9.8 C
Amsterdam

Een groen autootje

Hizir Cengiz
Hizir Cengiz
Publicist.

Lees meer

Mijn moeder verhuist. Ze wordt geopereerd aan haar knieën en kan dan niet meer al die trappen op en af. Ik loop daarom een laatste keer door het huis waar ik een groot gedeelte van mijn leven doorbracht. De woning in de Haagse Schilderswijk, die ik zelf al iets meer dan een jaar geleden verruilde voor een studiootje elders in de stad. Als ik op mijn balkon sta moet ik denken aan zo’n zeven jaar geleden, een zomerdag.

Toen. Vanaf mijn bureau hoor ik geschreeuw: een mannenstem en een vrouwenstem. Uit het raam zie ik beneden een jongeman die twee portieken verder woont, een andere man, leunend tegen een groen autootje, en een jonge vrouw met een hond onder haar arm. Degene hier uit de buurt loopt rondjes om de twee anderen en schreeuwt dat die vrouw samen met haar broer weg moet, dat het anders verkeerd afloopt. Soms bijt die jonge vrouw iets terug.

Het blad van de schop vliegt door de straat

Inderdaad. Een poosje later, als ik op het balkon sta, zoals meer buurtgenoten, hobbelt de vader van de jongeman aan en loopt meteen naar de broer en scheldt en vloekt. De zoon waarschuwt nog één keer: de vrouw en haar broer moeten nú weg. Hij loopt naar zijn witte busje en pakt uit de achterbak een schop. Hij slaat de rechter buitenspiegel van de groene auto kapot, slaakt een kreet en ramt meermaals de broer. Ook de vader slaat de broer, met zijn dikke vuisten. Ik bel de politie; de buurvrouw aan de overkant ook, volgens mij.

Het blad van de schop vliegt door de straat, de broer verliest een schoen en rent weg. De vrouw blijft achter, het hondje zit in haar auto met inmiddels een kapotte zijspiegel. Ze trilt. Vader en zoon bloeden.

De moeder van het gezin en haar kliekje, een paar oudere dames, komen aangesneld. Ze maken die jonge vrouw, in het Turks, meermaals uit voor hoer. ‘Wie is deze hoer die onze zoon laat bloeden, hem in deze situatie brengt?’, schreeuwt een van hen in het Turks.

Agenten zijn ter plekke. De vader krijgt zakdoeken en het kliekje helpt hem het bloed van zijn nek en handen weg te vegen. Oruspu en hoer, sist hij meermaals naar de jonge vrouw. Zij trilt, nog steeds.

De vader en zoon worden meegenomen. Voordat de vader in de politiewagen stapt, slingert hij de tissues op de auto van het meisje. Een agent raapt de zakdoeken op en gooit ze in de politieauto, op de vader. Twee mannen, ook hier uit de buurt, die er omheen staan en zich eerder nergens mee hadden bemoeid, zeggen dat de agent dat niet kan maken en dat hij respect moet hebben. ‘Ey, ey, ey. Je moet wel het goede voorbeeld geven, hè?’, roept een van hen. Waar bemoeien ze zich mee? Moet je eens kijken hoe ze erbij lopen, met hun badslippers en joggingbroek, reageert een van de agenten. En, meteen daar achteraan: Ze moeten gewoon teruggaan naar waar ze vandaan komen.

Later die dag vertel ik een vriend over het voorval. Kanker racisten, zegt hij over de agenten.

Ik denk hetzelfde.

Maar, ho, wacht eens, waarom vallen wij niet over het gedrag van de zoon, vader en zelfs moeder en haar kliekje? Hoezo zeggen we niets over het geweld jegens die jonge vrouw? Hoezo bekommerde niemand zich over haar? Vooral: hoeveel andere vrouwen worden vernederd, door hoer genoemd te worden? Wat zegt het dat die jonge vrouw meteen de boeman werd gemaakt? Hoe vaak eerder had ik mijn ogen gesloten?

Ik doe de balkondeur op slot en loop naar mijn oude slaapkamer, die vol staat met gevulde dozen en tassen.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -