Het brievenproject is weer begonnen. Ik schreef er eerder al eens over. Het is een project van het Joods Maatschappelijk Werk, waarbij jongeren en Joodse ouderen die de oorlog hebben overleefd, elkaar brieven schrijven. Het mooiste aan het brievenproject vind ik om te zien hoe snel er een band ontstaat tussen totaal verschillende mensen – de Joodse ouderen die de oorlog overleefd hebben en de leerlingen die zo’n zestig jaar jonger zijn en vaak een niet-Nederlandse culturele achtergrond hebben. Hoe is dat toch mogelijk?
Het project begint met het bezoek van een Joodse man of vrouw in de klas. Die vertelt over de oorlog en wat hem of haar overkomen is. Dit jaar was Miel Andriesse onze gast. Hij was anderhalf toen hij werd ondergebracht bij een familie in Noord-Brabant. Daar overleefde hij de oorlog. Het is een indrukwekkend verhaal, maar het leek een beetje langs mijn leerlingen heen te gaan. Dat lag niet aan Miel, het is eerder dat de kinderen het niet begrijpen. Ze weten te weinig over de oorlog en ze hebben geen houvast om de gebeurtenissen te plaatsen. ‘Ik had een buurman die ook zo’n barcode had’, zei Sergio, toen Miel vertelde over Auschwitz en hoe daar de Joden een nummer op hun arm getatoeëerd kregen. Dat had hij dus wel gezien, maar het verhaal erachter kende hij niet.
In Europa is oorlog een zeldzaam verschijnsel, maar er zitten leerlingen in mijn klas die directe ervaring hebben met oorlog. Vlak voordat Miel ons bezocht, had Osko een spreekbeurt gehouden over wat hem overkomen is. Hij woont nu twee jaar in Nederland, is afkomstig uit Syrië. ‘De Koerden waren aan alle kanten niet welkom’, aldus Osko. Bovendien was het oorlog in Syrië, dus vluchtte zijn familie eerst naar Turkije en daarna naar Nederland. ‘We hadden veel geluk’, zei Osko. Daarmee bedoelt hij dat ze het overleefd hebben. Ook Miel heeft in die zin geluk gehad, ook hij overleefde de oorlog. Zijn vader en moeder niet. En van zijn vaders kant waren na de oorlog nog maar een paar mensen in leven.
Na het verhaal van Miel ging het project echt van start. We hadden de kinderen ingedeeld en in groepjes van twee gingen ze schrijven naar voor hen onbekende ouderen. Moeten ze schrijven, want het is eigenlijk huiswerk. ‘Omdat ik u wil leren kennen schrijf ik u deze brief’, begon één van de leerlingen. Dat is de opdracht van ons aan de leerlingen: die ander leren kennen. En die opdracht werkt! Dát uitspreken of beter gezegd schrijven, is de toverformule waarmee het allemaal begint. Daarna gaat het eigenlijk vanzelf en vertellen en vragen de kinderen honderduit. Het gaat over geloof, (leerling: ‘Ik heb geen geloof, ik heb alleen een broertje’), liefde, familie en wat ze graag eten. Eigenlijk al vanaf brief twee zie je dat de belangstelling gewekt is en voordat je het weet zien de kinderen dat er meer overeenkomsten dan verschillen zijn tussen hen en de ander. De ouderen met wie ze schrijven zijn ooit jong geweest, houden soms ook van sport, hebben hobby’s en interesses die de leerlingen zelf ook hebben. Wat dan volgt is herkenning. ‘Ik begrijp ook dat het moeilijk was zonder uw echte moeder, zelf woonde ik een halfjaar bij mij tante.’ Al snel durven de kinderen alles te vragen. ‘Hebben uw familieleden de oorlog overleefd? Hoe voelde u zich na de oorlog? En hoe was uw liefdesleven?’
In februari ontmoeten de brievenschrijvers elkaar, en dan is het alsof ze elkaar eigenlijk al kennen. En dat is ook zo, ze kennen elkaar al, hoewel ze maar een paar brieven hebben uitgewisseld. Het is een leerzame ervaring en een les tegen vooringenomenheid en vooroordelen. Leer de ander kennen, dat is het ongewone huiswerk waar de kinderen mee op pad gestuurd worden. Bijna altijd zien ze dan dat die ander veel minder van hen verschilt dan ze op het eerste gezicht dachten.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!