8.2 C
Amsterdam

‘Dat mensen nu ageren tegen de islam is volstrekt arbitrair’

Arnout Maat
Arnout Maat
Eindredacteur.

Lees meer

Het zijn niet zozeer slechte economische omstandigheden of zorgen hierover die mensen naar populistisch-rechts drijven, stelt socioloog Jonathan Mijs (London School of Economics). Nee: het is de vermarkting van de maatschappij, de toenemende ongelijkheid en de daaruit ontstane segregatie van leefwerelden, die een ‘meritocratische afrekening’ met minderheden teweegbrengt. ‘Om hun eigenwaarde hoog te houden, gaan slechtverdienende blanke Nederlanders zich verheven voelen boven nieuwe Nederlanders.’

Nu de kruitdampen van de economische crisis zijn opgetrokken, waart het rechts-populistische spook in vrijwel de gehele westerse wereld rond. Terwijl in landen als de Verenigde Staten, Italië en Oostenrijk al rechts-populisten aan de macht zijn, kloppen elders nieuwe uitdagers ongeduldig op de deur. Eind april was ook Spanje aan de beurt. Bij de parlementsverkiezingen sleepte het radicaal-rechtse Vox, dat een muur om Spanje wil bouwen en criminele immigranten wil deporteren, vanuit het niets tien procent van de stemmen in de wacht. En op Nederlandse bodem haalden rechts-populisten nog nooit zoveel stemmen als bij de afgelopen verkiezingen voor de Provinciale Staten, met name door de grote zetelwinst van Forum voor Democratie.

Valt de rechts-populistische opmars nog te stoppen? Laten we ons in elk geval niet langer blindstaren op het idee dat we enkel te maken hebben met een product van de economische crisis, stelt socioloog Jonathan Mijs. Hij is wetenschappelijk onderzoeker aan de London School of Economics en tevens verbonden aan Harvard University. In een nieuw onderzoek zet hij samen met co-auteur Noam Gidron uiteen dat, in tegenstelling tot wat altijd werd gedacht, verslechteringen in de bestaanszekerheid van mensen niet bijdragen tot de opkomst van rechts-populistische partijen. De Kanttekening sprak met Mijs over de resultaten van zijn nieuwe onderzoek, en vroeg hem ook waar we dan wél de oorzaak van de rechts-populistische Zeitgeist moeten zoeken.

It isn’t the economy, stupid

Het algemeen geaccepteerde idee dat rechts-populisme en economische malaise hand-in-hand gaan is nooit compleet uit de lucht komen vallen, zegt Mijs. ‘Die gedachte gaat ver terug. Onder historici geldt de crisis van de jaren dertig als een van de verklarende factoren voor de opkomst van Adolf Hitler. En in recente jaren hebben onderzoekers in kaart gebracht dat rechts-populistische partijen het extra goed doen in gebieden die economisch hard zijn getroffen, zoals de Amerikaanse Rustbelt, Noord-Engeland of Wallonië. Maar om dat te koppelen aan de conclusie dat individuele kiezers vanwege hun economische achteruitgang gemotiveerd worden om rechts-populistisch te stemmen, dat zijn nogal een paar analytische stappen verder.’

Wat heeft Mijs dan gedaan om die stappen te overbruggen? Hij legt uit: ‘Onze onderzoeksvraag was of een daling van het inkomen wérkelijk verklaart dat mensen rechts-populistisch stemmen. Om daarachter te komen gebruikte ik een representatief panel van ongeveer achtduizend Nederlanders, gevolgd tussen 2007 (het jaar voordat de wereldwijde crisis uitbrak, red.) en 2015. Ik heb gekeken naar hoe het inkomen en de politieke opvattingen van deze Nederlanders door de tijd heen veranderden. Wat bleek: de mensen die door de crisis werden geraakt, stonden helemaal niet opeens sympathieker tegenover rechts-populistische standpunten.’

Maar als er geen ‘harde’ materiële omstandigheden zijn die mensen naar radicaal rechts drijven, zou dit dan niet alsnog kunnen door hun zorgen over hun economische positie of over de stand van de Nederlandse economie? Mijs antwoordt ontkennend: ‘In het onderzoek keken we ook of mensen meer begrip krijgen voor rechts-populisme omdat dat ze bang zijn dat het slechter met de economie zal gaan, omdat inkomensverlies om de hoek schuilt of omdat ze werkeloosheid ervaren. Maar ook bij al deze kwesties was er geen causaal verband met een sterkere aantrekking tot rechts-populistische ideeën.’

Ongelijkheid, segregatie en zondebokken

Zowel de harde economische werkelijkheid als de zorgen die mensen hierover hebben volgens Mijs’ en Gidrons onderzoek dus niet tot een voorkeur voor rechts-populistische standpunten leiden, zoals minder immigratie en een harde opstelling tegenover de islam. Kunnen we de opkomst van rechts-populistische partijen dan niet beter toerekenen aan zuiver culturele zorgen, die hier in Nederland al sinds Pim Fortuyn, dus al vóór de economische crisis, op de agenda staan? Mijs onderkent dat er in de wetenschappelijke literatuur heus wel rekening wordt gehouden met culturele motivaties om op rechts-populistische partijen te stemmen. Maar wat hem betreft is de diepere kern van het probleem de ‘paradox van ongelijkheid’, zoals hij dat noemt.

Mijs zet uiteen waar die paradox uit bestaat: ‘De afgelopen veertig jaar zijn de inkomensongelijkheid en de vermogensongelijkheid in het Westen sterk gestegen. Die toenemende ongelijkheid is gepaard gegaan met een scheiding van klassen. Zie bijvoorbeeld de verschillende leefwerelden binnen en buiten de ring van Amsterdam, de segregatie op scholen. We werken steeds meer enkel nog met mensen die hetzelfde opleidingsniveau hebben. Hetzelfde geldt voor onze vriendengroepen, de partners die we kiezen, de mensen die we tegenkomen, onze social media bubbles. We vergelijken onszelf constant binnen onze cocon, met mensen die economisch ongeveer gelijk zijn. Zo zien we de maatschappij als gelijker dan die eigenlijk is. Een maatschappij waarin mensen hun succes te danken hebben aan hun eigen inspanningen.’ Daardoor staan we meer veroordelend tegenover groepen die het ‘minder’ doen, aldus Mijs. ‘Uit eerder onderzoek dat ik deed blijkt tevens dat naarmate de vermarkting van de samenleving toeneemt, er meer behoefte is om zondebokken aan te wijzen. In het Westen zijn het vooral niet-westerse migranten, moslims, waar naar wordt gekeken.’

Maar waar komt die behoefte naar het aanwijzen van zondebokken dan precies vandaan? Mijs: ‘We zien in Nederland dat moslimmannen als groep het op allerlei meetbare manieren minder goed doen: op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de criminaliteitscijfers. In onze meritocratische ingestelde maatschappij zijn we geneigd te denken: ‘Die zullen het wel verdiend hebben.’’ En er speelt volgens Mijs nog een ander element mee dat is veroorzaakt door dit ‘meritocratische marktdenken’. ‘Mensen die onderaan de economische ladder staan hebben omgekeerd het gevoel dat hun medeburgers naar hen kijken als verliezers, als mensen die in onze ‘marktmaatschappij’ verkeerde keuzes hebben gemaakt. Dat komt omdat er ook werkelijk minder ruimte voor solidariteit en medeleven is met deze ‘verliezers’, die geïsoleerd staan in onze gesegregeerde samenleving. Dan wordt het lastiger om met je ondergeschikte positie om te gaan. Ook voor slechtverdienende blanke Nederlanders is het de vraag waar ze dan nog hun zelfwaarde vandaan kunnen halen. Dan kijkt een deel naar boven, naar de elite: die hebben ‘schuld’, zijn ‘corrupt’. Anderzijds kijken ze opzij, naar nieuwe Nederlanders: mensen die veelal in dezelfde slechte situatie zitten, maar waar ze vanwege hun cultuur, ideologie en religie geen verbintenis mee voelen. Om hun eigenwaarde hoog te houden, gaan deze blanke Nederlanders zich verheven voelen boven nieuwe Nederlanders, hebben ze een ‘betere’ cultuur.’

De rol van politieke partijen

Jonathan Mijs biedt daarmee een sociologisch perspectief op de sociaaleconomische voedingsbodem voor rechtspopulisme: het zijn niet zozeer slechte economische omstandigheden of zorgen hierover die mensen naar populistisch-rechts drijven. Nee: het is de vermarkting van de maatschappij, de toenemende ongelijkheid en de daaruit ontstane segregatie van leefwerelden, die een meritocratische afrekening met minderheden teweegbrengt. Geeft deze sociologische analyse dan ook een diepere verklaring voor het feit dat mensen in culturele termen ageren tegen de islam en moslims? Mijs kan er kort over zijn: ‘Dat mensen zich nu afzetten tegen de islam is volstrekt arbitrair. Stel dat de nieuwkomers vooral hindoes waren, of Afrikaanse evangelisten. Dan hadden we dezelfde dynamiek meegemaakt – mits we dan ook weer partijen hadden die dit sentiment verder zouden voeden.’

Want dat laatste is volgens Mijs een vereiste voor de opkomst van het rechts-populisme. Dat zulke partijen het ressentiment tegen nieuwkomers verder opstoken staat voor hem als een paal boven water. ‘Sinds Fortuyn en Wilders wordt de geschiedenis herschreven. Rechts-populistische partijen werpen zich op als hoeders van de Verlichting, vrouwen, homo’s, joden; als beschermers van een gefingeerde ‘joods-christelijke cultuur’. Dat slaat aan, omdat mensen spanningen waarnemen op straat, tussen wat ze als gewoon beschouwen en de tradities en culturen die een grote groep nieuwkomers introduceren. Dat schuurt. Het is voor veel mensen fijn om dat proces niet aan te gaan, maar om te zeggen: ‘Wij hoeven ons niet aan te passen, wij hebben hogere waarden – zij zijn de barbaren’. En die erosie van solidariteit wordt nog eens versterkt door het meritocratische marktdenken, waarin er überhaupt geen plaats meer is voor medeleven. Rechts-populisten bieden daarmee een simpele oplossing, maar simpele oplossingen zijn vaak niet de beste. De grote meerderheid van alle migranten doet het gewoon goed – beter dan de verwachtingen, eigenlijk.’

Wat betreft die simpele oplossingen vanuit de politiek ziet Mijs het niet zo snel goedkomen. Hij bemerkt een verschuiving in de Nederlandse politiek, waarin ook CDA en VVD zich steeds meer bedienen van populistische strategieën. ‘Een voorbeeld: het idee van ‘de hardwerkende Nederlander’, waar al het beleid aan getoetst zou moeten worden. Alsof wat je economisch toevoegt gelijkstaat aan wat je bijdraagt aan de maatschappij. CDA en VVD gebruiken daarmee een beeldvorm die tegelijkertijd neoliberaal én populistisch is: het gaat over ‘wij, die hard werken’ versus ‘de uitvreters’, maar ook versus ‘de uitbuiters die onze cultuur niet accepteren’, of ‘de elites die misbruik maken van hun status en positie en het volk daarmee schaden – en eigenlijk ook niet hard werken’. Doelt Mijs daarmee op uitspraken zoals de ‘witte wijn sippende elite’, zoals Rutte een paar maanden geleden in Buitenhof zei? Mijs knikt bevestigend: ‘Absurd – alsof Rutte zelf niet tot de elite behoort!’

Een vicieuze cirkel

Wat moet er dan gebeuren om alsnog de angel uit de voedingsbodem voor het rechts-populisme te behalen? Het is in Mijs’ ogen zaak om de ‘paradox van ongelijkheid’ te tackelen. ‘Dat doen we door in te zien dat de ongelijkheid in het Westen sterk is gegroeid en nog altijd groeit, ook in Nederland. Ook zien we onze maatschappij als meritocratischer, als rechtvaardiger dan deze in werkelijkheid is.’ En het is nu net dat meritocratische denken dat het aanpakken van ongelijkheid en segregatie in de weg zit, stelt Mijs. Zo zitten we in een vicieuze cirkel, waarbij minderheden steeds meer de klos worden: ‘Uit mijn onderzoek blijkt dat ongelijkheid scheidslijnen vergroot en meritocratische veroordeling versterkt.’ Mijs denkt niet dat hier op korte termijn iets aan gaat veranderen. ‘Er zijn nog maar weinig voorgestelde alternatieven en utopieën’. Hij ziet in de politiek nog maar één duidelijk ideaalbeeld naar voren komen: ‘Het verleden. Forum voor Democratie scoort daar nu mee. Maar het is een geïdealiseerd beeld van een romantisch verleden, een verleden dat er nooit was.’

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -