13.8 C
Amsterdam

Wij- en ik-cultuur is een mythe

Thijl Sunier
Thijl Sunier
Antropoloog. Hoogleraar Islam in Europese Samenlevingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies.

Lees meer

Ooit werd psycholoog Geert Hofstede beroemd met zijn boek Allemaal andersdenkenden dat vooral in managementkringen gretig aftrek vond. In het boek maakt hij onderscheid tussen zogenoemde collectivistische en individualistische culturen. Het werd een best seller. Het schijnbaar aantrekkelijke van zijn benadering was het gemak waarmee hij gebruiken en opvattingen en de daarbijbehorende volken en volkjes indeelde en de vaak chaotische en complexe werkelijkheid simplificeerde. Wanneer je bijvoorbeeld met moslims werkt en je begrijpt niet waarom ze doen wat ze doen en zeggen wat ze zeggen, dan is het boek van Hofstede een probaat middel om de zaken in hapklare brokken te ordenen: oh ja natuurlijk, dat hoort bij hun ‘wij-cultuur’, dat gaat anders in onze ‘ik-cultuur’.

Hoe buitengewoon praktisch en dus hardnekkig dat onderscheid in ‘wij’- en ‘ik’-culturen, in collectief versus individueel, is bleek uit twee onlangs gepubliceerde boeken, die op het eerste gezicht niet veel met elkaar gemeen hebben. Bij nader inzien vertonen de twee boeken opmerkelijke overeenkomsten. Het ene boek is van de Franse antropologe Florence Bergeaud-Blackler, met als (vertaalde) titel De halalmarkt of de uitvinding van een traditie. Het andere boek We haten elkaar meer dan de joden is geschreven door historica en journaliste Els van Diggele en gaat over de Palestijnse politieke verhoudingen in de bezette gebieden.

Beide auteurs redeneren vanuit het uitgangspunt dat de mensen waarover zij schrijven een ‘wij-cultuur’ hebben. ‘Wij-culturen’ worden in het schema van Hofstede onder meer gekenmerkt door de ondergeschiktheid van het individu aan het collectief. Leden van ‘wij-culturen’ zien de wereld om hen heen altijd door de bril van de groep waartoe zij horen. Dat mensen nooit exclusief tot één groep behoren en dat het onderscheid in groepen of collectieven problematisch is deert Hofstede en zijn aanhangers niet. Het bekt lekker, dus het werkt.

Bergeaud-Blackler schrijft over de groeiende markt van halalproducten. Haar stelling is dat deze markt steeds verder uitdijt en dat steeds meer producten ‘gehalalificeerd’ worden. Niet meer alleen vlees dat ritueel geslacht is, maar ook bepaalde cosmetische producten, vakanties, enzovoorts. Het boek gaat hoofdzakelijk over Frankrijk, maar de problematiek die ze beschrijft beperkt zich niet tot dat land. Ze brengt in kaart wat er zoal te koop is, maar gaat verder. Ze heeft een missie. Ze vindt die uitbreiding zorgwekkend, omdat moslims, met name die in Europa, die in haar ogen nu eindelijk eens een beetje verlost waren van al die regels en voorschriften van het islamitisch collectief denken, hierdoor weer meer gecontroleerd worden. Immers als er levensgroot op alle artikelen halal staat, dan wordt het des te problematischer als een moslim voor een niet-halal product kiest, zo stelt Bergeaud-Blackler. Bovendien wordt volgens haar op deze wijze het begrip halal groter gemaakt dan het is. Het wordt een norm en zelfs een kunstmatige norm, een uitvinding van een traditie.

Theologisch is dat een uiterst merkwaardige redenering. Alsof tradities in beton zijn gegoten en op geen enkele manier door moslims bediscussieerd worden in het licht van steeds veranderende omstandigheden en ervaringen. Hoe vaak horen we dat niet? Maar er zit ook iets anders verstopt in deze redenering. Dat is de typisch Europese, maar vooral Franse opvatting over religie. Die moet geïndividualiseerd, achter de voordeur en vooral niet in tegenspraak zijn met de bejubelde mythe van de scheiding van religie en staat. Daarbij gaan dit soort publieke intellectuelen maar al te graag op de stoel van de islamitisch geleerde zitten en willen zo vertellen wat moslims eigenlijk zouden moeten geloven. Niets individualisme.

Een vergelijkbare redenering maakt Van Diggele als ze het heeft over de oorzaken van het repressieve Palestijnse leiderschap in de door Israël bezette gebieden op de Westelijke Jordaanoever. Ze is van mening dat we niet altijd maar met de beschuldigende vinger naar de Israëlische bezetters moeten wijzen, maar de culturele wortels van de repressie van de Palestijnse autoriteiten zelf eens moeten doorlichten.

Typisch overigens dat Palestijnse politici ‘leiders’ zijn. Waarom niet premier, president of wat dan ook? Maar dat terzijde. Dat er repressieve Palestijnse politici zijn bestrijd ik niet, maar het boek van Van Diggele staat vol met merkwaardige impliciete en expliciete verklaringen voor de ellende van Palestijnen. Die zijn namelijk terug te voeren op een collectivistische manier van denken ingebed in ‘hun’ cultuur. Of het nu gaat om ‘stammenstructuur’ of een soort archaïsch-nationalisme dat niet valt uit te roeien. Het zijn volgens de auteur evenzovele bewijzen dat we hier met een inherent cultureel probleem van doen hebben.

Het is een gemakzuchtige manier van verklaren die feitelijk niet verklaart, maar stelt. Die cultuur ziet als een statisch onveranderlijk gegeven, waar alleen de allerdappersten uit kunnen ontsnappen. Dat zie je in beide studies terug. Het helpt ons geen stap verder.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -