Kort na het begin van de lockdown zou ik op een internationaal symposium in Brussel een inleiding houden over mijn nieuwste boek, dat gaat over mensenrechten in de Europese Unie. Enkele weken tevoren, toen het coronavirus Europa steeds dichter naderde, mailde mijn Belgische gastheer – een internationaal vermaard jurist – mij dat hij al diverse afzeggingen had ontvangen en of ik nog dacht te komen. Ik antwoordde ietwat spottend dat hij op mij kon rekenen zolang de grens open zou blijven. Daarop reageerde hij: ‘Als de Belgisch-Nederlandse grens dicht gaat, weten we dat we het einde der tijden hebben bereikt.’
Twee weken later was die grens dicht, versperd met hekken en betonblokken. Het symposium is uitgesteld tot beter tijden. Ernstiger echter – natuurlijk afgezien van de vele slachtoffers van het virus – is de vanzelfsprekendheid waarmee vrijwel alle Europese landen inmiddels hun grenzen bijna volledig hebben gesloten. ‘Eigen volk eerst’, zo lijken ze allemaal te denken. Daarmee is aan zeventig jaar steeds nauwere Europese samenwerking en aan vijfentwintig jaar ‘Schengen’ een flinke knauw toegebracht.
Die nationale reflex is opmerkelijk: opeens zijn landen met elkaar in gevecht, weliswaar niet in een klassieke oorlog, maar wel om schaarse mondkapjes en medicijnen. Zij doen allemaal hun uiterste best om hun eigen burgers terug te halen uit verre landen, maar tegelijkertijd verbieden ze de toegang aan burgers van andere landen. Iemand die de laatste twee maanden heeft gemist, zou denken dat Wilders en zijn geestverwanten intussen aan de macht zijn gekomen. Gelukkig is dat niet zo, al maken autocratische leiders in onder meer Hongarije en Polen wel misbruik van de situatie door snel noodwetgeving door te drukken die hun nog meer bevoegdheden geeft.
Zijn we hiermee gestuit op de grenzen van de internationale samenwerking?
Natuurlijk is te begrijpen dat landen alles doen om hun inwoners tegen het virus te beschermen. En omdat gezondheidszorg, ook in de EU, nog altijd een nationale verantwoordelijkheid is, is ook te begrijpen dat landen in hun aanpak verschillen en zich tegenover elkaar afschermen. De gevolgen van de huidige crisis reiken echter veel verder dan de gezondheidszorg: zij raken het dagelijks leven van alle burgers, en voor velen ook hun bron van inkomen en daarmee hun bestaanszekerheid. Zo zijn we in een economische, ja zelfs bijna een existentiële crisis beland, en die trekt zich niets aan van nationale staten, zeker niet in onze steeds kleiner geworden wereld.
Zijn we hiermee gestuit op de grenzen van de internationale samenwerking die de afgelopen decennia zo’n hoge vlucht heeft genomen? De botte toon waarop minister Hoekstra weigerde de zwaar getroffen EU-partners Italië en Spanje humanitaire noodhulp te verlenen lijkt een teken aan de wand. De huidige crisis maakt tegelijkertijd overduidelijk hoezeer landen steeds afhankelijker van elkaar zijn geworden.
Productie is verplaatst naar lagelonenlanden ver weg, maar wat heb je daaraan als de handel bijna stilligt? Welk buitenland wil nog Nederlandse snijbloemen kopen als er geen vluchten meer zijn om ze te vervoeren? De asperges staan op de velden te verkommeren nu alle Polen plotseling naar huis zijn teruggekeerd. En, veel ernstiger: vitale grondstoffen voor bepaalde medicijnen worden alleen nog in China en India gemaakt, omdat dat daar zo goedkoop is.
Het laat zich niet aanzien dat we nu het einde der tijden hebben bereikt, zoals mijn Belgische collega vreesde, maar de crisis zal ons zeker aanzetten tot een herbezinning op de mondialisering en vooral op het terugdringen van de uitwassen daarvan. Paradoxaal genoeg kan dat alleen maar door betere internationale samenwerking en juist niet door zelfisolatie.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!