk veel Marokkaans-Nederlandse cliënten en verhalen over djinns en zwarte magie komen vaak voor, al merk ik dat cliënten zelf ook kunnen twijfelen in hoeverre hun klachten daar aan geweten kunnen worden. Het is sowieso een onderwerp dat speelt in de Marokkaanse cultuur.’

Het spanningsveld tussen een psychotische aandoening enerzijds en een religieuze ervaring anderzijds is voor haar herkenbaar. ‘De vraag in hoeverre het hebben van contact met djinns een reële ervaring is, is een vraag waar ik zelf ook mee worstel. Mijn vader is gelovig, mijn moeder niet. Beide invloeden neem ik ook mee in mijn eigen ervaringen, ideeën en behandelingen. Ik ben zelf niet overtuigd van djinns, maar zal ook zeker niet kunnen zeggen dat zoiets niet bestaat. Moslims beschouwen het als een reële ervaring. Daarom is het vanuit behandelperspectief zeker niet handig om gelijk te spreken over psychoses. Je kan zo iemand dan meteen kwijtraken, hij of zij zal zich niet begrepen voelen. Een open benadering is heel belangrijk. Soms is een harde diagnose in het psychotische spectrum niet meteen mogelijk of zelfs wenselijk en is het belangrijker om het in het achterhoofd te houden en in de gaten te houden hoe de klachten zich ontwikkelen. Om een diagnose zo veel mogelijk te benaderen vraag ik vaak of er andere mensen bij waren die de bizarre verschijnselen ook hebben kunnen zien. Mensen komen vaak met dezelfde soort dingen, zoals het overgeven van vreemde substanties. Verder vraag ik hoe mensen in de omgeving over de klachten denken, om te kunnen bepalen in hoeverre zij dit nog als normaal verschijnsel zien dan wel dat zij zich juist zorgen maken over de mentale gezondheid van hun vriend of familielid. Hoewel dat onderscheid natuurlijk ook weer cultureel bepaald kan zijn. Het blijft dus lastige materie.’

Rabbae ziet niet meteen reden om te twijfelen aan de ontoerekeningsvatbaarheidsverklaring van G. ‘Ik neem aan dat zijn diagnose niet alleen gesteld is op basis van zijn contacten met djinns. Voor de diagnose schizofrenie heb je meer kenmerken nodig. Periodes van wanen en hallucinaties worden afgewisseld met periodes van affectieve vervlakking, empathieverlies en sociaal isoleren. De diagnose bestaat uit het nalopen van al die klachten.’ Het door G. geschetste beeld van een djinn die hem de opdracht geeft om naar Syrië af te reizen past volgens Rabbae beter bij de omschrijving van een psychose dan bij de omschrijving van djinns. ‘Wat ik meestal hoor als het gaat om contact met djinns, is dat mensen ineens merken dat ze weerstand voelen tegen alles wat met de islam te maken heeft. Bijvoorbeeld dat ze niet meer kunnen bidden of niet meer bij een Koran in de buurt willen zijn. De djinn waardoor ze bezeten zijn zorgt er dan voor dat ze zich af willen keren van het geloof. Ik ben minder vaak tegengekomen dat djinns tegen mensen spraken en opdrachten gaven. Meestal gaat het om bezetenheid en zit een djinn in iemand. Spreken met iemand buiten jezelf past naar mijn idee eerder bij de omschrijving van een psychose.’

Volgens Van de Beek schaamt G. zich mogelijk voor de diagnose schizofrenie en hoopt hij dat zijn omgeving meegaat in de gedachte dat hij contact heeft met djinns. ‘Ik weet dat hij in de rechtszaal heeft gezegd dat één van de allerergste dingen die hem zouden kunnen overkomen is dat zijn familie, die nu grotendeels in Iraaks-Koerdistan woont, zou oordelen dat hij zich schuldig maakt aan sjirk, dus dat hij afgoden aanbidt. Dat hij volgens deskundigen een psychiatrisch probleem heeft, is in zijn cultuur een groot taboe. Ik denk dat hij het als een uitkomst ziet om te kunnen verwijzen naar bovennatuurlijke wezens, dan ben je eerder slachtoffer dan dat je als gek wordt gezien.’

Psycholoog Esma Kammite is moslima. Anders dan Rabbae is zij wel overtuigd van het bestaan van djinns. Tegelijkertijd is ze kritisch als cliënten daarover spreken. ‘Als moslima beschouw ik het contact met djinns als een reële, maar zeer zeldzame ervaring. Als islamitische psycholoog met een Marokkaanse achtergrond ben ik bekend met de voorwaarden en richtlijnen in de islam rond bezetenheid en contact met djinns. Dat is een grote meerwaarde in het mee kunnen gaan in de belevingswereld van de cliënt, maar vooral in het hebben van een draagvlak voor mijn tegenargumenten wanneer er, zoals veelal het geval, gesproken kan worden van een psychiatrische aandoening. Ik gebruik de door de cliënt zelf aangedragen argumentatie, namelijk ‘volgens de islam bestaat dit, ik ben moslim en daarom kan ik het ook hebben’, om zijn of haar zelfdiagnose te ontkrachten. Mijn ervaring is dat ik in tachtig procent van de gevallen de cliënten kan overtuigen dat er sprake is van een psychiatrische aandoening en zij hiervoor reguliere zorg nodig hebben in plaats van alternatieve geneeswijzen.’

Om tot dat punt te komen is het volgens Kammite van belang dat de behandelaars nauw samenwerken met islamitische genezers. ‘Het betrekken van een imam of raki (islamitische genezer, red.) is onmisbaar in de behandeling van cliënten die beweren dat ze contact hebben met djinns. Deze islamdeskundigen komen in de meeste gevallen tot de conclusie dat er geen sprake kan zijn van djinns. Vervolgens ga ik in gesprek met de cliënt en leg ik uit wat er aan de hand is: ‘U stelt dat u bezeten bent of contact hebt met djinns. De imam of raki heeft u onderzocht en geneeswijzen toegepast. Daaruit blijkt dat er bij u geen djinns zijn. Dus kunnen wij volgens de islam waarin u gelooft concluderen dat er waarschijnlijker sprake is van een mentale ziekte’.’

Volgens Kammite volgen lang niet alle behandelaren deze route. ‘Psychologen en psychiaters verschillen hierover van mening. Ik heb meegemaakt dat collega’s het contact met djinns afdeden als ‘lariekoek’ of ‘hocuspocus’. Ik merk dat de westerse psychologie geneigd is om alles wat niet in een westerse context past pathologisch te benaderen.’

De behandelaar moet nagaan of de gedragingen en de ervaringen van de cliënt door zijn of haar omgeving beoordeeld worden als reële ervaringen en geaccepteerd gedrag. Als dat het geval is, is een psychose minder waarschijnlijk. Dat deze benadering niet altijd een sluitende definitie biedt blijkt onder andere uit de lotsbestemming van de christelijke sekte People’s Temple. De leider van deze sekte, Jim Jones, riep zijn volgelingen in 1978 op om zelfmoord te plegen. Daar werd massaal gehoor aan gegeven. Binnen de groep van volgelingen was het plegen van zelfmoord op dat moment de norm. Het objectief vaststellen van een psychose is dus niet eenvoudig, erkent ook Rohlof. ‘Ik geef toe definitiegewijs kom je niet helemaal goed uit. Het voorval van de People’s Temple wordt ook wel omschreven als een collectieve psychose. In dat geval wordt niet de sekte als de norm beschouwd, maar de grotere groep van christenen waar zij deel van uit maken. Maar wat beschouwd moet worden als een religieuze ervaring en wat een psychose is, blijft een dunne lijn.’

Wat zegt de wetenschap van de psychiatrie over djinns?
Bijzonder hoogleraar Klinische Psychopathologie Jan Dirk Blom van de Universiteit Leiden onderzocht samen met twee collega’s hoe vaak patiënten die contact zeggen te hebben met djinns als psychotisch worden gediagnosticeerd in de psychiatrie. Uit zijn onderzoek blijkt dat in 66 van de onderzochte gevallen er een medische diagnose gesteld kon worden en in 45,2 procent van de gevallen was dat schizofrenie (uit: The attribution of psychotic symptoms to jinn in Islamic patients, 2004). Op de vraag of de psychiatrische wetenschap het bestaan van djinns uitsluit laat Blom weten: ‘Wat wij in onze publicatie hebben geprobeerd duidelijk te maken, is dat religie en wetenschap twee uiteenlopende perspectieven bieden op onze werkelijkheid. De vraag bij iemand die meent in contact te staan met een djinn is dus niet ‘is dit een hallucinatie of een djinn’, maar ‘helpt het om naar dit verschijnsel te kijken vanuit een medisch perspectief of vanuit een religieus perspectief?’ Uit onderzoek weten we dat het horen van stemmen, ook als die worden toegeschreven aan een djinn of God, gepaard gaan met hersenactiviteit in onder andere de taalgebieden van het brein. Op vergelijkbare wijze gaat het ervaren van visioenen gepaard met activiteit in de occipitale cortex. Dat zou, kort door de bocht, een argument kunnen zijn om te stellen dat het zien en horen van djinns dus allemaal een kwestie is van hersenactiviteit. Vanuit een religieus perspectief kan daar evenwel tegenin worden gebracht dat djinns of God nu eenmaal met ons mensen communiceren door ons brein te activeren. Naar mijn mening bestaat er geen antwoord op de vraag of dit waar is of niet. Er zijn alleen verschillende perspectieven van waaruit de vraag kan worden beantwoord. De psychiatrie doet dan ook geen uitspraak over de waarheidsclaims van religies. Wel kunnen psychiaters een uitspraak doen of het hen zinvol lijkt om wel of geen medische behandeling te starten en kan, het liefst in samenwerking met een islamitisch geestelijk verzorgende, worden onderzocht welke aspecten een medische en welke een religieuze benadering behoeven.’

‘In Nederland voel je de sfeer van ramadan niet’

0
Hoe ervaren vluchtelingen de ramadan in Nederland? Wat zijn de belangrijkste verschillen met het herkomstland? Drie vluchtelingen delen hun ervaringen met de Kanttekening.

Deze maand stond voor veel moslims in het teken van het vasten. Ook voor de vluchtelingen Zaher Shaar (23, uit Syrië), Emad Ahmed Hamadi (27, uit Irak) en Ahmed Abdulrahman (20, Palestina). Voor de tweede keer maakten zij de ramadan mee in Nederland.

Emad en Zaher zijn samen naar het asielzoekerscentrum in Tilburg gekomen, waar hun vriend Ahmed nog woont. Het is rustig als we doorlopen naar zijn kamer. Van de ruim zeshonderd mensen die hier in het begin zaten, zitten er nu nog ongeveer honderd. ‘Vorig jaar was het veel gezelliger tijdens de ramadan’, zegt Emad. ‘Er waren toen veel meer mensen hier die meededen.’

De kamer van Ahmed is niet groot. Twee bedden en een keukenblokje, meer stelt het niet voor. Het is er erg warm en dat maakt het vasten niet makkelijker. Hoewel het de tweede keer is dat ze de ramadan meemaken in Nederland, is het nog steeds zwaar. Je mag in Nederland ruim achttien uur niet eten, in Syrië en Irak is dat circa veertien uur.


Zaher.

‘Ik ben nog steeds niet gewend geraakt aan het vasten hier’, zegt Zaher. ‘Het aantal uur dat je niet mag eten is lang.’ Emad en Ahmed zijn het daarmee eens, al went het wel langzaam. ‘In het begin heb je echt honger en dorst, maar je moet toch volhouden.’ Ze kennen mensen die door de lange tijden zijn gestopt. ‘Iedereen is verantwoordelijk voor zijn of haar gedrag. Iedereen mag zelf weten wat hij of zij doet’, zegt Emad.

De lange dag komen de jongens door met slapen en bezigheden. ‘We proberen ’s nachts zo lang mogelijk wakker te blijven. Als we niet slapen dan duurt de dag wel erg lang.’ Van kwart over tien ’s avonds tot vier uur s’ nachts mogen ze eten. ‘Een uur van te voren beginnen we met koken.’ Het eten klaarmaken gebeurt gezamenlijk. ‘Normaal kookt iedereen voor zichzelf, maar tijdens de ramadan doen we dat samen.’

Het menu is heel divers; van soep en frietjes tot macaroni en bami. Eten dat dorst veroorzaakt proberen ze te vermijden. De boodschappen worden gehaald bij een Nederlandse of Turkse supermarkt. ‘Bij de Turk halen we vlees, omdat we weten dat het halal geslacht wordt. Ook halen we er brood en producten uit ons eigen land.’ Een verschil met vorig jaar is volgens Ahmed dat ze nu beter voorbereid zijn. ‘We weten nu waar we boodschappen kunnen doen. Vorig jaar was dat nog even zoeken.’ Eten doen ze gezamenlijk. ‘We zitten soms met vijf of tien man. Dat past niet altijd op een kamer. Vaak gooien we daarom de deuren open en lopen we van de ene naar de andere kamer om te eten’, zegt Emad.

Het grote verschil met vasten in Nederland en het herkomstland is volgens Emad de sfeer. ‘In het land van herkomst is iedereen aan het vasten. Iedereen heeft daar begrip voor elkaar. Hier in het azc zetten we de deuren voor elkaar open, maar daar openen mensen hun hele huis. Na het eten wordt er ook veel meer georganiseerd. Mensen verzamelen zich in cafés en buiten op straat worden er spelletjes gedaan. Er zijn veel activiteiten. Het is de sfeer, hier in Nederland voel je dat niet.’


Emad (rechts).

Ze voelen zich hier wel geaccepteerd. ‘Ik had niet verwacht dat we zo geaccepteerd zouden worden. We krijgen veel vragen, maar ook steunbetuigingen. Nederlanders vinden het knap dat we vasten. Van het contact met hen krijg ik echt het gevoel dat ze het accepteren’, zegt Emad. Zaher heeft zelfs een Nederlandse vriend die een dag meedeed met het vasten. ‘Hij wil het nooit meer doen’, zegt hij lachend.

Voor het Suikerfeest hebben de jongens niet echt plannen. ‘We gaan zelf zoete hapjes maken en zoeken elkaar op. De moskeeën in Tilburg organiseren wat voor de kinderen uit het azc. Die krijgen dan cadeautjes. Voor de volwassenen is er een speciaal gebed’, aldus Zaher. Ahmed ziet grote verschillen met Palestina. ‘Hier in Nederland is het een gewone dag. Het is heel anders dan in eigen land. Daar tellen we heel het jaar de dagen af voor het Suikerfeest. Het is een groot feest en iedereen doet mee.’

Zolang het onveilig is in het herkomstland willen de mannen graag in Nederland blijven. Ze willen blijven meedoen aan de ramadan. Het is volgens hen een traditie die hoort bij het geloof. Daarnaast is het volgens Emad ook nog goed voor je gezondheid. ‘De maag werkt elf maanden voor ons, dus die geven we tijdens de ramadan rust.’

Surinaamse Nederlanders voelen zich niet gehoord

0
Nederland maakt zich op voor Keti Koti, een Surinaamse feestdag op 1 juli ter viering van de afschaffing van de slavernij in 1863. Hoewel er veel te vieren valt, zijn er ook genoeg problemen, zoals racisme en het niet erkennen en bespreekbaar maken van het slavernijverleden.

Onlangs presenteerden de Surinaams-Nederlandse organisaties Surinaams Inspraak Orgaan (SIO) en New Urban Collective (NUC) het onderzoeksrapport Je moet twee keer zo hard werken over discriminatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt ten aanzien van Surinaamse Nederlanders. Van alle respondenten heeft bijna driekwart de afgelopen twee jaar discriminatie op de werkvloer ervaren, bijvoorbeeld in de vorm van kwetsende grappen.

Discriminatie
‘Ik heb op het werk zo vaak te maken gehad met racistische opmerkingen. Je wil jezelf verder ontwikkelen, beter worden in wat je doet en je ook een beetje een onderdeel voelen van het team, maar voor mij was dat niet altijd vanzelfsprekend’, zegt Andrew End van de SIO-jongerencommissie. Zo had hij een leidinggevende die hem telkens in een accent aansprak wat Surinaams moest voorstellen. ‘Ook op school kreeg ik telkens het gevoel dat witte Nederlanders werden voorgetrokken, zelfs bij het krijgen van uitleg van de docent. Dat soort dingen blijft je hele leven bij. Ik heb altijd gedacht dat ik veel meer had kunnen bereiken als ik de aandacht had gekregen die zij kregen.’

Volgens Peggy Burke, oud-raadslid namens de PvdA, wordt discriminatie van Surinaamse Nederlanders op de arbeidsmarkt enorm onderschat. ‘Dat is heel erg jammer, omdat ik juist geloof dat je mensen in een diverse samenleving, waarin organisaties een divers personeelsbeleid hanteren, veel beter kunt laten presteren. Het is niet goed te praten dat Surinaams-Nederlandse jongeren zich, zoals Rutte zegt, moeten invechten in een land waar ze geboren en getogen zijn. Het is al een heel gedoe als Surinaamse Nederlander om een baan te vinden, maar de vraag blijft ook hoe ze stand houden nadat ze eenmaal aan het werk zijn. We horen vaak dat Surinaamse Nederlanders voor Zwarte Piet of neger worden uitgemaakt. Dat soort dingen jaagt hen weg. Ze worden letterlijk weggepest.’

[blendlebutton] Ook Raksha Nazir, juridisch begeleider bij Stichting Vluchtelingenwerk, heeft zowel op de werkvloer als op school negatieve gevolgen van discriminatie ervaren. ‘Tot de uitreiking van je diploma ervaar je dat je buiten de boot valt. In een zee van wit val je op. Mensen reageren verbaasd als ze horen dat je al een master hebt en bezig bent met de tweede. Omdat de norm wit is, wordt je als uitzondering gezien en dat wordt je telkens weer duidelijk gemaakt.’

Integratie
In Nederland bestaat het beeld dat Surinaamse Nederlanders heel goed geïntegreerd zijn en minder problemen ervaren rond racisme en discriminatie dan Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Cijfers tonen echter een andere werkelijkheid aan; een werkelijkheid van juist veel discriminatie en racisme. ‘Mensen denken dat wij goed geïntegreerd zijn en zeggen vervolgens dat we niet moeten zeiken. Het is erg vreemd dat de integratie van Surinaamse Nederlanders zo vaak in hun nadeel werkt’, zegt End. ‘Wanneer Surinaamse Nederlanders een uitkering aanvragen wegens werkloosheid bijvoorbeeld, wordt er heel moeilijk gedaan, omdat ze de taal kennen, goed zijn geïntegreerd en dus eigenlijk beter voor zichzelf kunnen opkomen, denkt men. Maar een goede integratie sluit niet uit dat je keihard gediscrimineerd kan worden. Er is altijd wel een potje tegen radicalisering of voor integratie van bepaalde groepen, maar voor Surinaamse Nederlander is dat er niet. We worden afgestraft omdat we goed kunnen meedraaien in de samenleving. We hebben bijna geen tools meer om ons in Nederland verder te ontwikkelen. En dat hebben we nu wel hard nodig.’

Nazir sluit zich bij End aan, maar benadrukt dat er onderling verschillen zijn tussen Surinaamse Nederlanders. ‘Ik denk dat mensen met Afrikaanse afkomst meer racisme ervaren dan mensen met bijvoorbeeld Aziatische roots. Het soort discriminatie is ook anders. Wat we wel gemeen hebben, is dat we allemaal met micro-agressie te maken hebben.’ Nazir denkt dat Surinaamse Nederlanders veel vaker slachtoffer zijn van racisme dan veel autochtone Nederlanders denken. ‘We belanden steeds in situaties waarin er geïmpliceerd wordt dat we onze plek moeten kennen. Dat is pijnlijk.’

Slavernij
Naast discriminatie en racisme voelen Surinaamse Nederlanders zich ook niet gehoord als het gaat om de discussies over Zwarte Piet of erkenning van het slavernijverleden. ‘Ik ben geboren in Nederland, ik ben hier opgegroeid en wil mij Nederlander voelen, maar dat gevoel heb ik niet en dat krijg ik niet door dit soort dingen. Ik mag mijn stem niet laten horen, wanneer ik dat wel doe, wordt het toch niet serieus genomen. Het lijkt wel alsof we niet bestaan’, zegt End. ‘Het minachten van de zwarte bevolking in Nederland is iets waar we met z’n allen heel goed naar moeten kijken.’

Burke zegt dat het gevoel van ‘niet gehoord worden’ een enorme impact heeft op vooral jonge Surinaamse Nederlanders. ‘De discussie speelt al jaren. Men wil gewoon niet luisteren naar het standpunt van de gemeenschap. Gelukkig is de generatie van nu wel veel strijdbaarder dan de mijne, dat zal wel een verschil maken.’ Hij vindt dat Surinaamse kwesties niet serieus worden genomen in het onderwijs. ‘Op school wordt het hoofdstuk over de geschiedenis van de slavernij structureel overgeslagen. Iedereen wordt geacht op 5 mei de bevrijding te vieren, terwijl een dag als 1 juli (afschaffing slavernij, red.) niet belangrijk wordt gevonden. De Nederlandse geschiedenis zit nou eenmaal zo in elkaar, dat moeten we eindelijk eens accepteren.’

End sluit zich daarbij aan. ‘Ik ben maar één alinea, hooguit vijftig woorden tegengekomen in de geschiedenisboeken over slavernij. Daarin stond trouwens heel nonchalant dat het gewoon een soort handel was’, beklaagt End. Volgens hem laat dat zien dat Surinaamse Nederlanders de erkenning waar ze om vragen helemaal niet krijgen. ‘We zijn in Nederland blijkbaar niet eens in staat om het leed van vierhonderd jaar slavernij openlijk te erkennen.’

Nazir zegt dat zij zich als Surinaamse Nederlander altijd bewust is geweest van het gebrek aan historisch besef in Nederland. ‘Geschiedenisboeken die onvolledige en incorrecte gebeurtenissen weergeven en docenten met een gebrek aan kennis en heel veel vooringenomenheid hebben daar zeker aan bijgedragen’, legt Nazir uit. ‘Het probleem is dat er gewoon geen of onvoldoende interesse is om dit deel van de Nederlandse geschiedenis te accepteren en daar lering uit te trekken. De Zwarte Piet-discussie maakt dat pijnlijk duidelijk. Wit Nederland kan niet omgaan met de gevolgen van het koloniale verleden en dus ook niet erkennen hoe oude machtsstructuren nu nog effect hebben op onze samenleving.’ Het ontkennen van het bestaan van racisme en discriminatie heeft volgens haar vanzelfsprekend ook gevolgen voor hoe men omgaat met islamofobie. ‘Als Surinamer én moslim vind ik dat extra erg, maar ook dit wordt weggewuifd. Dit zijn problemen waar ik niet dagelijks persoonlijk mee word geconfronteerd, maar die wel een rol spelen in de mate waarin ik mij ergens welkom voel.’

Identiteit
Maar voelen Surinaams-Nederlandse jongeren zich dan nog wel thuis in Nederland, na alles wat er in hun ogen misgaat? ‘Als je in Nederland bent geboren en getogen, wat is dan je thuis?’, vraagt Burke. ‘Nederland is hun land. Het is dus triest dat ze in hun eigen land niet volledig geaccepteerd worden. Dat ze ook geen ander land hebben waar ze naar zouden kunnen verhuizen, maakt de jongere generaties veel strijdbaarder om de problemen aan te pakken. Want ze zien dat ze geen andere optie hebben.’

Strijdbaar is Nazir zeker. ‘We zien dat er iets niet goed zit in de Nederlandse samenleving en we willen dat veranderen. De keuze om in Nederland te wonen is voor ons gemaakt door onze ouders, maar wij kiezen ervoor om de plek op te eisen die we verdienen in dit land. Ik denk dat dat echt een heel belangrijke ontwikkeling is. Dit is ook ons land. Ik wil naar die volwaardigheid toe en misschien gebeurt dat nog in mijn leven, maar anders voor mijn kinderen of kleinkinderen.’

De Surinaamse identiteit speelt nog steeds een belangrijke rol in het leven van Surinaamse jongeren. ‘Ik ben geboren in Suriname en ik identificeer mij ook als Surinamer. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de talen die ik spreek, het eten dat ik eet, de muziek waar ik op dans en mijn ideeën over opvoeding. Dat is allemaal onderdeel van mijn Surinaamse identiteit’, zegt Nazir. ‘Mijn identiteit kan en wil ik niet verstoppen. Je ziet het aan mijn uiterlijk, maar ook aan mijn ideeën en de manier waarop ik bepaalde dingen ervaar. Het is vormend geweest voor wie ik ben en hoe ik in het leven sta.’ End denkt er ook zo over. ’Ik voel me honderd procent Surinamer. Maar ik woon ook in Rotterdam en het is heel mooi om te kunnen zeggen dat ik me ook Rotterdammer voel.’

Terwijl veel Surinaamse Nederlanders zich achtergesteld en niet gehoord voelen, zijn er ook mensen die zich daar niet helemaal in kunnen vinden. ‘De Surinaamse gemeenschap is enorm divers, niet iedereen is het met elkaar eens’, merkt Ixora Balootje, lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland namens de ChristenUnie/SGP. ‘Ook bij discussies over Zwarte Piet en het slavernijverleden zie je dat er grote verschillen zijn in de standpunten die Surinaamse Nederlanders nemen.’ [/blendlebutton]

‘Je bepaalt zelf hoe je omgaat met tegenslagen’

0
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: Congolese Nederlander Mpanzu Bamenga (31).

Wat doe je?
‘Ik ben een strijder, een pleitbezorger voor fundamentele waarden en mensenrechten. Ik heb ervaren hoe willekeurig het recht kan zijn. Daarom zet ik mij altijd in om onrecht aan te pakken. Dat doe ik dagelijks als jurist, activist en politicus. Als jurist werk ik als coördinator bij het Wereldhuis (ontmoetingsplek voor migranten zonder verblijfsvergunning, red.) waar we ongedocumenteerden helpen. Daarbij gaat het vaak om basisrechten. We zorgen dat mensen eten en onderdak krijgen. Daarnaast probeer ik mensen te begeleiden naar een toekomstperspectief, een situatie waarin ze het heft in eigen handen kunnen nemen. Of dat nu in Nederland is of in het land van herkomst. Als activist heb ik de beweging Inclusion Leaders Network opgericht. Dat is een beweging die inclusieve leiders vanuit verschillende sectoren, de overheid en media en het bedrijfsleven, bij elkaar brengt om samen te werken voor een inclusieve samenleving. Dat doen wij onder andere door workshops, recepties en bijeenkomsten te organiseren. Als politicus ben ik gemeenteraadslid in Eindhoven en was kandidaat Tweede Kamerlid. Ik zet me in voor kansengelijkheid, medemenselijkheid en internationale bewustwording. In 1994 vluchtte ik samen met mijn moeder en broer naar Nederland. We hebben in meerdere asielzoekerscentra gezeten. Veel hadden we niet, misschien één koffer, maar ik kan me niet herinneren dat ik ongelukkig was. Dat kwam pas op elfjarige leeftijd toen onze asielaanvraag werd afgewezen en we terugmoesten naar Congo. Ik zag mijn moeder zo verdrietig en toen dacht ik ‘waarom zijn wij anders, waarom zijn wij niet welkom?’ Ik ging alles bij elkaar optellen. Waarom zijn er zo veel verschillen tussen mensen? We zijn toch allemaal gelijkwaardig? Ik zag toen dat het vraagstuk niet alleen mijn gezin trof, maar dat het probleem groter en structureler was. Er waren meer mensen die in dezelfde situatie zaten. Ik vond het systeem oneerlijk. Het bestrijden van onrecht werd mijn drive. Ik zag mogelijkheden en wist hoe ik kon bijdragen om die situatie in positieve zin te veranderen.’

Waar wil je heen?
‘Ik wil me inzetten voor mijn droom en dat probeer ik na te jagen. Mijn droom is een samenleving waarin iedereen meedoet en het niet uitmaakt wie je bent, wat je geloofsovertuiging is, waar je geboren bent of wat je seksuele voorkeur is. Zowel op lokaal als op (inter)nationaal niveau zet ik mij daarvoor in. Het begint bij je eigen stad. Ik ben trots op het feit dat wij hier in Eindhoven een bed-bad-brood-regeling hebben. Toen de discussie begon sprak men alleen over bed-bad-brood. In Eindhoven zeiden we ‘je kan dat wel hebben, maar wat dan, hoe zit het met de toekomst?’ Je moet mensen ook begeleiden naar een toekomstperspectief’. Daarom hebben wij extra begeleiding geregeld. Je ziet dat steeds meer steden dat overnemen. Ook kunnen vreemdelingen in Eindhoven veilig aangifte doen. Daar zijn nu regels voor, dat was voorheen niet zo. In die twee dingen heb ik een groot aandeel gehad. Ik praat niet graag over functies of persoonlijke successen. Het gaat mij om de impact en wat je samen bereikt.’

Heb je een kruiwagen?
‘Ja, te veel om op te noemen. Mijn zus is een grote inspiratiebron geweest, zij was altijd mijn grootste fan. Zij is op een onrechtvaardige manier overleden in de zomer van 2011. Na deze tragedie besloot ik niet voor de negatieve energie te kiezen, maar om mijn energie te gebruiken om te blijven strijden voor mijn droom. Door haar kreeg ik het besef en de energie om niet op te geven. Toen ben ik lid geworden van D66 en is het balletje gaan rollen. Mijn moeder en mijn broer waren ook een kruiwagen. Familie is de basis, daar begint het mee. Maar ook andere mensen, zoals docenten, sportcoaches en stagebegeleiders. Ik heb het geluk gehad dat veel mensen in mijn omgeving zich bekommerden om mij. Dat vind ik mooi en dat gun ik iedereen.’

Zijn er beren op de weg?
‘De beer op de weg ben je vaak zelf. Toen ik achttien werd, mocht ik niet meer studeren want ik had geen papieren. Dan kan je twee dingen doen: je kunt kiezen om te stoppen of je gaat door. Ik heb toen gezegd ‘ik moet doorstuderen, ik wil niet stoppen na een mbo-studie’. Ik heb gekeken of er een organisatie was die mij wel wilde aannemen. Ik ben door de stad gaan lopen en toen kwam ik terecht bij Dynamo, een jongerencentrum. Ik sprak daar een vrouw en zij zei dat ik welkom was. Zo heb ik mijn studie kunnen afmaken. Een andere onprettige situatie ontstond toen ik te horen kreeg dat ik binnen acht weken het land moest verlaten. Dan kan je bij de pakken neerzitten of zoeken naar mogelijkheden. Ik heb het laatste gedaan en daarom ben ik hier nog. In het leven kun je veel tegenslagen krijgen, maar je bepaalt zelf hoe je ermee omgaat. Je omgeving is belangrijk. Als je het zelf even niet meer kunt, dan kunnen je familie, vrienden en kennissen je steunen en inspireren.’

Heb je tips?
‘Er gebeurt veel in de wereld, dingen die we niet altijd begrijpen of kunnen controleren. Dat zorgt ervoor dat mensen angstig of onzeker worden. Maar heb vertrouwen in de toekomst, die maken wij samen. Sta open in het leven. Een betere wereld begint bij jezelf. Wil je dingen veranderen dan zal je eerst zelf moeten veranderen en verantwoordelijkheid moeten nemen voor je omgeving. Succes meet je niet op basis van de functie die je hebt. Probeer succes te meten op basis van wat jij voor anderen doet, de impact die je in positieve zin hebt op mensen.’

In Sri Lanka: ‘Overal wordt alles boeddhistisch gemaakt’

0
Sri Lanka kampt nog steeds met de naweeën van een burgeroorlog die bijna 26 jaar duurde. Veel Tamils zijn geëmigreerd, terwijl Tamils die bleven zich nog altijd tweederangsburgers voelen. Onze correspondent Sara-May Leeflang doet verslag vanuit Sri Lanka.

De Sri Lankaanse burgeroorlog begon op 23 juli 1983 kwam op 18 mei 2009 tot een eind. In het oosten en noorden van het land zijn er nog veel zaken die herinneren aan de oorlog. Die is gevoerd tussen de regering en de separatistische strijdgroep Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE), die streed voor een onafhankelijk gebied voor de Tamils. De meerderheid van de Tamils is hindoe, maar onder hen zijn ook moslims en christenen. De regering voerde tijdens de oorlog een nationalistisch boeddhistisch bewind waarbij minderheden het moesten ontgelden.

Circa een derde van de ruim twee miljoen Tamils is tijdens de oorlog geëmigreerd. Sanjeevan (45) werkt als directeur bij een detailhandel in de hoofdstad Colombo. Hij komt oorspronkelijk uit Nallur, een pelgrimsplaats in de noordelijke provincie Jaffna waar de befaamde tempel Nallur Kovil staat. Veel hindoetempels in Europa en Noord-Amerika zijn vernoemd naar Nallur Kovil. In 1985 verhuisde hij met zijn familie naar Colombo. Hij was toen veertien jaar oud. ‘Toen de oorlog uitbrak was het te gevaarlijk om in Nallur te blijven. We hebben het land verkocht en zijn vertrokken. Ik was jong en weet er niet veel meer van. We praten thuis ook niet echt over de oorlog.’ Hij is drie jaar geleden voor het eerst teruggegaan naar zijn geboortestad. ‘We hebben leren leven met het rouwen om onze verloren familie en vrienden.’

De oorlog speelde zich voornamelijk in het noorden van het land af, de kuststreken werden gecontroleerd door de LTTE. Langs de kustweg van Arugam Bay naar Jaffna zijn de restanten van de oorlog nog steeds te zien. Ruïnes van huizen zijn bijna in elk dorpje te vinden. Deels door de oorlog, deels ook door de tsunami die in 2004 enorme verwoestingen achterliet. Gevechtsboten liggen nog steeds op verlaten stranden. In het dorpje Mulankavil runt de oud-LTTE-strijder Adhavan (42) nu een restaurant. Hij is zijn arm verloren in de oorlog. Meer wil hij er niet over zeggen.

Kalil (44) heeft dertig jaar in Hamburg gewoond. Hij werkte daar in Italiaanse restaurants. Hij groeide op in een klein dorpje in het oosten van Sri Lanka. In 1984 emigreerde hij naar Duitsland. ‘In 1983 brak de oorlog uit in het noorden, pas in 1985 in het oosten. Ik ben een jaar voor de oorlog geëmigreerd.’ Sinds anderhalf jaar woont hij weer in Sri Lanka vanwege familieomstandigheden. Maar hij weet niet of hij hier nog wil blijven. Hij heeft namelijk het gevoel dat de Tamils niet dezelfde rechten hebben als de andere burgers van Sri Lanka. ‘We worden nog steeds behandeld als tweederangsburgers.’

‘De politiek voert nog steeds een sterk pro-boeddhistische, nationalistische koers’, zegt Kalil. ‘Alles wat boeddhistisch en Singalees is, wordt voorgetrokken en daar gaat het geld naar toe. Vergelijk het oosten en noorden waar veel Tamils leven met de Singaleze gebieden. De Singaleze gebieden zien er prachtig uit, de wegen zijn goed, overal zijn watervoorraden en andere voorzieningen. In onze gebieden is er niets. Veel is kapot gegaan tijdens de oorlog. Watervoorziening is een groot probleem. We kunnen niet het water uit de kraan drinken. De wegen zijn slecht. Er wordt bijna niet geïnvesteerd, dus de ontwikkeling blijft uit. Daarnaast kunnen Tamils zich niet gemakkelijk in de Singaleze gebieden vestigen. Er wordt simpelweg geen land aan ons verkocht. Singalezen kunnen zich wel gemakkelijk in het noorden en oosten vestigen, we verliezen veel land.’

Volgens Kalil is één van de hoofdoorzaken van de discriminatie de politiek van de boeddhistische extreem-nationalistische organisatie Bodu Bala Sena (BBS). ‘De Singalezen zijn goede mensen, maar ze worden gebrainwasht door fanatieke monniken die gelieerd zijn aan de BBS. Ze zijn tegen alles wat islamitisch, Tamil of anders is. De vorige regering liep hand in hand met de BBS. De huidige regering heeft afstand genomen van de organisatie, maar dat is niet genoeg. In 2014 zijn onder leiding van de BBS veel onschuldige mensen gestorven en duizenden mensen zijn ontheemd geraakt door rellen. De daders lopen vrij rond en de BBS kan nog steeds doen wat ze wil. Het boeddhisme is eigenlijk niet eens een religie, maar overal wordt alles boeddhistisch gemaakt.’

Kalil ziet de toekomst van Sri Lanka somber in. ‘Zolang de regering niet inziet dat Sri Lanka niet alleen van de boeddhistische Singalezen, maar van iedereen is, zal de situatie niet beter worden. Ik heb dertig jaar in Duitsland gewoond, daar heeft iedereen dezelfde rechten. Daar worden bepaalde mensen niet voorgetrokken. Bovendien is het zo dat de Tamils in de politiek niet aan hun eigen mensen denken. Ze willen alleen hun eigen zakken vullen. Er is grootschalige corruptie. Ik voorspel dat het tweeduizend jaar zal duren alvorens Sri Lanka dezelfde rechten toepast als West-Europese landen.’

Sareen (74) is gepensioneerd. Hij woont sinds veertien jaar in Engeland. Hij bezoekt zijn geboortestad Point Pedro, een dorpje in het uiterste noorden. ‘In Point Pedro was het veel te gevaarlijk, er waren veel bombardementen.’ Hij werkte tijdens de oorlog voornamelijk in Colombo en Kandy. ‘Ik heb 33 jaar als accountant gewerkt bij een Brits-Amerikaanse tabaksfirma. Er werkten zowel Singalezen als Tamils. Ik kan het goed vinden met hoogopgeleide Singalezen. Op mijn werk waren het mijn vrienden, maar buiten mijn werk ging ik voornamelijk met Tamils om. Ik heb toch vaak het gevoel dat ik Singalezen niet echt kan vertrouwen.’ Toen zijn vrouw overleed en zijn kinderen emigreerden naar Engeland, begon hij zich eenzaam te voelen. ‘Ik had niemand die voor me zorgde. Iedereen in mijn omgeving emigreerde tijdens de oorlog, niemand bleef.’

De nieuwe huizen die in de noordoostelijke provincies staan, zijn vaak gebouwd met hulp van het Rode Kruis. Ook India heeft veel woonprojecten in de omgeving. Het noordoostelijke dorpje Mallaitivu, het laatste strijdtoneel van de LTTE en de Sri Lankaanse regering, heeft veel geleden onder de oorlog. Zo zijn er nog veel huizen met kogelgaten. Mallaitivu was een belangrijke basis van de LTTE. Om deze plek is genadeloos gestreden. Honderdduizenden burgers kwamen vast te zitten in het gevechtsgebied. In het plaatsje komen vandaag de dag nog steeds familieleden van vermiste personen bij elkaar. Zij willen weten wat er met hun familieleden is gebeurd en eisen dat de verantwoordelijken worden vervolgd met hulp van de Verenigde Naties. De foto’s van de vermiste familieleden hangen aan een muur. De vrouwen spreken geen Engels, maar vouwen toch een spandoek uit met de tekst UN! Sign MoU (Memorandum of Understanding, red.) with Sri Lanka for a joint transitional justice initiative.

Tijdens de marxistische opstanden in de jaren zeventig en tijdens de oorlog zijn veel jonge mensen verdwenen. Volgens onofficiële schattingen gaat het om zo’n 90.000 personen, van wie rond de 65.000 zouden zijn ontvoerd. Zij werden zonder aanklacht gearresteerd en opgesloten in detentiecentra waar mishandelingen en martelingen werden uitgevoerd die slachtoffers vaak het leven kostten. Sinds een jaar heeft de regering toegegeven dat de verdwenen personen allemaal het leven hebben gelaten. Maar bij een enkeling is nu het dna bevestigd. De regering wordt van alle kanten bekritiseerd voor haar trage werkwijze.

Nilan (48) werkt bij het ijssalon Lingan in de noordelijke hoofdstad Jaffna. Volgens hem verdwenen veel mensen in Jaffna. ‘Tijdens de oorlog in Jaffna moest je overal je identiteitskaart laten zien. In de stad waren overal legerposten. Nu zijn er meer grote kampen aan de rand van de stad. Maar het leger valt ons niet lastig. Veel mensen zijn verdwenen. In de meeste gevallen is het nog steeds niet duidelijk wat er is gebeurd. De situatie in Jaffna is nu veel beter. We zijn nu vrij om te staan en gaan waar we willen en worden niet meer gecontroleerd.’ Nilan probeerde in 1997 Europa te bereiken en is in zeven dagen van Rusland naar Oekraïne gelopen. Maar bij aankomst kwam hij vast te zitten. ‘Veel mensen bereikten West-Europa over land. Maar mij lukte het niet. Ik zat zestien maanden vast in Oekraïne. In de regio waren destijds veel problemen met Tsjetsjenië, daarom is het denk ik niet gelukt. Ik wilde naar Duitsland om drie tot zes jaar te werken en geld te verdienen om vervolgens weer terug te keren.’ In plaats daarvan werd na zestien maanden de hulp van de ambassade ingeschakeld en werd hij terug naar Sri Lanka gevlogen.

Oorlogstoerisme
Na het einde van de oorlog konden mensen weer vrij reizen in het land. Ondanks de vele legerposten was het mogelijk om naar de oude LTTE-gebieden af te reizen. Veel Singalezen reisden af naar het noorden om de kampen te bezichtigen, zoals Asoka (59) uit Colombo. ‘Het was indrukwekkend, eindelijk konden we de kampen van de LTTE zien. Dat was spannend, na al die jaren van terreur.’ Naast de kampen is ook het trainingszwembad van de LTTE waarin marineactiviteiten werden voorbereid, te bezichtigen.

De overheid maakt gebruik van dit oorlogstoerisme door veel overwinningsmonumenten te plaatsen, zoals het monument Puthukkudiyiruppu, dat is opgedragen aan het regeringsleger. Een Singalees koppel stopt bij het monument om er een bloem neer te leggen. Het monument staat in de omgeving van het Nanthikadal lagune. Daar vluchtte de LTTE-leider Velupillai Prabhakaran met zijn belangrijkste mensen de mangroves in. Hun lichamen werden na een offensief van het leger gevonden in de lagune.

Bij de Elephant Pass, een landstrook die het schiereiland Jaffna verbindt met het vasteland, is het aan de rechterzijde nog niet veilig om het water in te gaan. ‘Er kunnen nog mijnen liggen’, waarschuwt een soldaat, terwijl het gebied officieel veilig is verklaard. De regering heeft veel hulp gehad van Australische ontmijningseenheden. De Elephant Pass is van groot strategisch belang geweest door de eeuwen heen. Ooit hebben Nederlanders er een fort neergezet. En ook voor de Britten was het een belangrijk gebied. Aan het begin van de pas staat één van de belangrijkste oorlogsmonumenten, de Bulldozer. Die herinnert aan het trieste lot van soldaat Gamini Kularatne. Hij offerde zijn leven op door met een handgranaat een bulldozer op te blazen, om te voorkomen dat die het legerkamp kon bereiken. Lokale toeristen eren de soldaat en lopen rond in het kleine fotomuseum.

Veel geëmigreerde Tamils komen jaarlijks terug. Vaak voor een vakantie en om hun familieleden weer te zien, zoals Rochikan (28), Rezel (51) en Sareen (35). Rochikan is tijdens de oorlog met zijn familie geëmigreerd naar Engeland. Hij werkt in de Britse luchtvaart. Hij heeft een maand vakantie en spendeert een week in zijn geboortedorpje om daarna te backpacken in Vietnam en Thailand. ‘Het is fijn om vrienden van de basisschool weer te zien.’ Rezel fietst rond in zijn geboortestad Jaffna. Hij woont sinds dertig jaar in Canada en werkt bij een kabelbedrijf. Hij is nu voor twee weken terug om vakantie te vieren. Volgens hem zijn Europa en Noord-Amerika de beste continenten om in te wonen. ‘Sri Lanka heeft te veel problemen. Overal in het noorden is het leger nog aanwezig en de economische situatie is ook slecht. Mensen zijn hier niet gelukkig.’ Rezel is erg blij dat hij in Canada woont. Ook Sareen neemt een maand de tijd om door Sri Lanka te reizen. ‘Ik vier mijn vakantie nu hier. Ik heb een gids bij me, de zoon van een oud-collega die mij vergezeld. We bezoeken de historische plekken in Sri Lanka. Ik ben een dagje ouder en ik wil niet alleen reizen.’

Sommige Tamils zijn na de oorlog teruggeëmigreerd naar Sri Lanka, zoals Ratja (26) uit Zwitserland. Hij heeft landbouwkunde gestudeerd. Zijn verworven kennis gebruikt hij nu in zijn eigen land. ‘Ik ben blij dat ik weer terug ben, maar ik moet wennen aan het weer. De zomermaanden zijn voor mij veel te heet.’

Volgens Sanjeevan is de situatie sinds het beëindigen van de oorlog ondanks de negatieve verhalen verbeterd. ‘Het noorden heeft veel te bieden. Het heeft een geweldige kust met veel mooie stranden. En de regering investeert in het gebied. Maar je moet het wat tijd geven. Mensen verwachten altijd direct resultaten, maar feit is dat het gebied moet herstellen van een bloedige oorlog die bijna dertig jaar duurde.’

Moslimcommissie tegen terrorisme

0

Op 26 februari 1814 stelde de Nederlandse ‘Soeverein Vorst’, de latere Koning Willem I, bij Koninklijk Besluit een ‘Commissie tot Zaken der Israëlieten’ in, in 1817 omgedoopt in de ‘Hoofdcommissie tot Zaken der Israëlieten’ die tot 1870 zou functioneren. De commissie stond onder het gezag van de overheid. Hij bestond uit zeven tot negen leden uit beide joodse gemeenschappen, de Sefardische en de Asjkenazische. Rabbijnen waren de Hoofdcommissie onderhorig terwijl de Hoofdcommissie zelf onder strak toezicht van de overheid stond. Overheid en Hoofdcommissie zouden de voorgenomen en onomkeerbare emancipatie van de joden ter hand nemen en uitvoeren, een doel dat sterk geïnspireerd was door het Verlichtings- en Franse Revolutie-ideaal van de gelijkheid der burgers. De Fransen mochten in 1813 dan het land verlaten hebben, hun verlichtingsgedachtegoed zou bepalend blijken te zijn voor het Nederland van de negentiende eeuw.

De geschiedenis spreekt
Deze geschiedenis van de joden in Nederland kwam mij in de herinnering toen ik reacties las op mijn opiniestuk in de Volkskrant (7 juni 2017). In het stuk pleit ik voor een bindend lidmaatschap van alle hier te lande bestaande islamitische centra en moskeeën van een nationaal overlegorgaan, voorgezeten door de overheid. De achtergrond van deze gedachte was anders dan de instelling indertijd van de ‘Hoofdcommissie tot Zaken der Israëlieten’. Het ging mij om de vaststelling dat personen die aanslagen hebben gepleegd in naam van de islam vaak kortere of langere tijden verkeerd hebben in islamitische centra of moskeeën en dat er daarmee een mogelijkheid ligt voor islamitische leidslieden om dit soort informatie door te geven aan de autoriteiten. Overigens lijkt mij de instelling van een dergelijk overleg hoe dan ook nuttig voor het nader vormgeven van de islam in Nederland, net zoals dat indertijd het geval was met het vormgeven van een moderne joodse gemeenschap in ons land.

Kritiek
Er was evenwel flinke kritiek op mijn voorstel. Ronduit beledigend vond ik de diverse associaties die op Twitter werden gemaakt met de Joodse Raad in de Tweede Wereldoorlog die niets anders dan een instrument in handen van de Duitse bezetters was in het kader van de Endlösung der Judenfrage. Maar anderen kwamen met serieuze argumenten. Gaat de instelling van een dergelijk overleg niet tegen de Grondwet in die immers bepaalt dat mensen in gelijke situatie gelijk behandeld moeten worden? Waarom dan ook niet andere (geloofs)groepen ‘onder curatele’ zetten? Okay Pala van de Hizb ut-Tahrir vergeleek verder mijn suggestie met islamitische landen waar veiligheidsdiensten de moskeeën daadwerkelijk onder curatele hebben gezet. Het was, kortom, een hellend vlak waarop ik mijn bevond. Ik vond en vind het allemaal schromelijk overdreven. De politie en de AIVD doen wat ze kunnen, maar er zijn grenzen. Het is alle hens aan dek en de overheid is het heus wel toevertrouwd om de grenzen van de godsdienstvrijheid, zoals verwoord in artikel zes van de Grondwet, te respecteren. Een artikel waar overigens ook staat dat de overheid regels mag stellen aan die godsdienstvrijheid ‘ter bestrijding en voorkoming van wanordelijkheden’. Me dunkt dat het signaleren van radicalisering en potentieel overgaan tot geweld onder dat artikel valt.

Win-win
De ‘Hoofdcommissie tot Zaken der Moslims’ die ik voorstel kan communicatiekanalen creëren om voor de staatsveiligheid belangrijke informatie door te geven naar de bevoegde gremia. Maar de Hoofdcommissie dient natuurlijk een veel groter takenpakket te hebben. De moslimgemeenschap en overheid zullen baat hebben bij korte lijnen en daarmee de hele samenleving. Een punt dat ik niet vaak genoeg kan herhalen, is dat het de bedoeling van de terroristen is om onze samenleving en democratische instellingen kapot te maken en ons uit elkaar te drijven. Als wij naar elkaar gaan wijzen, dan hebben de terroristen – weer – gewonnen. Met de voorgestelde commissie verstevigen we de basis van onze inclusieve samenleving en creëren we nieuwe wegen om het terrorisme te bestrijden. Volgens mij is dat in ieders belang.

Koerden en Imazighen samen tegen onderdrukking

0
Koerden en Imazighen zien veel overeenkomsten in de strijd die ze voeren tegen onderdrukking in Turkije en Marokko.

Een groep Belgische en Nederlandse activisten heeft onlangs een solidariteitsmanifest naar buiten gebracht waarin een oproep wordt gedaan voor samenwerking tussen Koerden en Imazighen (Berbers). In het manifest wordt steun geuit voor de demonstraties van Imazighen voor meer rechten en benadrukt dat er veel overeenkomsten zijn tussen de onderdrukking van de twee bevolkingsgroepen. De Kanttekening sprak daarover een Koerdische een Imazigische Nederlander die het manifest hebben ondertekend, Bedel Bayrak en Mo Achahbar.

‘Er is een verschil in context, maar er zijn heel wat parallellen tussen de manieren waarop Koerden en Imazighen onderdrukt zijn’, staat in het manifest. ‘Wat de Imazighen in Marokko betreft, is er een parallel in het neerkijken op de eigen taal en cultuur. De Imazighen worden bijvoorbeeld net als de Koerden weggezet als ‘mensen van de bergen’, om te insinueren dat ze onderontwikkeld zouden zijn. Deze omschrijving is ook een middel om te doen alsof het om een minderheid in een afgelegen gebied gaat, terwijl Imazighen en Koerden in alle steden van Marokko en Turkije te vinden zijn.’

Volgens Bayrak is de Rif net als het zuidoosten van Turkije een achtergesteld gebied. Ook daar zijn veel problemen rond werkgelegenheid en gezondheidszorg. Hij vond het zijn plicht om zich solidair te tonen met de Imazighen, die al maanden aan het demonstreren zijn voor een betere gezondheidszorg, beter onderwijs en verbetering van de leefomstandigheden. ‘Ik weet als onderdeel van een minderheidsgroep dat mensen niet snel solidair zijn met jou. Je wordt heel snel gezien als een verrader, als iemand die het land schade wil aanbrengen. Je bent in de ogen van de machthebbers een onrustzaaier die aangepakt moet worden. Ik kan me dankzij mijn Koerdische identiteit en alles wat daarmee gepaard gaat precies inleven in de situatie van mensen in de Rif.’

Bayrak, antropologiestudent en één van de initiatiefnemers van een dialoogproject waarbij Koerdische Nederlanders aan tafel zitten en in dialoog gaan met Turkse Nederlanders, zegt dat de Imazighen net als de Koerden een minderheid zijn in hun eigen land. ‘Ze zijn nog geen slachtoffer van hetzelfde geweld dat tegen Koerden in Turkije werd en wordt gebruikt, maar voor de rest zitten ze ongeveer in hetzelfde schuitje. Ik herken heel veel onrecht. De manier waarop mensen worden aangepakt wanneer ze opkomen voor hun rechten is ook bijna identiek.’

De Koerdische strijd voor meer rechten en tegen onderdrukking in Turkije evolueerde in de jaren zeventig deels tot een gewapende strijd door terreurgroep PKK (Koerdische Arbeiderspartij). Daarbij zijn aan beide kanten tienduizenden doden gevallen. De in 2006 begonnen vredesonderhandelingen tussen de Turkse regering en de PKK liep in 2015 uit tot een fiasco, met als resultaat dat het geweld na een relatief rustige periode weer oplaaide. Inmiddels zit ook een belangrijk deel van de democratisch gekozen parlementariërs van de pro-Koerdische HDP (Democratische Partij van Volkeren) in de gevangenis, onder meer op beschuldiging van het hebben van banden met de PKK.

‘Ik zou de Imazighen aanraden om de beweging vooral geweldloos te houden’, zegt Bayrak. ‘Ze worden uitgedaagd om de wapens op te pakken, maar ik geloof dat het daarmee alleen maar moeilijker wordt om je doel te bereiken. Geweld is altijd onwenselijk, het brengt meer geweld met zich mee. Je verliest tevens de kracht van vredig demonstreren.’ Toch denkt hij dat het niet altijd de schuld is van de ‘onderdrukten’, wanneer zelfverdediging uitmondt in geweld. ‘Als je mensen opsluit, martelt of vermoordt, radicaliseren grote groepen. Het is een realiteit dat mensenrechtenschendingen en vernederingen van Koerden in de jaren zeventig en tachtig de gewapende strijd hebben doen ontstaan.’  De martelingen van Koerdische activisten in de gevangenis van Diyarbakir na de coup van 1980 wordt door velen gezien als een breekpunt in het militariseren van het Koerdisch verzet. Honderden Koerden sloten zich na vrijlating aan bij de PKK.

In het manifest wordt er daarom ook niet expliciet afstand genomen van geweld, omdat het de mensen ter plekke zouden zijn die als eerste de gevolgen van de onderdrukking en het geweld voelen en dus ook het eerste recht hebben om te bepalen hoe ze een menswaardig bestaan kunnen afdwingen. ‘We spreken als de Imazighen en Koerden uit Nederland en België daarom ook onze steun en solidariteit uit voor het verzet van de Imazighen in Marokko en Koerden in Turkije, zonder te eisen of te verwachten dat verzet tegen staatsgeweld geweldloos zou moeten zijn.’

Mo Achahbar haalt de laatste woorden van protestleider Nasser Zafzafi voordat hij werd opgepakt in Marokko aan: ‘Ik hoop van harte dat de demonstraties vredig verlopen, maar op het moment dat het regime deze harde lijn voortzet zullen mensen toch mogelijk afwijken naar geweld. Dat is soms onvermijdelijk.’ Over de situatie van Koerden zegt Achahbar dat hij al jaren solidair is met zijn ‘lotgenoten in Turkije’. ‘Al voordat er protesten uitbraken in Marokko, was ik in Nederland heel lang actief en betrokken met de acties voor de rechten van Koerden in Turkije. Het is onmenselijk om je stil te houden terwijl een groep zoveel onrecht wordt aangedaan.’ Dat er aan beide kanten toch heel veel stilte is over elkaars leed, denkt Achahbar, heeft te maken met de propaganda die de Marokkaanse en Turkse overheid voeren. ‘Als Marokkaan lees je in de kranten of schoolboeken niets over de onderdrukking van Koerden, andersom lees je in Turkije niets over de Riffijnse kwestie. Dat is bewust beleid zodat men de eigen situatie niet gaat vergelijken met andere groepen die worden onderdrukt.’

In het manifest wordt die onwetendheid ook gehekeld. ‘We merken dat de geschiedenis van het verzet van de Koerdische beweging voor veel Imazighen onbekend is. Daardoor zijn er Imazighen die geen contradictie zien in hun steun voor de Turkse president Recep Tayyip Erdogan en zijn anti-Koerdische politiek en hun eigen strijd. Ik heb daar gewoon geen woorden voor’, zegt Achahbar, die heel veel jongeren uit de Rif betrapt op sympathie en steun voor Erdogan. ‘Dan vraag ik me af: jouw volk maakt hetzelfde mee in Marokko als de Koerden in Turkije, hoe kan je dan nog iemand als Erdogan steunen en als een held zien? Hypocrisie ten top.’