In Levenslessen van een rabbijn blikt Awraham Soetendorp terug op de 80 jaar die achter hem liggen. ‘Een mens beleeft veel in een leven – maar herbeleeft nog meer.’
Op 4 mei spreekt rabbijn Awraham Soetendorp (1943) tijdens de herdenkingsdienst in de Grote Kerk in Den Haag. Een verhaal houden voor een zaal met mensen is anders dan een boek schrijven, vindt hij. ‘Als ik voor een groep sta, klein of groot, dan gebeurt er iets met de gezichten van mensen, er ontstaat een bepaalde sfeer.’
Onlangs verscheen Levenslessen van een rabbijn, waarin lessen zijn opgetekend die Soetendorp terugkijkend op zijn leven heeft geleerd. Soetendorp was van 1968 tot 2008 rabbijn van de Liberaal Joodse Gemeente in Den Haag en actief bij tal van internationale clubs die zich inzetten voor dialoog en contacten tussen verschillende religies. Het boek is geschreven door journalist Annemiek Leclaire, die hem hiervoor meerdere malen interviewde.
In het boek vertelt Soetendorp over zijn ouders en tante Trees, die door aan ‘baby Sjalommetje’ te denken – Sjalom is de tweede naam van Soetendorp – Auschwitz overleefde. Maar hij verloor in de oorlog ook talloze familieleden. Hij vertelt in het boek ook over spanningen in het gezin toen hij opgroeide en ontmoetingen met mensen die de oorlog hadden overleefd maar worstelden met schuldgevoelens.
Een aangrijpende scène gaat over zijn ouders, die samen met baby Awraham in Amsterdam-Oost woonden. Er was een razzia in de wijk. De voordeur werd opengebroken door een SS-officier. De man kwam binnen, keek in de wieg en zei tegen de drie maanden oude baby: ‘Schade dass du ein Jude bist.’ Vervolgens zei hij: ‘Jullie zijn te vies, ga je wassen, we komen morgen terug.’ Hij wist dat ze dan zouden ontsnappen. De vader van Soetendorp zei altijd tegen zijn zoon dat hij nooit moest vergeten dat een SS’er zijn leven had gered.
U heeft zoveel verdriet meegemaakt. Uw familie onderging uitzonderlijk leed. Hoe kunnen mensen die dit niet hebben meegemaakt daar levenslessen uit halen?
‘Iedereen die in vrede leeft, beleeft ook momenten van vreugde en vormen van leed. In mijn boek vertel ik openhartig over mijn tante Trees, die op hoge leeftijd na een beroerte besluit euthanasie te plegen. Ik was erbij aanwezig. Wij hadden een diepe band.
Het boek gaat ook over mij. We woonden in Israël toen ik als negenjarig jongetje met een speelgoedpijltje mijn zusje verwondde aan haar oog. Het oog kon niet meer gered worden. Ik deed het niet expres, maar ik heb het wel gedaan. Het is meer dan zeventig jaar geleden gebeurd, maar het is iets waar ik bijna dagelijks nog aan denk. Een mens beleeft veel, maar herbeleeft nog veel meer.’
In het boek vertelt u dat u geïnspireerd bent door de Joods-Franse filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995). Wat boeit u aan hem?
‘Ik herken me in Levinas, die ik overigens nooit heb ontmoet. Hij dacht na over hoe we elkaar in gelijkwaardigheid kunnen ontmoeten: door het naakte aangezicht van de ander te zien. Of zoals mijn vader, die ook rabbijn was, tegen mij zei: ‘Je ontmoet God in de pupillen van de ander.’
Ik zal je vertellen over het toppunt van vreugde. Ik was op het huwelijk van mijn kleindochter en daar was een dochtertje van acht maanden van de andere kleindochter. Het was een zonovergoten dag, ze zat op mijn schoot. Ik keek in haar ogen. Het is ongelooflijk hoe haar blik helemaal door mij heen ging. Plotseling dacht ik: zou zo’n blik de blik zijn geweest waarmee ik die SS-officier vertederde, die zich in 1943 over de wieg boog en mij gespaard heeft? De oorlog heeft in mijn leven grote invloed. Maar mijn boek is geen verhaal over de oorlog. Het is het verhaal van iemand die geboren is in de oorlog en die de weg aflegt van overleven naar leven. In wezen legt iedereen diezelfde weg af. Overleven van dingen die gebeuren in je leven en in de levens van anderen waarbij je betrokken bent.’
In onze tijd zijn er ook mensen die in de verdrukking leven. In Amsterdam ligt bijvoorbeeld op een desolate plek, tussen de fabrieken en bedrijven, een cruiseschip met honderden asielzoekers. Velen wachten al maanden op een eerste gesprek met immigratiedienst IND. Hoe kijkt u tegen dat soort schrijnende situaties aan?
‘Daadwerkelijk oog hebben voor mensen in verdrukking is een enorme opgave. Je moet helpen zonder er zelf aan onderdoor te gaan. In 1979 waren er bootvluchtelingen uit Vietnam. Zij kwamen toen in het nieuws, maar ik vond net als zovelen dat ze niet voldoende geholpen werden.
Toen ben ik naar het Rode Kruis gegaan. Het was vijf uur ’s middags, het kantoor ging bijna dicht, maar ik werd wel binnengelaten. Ik zei: ‘Hoe kan dat nou, dat jullie kantoor dichtgaat terwijl de wereld brandt? Die mensen verdrinken.’ Toen zeiden ze tegen mij: ‘Wij maken dit elke dag mee. U bent nu in beweging gekomen, maar wij komen vierentwintig uur per dag, jaar in jaar uit, in beweging. Hoe kun je die betrokkenheid volhouden als je geen rust neemt?’
We zijn niet altijd in staat om het leed van asielzoekers tot ons door te laten dringen. Onze samenleving ziet daar maar een klein beetje van, dat is hoe we ermee omgaan. Maar zo zien we de belangrijke contouren van wat veranderen moet.
Ik heb mij aan het begin van de oorlog in de Oekraïne gericht tot de leiding van de Russisch-Orthodoxe Kerk. Ik heb gezegd dat het heilloos is om die oorlog te voeren en het belang van oplossingen benadrukt, de mogelijkheid van vrede.
‘We zijn niet altijd in staat om het leed van asielzoekers tot ons door te laten dringen’
Ik kan het nog sterker zeggen, Israël bestaat nu vijfenzeventig jaar. Ik ben in alle vezels van mijn bestaan met Israël verbonden. Ik heb door de jaren heen zoveel mensen ontmoet aan Israëlische kant maar ook aan Palestijnse kant die met heel hun wezen vrede willen.’
Maar waarom is dat dan nog niet gelukt?
‘Omdat het niet eenvoudig is. Het is een conflict tussen rechten. Wie heeft het grootste recht en wie het minste? Mijn Israëlische broeders en zusters hebben alle recht om eindelijk in een land te leven waar rust is en vrede, waar kinderen zich kunnen ontwikkelen. Mijn Palestijnse broeders en zusters hebben alle recht om een bestaan te hebben waarin kinderen kunnen opgroeien, een perspectief. Ze komen niet tot elkaar.’
Denkt u dat het ermee te maken heeft, dat ze de glans in elkaar ogen nooit hebben gezien?
‘Ja, te weinig. Sommigen hebben dat wel. Avishai Margalit, een ethicus uit Israël, zegt dat de weg naar een rechtvaardige samenleving te lang is. Streven naar een fatsoenlijke samenleving is realistischer. Dat is een samenleving waarin niemand meer vernederd wordt. En die vernedering, het willen toebrengen van vernedering, dat is er nog te veel in de wereld.
Zo’n twintig jaar geleden was ik op bezoek in een Palestijns dorp. Er was een gebouw vernietigd omdat volgens Israël van daaruit terrorisme was gepleegd. Ik werd voorgesteld aan de Palestijnse burgemeester en er werd verteld dat ik in de oorlog was geboren. Toen zei de burgmeester tegen mij dat hij het bijzonder op prijs zou stellen als ik vertelde wat het betekende om als Joodse baby in de oorlog te leven. Het was zo ontroerend, want ik had helemaal niet verwacht dat iemand in dat Palestijnse dorp open stond voor een verhaal van de Jood als slachtoffer in een oorlog.’
Vindt u het belangrijk dat nieuwkomers in ons land zich ook verbinden met de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog?
‘Heel belangrijk. Zij moeten weten dat er honderdduizend Nederlandse Joden zijn vermoord. Zij werden er in de oorlog mee geconfronteerd dat je honderden jaren in een land kunt leven – ik geloof dat mijn voorouders al in de zeventiende eeuw hier woonden – en dan plots wordt alles afgenomen, omdat je eigenlijk die buitenstaander zou zijn, die ander. Hoe kan dat? Is dat van buiten gekomen? Ja, er was de bezetting, er waren ideologieën die zich meester maakten van het land. Het is belangrijk dat je dat weet, en dat dit nooit meer mag gebeuren.
Ik ben aan de ene kant optimistisch. Ik heb aan de wieg gestaan van respecteducatie. Dat gaat over geworteld zijn in dit land en gelijkwaardigheid, fatsoen. Ik was in een klas op een islamitische school in Den Haag en daar vertelde ik dat ik een rabbijn ben. ‘Dat is net zoiets als een imam. Mijn naam is Abraham’, zei ik. ‘Weten jullie wie Abraham is?’ Ze antwoordden: ‘Ja, een profeet.’ ‘En weten jullie wie zijn kinderen waren?’ ‘Ja, dat zijn Ismael en Izaäk.’ ‘Wat betekent dat?’, vroeg ik. Een jongen in de klas, die onderuitgezakt zat, zei: ‘Dat is cool, dan zijn we familie.’
Dat ‘we zijn familie’, dat is z’n oerbesef. Dat probeer ik eigenlijk uit te drukken. Dat kijken in de ogen van de ander, dat lichtje. Er is nooit iemand in de geschiedenis geweest die precies hetzelfde was als iemand anders en er zal nooit iemand zijn die precies hetzelfde is als een ander. Wat betekent dat? We zijn in de eerste plaats een uniek mens – een broeder – en pas daarna onderdeel van een volk, geloof of etnische groep.
In Soedan is weer een oorlog uitgebroken. Dat land heeft al zoveel oorlogen meegemaakt en er is honger. Over het World Economic Forum wordt heel smalend gedaan. Maar ik was van 2001 tot 2010 jaarlijks in Davos, als medeoprichter van een organisatie die de dialoog tussen de islam en het Westen stimuleerde. Ik sprak er een man van de Verenigde Naties die met bepaalde apparatuur water opspoorde, onder de oppervlakte van de aarde. Op bepaalde plekken is een concentratie van water, maar die is vaak onzichtbaar.
Hij vertelde dat hij in Soedan was om water op te pompen. Maar hulpverleners als hij werden zo bedreigd, dat ze zijn weggegaan. Dan zie je de waanzin die steeds opkomt. In de Bijbel wordt gesproken over de zoon van Abraham, Izaäk, die groef naar waterbronnen die onder het zand lagen. Maar wat deden de Kanaänieten? Ze hadden dorst, maar hielden het zoeken naar de bronnen tegen. Ze zorgden ervoor dat de kinderen van Izaäk geen water hadden. Ze wilden liever dat iedereen dorst had, dan dat ze de ander wat water gaven. Dat is nog steeds iets wat doorgaat.
In Soedan bevecht men elkaar nu van straat tot straat. We zagen op televisie die vliegtuigen weer, die mensen kwamen ophalen, terwijl al die anderen moeten blijven. Net als in Afghanistan. Het blijft maar doorgaan.
In het paradijsverhaal in de Thora roept God naar Adam: ‘Ajeka?’ Dat betekent: ‘Waar ben je?’ Adam roept terug naar God: ‘Waar ben jij?’ Ze kunnen elkaar niet vinden, terwijl ze elkaar zo bitterhard nodig hebben.
Wat zou er gebeuren als alle gelovigen uit islam, jodendom, christendom, hindoeïsme en boeddhisme, en alle mensen die een spirituele vonk voelen buiten die religies, samen die roep vertalen en alle krachten bundelen tot één reddende, helende kracht? Dat klinkt nu ver weg, abstract en onmogelijk. Er is echter een spreuk die toegeschreven wordt aan leiders in Israël, maar in wezen door zoveel mensen is uitgedrukt: ‘Hij die niet in wonderen gelooft is geen realist.’ En dat wonder is in onszelf. Dat wonder is de ontmoeting met jezelf in de ander.’
Awraham Soetendorp en Annemiek Leclaire, Levenslessen van een rabbijn (Balans, 2023), 160 pp, 15 euro.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!