21.1 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 861

‘God wil met ons huwen’

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: de Volle Evangelie Gemeente Immanuël in Breda.

Ondanks het vroege uur is het een drukte van belang bij de Volle Evangelie Gemeente Immanuël in Breda. Niet alleen is de ruimte tot de nok gevuld; de aanwezigen zingen, klappen en zwaaien fanatiek met hun armen richting de hemel. De zaal wordt hierbij ondersteund door een muziekbandje en Bea Nobbe. Af en toe geeft die laatste uitleg bij teksten op de beamer achter haar. ‘Rechtvaardigen zijn als bomen, want bomen staan ook recht’, houdt ze het publiek voor dat om dit woordgrapje wel lachen kan.

Na het muzikale gedeelte geeft Nobbe het stokje door aan Cees Visser, die voorganger is van de gemeente. Tijdens zijn preek over goddelijke orde en de rol van de mens klinkt regelmatig een ‘halleluja’ of ‘amen’ uit de zaal. Alleen de oproep voor meer vrijwillige schoonmakers voor het kerkgebouw levert minder enthousiasme op. ‘Een slechte zaak, want fysiek schoonmaakwerk is net zo belangrijk als een geestelijke reiniging’, zo vindt Visser. ‘Heer, geef ik naar vermogen of een fooi?’, houdt de voorganger de gemeenteleden niet veel later nog een keer voor. Niets menselijks is de volle evangelist blijkbaar vreemd.

Doop in de heilige geest
De evangelisten, ook wel pinksterchristenen genoemd, vinden hun oorsprong in de jaren vijftig. Evangelist Thomas Lee Osborn (1923-2013) wist toen soms wel honderdduizenden gelovigen op de been te krijgen voor lezingen of genezingscampagnes. Vooral het idee van een persoonlijke en emotionele relatie met God raakte een snaar bij veel mensen uit die tijd. ‘De Osborn-campagne heeft een verandering in het denken van pinksterchristenen bewerkstelligd’, vindt ook Visser.

Wat zijn gemeente vooral onderscheidt van traditionele protestantse kerken is het doopritueel. Waar de meeste christenen hun kinderen dopen als baby gebeurt dat bij de Volle Evangelie Gemeente Immanuël op volwassen leeftijd. Volgens Visser lopen ze daarmee in de voetsporen van Jezus, die zelf op dertigjarige leeftijd gedoopt zou zijn. ‘Doop is in de Bijbel verbonden met geloof en een kindje kan nog niet zelf een keuze maken.’ Anders is ook dat mensen daarbij in de ‘Heilige Geest’ worden gedoopt. Dat houdt in dat niet alleen de christen zich met God verenigt, maar dat andersom God zijn geest laat neerdalen op de pas gedoopte volgeling.

Volgers van volle evangeliegemeenten geloven dat dit neerdalen van de geest bovennatuurlijke gaven met zich meebrengt. Zo zouden mensen waarop de geest van God is neergedaald in staat zijn klanktaal te spreken. ‘Een taal die voor mensen klinkt als een hoop nietszeggend gebrabbel, maar wel door God begrepen wordt. Je krijgt dan de mogelijkheid om de diepste gedachten in je hart in de meest intense aanbidding naar God toe uit te spreken in een taal die hij begrijpt’, vertelt Visser, die later ook de vergelijking maakt met communicatie binnen een huwelijk. Woorden schieten volgens de voorganger namelijk tekort om de pure liefde aan een partner te uiten. ‘Als ik mij volledig concentreer op mijn God en mijn vader dan zegt de Bijbel: Als je God om een brood vraagt, dan geeft hij je geen steen.’

Persoonlijk relatie met God
Wat keer op keer terugkomt in het gesprek met Visser is zijn geloof in een persoonlijke band met de almachtige en de doorontwikkeling daarvan. ‘God wil met ons huwen’, gooit hij er halverwege het interview uit. ‘Het idee daarbij is dat God in den beginne alleen was en uit verlangen naar een partner de mens creëerde. Daarbij is het uiteindelijke doel dat de mensheid zich blijft ontwikkelen tot die door God tot zich genomen kan worden. De innerlijke mens leeft dan ook al samen met Jezus in hemelse sferen, al ligt nog steeds een immense taak in het verschiet. Een pottenbakker kan een prachtig potje bakken, maar er blijft een verschil tussen maker en potje. God is de onveranderlijke, maar in alles wat hij geschapen heeft zie je leven, groei en ontwikkeling en dat gaat ook in de hemel door.’

Eén van deze veranderingen op aarde is volgens Visser de manier van evangeliseren. Zo gingen pinksterchristenen in de jaren zestig en zeventig nog regelmatig de straat op. ‘Het is een gebruik uit die tijd die toen best vruchten opbracht, maar nu niet meer. We willen effectief zijn.’ Tegenwoordig zoekt de gemeente dan ook nieuwe bekeerlingen via het internet en door het goede voorbeeld te geven. ‘Als mensen mij ontmoeten mogen ze iets van mij herkennen van Jezus Christus, in die zin evangeliseer ik.’

Kwade geesten
‘Waar God bij volle evangelisten een duidelijke invloed heeft op het wereldlijke domein zijn er ook kwade geesten. Het duidelijkste bewijs daarvan is te zien aan de verdeeldheid binnen de christelijke kerk. Bij elk ‘ja’ richting Jezus klinkt er ook een ‘nee’ van een vijand die je daarvan af wilt houden’, vertelt Visser. Binnen evangelische gemeenten zorgt dat volgens de voorganger voor veel starheid, iets dat vooral Christa Visser aan het hart gaat: ‘Ook in onze kringen zijn er verschillen in geslopen door de jaren heen. Het is dan ook goed om landelijk bij elkaar te komen met de vraag of de heer ons weer één wilt maken.’

Zelf neemt Volle Evangelie Gemeente Immanuël overigens ook een unieke positie in, blijkt even later. Zo wordt Jezus niet gezien als God, maar als een mens verwekt door God. De vergelijking met Jehova-getuigen, die Jezus eveneens als mens zien, gaat volgens Christa Visser daarentegen niet op. Zijn verwerking door God maakt hem volgens volle evangelisten toch anders dan andere mensen. ‘Jezus is al onze aanbidding waard.’

Een andere groep waar de Vissers niet mee vergeleken wensen te worden is de Toronto Blessing. Hoewel deze opwekkingsbeweging ook geesten uitdrijft en praat in klanken, houdt de vergelijking daar volgens hen op. Vooral het letterlijk slaan van mensen om kwade krachten te verdrijven gaat het voorgangersechtpaar veel te ver. ‘God richt mensen op en gooit ze niet tegen de grond’, vindt Visser, die daar meteen haastig aan toevoegt verder geen oordeel te willen vellen over deze opwekkingsbeweging. Het uitdrijven van geesten gaat er volgens de Vissers een stuk rustiger aan toe in hun gemeente. De demonische schim in iemand wordt gemaand het lichaam te verlaten en daar blijft het bij. Beelden zoals die uit de film The exorcist (1973) komen bij de Volle Evangelie Gemeente Immanuël niet voor. ‘Dat heeft niets met liefde te maken.’

Op de vraag hoe men kan weten of iemand geen psychologische aandoening heeft komt meteen een wedervraag van mevrouw Visser. ‘Maar is dat geen gevolg van…? Waar komen deze problemen oorspronkelijk vandaan?’ Wel maakt mevrouw Visser een uitzondering voor mensen die een hersenbeschadiging hebben opgelopen. In dat geval is het afwijkende gedrag te danken aan beschadigd hersenweefsel. Zelf zou ze overigens ook een medisch wonder hebben meegemaakt in 1979. ‘Ik had tweeënveertig graden koorts, een bloedvergiftiging en artsen dachten dat ik zou sterven. Een gebed met de voorganger van mijn gemeente gooide die verwachting echter in het water. Vanaf dat moment was ik direct genezen. In mijn medische dossier staat ook dat ik op bovennatuurlijke wijze genezen ben en dat vind ik heel bijzonder.’

Geen strenge gemeente
De voorganger en zijn vrouw vinden zichzelf geen strenge gemeente. Er zou geen onderlinge controle zijn. De Bijbel zou geen geboden opleggen, maar richtlijnen en adviezen geven. De Vissers hebben het dan ook liever over het juiste voorbeeld geven en wijzen op de juiste weg. Hoe dwingend deze aanwijzingen zijn blijft daarentegen ietwat onduidelijk. Zo heeft de kerk geen zwarte lijst met duivelse muziek, maar worden er wel gesprekken gevoerd met kinderen en jeugd daarover. Relaties tussen mensen van verschillende kerken worden niet verboden. Christa Visser vraagt zich wel openlijk af hoe vruchtbaar zo’n verbinding kan zijn. ‘Verenging van alle christelijke kerken wordt als ideaal gezien, maar interkerkelijke diensten krijgen het stempel ‘oppervlakkig’.’

Toch zit er achter dit fundamentalisme een duidelijk verschil met zwarte kousenkerken. Waar strenggereformeerden vooral lijken te geloven uit angst om de boot niet te missen, klinkt er bij de volle evangelisten vooral een verlangen. Een wens om zichzelf en anderen door te ontwikkelen naar een goddelijk niveau. Of zoals Visser het zelf verwoord: ‘We groeien nu innerlijk samen met Christus, dat is de bedoeling van Jezus. We willen daarin thuisraken en we zoeken naar het meerdere. Het evangelie is nog geen afgerond geheel.’

Etnische profilering van verwarde personen

0

De man die onlangs in Den Haag een aantal mensen met een mes aanviel was vanwege ‘verward gedrag’ bij de politie bekend. Toch wordt hij verder onderzocht. Getuigen van het incident zouden hem ‘God is groot’ in het Arabisch hebben horen roepen. Ook zou hij geprobeerd hebben iemand met het mes de keel door te snijden. Het incident vond plaats op de grens van het Laakkwartier en de Schilderswijk. ‘Twee probleemwijken zullen we maar zeggen’, aldus een journalist. Allemaal dus ‘indirect bewijs’, zoals dat technisch heet, of eigenlijk gewoon ongefundeerde speculatie.

Op het moment dat ik deze column schrijf loopt het onderzoek nog, dus we weten nog niets met zekerheid, alleen dat de dader een Syrische vluchteling is met een verblijfsstatus. Alle reden zou ik zeggen om voorzichtig te zijn met conclusies over motieven. Maar niets van dat alles op sociale media en in de pers. ‘Een Syriër? Oké, hou maar op, we weten genoeg, die moet terroristische motieven hebben.’

Terwijl op sociale media een ware storm woedde, werd in talkshows en actualiteitenprogramma’s beschaafd gespeculeerd over het incident en de betekenis ervan. Maar ook daar was de teneur eigenlijk dezelfde als op sociale media. Hoe kunnen we van dit incident linksom of rechtsom toch een terroristische aanslag maken? Is niet elke terrorist een verwarde geest? Is niet elke gelovige eigenlijk de weg kwijt? Een man die verward is en mensen met een mes aanvalt, en ook nog uit Syrië afkomstig is, is kennelijk op voorhand politiek of religieus gemotiveerd en dus gevaarlijk. Dat heet ‘etnische profilering’.

Er kleven twee levensgrote problemen aan deze redenering. Om te beginnen de racistische ondertoon. Als je als witte autochtone Nederlander dood en verderf zaait, dan moet je het wel van de daken schreeuwen dat je politieke motieven had, maar als je Syriër bent dan zullen anderen die motieven wel voor je invullen. Hoef je niets voor te doen. Alleen maar Syriër zijn of Marokkaan. Neem de man die in juni vorig jaar op Amsterdam Centraal Station op mensen inreed, omdat hij onwel werd. Zelfs toen duidelijk werd dat de man (een Marokkaan die diabetes had en vanwege de vasten wellicht onwel was geworden) geen enkel motief had voor zijn daad, werd op sociale media gesuggereerd dat de politiek bewust de feiten probeert te verdoezelen. Schrijver Leon de Winter, die geen gelegenheid voorbij laat gaan om haat tegen moslims aan te wakkeren, noemde het ‘zelfbedrog’.

Het tweede probleem is de onvermijdelijke nasleep van zoiets als het steekincident in Den Haag. Als onomstotelijk wordt aangetoond dat het bij de aanval in Den Haag om een verwarde geest ging en er geen enkele aanleiding is aan te nemen dat er meer aan de hand was, dan zijn er twee scenario’s denkbaar. De ene is dat de Leon de Winters van deze wereld menen dat we hier andermaal door de autoriteiten bedonderd worden en dat ‘feiten’ onder de tafel worden geveegd. Het andere scenario is nog kwalijker, namelijk dat de discussie als een nachtkaars uitgaat. Iedereen gaat over tot de orde van de dag. Dat zagen we ook toen zes jaar geleden bleek dat de dader van de moord en verkrachting van Marianne Vaatstra in 1999 een uit de klei getrokken Friese boer bleek te zijn en niet zoals direct werd aangenomen een bewoner van het nabij gelegen asielzoekerscentrum. Heel snel na de veroordeling van dader doofde de discussie uit, want het ‘het was toch onbegrijpelijk dat zo’n liefhebbende vader zulke dingen doet’. Het ging niet om waarheidsvinding en om verantwoordelijkheid voor het trekken van ongefundeerde conclusies. De moord was een gelegenheid bij uitstek om nog maar eens duidelijk te maken dat die asielzoekers een gevaar vormen.

Ook als straks blijkt dat het inderdaad om een verward persoon gaat en niets meer, dan heeft de geruchtenmachine zijn schadelijke werk al gedaan. Door alleen al te suggereren dat het misschien, wellicht, eventueel iets met religieuze motieven te maken zou kunnen hebben en het t-woord valt, dan krijgt zo’n discussie een totaal andere wending. Het vergoot de diepe kloof die er in de samenleving al bestaat. Het zet zaken onnodig op scherp en drijft bevolkingsgroepen uit elkaar. Zoiets zou enigszins voorkomen kunnen worden wanneer, als het niet om een daad van terrorisme ging, ook een discussie zou worden gevoerd. Een discussie over zelfreflectie en zorgvuldigheid en over de vraag hoe schadelijk dit soort stemmingmakerij is en hoe we ook door zulke trieste gebeurtenissen dichter tot elkaar kunnen komen.

Xenofobie is niet selectief

0

In zijn NRC-column van 1 mei kaartte Paul Scheffer het opkomend ‘hedendaags antisemitisme’ aan. Daarmee doelde hij op uitingen van antisemitisme onder moslimmigranten en hun nakomelingen in Europese landen en verwees daarbij onder meer naar de schokkende moord op de vijfentachtigjarige Mireille Knol in haar Parijse flat. Knol, die de Holocaust overleefde, werd afgelopen maart op gruwelijke wijze vermoord door twee jonge mannen met een crimineel verleden, onder wie haar buurman, die haar woning vervolgens in brand staken. Omdat beide mannen nakomelingen zijn van migranten uit islamitische landen, verklaarde Justitie al snel dat het motief voortkwam uit antisemitisme. Hoewel het laatste woord daarover nog niet is gezegd, lijkt antisemitisme zeker een rol te hebben gespeeld. Mogelijk zijn de daders geïnspireerd door andere moorden op Joden voortkomend uit extremistisch islamitisch terrorisme.

Scheffer verbindt de moord vervolgens met de bevindingen van een bekend Amerikaans onderzoeksbureau, Pew Research Center, waaruit blijkt dat in islamitische landen – wanneer gevraagd naar hun opinie over Joden – velen een ongunstig beeld blijken te koesteren. In Turkije geldt dat voor vierenveertig procent van de ondervraagden en in Marokko is dat zelfs achtenzeventig procent. Daaruit leidt Scheffer af dat het nieuwe antisemitisme (onder moslims) door migratie naar West-Europa wordt geïmporteerd en dat het dus niets te maken heeft met de gemarginaliseerde positie van veel van hun kinderen alhier. Die conclusie zou worden ondersteund door een onderzoek van Ruud Koopmans uit 2008, waaruit blijkt dat veertig procent van de moslims in Nederland Joden wantrouwen. En daar komt nog bij dat antisemitisch gedachtegoed via salafistische stromingen in Nederland wordt geïmporteerd.

Tot zover Scheffer. Hoewel de relatie tussen salafisme minder eenduidig is dan hij laat voorkomen en er op het onderzoek van Koopmans door collega’s stevige kritiek is geuit, blijft het een feit dat antisemitisme onder een deel van de migranten uit islamitische landen, vooral onder hun nakomelingen, een zorgelijk fenomeen is. Zoals Annemarike Stremmelaar en ik onlangs in onze studie over de relatie migratie en antisemitisme, onderdeel van een Europees onderzoek gecoördineerd door het Pears Institute for the Study of Antisemitism, ook vaststelden.

Het probleem met Scheffers analyse is echter zijn eenzijdigheid, gebrek aan een bredere context en de onuitgesproken suggestie dat antisemitisme tegenwoordig een importfenomeen is, verbonden aan migratie, en het inheemse klassieke antisemitisme er nauwelijks meer toe doet.

Als hij zich in de recente rapporten van het Pears Institute had verdiept, dan zou hij wellicht tot een andere conclusie zijn gekomen. Zo blijkt om te beginnen dat in alle landen in de afgelopen twintig jaar het aantal antisemitische incidenten juist sterk is gedaald en waar het gaat om de betrokkenheid van tweede generatie jongeren met een Marokkaanse, Turkse of Algerijnse achtergrond hun antisemitisme nauw is verbonden met het Israëlisch-Palestijns conflict en niet zozeer met moslimfundamentalisme. Vooral tijdens de Tweede Intifada (2000-2005) werden Joden in West-Europa op straat regelmatig uitgescholden en aangevallen, ook in Amsterdam, waarbij zij over één kam werden geschoren met de politiek van de Israëlische staat.

In Nederland maakten voornamelijk zonen van Marokkaanse gastarbeiders zich aan dit antisemitisme schuldig en nauwelijks de generatie van de ‘gastarbeiders’ uit Turkije en Marokko zelf. Niet zo vreemd wanneer we bedenken dat antisemitisme in Marokko in de jaren zestig een marginaal fenomeen was. Maar ook de vluchtelingen uit het Midden-Oosten en de Hoorn van Afrika (Irak, Iran, Afghanistan, Somalië) die gedurende de jaren negentig in groten getale naar Nederland kwamen, waren niet of nauwelijks betrokken bij antisemitische incidenten. Hetzelfde geldt voor de recente vluchtelingen uit dezelfde herkomstgebieden. Op enkele uitzonderingen na – zoals de Syrisch-Palestijnse asielzoeker die de ruiten stuksloeg van het Joodse restaurant Hacarmel aan de Amstelveense weg, mogelijk omdat de Israëlische vlag zijn woede wekte – zijn zij nauwelijks betrokken bij antisemitische incidenten. Er mag in die landen van herkomst dan negatief over Joden worden gedacht, dat vertaalt zich blijkbaar niet automatisch in antisemitisch gedrag in de Europese landen waar zij zich vestigen. Scheffers suggestie van import via immigratie berust dan ook op een zeer wankele basis.

Daar komt bij dat het inheemse, klassieke antisemitisme nog steeds springlevend is, vooral in extreemrechtse kringen, maar ook bij links, waar de grens tussen de Joden en de Israëlische politiek niet altijd even duidelijk wordt getrokken. Zeker in Oost-Europa is er sprake van een oplevend antisemitisme waarbij antisemitische complottheorieën – zoals dat de Joden (met George Soros als kwade genius achter de schermen) stiekem miljoenen moslims Europa zouden binnensluizen om ‘onze’ beschaving te vernietigen – gretig aftrek vinden. Inmiddels is dat klassiek antisemitisme ook gemeengoed geworden binnen extreemrechts in West-Europa, waar het een onzalige verbintenis is aangegaan met ideeën over ‘omvolking’ waar politici als Thierry Baudet het idee dat massa-immigratie een existentieel probleem vormt met graagte uitventen. Vooral binnen extreemrechtse stromingen in Duitsland, dat verantwoordelijk is voor een aanzienlijk deel van de incidenten, en aanhangers van het Front National in Frankrijk, is de grens tussen antisemitisme en islamofobie erg dun.

Willen we het hedendaagse antisemitisme echt begrijpen, dan zullen we de fixatie op moslims dan ook moeten laten varen en ons realiseren dat het onderdeel is van een algemene golf van xenofobie, waarbij zowel Joden, moslims, maar ook homoseksuelen, Roma en immigranten in het algemeen, zich zien geconfronteerd. Of, zoals de directeur van het Museum voor de Geschiedenis van Poolse Joden, Dariusz Stola, het onlangs zo kernachtig uitdrukte in The Economist: ‘Xenofobie is niet selectief.’

‘Samenspanning tussen media, politici en oligarchen is wijdverbreid’

0
‘Peevski is één van de belangrijkste gereedschappen van de Bulgaarse politieke maffia om Bulgaarse bedrijven af te persen.’

Hij was vroeger staatssecretaris en even baas van de geheime dienst, nu bezit hij radio- en tv-zenders, kranten en tijdschriften die hij inzet om zijn tegenstanders zwart te maken. Hij zit in de politiek, is puissant rijk en geldt als één van de machtigste Bulgaren. In zijn universum bestaat geen grens meer tussen boven- en onderwereld. Een profiel van Deljan Peevski, Bulgaars mediamagnaat en voor de meeste Bulgaren de vleesgeworden corruptie.

Geen beter moment om een oligarch naar zijn mening te vragen dan wanneer hij naar het buitenland gevlucht is. Het spel om de macht heeft hij verloren, maar hij zit nog vol rancune – een uitgelezen kans om eens vriendelijk te informeren naar zijn voormalige compagnons. Het is dan ook in buurland Servië waar de Bulgaarse ex-oligarch Tzvetan Vasilev, in eigen land gezocht wegens verduistering, zijn woede over zijn voormalige maatje en mediamagnaat Deljan Peevski de vrije loop laat. ‘Peevski is één van de belangrijkste gereedschappen van de Bulgaarse politieke maffia om Bulgaarse bedrijven af te persen. Hij is het zichtbare deel van een nogal grote ijsberg van corruptie’, aldus Vasilev tegen zakenblad Forbes.

De woede-uitbarsting van Vasilev werd eind vorige maand even extra relevant. Bulgarije heeft de minst vrije pers van de Europese Unie, zo blijkt uit een recent rapport over persvrijheid wereldwijd van Reporters Without Borders, een internationale niet-gouvernementele organisatie die onderzoek doet naar persvrijheid. Volgens het rapport staat Bulgarije op de wereldranglijst op de honderelfde plek. Twaalf jaar geleden stond het land nog zesendertigste. Extra pijnlijk is dat Bulgarije ook nog eens de minst vrije pers van heel de Balkan heeft. Landen zoals Macedonië en Montenegro hebben hun persvrijheid volgens de ngo beter voor elkaar dan EU-lid Bulgarije.

In zijn rapport maakt Reporters Without Borders in het bijzonder melding van de buitensporige hoeveelheid mediamacht die één Bulgaar naar zich toe heeft weten te trekken, de door Vasilev zo gehate Peevski. ‘Samenspanning tussen media, politici en oligarchen is wijdverbreid. De meest beruchte belichaming van deze stand van zaken is Peevski’, aldus de ngo. De mediamagnaat bezit een aantal radio- en tv-zenders. In de wereld van kranten en tijdschriften is zijn macht het grootst. Volgens Reporters Without Borders controleert de mediamagnaat maar liefst tachtig procent van alle Bulgaarse gedrukte media.

Zijn imperium heeft Peevski grotendeels te danken aan de connecties van zijn moeder Irina Krasteva, voormalig hoofd van de Bulgaarse nationale lotto. Officieel staat niet Peevski aan het hoofd van de Nieuwe Bulgaarse Media Groep (NBMG), maar Krasteva. Peevski’s moeder kocht vanaf 2007 Bulgaarse kranten en televisiezenders op. Peevski had destijds iets anders te doen. Hij was op zijn vijfentwintigste staatssecretaris geworden, op het ministerie van Noodsituaties, daarbij vermoedelijk geholpen door connecties van zijn moeder. Ook vandaag de dag is Peevski politiek actief, hij zit in het parlement voor oppositiepartij Beweging voor Rechten en Vrijheden.

‘De verworven macht gebruiken Peevski en zijn moeder op hun beurt om de Bulgaarse politieke elite een handje te helpen’, zegt Stojana Georgieva, oprichter en hoofdredacteur van nieuwswebsite Mediapool, tegen de Kanttekening. ‘Peevski’s media brengen tegenstanders in diskrediet, voeren campagne voor hem en negeren bepaalde onderwerpen. In het meest verontrustende geval is het keiharde propaganda tegen noodzakelijke hervormingen, omdat die niet in het belang van de oligarchen zijn.’

Journalisten die zich niet aan de heersende normen houden worden gecorrigeerd. In een peiling van de Vereniging van Europese Journalisten verklaarde negentig procent van de Bulgaarse journalisten dat er van hogerhand frequent in hun werk wordt ingegrepen. Kritische stukken worden dan aangepast of uit de krant geweerd.

De concentratie van macht rond één persoon was voor Georgieva en een aantal andere onafhankelijke Bulgaarse media aanleiding om vorig jaar in Brussel te protesteren tegen het ‘quasi-monopolie’ van Peevski. Het is moeilijk om de omvang van Peevski’s imperium goed in kaart te brengen. Zeker is dat hij zes kranten heeft, maar het is een publiek Bulgaars geheim dat zijn invloed veel verder reikt. Peevski zou onder meer de baas zijn over de distributie van Bulgaarse kranten, maar ook actief zijn in bijvoorbeeld de bouw. Ook was hij lange tijd de baas bij Bulgartabac, wat hem een verbod opleverde om Turkije te betreden – dat land ziet hem als sigarettensmokkelaar. ‘Bulgarije mist transparantie als het gaat om het eigendom van bedrijven. Het is eenvoudig om te verbergen wie ergens de baas is, via offshorebedrijven of door het aanstellen stromannen. Op die manier kan Peevski claimen dat hij helemaal geen monopolie heeft’, zegt Georgieva.

Dat is precies wat Peevski’s media over de protesten in Brussel schreven. Het weekblad Europost beschuldigde de demonstrerende media in een redactioneel commentaar van ‘goedkope manipulatie’ om ‘het fiasco’ van de protesten te verhullen. De protesterende media zelf betitelden Europost als ‘nepnieuwsfabriek’. Peevski heeft helemaal geen monopolie in de media volgens hen, kijk maar in de officiële bedrijfsregisters.

Ook buiten de directe invloedssfeer van Peevski houden media rekening met de wensen van de Bulgaarse overheid. Nova en bTV, de twee grote televisienetwerken met een buitenlandse eigenaar, willen volgens Georgieva niet uitgeroepen worden tot vijand van de staat. ‘Dus behandelen ze belangrijke onderwerpen oppervlakkig of alleen vroeg in de ochtend, als mensen hun kinderen naar school brengen.’

De reden dat veel onafhankelijke media de kliek rond Peevski te vriend willen houden is simpel: ze zijn afhankelijk van de Bulgaarse overheid voor inkomsten. Betalende nieuwsconsumenten zijn er te weinig in Bulgarije. De Bulgaarse advertentiemarkt stelt mede door de hoge concurrentie en de economische crisis niet zo veel voor. Grootste adverteerders zijn de Bulgaarse staatsbedrijven, volgens een analyse van weekblad Capital. Europese fondsen voor de journalistiek zijn er wel, maar het is de Bulgaarse staat die het EU-geld verdeelt. Andere inkomstenbronnen zijn het verkopen van ‘content’ of, tot voor kort, het lenen van geld bij de bankroete bank van Vasilev.

Hoe Georgieva haar journalistieke ethiek te midden van die marktomstandigheden overeind houdt? ‘Wij krijgen geld van de America for Bulgaria Foundation. Als zij ons niet zouden steunen, zou ik niet weten wie ik zou moeten bellen.’

Kan het gebrek aan persvrijheid de Bulgaren zelf dan helemaal niets schelen? Eén keer werd Peevski’s machtsconcentratie de inwoners van het land te gortig. In 2013 werd de mediamagnaat door een nieuw aangetreden regering benoemd tot hoofd van de geheime dienst, tot woede van de Bulgaren. Het was het startschot voor maandenlange protesten tegen de regering, die doorgingen nadat Peevski zijn nieuwe functie had opgegeven. Iets meer dan een jaar later trad de regering af.

Sindsdien is Peevski in Bulgarije het symbool voor alles wat walmt naar corruptie en machtsverstrengeling. Begin dit jaar beschuldigden president Roumen Radev en premier Bojko Borissov, afkomstig van verschillende partijen, elkaar publiekelijk van banden met Peevski. Het was een schijngevecht, achter de schermen hebben ze zijn kranten en tv-zenders allebei nodig.

Opvallend is dat de mediamagnaat tegenwoordig voorzichtig terugtrekkende bewegingen maakt. Naar eigen zeggen wil hij niet langer initiatieven ontplooien in Bulgarije door de ‘lastercampagne’ tegen hem. Een Iers bedrijf nam de NBMG in 2014 over, maar achter de schermen zouden Peevski en zijn moeder nog aan de touwtjes trekken. Een soortgelijk bericht deed vorige maand de ronde. Peevski zou vijftig procent van de aandelen van zijn kranten overdoen aan een filmproducent. Of het bericht grote of helemaal geen consequenties heeft voor het medialandschap in Bulgarije is lastig te zeggen. Georgieva vermoedt dat het een nieuwe schijnbeweging is. ’Misschien is het een manier voor het filmbedrijf om dichter bij de elite te komen en zo minder belasting te betalen. Of misschien wil Peevski zijn imago verbeteren’, oppert ze. De mediamagnaat zelf geeft geen commentaar.

Leven onder de Rode Khmer

0
‘Of de Rode Khmer-tijd uiteindelijk goed of slecht was, dat weet ik niet, maar ik weet wel dat het leven vroeger een stuk eenvoudiger was.’ 

Ontruiming van de steden en collectieve verhuizing naar het platteland om daar als dwangarbeider rijst te verbouwen. Afschaffing van geld, familie, woorden die individualiteit uitrukken. Executies, foltering, hongersnood en verdwijning. Het leven van een Cambodjaan onder het bewind va de Rode Khmer anno 1975. Een nachtmerrie. Toch kijken sommige Cambodjanen met opmerkelijke mildheid terug op de horror van Pol Pot (1925-1998). Veertig jaar na dato doet onze correspondent Tieme Hermans verslag vanuit Cambodja.

Vanuit het rijstveld zagen de boeren een hoge muur die verrees rond de plek waar vroeger een meertje lag. Ze zagen niet wat er achter die muur gebeurde en hoorden slechts nationalistische muziek uit de luidsprekers schallen. Wat muziek en de muur moesten verhullen was dat het vroegere meertje in een executieplaats annex massagraf was veranderd waar duizenden landgenoten omgebracht werden. Mannen, vrouwen en kinderen, tot volksvijand bestempeld en op beestachtige wijze omgebracht.

Dit jaar is het precies veertig jaar geleden dat het Vietnamese leger Cambodja binnenviel en het land bevrijdde uit de ijzeren greep van de ultra-maoïstische Rode Khmer. Overal in Cambodja zijn de sporen nog te zien van de allesverwoestende genocide die het regime van Pot pleegde, toch kijken niet alle Cambodjanen met donkere blik terug op deze jaren.

De machtsovername van Pot in het door oorlog verscheurde Cambodja van 1975 was het startsein voor een bizar communistisch experiment. De verwezenlijking van een utopie die zijn wortels had in de communistische ideeën van Mao Zedong (1893-1976). Cambodja moest een enorm boerencollectief worden en de grootste rijstproducent ter wereld, geleid door boeren en met niets anders dan boeren. Na de machtsovername schafte Pot het geld af, verbrak hij vrijwel alle betrekkingen met het buitenland, sloot hij scholen, postkantoren, tempels en ziekenhuizen en evacueerde hij de gehele bevolking onder dwang uit de steden. De hoofdstad Phnom Penh veranderde in een spookstad en in lange colonnes werden haar bewoners op vaak dodelijke marsen naar werkkampen en collectieve boerderijen op het platteland gestuurd. Iedereen, inclusief zieken, mensen met een beperking en jonge kinderen werd de rijstvelden in gedreven om zich daar twaalf tot vijftien uur per dag kapot te werken. Wie zich verzette of niet mee kon komen werd ter plekke geëxecuteerd. Datzelfde gold ook voor wie als klassenvijand werd aangemerkt. En dat waren er heel wat – ambtenaren en militairen van de verdreven regering Lon Nol, geestelijken, de intelligentsia. Kunnen lezen en schrijven was een gevaarlijke vaardigheid, zelfs het dragen van een bril kon een doodvonnis betekenen.

‘Als je wilt vissen, moet je eerst het water zuiveren’, zei één van de Rode Khmer-leiders Khieu Samphan (1931-) tegen zijn volgelingen. De eenenzestigjarige boer Kosal is voormalig lid van de Rode Khmer en begrijpt wel waarom het regime de samenleving moest zuiveren voordat ze echt resultaat kon boeken. ‘Ik moet ook mijn rijstveld omspitten en ongewenste elementen verwijderen. De vraag is alleen: hoe ver wil je gaan?’ Op de vraag of Kosal wist wat er gebeurde met deze die ongewenste elementen, kijkt hij wat stil voor zich uit en zucht. ‘We wisten niets, maar vermoedden het.’

In slechts drie jaar, acht maanden en twintig dagen kwam naar schatting ruim een kwart van de circa acht miljoen Cambodjanen om het leven door ondervoeding, ziekte of executie in één van de zogenaamde killing fields. Deze ‘moordvelden’ waren vaak niet meer dan een ommuurd stuk land of een open plek in de jungle waar vijanden van het regime werden omgebracht. In Choeung Ek, één van de talloze kampen, werden in deze periode naar schatting circa zeventienduizend gevangenen uit de hoofdstad Phnom Penh geëxecuteerd. Om kogels uit te sparen gebruikte de Rode Khmer alles wat ze maar om handen had zoals schoffels, knuppels en zelfs gekartelde palmbladeren waarmee slachtoffers de keel mee werd doorgesneden.

Ook in Anlong Veng, gelegen in een bergachtig gebied aan de Thaise grens, vonden massamoorden plaats, ondanks dat de steun voor de Rode Khmer hier groot was. Het was in deze afgelegen en moeilijk toegankelijke regio waar de guerrilla’s al in begin jaren zeventig hun basis hadden en de dienst uitmaakten. En ook hier, in de jungle niet ver buiten het stadje, ligt een killing field waar naar schatting circa drieduizend mensen zijn omgebracht.

De vierenveertigjarige Sokoeun geeft les op de middelbare school van Anlong Veng. Hij legt uit dat toen de Vietnamezen in 1978 het land binnenvielen om de Rode Khmer te verjagen, veel leiders van het regime zich als guerrilla’s in deze dunbevolkte, dicht begroeide en bergachtige regio vestigden. ‘De Vietnamezen hadden het gebied echter nooit echt onder controle en toen zij hun troepen in 1989 terugtrokken en het land overdroegen aan de nieuwe regering van Hun Sen, bleef de Rode Khmer hier de lakens uitdelen.’ Het bewind van de Rode Khmer in Anlong Veng duurde voort tot de partij in 1997 uiteenviel en Pot in 1998 onder verdachte omstandigheden stierf.

Volgens Sokoeun deed de Rode Khmer goede dingen voor de boeren zoals het graven van irrigatiekanalen. ‘Maar… werd je bestempeld als ongewenst element, dan belandde je daar. Ook in Anlong Veng leefden mensen in angst’, zegt hij, wijzend in de richting van de dichte jungle.

‘De dag dat de soldaten van de Rode Khmer kwamen, was iedereen bang’, vertelt de zeventigjarige tuinman Chanthou uit een dorpje vlak buiten Anlong Veng. ‘Lokale vrijwilligers, gewoon jongens uit de buurt, kwamen gewapend langs de deur om al ons kookgerei in beslag te nemen. Vanaf die dag bepaalden zij wanneer, wat en vooral hoeveel we te eten kregen in gemeenschappelijke gaarkeukens.’ Om aan wapens te komen, verkocht de Rode Khmer zoveel mogelijk rijst uit de landbouwcollectieven aan China. Ten koste van de voedselvoorziening voor de bevolking. Boeren kregen dagelijks vaak niet meer dan twee kleine kommetjes waterige rijstpap. Wat natuurlijk volstrekt ontoereikend was voor mensen die van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat op het land werkten. ‘Wij hadden gelukkig nog een paar bananenbomen en wat groenten die we naast ons huis verbouwden,’ legt Chanthou uit. ‘Maar de stadsmensen hadden het pas echt zwaar. Zij kwamen in een lange stoet vanuit de steden naar de dorpen gelopen en werden van de ene op de andere dag gedwongen om op het land te werken. Als ze moe waren, werden ze geslagen en veel ervan werkten letterlijk tot ze erbij neervielen.’ De lokale vrijwilligers kregen het recht om vijanden van de Rode Khmer te doden. ‘Ze konden je al doden als je te moe was om te werken, een bril droeg of een banaan plukte voor je hongerige kind.’

Chanthou en zijn familie zeggen er vrij goed vanaf te zijn gekomen omdat ze al op het platteland woonden en gewend waren aan het zware werk. Ook werden boeren vaak beter behandeld dan de dwangarbeiders uit de stad, omdat zij al voldeden aan het klasseloze ideaal van Pot waarin iedereen boer was. Toch werden ook de boeren in Anlong Veng gedwongen in een collectief te wonen, werden traditionele familiebanden verboden en leefden ze in de permanente angst om van de ene op de andere dag te verdwijnen.

De drieënvijftigjarige Taing is rijstboer. Hij gelooft dat Pot in wezen niet zo slecht was. ‘Hij zorgde goed voor de boeren en had een hele eerlijke maatschappij voor ogen, maar zijn plannen werden gedwarsboomd door de KGB, de CIA en de Vietnamezen, die allemaal streden om invloed over Cambodja.’ Taing vertelt dat de leiders van de Rode Khmer paranoïde werden en ze niet meer wisten wie ze konden vertrouwen, waardoor hun zuiveringsacties steeds agressiever en willekeuriger werden. ‘Het water bleef troebel en de Rode Khmer zag steeds meer vijanden. Aan deze paranoia ging de staat ten onder.’

Taings vader werd op jonge leeftijd uit eigen overtuiging lid van de Rode Khmer, maar over wat hij precies in die duistere jaren deed werd nooit gepraat. ‘Dat is iets Cambodjaans. Ik weet dat er schaamte is over wat er gebeurd is in die jaren, dus uit respect heb ik hem zijn verhaal mee in het graf laten nemen.’ Wel weet Taing dat zijn vader geen echte communist was en dat de meeste guerrilla’s onopgeleide boerenjongens waren die geen kennis hadden van politiek, maar die wel geloofden in een Cambodja voor de Cambodjanen, gezuiverd van buitenlandse invloeden en geleid door mensen die in ogen van de Rode Khmer een puur en eerlijk leven leiden, de boeren dus.

Net als zijn buren woont Taing in een eenvoudig houten hutje op palen met een golfplaten dak en reclamedoeken als isolatie. Binnen liggen vloermatrasjes, een paar boeken en een oude radio. Onder het huisje wordt gekookt en scharrelen wat kippen rond. In de naastgelegen hutjes liggen mannen in hangmatten te wachten tot de heetste uren van de dag voorbij zijn en kinderen in gescheurde kleren rennen buiten rond. Overal ligt plastic en half verbrand huisafval.

Anlong Veng. Het is niet moeilijk je voor te stellen hoe het er hier enkele decennia geleden uitzag. Net als in de omringende dorpen zijn de meeste huisjes nog altijd gemaakt van hout en golfplaten. In het droge seizoen zijn de straten droog en stoffig, in het regenseizoen verandert alles in een modderpoel. Het Rode Khmer-leger van jonge, ongeschoolde boeren dat destijds uit dit afgelegen oord naar de hoofdstad Phnom Penh reisde, moet zich verbaasd hebben over de weelderige koloniale villa’s, de witte overheidsgebouwen en de luxe restaurants aan de oever van de rivier. En de propaganda geloofd hebben dat de stadse rijkaards armoede en ongelijkheid hadden veroorzaakt en vijanden van het volk waren.

Sinds het verdwijnen van de Rode Khmer is het leven op het platteland er in materieel opzicht zeker op vooruit gegaan. Er is stroom, veel mensen hebben een brommer en verderop staat een dorpskliniek. In het stadje Anlong Veng staat zelfs een ziekenhuis, vind je banken en een casino, iets wat veertig jaar geleden ondenkbaar zou zijn geweest. Volgens Taing gaat de verandering snel. ‘Mensen hebben mooie kleren, een smartphone en denken aan geld. Misschien hebben ze geleerd dat het communisme van Pot niet werkt en proberen ze nu het kapitalisme uit.’ Taing zelf leende geld bij de bank om te investeren in een stal en een paar varkens. Zo hoopt hij extra inkomen te genereren om zijn zoon naar de universiteit te kunnen sturen, want de kans op werk hier in dit gebied is klein. ‘Ik wil niet dat hij rijstboer wordt zoals ik. We hebben slechts anderhalve hectare aan grond, de prijs voor rijst is erg laag en het werk is zwaar.’

De Vietnam-oorlog, de verschrikkingen van Pots revolutie, het corrupte bewind van Hun Sen en de erfenis van geweld en genocide. Het land is niet alleen getraumatiseerd en gedebiliseerd, Cambodja behoort tot één van de armste landen ter wereld. Corruptie tiert er welig en jaarlijks komen nog tientallen mensen om het leven door de vele landmijnen die er liggen of door onontplofte munitie. Anlong Veng is net als voor, tijdens en na de boerenrevolutie van Pot nog steeds één van de armste regio’s van het land. ‘We hebben het net iets minder slecht dan vroeger,’ zegt Taing. ‘Maar nu moeten we ons zorgen maken om ons pensioen, leningen, schoolgeld voor onze kinderen en een nieuwe brommer. Of de Rode Khmer-tijd uiteindelijk goed of slecht was, dat weet ik niet, maar ik weet wel dat het leven vroeger een stuk eenvoudiger was.’

De geschiedenis, dat zijn we zelf

0

Het is alweer ruim een week geleden, Dodenherdenking. En toch wil ik er in mijn column graag nog over schrijven. Als je ziet hoeveel impact de oorlog nog steeds heeft, dan komt het niet aan op een weekje.

Sinds ik lid ben van het Amsterdams Comité 4 en 5 Mei ga ik op de ochtend van 4 mei naar de Oosterbegraafplaats in Amsterdam. Daar vindt altijd een indrukwekkende ceremonie plaats. In een stoet, voorafgegaan door de burgemeester van Amsterdam, lopen we langs gedenktekens die herinneren aan de Tweede Wereldoorlog. Er is een blaaskapel, er zijn militairen aanwezig – uit Nederland en andere landen – en in colonne lopen we een rondje over de begraafplaats, houden halt, zijn stil en leggen bloemen neer. Het aanwezige publiek is wel, zo was me opgevallen, van een zekere leeftijd. Weinig kinderen. Terwijl herdenken volgens mij een zaak van alle leeftijden is. Dus vroeg ik aan mijn mentorklas wie mee wilde naar de herdenking. ‘Iedereen mag mee, maar je moet wel stil zijn.’ Ongeveer acht leerlingen waren geïnteresseerd.

Voor veel mensen in Nederland is Dodenherdenking een totaal vanzelfsprekend iets, maar voor Sya, die uit China komt, is het heel wat minder vanzelfsprekend. Ik denk dat zij, voordat ze drie jaar geleden naar Europa kwam, nog nooit van Hitler had gehoord. De Tweede Wereldoorlog zegt haar niet zo veel. En Osko, die geboren is in Irak, weet heel goed wat oorlog is – want hij is er de oorzaak van dat hij vluchtte – maar met de vervolging van Joden door de nazi’s is hij niet bekend. De naam ‘WERELDoorlog’ is in dat opzicht eigenlijk nogal pretentieus, want in andere delen van de wereld werden weer heel andere ‘wereldoorlogen’ uitgevochten. Maar goed, dat terzijde.

4 mei om tien uur ’s ochtends stond ik met mijn leerlingen in de grote groep bij de ingang van de Oosterbegraafplaats te wachten tot de rondgang zou beginnen. Mijn leerlingen onwennig natuurlijk, ze kenden niemand. We stonden vlak bij waarnemend burgemeester Jozias van Aartsen. Ik had hem nog nooit ontmoet en ik vond het wel een goed moment om mezelf te introduceren. Dus ik stelde me voor. ‘Ik ben Trudy Coenen, ik geef les hier vlakbij, op het Montessori College Oost.’ We schudden elkaar de hand. ‘En ik dacht: het is altijd zo grijs hier, ik neem een paar kinderen mee.’ Mijn kinderen schrokken zich rot door deze onverwachte introductie, zo plotseling oog in oog met de burgemeester en dan ook nog een hand moeten geven. Maar hij bleek niet iemand om bang voor te zijn. ‘Wat goed dat jullie hier zijn’, zei hij. Aangenaam verrast. De kinderen lachten een beetje schaapachtig. Logisch, ze geven niet elke dag de burgemeester een hand.

En toen begon de tocht. De blaaskapel uit Landsmeer voorop, bij elk van de zes gedenkpunten waar we stopten werden bloemen gelegd en waren we even stil. Hoewel die stilte relatief was, want het barst van de vogels op de begraafplaats en die hebben weinig boodschap aan stilte. Het was een gefluit en gekwinkeleer van jewelste. Maar dat had wel wat. Tijdens de stilte bij het laatste gedenkteken, waar de taptoe geblazen werd, was het een wild geklepper van snavels – ik denk lepelaars, maar ik ben geen vogelkenner – maar dat maakte het niet minder indrukwekkend. Ik zag het aan mijn leerlingen die er zelf ook een beetje stil van werden.

Na de herdenking waren er broodjes in de aula. Ik vroeg de kinderen wat ze ervan vonden. ‘Heel indrukwekkend’, zei Latisha. Ontroerd was ze niet. ‘Daarvoor is het toch te ver weg.’ Maar dat de oorlog ruim zeventig jaar na dato nog zo’n impact heeft, dat maakt indruk.

De kracht van herdenken is groot. De saluerende militairen maakten indruk. De blaaskapel en de taptoe maakten indruk. Daarbij aanwezig zijn doet meer dan tien geschiedenislessen in de klas over de Tweede Wereldoorlog, al wil ik het belang van geschiedenisles natuurlijk niet uitvlakken. Maar live de geschiedenis aanschouwen, dat valt eenvoudigweg niet te overtreffen. De oude dame die met betraande ogen bloemen neerlegde bij het monument voor de achttien verzetsstrijders die in 1942 gefusilleerd zijn, maakte duidelijk dat geschiedenis vlakbij is. We voelden het allemaal, de kinderen, ikzelf, de andere aanwezigen. We aanschouwden de geschiedenis en maakten er tegelijkertijd deel van uit.

De namen in deze column zijn gefingeerd.

Moderne goudzoekers in Vietnam

0
In Vietnam kunnen westerlingen goed geld verdienen door Engelse les te geven. Goede beheersing van het Engels is niet eens noodzakelijk. De regel lijkt te zijn: als je maar blank bent. Onze correspondent Tieme Hermans doet verslag vanuit Vietnam.

Wie droomt er niet van? Wonen in een villa, elke dag uit eten, leven in een exotisch land waar het altijd zomer is, op handen gedragen worden en parttime werken voor twintig euro per uur. Moderne goudzoekers uit het Westen komen af op het goud van het Oosten. Geen waardevol edelmetaal, maar een klaslokaal vol studenten.

Steeds meer westerse twintigers en dertigers geven Engelse les in Vietnam. Mede door de snelle economisch groei in het Aziatische land is de vraag naar leraren enorm en zien studenten het Engels als sleutel tot succes. Ook de Vietnamese overheid heeft hoog ingezet en wil dat in 2020 alle schoolverlaters het Engels beheersen op havo-examenniveau. Omdat het gewenste niveau bij lokale docenten echter nog niet aanwezig is, staat de deur naar Vietnam wijd open voor avontuurlijke westerlingen.

Sinds de Vietnamese overheid in 1986 kwam met het Doi Moi-hervormingsprogramma is de economie van het Aziatische land één van de snelst groeiende ter wereld geworden. Met de veerkracht die de Vietnamezen in het bloed zit richt de naoorlogse generatie de ogen op het Westen. Vooral de opkomende middenklasse ziet modern onderwijs als de sleutel tot welvaart voor hun kinderen. Net als in Korea, Japan en China sturen ouders hun kroost naar dure privéscholen, naschoolse klasjes of bijles aan huis om te zorgen dat hun kinderen niet alleen goed, maar zelfs de beste zijn. Vooral het leren van Engels staat hoog op het prioriteitenlijstje, omdat een kans om te studeren en werken in het buitenland voor veel Vietnamezen het summum is van roem en succes. In het familiegeoriënteerde land ligt het hele gezin krom om hun meest begaafde zoon of dochter goed Engels te laten spreken en is de angst dat hij of zij achterblijft ten opzichte van de rest vaak zo groot dat sommige kinderen al vanaf hun eerste levensjaar in Engelse taalklasjes neergezet worden. Overheidsscholen in het socialistische Vietnam hebben de reputatie met gedateerde boeken te werken, overvolle klassen te hebben en een te starre discipline te hanteren. Toch heeft de regering zichzelf als doel gesteld dat in 2020 alle schoolverlaters het Engels moeten beheersen op b1-niveau, te vergelijken met het havo-eindexamenniveau. Dat voornemen heeft onder leraren voor onrust gezorgd omdat zij zelf dit niveau niet hebben. Vooral op het gebied van uitspraak en spreekvaardigheid missen de meeste schooldocenten de benodigde vaardigheden, waardoor dat doel van 2020 moeilijk realiseerbaar is.

‘Excuses voor mijn Engels’, mompelt de achtenveertigjarige docent Engels Binh. Hij legt uit dat toen hij studeerde er maar weinig aan spreekvaardigheid werd gedaan. ‘Met wie moest ik oefenen dan? Niemand sprak Engels in die tijd, daarom richt het taalonderwijs in Vietnam zich vooral op lezen, schrijven en grammatica.’ Volgens Binh missen zelfs jongeren die al tien jaar Engels op de basis- en middelbare school geleerd hebben het niveau om een eenvoudig gesprek met een buitenlander te voeren. ‘Daarbij zijn we een erg verlegen volk’, geeft Binh toe. ‘Als je dan ook nog onzeker bent over je uitspraak en woordgebruik, sla je snel dicht.’

Om te voldoen aan de grote vraag naar competente docenten Engels, worden er sinds enkele jaren westerlingen aangenomen op Vietnamese scholen. Naast Engelse les brengen de buitenlandse docenten een heel nieuwe manier van denken, andere gebruiken en verhalen uit andere landen met zich mee, die door de studenten gretig worden opgepakt. Voor scholen is het dan ook een statussymbool om een westerling in dienst te hebben.

Ondanks de gestage economische groei verdienen Vietnamese leraren nog altijd een salaris waar een Europeaan of Amerikaan niet voor uit zijn bed zou komen. Daarom bieden scholen hun buitenlandse leraren een uurloon tussen de vijftien en vijfentwintig euro per uur, wat een fortuin is in Vietnam. Veel van deze jonge docenten werken parttime en genieten van een luxeleven in het goedkope Aziatische land.

Veel van deze leraren komen in Vietnam terecht tijdens het backpacken, ze zijn aan het eind van hun reis nog niet Azië-moe, maar wel door hun geld heen en zien hun kans schoon om in de exotische sfeer te blijven en tegelijkertijd hun bankrekening te spekken voor een volgende reis of een ticket terug naar huis. Zo kwam de Amerikaanse Kerry (27) na een lange reis door Zuidoost-Azië met haar laatste dollars op zak in Ho Chi Minh-stad aan en wist binnen een week werk te vinden bij een talencentrum. ‘Ik had mijn banksaldo iets te lang genegeerd en kwam er op een Cambodjaans eiland achter dat ik echt bijna blut was. In plaats van mijn familie om geld te vragen, koos ik ervoor het zelf op te lossen en hoorde via andere reizigers van het goede leven in Vietnam.’ Kerry vertelt dat ze het de eerste weken niet gemakkelijk had in een nieuwe grote stad in een vreemd land, maar dat ze binnen een paar weken een eigen kamer, een brommertje (onmisbaar in Vietnam) en voldoende werk had om rond te komen. ‘Nu kan ik elke dag uit eten, heb vrienden gemaakt van over de heel wereld en kan jonge mensen echt helpen om vooruit te komen met hun Engels.’

Andere jongeren nemen een gap year na hun studie voor een unieke ervaring in een ver buitenland of worden aangetrokken door het economische perspectief. Zoals Mitch (29) uit een klein Iers dorpje. Hij maakte zijn middelbare school niet af en kon in zijn streek maar moeilijk aan werk komen. ‘Ik werkte af en toe in een fabriek, maar toen die de deuren sloot, zat ik een paar jaar werkloos thuis en dronk veel, tot mijn broer me vertelde over Vietnam. Ik moest wel even slikken, want ik was behalve in Engeland en Spanje nog nooit over de grens geweest, maar Vietnam was echt mijn redding.’ Mitch vertelt dat hij op zijn school op handen wordt gedragen. ‘Iedereen wil op de foto met teacher Mitch, meisjes flirten met me. Ik ben van een werkloze jongen zonder opleiding ineens een gerespecteerde leraar.’ Flint (30) uit Amerika heeft een vergelijkbaar verhaal. Na zijn opleiding Informatica ging hij werken bij een lokaal filiaal van Kentucky Fried Chicken tot hij na een conflict met zijn leidinggevende ontslagen werd. ‘Ik had al zo lang niks met mijn opleiding gedaan dat ik nergens aan het werk kwam. Toen ik hoorde van de kansen in Vietnam heb ik direct een ticket geboekt.’ Beide mannen geven aan minder te werken dan in hun eigen land, meer te verdienen en een veel beter leven te leiden.

‘Soms voel ik me wel schuldig’, zegt de Canadese Emma (31), docente aan een internationale school in Hanoi. ‘Ik verdien ruim tien keer zoveel als mijn Vietnamese collega’s en werk minder dan dat zij doen.’ In de twee jaar dat Emma in Vietnam woont is ze al een paar keer terug geweest naar Canada en ging ze op vakantie naar Zuid-Amerika, Japan, Taiwan, Thailand, de Filipijnen en Indonesië. Toch hebben Vietnamezen zelf weinig problemen met dit grote inkomensverschil. Volgens Hien, een zesentwintigjarige intercedente bij een docentenuitzendbureau, zou zonder dit hoge salaris niemand in Vietnam komen wonen. ‘De meeste Vietnamezen wonen met hun familie in kleine huizen, slapen op vloermatrasjes naast elkaar en eten op de grond. Als een westerling mijn salaris zou verdienen, dan zou hij of zij net zo moeten leven als ik, maar dat is als alleenstaande zonder familie bijna niet te doen.’ Ook noemt zij de visumkosten die buitenlanders moeten maken, een andere levensstijl en de behoefte om af en toe even terug te gaan naar hun familie. ‘In vakanties koop ik voor vijf euro een kaartje voor de bus naar mijn geboortedorp, maar voor een westerling kost een reisje naar zijn of haar geboorteland soms wel duizend euro.’

Met de status die de leraren hier genieten komen natuurlijk ook de excessen. Omdat maar weinig buitenlanders het zien zitten om in de kleinere provinciestadjes te wonen en werken en het salaris daar niet zo hoog is als in de grote steden, staan hier vaak leraren voor de klas die zelf het Engels maar beperkt meester zijn. Fransen, Russen of Spanjaarden worden soms aangenomen op voorwaarde dat ze tegen hun leerlingen vertellen dat ze uit Amerika of Engeland komen. Zo komt het voor dat hele schoolklassen Engels spreken met een Vietnamees-Russische tongval. De regel lijkt te zijn: als je maar blank bent. Want ondanks de gretige omarming van buitenlandse docenten, denken veel Vietnamezen dat alle Engels-sprekenden blank zijn. Zelfs de blanke Namibiër Kent (33) die Engels als moedertaal heeft, krijgt bij sollicitaties alarmerende blikken. ‘Kom je echt uit Afrika?’, vragen ze dan. De Engelse Abbas (30) van Pakistaanse afkomst loopt zelfs tegen puur racisme aan op zoek naar werk. ‘Eerst vragen ze of ik wel echt uit Engeland kom en vervolgens zeggen ze ‘sorry, maar de ouders van de kinderen verwachten echt een blanke docent’. Een heel bizarre ervaring.’ Toch begrijpt Abbas dat dat vooral komt doordat Vietnam een extreem homogene samenleving is en dat discriminatie vaak voortkomt uit onwetendheid. Veel Vietnamezen weten maar weinig van de wereld buiten hun eigen grenzen doordat de media gecensureerd worden en doordat ze maar beperkt onderwijs krijgen over de rest van de wereld.

Toch verandert ook dit nauwe wereldbeeld in het snel ontwikkelende land. Wie rondrijdt door Ho Chi Minh-stad voelt de drang naar vernieuwing in de lucht. De jongere generatie is klaar met het socialistische juk en snakt naar vernieuwing en verandering. Deze verandering lijkt hand in hand te gaan met de komst van het gesproken Engels. Het is een ontwikkeling die soms wat grillig en ongecontroleerd lijkt te gaan, maar die beslist gestaag voortschrijdt. Op dit moment zit Vietnam in een tussenfase waarin het enorm investeert in de taalvaardigheid van jonge mensen. Door in eigen land goede leraren op te leiden hoopt de overheid dat over vijftien of twintig jaar heel het land hiervan kan profiteren, vermoedelijk zal de goudmijn van het lesgeven voor westerlingen zich dan langzaam maar zeker sluiten.

‘Succes rechtse partijen is te danken aan puinhopen PvdA’

0
Integratievraagstukken zijn complex, taai en vaak veelkoppig. Wat heeft het integratiebeleid ons opgeleverd? Drie Rotterdamse oud-politici blikken terug.

Er klinken de laatste tijd steeds meer kritische geluiden over het subsidiebeleid tegenover salafistische of door Diyanet gerunde moskeeën, religieuze organisaties die de integratie van nieuwkomers in Nederland belemmeren. Iets wat volgens velen sowieso niet lekker loopt, die integratie. De beschuldigende vinger wijst al snel naar het destijds te softe en vrijblijvende beleid. Bijna elke Nederlander heeft zijn zegje erover klaar, maar hoe denken oud-beleidmakers er zelf over?
De Kanttekening vroeg het ze.

Segregatie
Carlos Goncalves (PvdA) was ruim twintig jaar actief in de Rotterdamse politiek, onder andere als voorzitter van de deelgemeente Delfshaven, als dagelijks bestuurder en gemeenteraadslid. Goncalves is niet positief. Volgens hem staan we er nu slechter voor qua integratie dan twintig jaar geleden. ‘Ons beleid van destijds paste bij de tijdsgeest. Mensen waren nieuwsgieriger naar elkaar. Tegenwoordig is het ‘wij’ en ‘zij’. Sinds rechtse partijen het debat over integratie domineren proberen andere partijen uit paniek rechts een beetje te imiteren om zo kiezers terug te winnen, wat overigens niet werkt. Iedereen staat nu harder tegenover elkaar. Zelfs in de politiek vindt segregatie plaats. Migranten richten eigen politieke partijen op, omdat de traditionele partijen niet in staat bleken hen te behouden.’

Segregatie in de politiek, ook in Rotterdam is het realiteit. Ongeveer vijftig procent van de Rotterdamse bevolking heeft een migratieachtergrond en een groot deel van hen stemde op Denk of Nida. Beide partijen kregen weliswaar veel stemmen, maar ze worden genegeerd bij de coalitiebesprekingen. Goncalves noemt dat ‘bizar’, maar voegt eraan toe: ‘Destijds was het ook niet allemaal koek en ei in Rotterdam. Zozeer dat in 2002 ook allochtonen op Pim Fortuyn (1948-2002, red.) stemden, vanwege sociale, culturele en economische problemen en vooral veiligheidsproblemen. Nu wordt elk probleem op integratie geschoven, terwijl dat niet zo is.’

Vrijheid van godsdienst
Integratie dus als kop van Jut. En hebben die gesubsidieerde moskeeën die met hun rug naar de Nederlandse samenleving zouden staan daar nog iets mee te maken? Goncalves ontkent dat moskeeën in Rotterdam subsidie kregen. ‘Er was in Delfshaven één salafistische moskee. Die heeft nooit subsidie ontvangen. Diyanet organiseerde daarentegen maatschappelijke activiteiten en werd dus wél gesubsidieerd. Dat zie je ook bij sommige kerken, die een religieuze en een sociale poot hebben. De discussie over integratie is in mijn beleving volledig verschoven naar religie. En passant wordt vergeten dat onze vrijheid van godsdienst is vastgelegd in de Grondwet, Europese wetgeving en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De bestuurders die aan het roer stonden toen deze organisaties zich hier vestigden hadden moeilijk al deze wetten aan hun laars kunnen lappen. Als we het nu over integratie hebben, gaat het altijd over religie. Veel bi-culturele mensen zijn hier echter geboren, spreken goed Nederlands en hebben zich opgewerkt. Ze hebben aan alle eisen van integratie voldaan, maar je kunt niet van mensen verlangen dat ze hun religie opgeven.’

Puinhopen van PvdA
Anton Molenaar was tot voor kort gemeenteraadslid namens Leefbaar Rotterdam en was ongeveer vijftien jaar politiek actief. Hij vindt de opmerking van Goncalvez dat beleid ‘bij de tijdsgeest paste’ leuk gevonden, maar meer niet. ‘De PvdA had de macht in de grote steden. Daar wordt ze nu op afgerekend. Die subsidies voor zelforganisaties, wat ze nu mono-etnisch noemen, heeft de integratie geen goed gedaan.’ Niet alleen zet Molenaar grote vraagtekens bij het verstrekken van subsidies aan zelforganisaties, ook over het sponsoren van religieuze organisaties is hij stellig. Hij wil dat geen enkele religieuze organisatie subsidie krijgt. ‘Of het nu gaat om een Diyanet-moskee, een kerk of het Joods Maatschappelijk Werk. Gewoon niet doen.’

Molenaar wijst erop dat bijvoorbeeld Frankrijk zich veel sterker houdt aan de scheiding tussen kerk en staat dan wij. ‘Jaren geleden was er in Nederland een algemene naïviteit ten aanzien van nieuwkomers en ook ten aanzien van de islam. Het was allemaal te vrijblijvend. De belangstelling voor geldstromen komt nu pas op gang dankzij de rechtse partijen. De PvdA en VVD deden niets, behalve Frits Bolkestein. Het succes van de nieuwe rechtse partijen is te danken aan de puinhopen van de PvdA. Bij de subsidiëring van zelforganisaties waren subsidieverstrekkers te goed van vertrouwen. Het was beter geweest om bepaalde personeelsverenigingen te subsidiëren. Dan zouden allochtonen ook lid worden en deden ze écht mee. Ik heb in Delfshaven een keer een voetbalwedstrijd bijgewoond waar een volledig Turks voetbalelftal langs de lijn in het Turks werd getraind. Dat moeten we niet willen!’

Emancipatie
Zelforganisaties. Bevorderlijk voor de integratie of juist niet? Subsidiëren, ja of nee? De meningen daarover zijn niet alleen verdeeld, ze staan veelal diametraal tegenover elkaar. Leo de Kleijn is vijftien jaar actief binnen de SP en was van 2006 tot 2018 gemeenteraadslid in Rotterdam, de laatste jaren als fractievoorzitter. Hij wijst er op dat het recht van vrije meningsuiting en het recht op organiseren in de Grondwet zijn vastgelegd. ‘Als je verenigingen wilt verbieden, dan ga je in de richting van dictatuur. Ik vind dat je activiteiten moet steunen die bijdragen aan de emancipatie van mensen die achtergesteld zijn. Dankzij eigen organisaties is bijvoorbeeld vrouwenemancipatie ook goed op gang gekomen. Zelforganisaties hebben nut. Bovendien is er al in 1983 een wet aangenomen die subsidie aan religieuze instellingen verbood. Van alle zelforganisaties is tachtig tot negentig procent niet gelieerd aan een moskee.’

Verharding
De kentering in het Rotterdamse integratiebeleid kwam volgens De Kleijn in 2001-2002 met de opkomst van Fortuyn en Leefbaar Rotterdam. ‘De verschillen in cultuur en religie werden plotsklaps als probleem bestempeld en ook als hét echte probleem achter alle problemen. Woorden als integratie werden ineens veranderd in assimilatie. Men moest zich ineens volledig aan de Nederlandse cultuur aanpassen, terwijl het zo goed ging. De tweede en derde generatie deed het juist beter. Ze spreken over het algemeen goed Nederlands en zijn steeds beter opgeleid. Als gevolg van het harde politieke debat denken veel jongeren ‘we doen ons best, maar we worden niet geaccepteerd, we worden gezien als een probleem’. Dat heeft een negatieve uitwerking.’

Integratie, het blijft lastige materie. Als beleid inderdaad een kwestie van tijdsgeest is, dan ligt het voor de hand om de stekker uit de subsidies te trekken. Anderzijds kan verharding een averechts effect hebben op processen die al de goede kant op gaan. De Rotterdamse oud-politici zijn er duidelijk nog niet over uit en de meningen blijven verdeeld. Datzelfde lijkt te gelden voor de huidige generatie Rotterdamse bestuurders. Integratie, we gaan het zien.

Inwijding tot leerling, gezel, meester

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: de vrijmetselarij. We bezochten de open dag van de Rotterdamse vrijmetselaarsloges.

Op het eerste gezicht geeft de buitenkant van het hoekige gebouw aan de Oostmaaslaan 950 in Rotterdam niets prijs over zijn bestemming. Bij binnenkomst ontvangen drie net geklede heren de bezoekers. De ruimte lijkt een normale receptieruimte van een willekeurige vereniging, al hangen er aan de muren her en der wat verwijzingen naar de vrijmetselarij. Er is een bar en de bezoekers worden getrakteerd op drank naar keuze. Al snel ontstaan er gesprekken over de grote vragen des levens. Is dit het supergeheime mysterieuze genootschap dat volgens complottheorieën de wereldmacht in handen heeft? ‘De wildste geruchten doen over ons de ronde’, zegt Marco van Wijk, vrijmetselaar sinds 2011. ‘Dat heeft met ons verleden te maken, in de achttiende eeuw leefde de Rooms-Katholieke Kerk op zeer gespannen voet met de vrijmetselarij. Op sommige plaatsen werden onze bijeenkomsten verboden. Daardoor is een sfeer van geheimzinnigheid ontstaan.’ De Wijk zegt zelf geen last te hebben van dat imago. ‘Als ik mensen vertel dat ik vrijmetselaar ben, dan reageren ze over het algemeen goed, maar ik vertel het ook niet aan iedereen. Ik begrijp de argwaan wel, die had ik voor ik intrad ook. In Nederland valt het wat dat betreft nog mee. In landen waar de invloed van de Katholieke Kerk groter is, zoals Italië, worden vrijmetselaars met veel meer argwaan bekeken.’

Vrijmetselarij en de Verlichting
De vrijmetselarij kent een lange geschiedenis. Al in de veertiende eeuw wordt er gesproken over vrijmetselaars, dan nog gildes van bouwvakkers en metselaars. In de achttiende eeuw ontwikkelen de gildes zich stap voor stap tot genootschappen waarin zowel adel als gewone burgers samenkomen om vrijelijk te filosoferen over de samenleving. Die ontwikkeling liep synchroon met de Verlichting. Filosofen zaaiden twijfel over de waarheidsclaims van religies, stelden het individu en de rede centraal en ontwikkelden een reflectieverende en onderzoekende houding jegens de eigen cultuur, de maatschappij en de mens.

Na een paar drankjes verplaatst het gezelschap zich naar de eerste etage van het gebouw. Bij binnengaan staat boven de deur de spreuk ‘ken u zelve’. De vloer bestaat uit zwarte en witte vierkante vlakken. We worden getrakteerd op een lezing van filosoof Jabik Veenbaas, schrijver van meerdere boeken over de Verlichting, waaronder De Verlichting als kraamkamer (2013). Hij beschrijft de ontstaansgeschiedenis van de Verlichting en hoe de opkomst van de vrijmetselarij past binnen die tijdsgeest. ‘Een heel belangrijk thema in de Verlichting was de afschuw van de vele geloofsoorlogen en religietwisten die vooraf gingen aan die periode. Wat dat betreft staat de vrijmetselarij helemaal in die traditie, aangezien je binnen de vrijmetselarij nog steeds iets terugvindt van die afkeer. Bijvoorbeeld in de typische vrijmetselaarsgedachte dat je elkaar niet moet hakketakken over geloof, maar elkaar rustig de ruimte moet geven om elkaars visie te bespreken, in een sfeer van vredelievendheid.’

Diversiteit
Na de lezing is het weer tijd voor een drankje. Het gezelschap bestaat voornamelijk uit oudere heren, meestal gekleed in zwarte broek, overhemd en colbert. Kan iedereen toetreden tot de vrijmetselaars? ‘Absoluut’, zegt Van Wijk. ‘We selecteren niet op leeftijd of op sociale achtergrond, we vinden het heel belangrijk dat we divers zijn. Je kan hier een bankdirecteur treffen, maar ook een bakker of slager. Een belangrijk uitgangspunt is dat je mensen leert kennen die je anders nooit ontmoet had.’

Desalniettemin zijn er weinig jongeren te bekennen. ‘Dat heeft denk ik ook te maken met het karakter van onze bijeenkomsten. Ik kan me herinneren dat er een jongen van achttien interesse toonde in ons. Dat is erg jong. Je bent dan nog heel erg bezig met wie je bent en jouw plek in de wereld. We verwachten wel een zekere geworteldheid van de leden. We bespreken grote thema’s en vaak ben je daar nog niet aan toe op die leeftijd.’

Ook zijn de aanwezige vrijmetselaars overwegend blank. Toch zijn er volgens Van Wijk wel degelijk Surinaamse, Turkse en Marokkaanse Nederlanders die interesse tonen in de vrijmetselarij. ‘Vorig jaar hadden we bij de open dag een Marokkaans-Nederlandse jongeman, maar uiteindelijk heeft hij de stap naar intreding niet gemaakt. Hij vond het heel interessant, maar zijn omgeving reageerde er niet goed op. Bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders speelt die omgevingsfactor een grote rol denk ik. Je merkt dat bepaalde complottheorieën over de vrijmetselarij in die kringen sterk aanwezig zijn.’

Geen dogma’s
De vrijmetselarij is onderverdeeld in ‘loges’, een loge is een groep vrijmetselaars. De loges hebben een eigen naam en eigen kenmerken. Van Wijk is lid van de loge Eensgezindheid. Andere Rotterdamse loges zijn onder andere De Drie Kolommen, Acacia en De Drie Lichten. Sommige loges hebben strikte kledingvoorschriften, terwijl andere loges op dat punt meer vrijheid geven. Meestal zijn de loges alleen toegankelijk voor mannen, maar er zijn ook gemengde en vrouwelijke loges. ‘Dat de meeste loges bestaan uit mannen, is een restant uit de achttiende eeuw’, legt Van Wijk uit. ‘In de achttiende eeuw had je geen ongebonden vrouwen, ze waren of gebonden aan de ouders of aan hun man en kinderen. De vrijmetselarij is één van de weinige organisaties uit die tijd die de tand des tijd heeft doorstaan. Kenmerkend is dat we niet vasthouden aan dogma’s en dat we meegaan met de tijd. Daarom zijn naar mijn mening vrouwen in de vrijmetselarij een heel normale zaak.’

Van ruwe steen naar zuivere kubus
Vrijmetselaars geloven dat de mens door zelfinzicht en dialoog met anderen zichzelf en de wereld kunnen verbeteren. Die ontwikkeling wordt verduidelijkt met symboliek. Zo wordt de mens bij geboorte omschreven als een ruwe steen die door inspanning bijgeschaafd kan worden tot een zuivere kubus. Een bouwwerk kan alleen gebouwd worden met zuivere kubussen die naadloos op elkaar passen. Vrijmetselaars werken aan een ‘menselijk bouwwerk’ door te zoeken naar wat verbindt en weg te nemen wat verdeeld.

Wekelijks komt de loge bij elkaar ‘om te arbeiden’. Zo’n bijeenkomst wordt een ‘comparitie’ genoemd en begint met een inleider die een verhaal vertelt. Dit verhaal wordt de bouwsteen genoemd. Daarna volgt een eerste ronde waarbij leden vragen kunnen stellen aan de inleider over zijn visie op dit verhaal. In de tweede ronde krijgen de leden de kans om hun visie op het verhaal kenbaar te maken.

Van Wijk benadrukt dat de vrijmetselarij geen religie is en ook geen gemeenschappelijk Godsbeeld kent. ‘We geloven dat er iets is wat het individu overstijgt. Datgene wat ons allen overstijgt kan je God noemen, maar dat hoeft niet. Een atheïst ontkent dat er een God bestaat, maar wat is God dan? Als ik het woord God gebruik, dan kan het voor jou ineens heel concreet worden, maar in het hoofd van iemand anders kan het weer heel iets anders betekenen. Vrijmetselaars hebben de opdracht samen te bouwen aan een betere wereld. Het bouwwerk dat je samen bouwt overstijgt ons allen. Sommigen noemen dat bouwwerk God, maar hoe je het noemt maakt niet uit. Er zijn islamitische, atheïstische, christelijke en andersgelovige vrijmetselaars. Het is een broederschap die gekenmerkt wordt door mensen met verschillende opvattingen en overtuigingen. Wat ons bindt, is dat we het erover eens zijn dat we niet dezelfde mening hoeven te hebben en dat we door naar elkaar te luisteren tot een dieper inzicht kunnen komen. Zo bouwen we aan een betere wereld.’

Goed en kwaad
Toch heeft de vrijmetselarij wel kenmerken van een religie. Zo kent de broederschap een intredingsritueel en later inwijding tot leerling, gezel en meester. Ook heeft de vrijmetselarij een idee over waar het in moreel opzicht naartoe moet met de wereld. Presenteert de vrijmetselarij dus net als religies een duidelijk beeld over goed en kwaad? De Wijk: ‘Wij spreken liever van zwart en wit, daarom is de vloer verdeeld in zwartte en witte vlakken. Datzelfde vindt je terug in het taoïsme bij yin en yang. Soms is goed goed en soms is slecht slecht, dat hangt van de context af. Waar het om gaat is dat je de verbinding zoekt tussen die uitersten. Ons symbool van de winkelhaak staat voor de rechte verhoudingen en het symbool van de passer staat voor het opmeten van iets waarnaar je kan zeggen ‘dit past in een groter geheel’. Het is niet zo dat er één formule is die voor iedereen past, maar die gereedschappen geven ons de mogelijkheid en de vrijheid om over goed en kwaad van gedachten te wisselen. De diversiteit op het gebied van religies kan sterk verschillen per loge. Onze loge is vrij seculier, maar christenen, joden en moslims zijn van harte welkom. Per land kan het geloof van vrijmetselaars verschillen. In Israël heb je bijvoorbeeld loges met Joden en in Palestina loges met moslims.’

Inwijding
Aan een statafel verderop treffen we Huub Nooteboom, sinds anderhalf jaar is hij vrijmetselaar. Hij begrijpt dat mensen soms denken door alle rituelen en symbolen dat de vrijmetselarij een religie op zichzelf is. ‘Het is meer een levensovertuiging, je kan daarnaast een religie aanhangen, dat bijt elkaar niet. Religie en de vrijmetselarij kunnen wel met elkaar verstrengeld raken. Mijn inwijding was voor mij heel bijzonder, het voelde bijna als een religieuze ervaring. Het is iets wat je ervaren moet hebben om te begrijpen wat het is. Ik had me vooraf niet ingelezen over dit ritueel, het is de bedoeling dat je er door verrast wordt. Het was voor mij een enorm emotionele ervaring.’

De inwijdingen hebben een besloten karakter, maar Tom Foort, die zich mengt in het gesprek, benadrukt dat daar niets achter gezocht moet worden. ‘Er is echt niets geheimzinnigs aan. Als je wil weten hoe die inwijdingen gaan, dan kan je dat zo opzoeken in de bibliotheek en je kan zelfs internetfilmpjes bekijken waarin je precies kunt zien hoe het gaat.’ Foort is al sinds begin jaren zeventig lid. ‘Het heeft mijn leven veranderd. Ik ben er veel toleranter door geworden. Tot mijn twintigste vocht ik altijd met iedereen, sinds mijn intreding accepteer ik de mening van anderen. Mijn vrouw is katholiek en ik ben protestants en toch hebben we nooit problemen gehad. Een predikant vroeg ooit aan mij ‘hoe kan het dat jij zo goed met je vrouw op kan schieten?’ Ik antwoordde dat hij misschien een keer mee moet gaan naar de vrijmetselaars!’

Na de borrel verplaatst het gezelschap zich opnieuw naar de eerste verdieping, alwaar enkele vrijmetselaars een toespraak hebben voorbereid over hun ervaringen bij de broederschap. Vrijmetselaar Ed van Lingen vertelt: ‘Op mijn werk en in mijn privéleven zag ik steeds vaker verdeeldheid onder mensen. Ik vroeg me af met wie ik daar over kon praten, hoe ik verbondenheid kon vinden met de mensen en de wereld om me heen. Op zoek naar antwoorden bezocht ik ongeveer een jaar geleden de open dag van de vrijmetselarij. Ik ontdekte dat ik met de mensen daar kon praten over dit thema, zonder dat het discussiëren werd. Het is kennisoverdracht op een heel bijzondere manier. Nu kom ik iedere maandagavond vol energie en nieuwe inzichten thuis. Als er een avond een broeder ontbreekt, dan wordt hij ook echt gemist.’

Ook vrijmetselaar Dolf Coutinho vertelt over zijn ervaringen. ‘Ruim vijfentwintig jaar naar mijn toetreding beschouw ik de inwijding nog steeds als een bepalende gebeurtenis in mijn leven. Die volgt in volgorde van belangrijkheid direct op mijn huwelijk en de geboorte van onze kinderen. Na jaren word ik nog steeds verrast door wat de vrijmetselarij mij geeft. De inwijding tot leerling, gezel en meester waren voor mij stuk voor stuk inspirerend. Zoals je bij een biljartclub je inspiratie haalt uit het biljarten zo haal je bij ons je inspiratie uit het vrijmetselen.’

Als de sprekers klaar zijn brengt Van Wijk de bezoekers naar de inwijdingsruimte. De tafels en stoelen staan in een U-vorm, met aan de open ruimte een spreekgestoelte. ‘Op het oosten zit het bestuur, op het zuiden de gezellen en op het noorden de leerlingen’, vertelt Van Wijk. Hier leggen intreders een gelofte af aan de broederschap. ‘Een gelofte afleggen aan je broeders kon in de achttiende eeuw niet. Je zweerde trouw aan God of de natie, maar niet aan mensen die met jou op gelijke voet stonden. Daarom waren de vrijmetselaars heel voorzichtig met openheid geven over de broederschap. Dat heeft ons een geheimzinnig imago gegeven en daar zijn we tot op de dag vandaag helaas nog niet van af.’

Naast gezamenlijke open dagen van de verschillende loges kunnen geïnteresseerden zich aanmelden voor het bijwonen van comparities op loge-open dagen. Voor data en meer informatie: www.vrijmetselarij.nl

Is Noord-Korea op weg naar erkenning?

0

Sinds het aantreden van Donald Trump als president van de Verenigde Staten hebben we met betrekking tot Noord- en Zuid-Korea een merkwaardige opbouw van spanning gezien. Dat werd bewust opgestookt door Trump en de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un, met een dreigende gewapende confrontatie tot gevolg. Vervolgens zagen we een even merkwaardige als plotselinge ontspanning met uitzicht op een topontmoeting tussen beide leiders, die kansen biedt op nog meer ontspanning en – wie weet – een getekende vrede.

Sinds 1962 heeft het zwaar repressieve, dictatoriale regime in Noord-Korea met vallen en opstaan en diverse onderbrekingen gestreefd naar een eigen kernwapen. Dat streven werd urgenter naar aanleiding van het beleid van George W. Bush, die tijdens zijn state of the union-toespraak in 2002 Noord-Korea rekende tot de ‘as van het kwaad’ die bestreden moest worden. Die boodschap heeft het Noord-Koreaanse regime goed in zijn oren geknoopt. De andere landen die Bush noemde waren Iran en Irak. De Amerikaanse invasie in Irak en 2003, met de val en uiteindelijk de dood van Saddam Hoessein tot gevolg, werd door Noord-Korea dan ook gezien als een bewijs voor hun vrees dat Noord-Korea een zelfde lot beschoren zou zijn. Essentieel daarin was het feit dat onder druk van de Verenigde Staten en zijn bondgenoten Irak in 1991 gestopt was met het ontwikkelen van kernwapens. De les voor Noord-Korea was duidelijk: als je afziet van het ontwikkelen van een kernwapencapaciteit ben je een willoos slachtoffer van Amerikaanse agressie. In 2011 werd het ‘gelijk’ van Noord-Korea nogmaals bevestigd. In Libië werd Muammar al-Kaddafi ten val en ter dood gebracht, mede door het ingrijpen van westerse mogendheden onder leiding van de Verenigde Staten. Ook Kaddafi was in 2003 met zijn ontwikkeling van kernwapens gestopt en als gevolg daarvan in de ogen van de Noord-Koreanen het slachtoffer van Amerikaanse agressie geworden. De les was kristalhelder: het bezit van een geloofwaardige kernwapencapaciteit beschermt je tegen Amerikaanse agressie en vormt de sleutel tot het overleven van het regime.

Toen nota bene in datzelfde jaar, 2011, Kim als opvolger van zijn overleden vader aantrad, stond hem heel duidelijk voor ogen dat de ontwikkeling van een eigen kernwapencapaciteit een hoofddoel van zijn beleid zou moeten zijn. Pas als Noord-Korea als soevereine staat serieus genomen zou worden, zou er sprake kunnen zijn van zicht op overleving en verdere ontwikkeling.

Kim had nóg een prioriteit, de economie. Gedurende het bewind van zijn grootvader en vader had het Noord-Koreaanse volk voortdurend offers moeten brengen voor de vooruitgang van de natie. De levensstandaard van het volk werd bewust laag gehouden om geld vrij te maken voor het inrichten en onderhouden van een tot de tanden bewapend leger bestaande uit miljoenen soldaten. De jonge Kim gooit het echter over een andere boeg. Bij zijn aantreden in 2011 verklaarde hij dat als hij niet in staat zou zijn de levensstandaard van het Noord-Koreaanse volk te verbeteren, hij gefaald zou hebben als leider. Zijn toon is dan ook beduidend anders dan die van zijn voorgangers. Het brengen van de ooit zo noodzakelijke offers door het volk is volledig verdwenen uit de retoriek en propaganda van het regime. Dat wil niet zeggen dat alles nu beter is. Nog steeds kwijnen vele duizenden Noord-Koreanen onder mensonterende omstandigheden weg in gevangenkampen. Om nog maar te zwijgen van de vele goedkope uitzendkrachten die Noord-Korea naar diverse landen stuurt om buitenlandse deviezen te kunnen oogsten. En natuurlijk moest eerst de kernwapencapaciteit samen met een raketprogramma tot een geloofwaardig niveau worden ontwikkeld voordat het volk weer aan de beurt zou komen. De veiligheid van de natie en het regime gaan nog steeds voor alles. In die zin zijn de offers van het volk er nog niet minder op geworden.

Na alle powerplay van Trump en Kim lijkt er nu toch een doorbraak te zijn. Trump heeft zich bereid verklaard Kim te ontmoeten. CIA-directeur Mike Pompeo, tevens kandidaat-minister van Buitenlandse Zaken, is al in het geheim bij Kim op bezoek geweest om de topontmoeting voor te bereiden. En Kim heeft zich ook van zijn goede kant laten zien. Hij heeft onlangs verklaard geen atoom- en raketproeven meer uit te voeren en de kernwapentestlocatie te ontmantelen. Dat is verrassend, aangezien men aanvankelijk had verwacht dat hij dit pas onder druk en tijdens het komend topoverleg zou doen. Het is nu dus de vraag of Kim tijdens het topoverleg met Trump nog meer zal willen toegeven. Zal hij bereid zijn het Noord-Koreaanse kernwapenarsenaal volledig af te bouwen? Daarmee zou hij de door hem en zijn voorgangers zo vurig gewenste veiligheid en soevereiniteit van Noord-Korea mogelijk in de waagschaal stellen. Het is zeer de vraag of hij zover zal gaan. Maar de huidige economische sancties hebben wel hun tol geëist. De sancties moeten worden beëindigd voordat ooit sprake kan zijn van economisch herstel in Noord-Korea, laat staan van verbetering van de levensstandaard. Het is dus interessant te bezien hoe ver Trump en Kim zullen willen gaan om vijfenzestig jaar na de wapenstilstand tussen de beide Korea’s toch een vredesverdrag te tekenen. Daartoe moet aan beide kanten iets worden gegeven.

Daarnaast, en dat wordt vaak vergeten, het gaat om de toekomst van beide Korea’s. En dat is vooral een zaak van Noord- en Zuid-Korea. Kim en de Zuid-Koreaanse leider Moon Jae-in zullen voor een belangrijk deel bepalen hoe de beide landen tegenover elkaar willen staan, met elkaar willen omgaan en samenwerken. Of er daarbij sprake zal zijn hereniging is zeer de vraag. Daarvoor liggen beide landen in ideologisch en politiek opzicht te ver uit elkaar. Het is ook zeer de vraag of buurlanden China en Japan daarmee kunnen leven. Maar, laten we wel wezen, de mening van Europese buurlanden speelde uiteindelijk ook geen rol bij de hereniging van Oost- en West-Duitsland in 1990. Als de Korea’s hun lot in eigen hand nemen, dan kan er van alles gebeuren.