Schooldirecteur Cordula Rooijendijk schreef een boek over witte en zwarte scholen. Een gesprek over selecteren aan de poort, hoge ouderbijdrage en het risico van islamitisch onderwijs.
Basisschool Montessorischool Op de Kade staat te midden van twee uiteenlopende Amsterdamse wijken. Aan de ene kant de vooroorlogse Indische buurt, aan de andere kant een nieuwbouwwijk van rond het jaar 2000. De school heeft 250 leerlingen en is gemengd, vertelt directeur en schrijver Cordula Rooijendijk. Ongeveer dertig procent van de leerlingen heeft een niet-westerse achtergrond. Hemelsbreed een paar honderd meter verder staat een zeer geliefde basisschool die te boek staat als ‘wit’.
Een situatie die overal in de grote steden voorkomt en wordt beschreven in Rooijendijks pas verschenen boek 15 lessen die kleurrijke scholen ons leren (Atlas Contact). Daarin gaat ze te rade bij collega-directeuren van andere gemengde en zwarte scholen, waarbij meer dan zestig procent van de kinderen van niet-westerse komaf is. Deze zoektocht was nodig, zegt Rooijendijk, omdat ze maar weinig pasklare kennis vond over het leiden van een gemengde school.
Heeft u de directeur van de naburige witte school weleens gesproken over hun homogene leerlingenpopulatie?
‘Nee maar ik vind er wel wat van. Dat vind ik van alle scholen die monocultureel zijn. Uit onderzoek blijkt dat het voor kinderen essentieel is dat ze in een diverse omgeving opgroeien. Zo leren ze dat er verschillen zijn tussen mensen in culturele achtergrond, seksualiteit, geloof en huidskleur. Kinderen moeten met elkaar in aanraking komen. Op mijn vorige – witte – school wees een van de kleuters een zwarte pop als stoute pop aan in de documentaire van Sunny Bergman. Daar schrok ik van.’
Vooral hoogopgeleide witte ouders lijken voor zo’n ongemengde school te kiezen.
‘Je ziet bij alle ouders een voorkeur voor scholen met een populatie die op henzelf lijkt. Veel ouders van kinderen met een migratieachtergrond zetten hun kind ook niet graag op een helemaal witte school. Dat is heel logisch en ook goed, want voor je kind is identiteitsvorming belangrijk. Maar mengen, dus met een grotere groep, is wel heel verstandig.’
‘De één zit op hockey en celloles, de ander heeft een leven met vrienden op een pleintje’
‘Mengen gaat niet vanzelf. Ik kwam erachter tijdens het schrijven van mijn boek dat ik als directeur me ook, onbewust, op de hoogopgeleide ouders richtte. Zij kwamen vooral op de informatieochtenden af. We hebben daarom een nieuwe schoolgids en website gemaakt die wat minder talig zijn. Ook gaan we meer rekening houden met feestdagen uit andere culturen. Tijdens het Suikerfeest is nu een studiedag gepland voor leerkrachten zodat de kinderen vrij zijn. Eigenlijk ontneem je kinderen onderwijstijd als je dat niet doet. Dan begin je met ongelijkheid. Ook in het werven van ouders met een niet-westerse afkomst kan ik nog wel wat meer doen. Door aan ouders te vragen: wat zoek je nou in een school en wat spreekt je aan?’
Denkt u dat directeuren van witte scholen hier ook mee bezig zijn?
‘Het is moeilijk om daar een algemene uitspraak over te doen. Ik weet wel dat als je als witte school een hoge ouderbijdrage vraagt, je niet probeert om een gemengde school te zijn. Je weet dan dat je hoogopgeleid publiek krijgt. Witte praktisch opgeleide mensen trek je er ook niet mee aan. Er zijn scholen die zeggen dat die hoge ouderbijdrage nodig is. We moeten verrijkingsonderwijs kunnen geven aan hoogbegaafde kinderen. Maar eigenlijk selecteren ze gewoon aan de poort, de kinderen van de welgestelde ouders komen binnen.’
‘Door de wet ‘Meer ruimte voor nieuwe scholen’ is het eenvoudiger om een nieuwe school op te richten. Dat zijn vaak conceptscholen waarvan je vanaf het begin al weet dat ze monocultureel worden. Ze vragen een hele hoge ouderbijdrage of geven ‘vrij onderwijs’. Kinderen die op basis van hun eigen gevoel mogen leren of de hele dag onder een boom liggen. Als school weet je dat een ouder van wie het kind baat heeft bij goed taalonderwijs daar niet heen gaat. Veel nieuw opgerichte scholen hebben zo’n doelgroep in gedachten. Dat kan niet anders.’
Hoe kijkt u aan tegen islamitische scholen?
‘Net zoals ik tegen gereformeerde en joodse scholen aankijk. Er is nu eenmaal een vrijheid in Nederland om zulke scholen te hebben, maar ik vind dat ze wel hun uiterste best moeten doen om cultureel gemengd te worden. Van islamitische scholen weet je dat het geen school wordt waar kinderen met een niet-islamitische achtergrond naartoe gaan. Ik denk dat het beter is om gemengd op te groeien, niet met maar een afkomst of één geloof.’
In uw boek schrijft u over de bekende onderwijssocioloog Jaap Dronkers. Hij beweerde het tegenovergestelde.
‘Hij haalde een onderzoek aan waaruit zou blijken dat kinderen op niet-gemengde scholen hogere cognitieve resultaten halen dan op gemengde scholen. Maar dat onderzoek zat niet goed in elkaar, zeiden wetenschappers later. Hij baseerde zijn uitspraak bijvoorbeeld op buitenlandse gegevens die niet over Nederlandse kinderen gaan. Dronkers had uit die gegevens nooit een dergelijke conclusie mogen trekken. Toenmalig onderwijsminister Marja van Bijsterveldt greep het destijds meteen aan om te zeggen: ‘We gaan niet meer ons best doen om scholen te mengen, want kinderen presteren beter als ze op monoculturele scholen zitten.’ Maar behalve dat het niet klopt, is het ook nog eens heel eenzijdig kijken naar wat belangrijk is voor de ontwikkeling van een kind en de maatschappij. Als kinderen niet leren samenleven dan krijg je een veel minder fijne maatschappij. Daar heeft uiteindelijk iedereen last van. Ook hoogopgeleide mensen die bijles kunnen inkopen en hun kinderen naar het gymnasium sturen.’
Een van de lessen in uw boek is ‘omarm de straatcultuur’. Veel ouders willen de straatcultuur helemaal niet omarmen en sturen hun kinderen daarom naar een gesegregeerde school.
‘Om de straatcultuur te begrijpen moet je eerst weten waarom hij bestaat. De opvoedkundige Hans Kaldenbach zegt dat de straatcultuur een reactie is op de dominante burgerlijke cultuur die door de hoogopgeleide stedelingen wordt uitgedragen. Leden van de burgerlijke cultuur krijgen voortdurend respect, terwijl kinderen uit de straatcultuur het gevoel hebben dat mensen op hen neerkijken – wat vaak ook zo is.
Straatcultuur is niet alleen maar iets van kleurrijke scholen. Je hebt het net zo goed op scholen in achterstandswijken met mensen zonder migratieachtergrond. Die straatcultuur is ook heel belangrijk voor sommige kinderen, omdat ze daar hun identiteit aan ontlenen. De één zit op hockey en celloles en verkeert in theoretisch opgeleide kringen, maar een ander heeft een leven met vrienden op een pleintje. Wij denken bij straatcultuur aan overlast, maar het heeft ook elementen die heel mooi zijn. Kinderen leren er allerlei sociale vaardigheden die hen sterker maken. Ze leren er voor zichzelf op te komen, weerbaar te worden, en wat broederschap is. Alleen moeten kinderen wel leren dat de straatcultuur en de taal die daarbij hoort, niet op school hoort. ‘
Maar misschien zeggen hoogopgeleide ouders wel: ‘Voor de ontwikkeling van mijn kind is het niet belangrijk dat hij de straatcultuur leert kennen.’
‘Dat mag, maar het zou ze in elk geval aan het denken moeten zetten. Als je je kind wilt beschermen door ze ver van de straat te houden, ontneem je ze een belangrijke ontwikkeling. Weerbaarder worden en omgaan met een omgeving die anders is.’
Er zijn ook ouders die niet willen dat hun kinderen lessen over seksualiteit volgen. Denk aan de ophef rond de Week van de Lentekriebels. Kleuters zouden leren over seks, in werkelijkheid ging het om de fysieke verschillen tussen jongens en meisjes.
‘Er waren allerlei waanideeën over wat scholen in de klas zouden vertellen. Het sloeg werkelijk nergens op. Ik kreeg er ook mee te maken op mijn school, ouders die niet meer wilden dat hun kinderen die lessen zouden horen. Toen heb ik de directeuren uit mijn boek nog een keer gebeld en gevraagd, hoe pakken jullie dit eigenlijk aan? Op scholen waar hierover goed werd gecommuniceerd ontstonden weinig problemen. De volgende keer houd ik voorafgaand aan de Week van de Lentekriebels een ouderochtend en laat ik ons materiaal en boeken zien. Dat voorkomt ruis, angst en onvrede, denk ik.’
Waar zijn die ouders dan bang voor?
‘Dat verschilt natuurlijk, maar sommige ouders geven aan bang te zijn dat wij dingen gaan zeggen die hun kinderen aanzetten tot dingen dat zij niet oké vinden.’
Zijn ze bang dat hun kinderen homoseksueel worden?
‘Ja, dat schijnen sommige ouders inderdaad te denken. Of dat je kinderen op ideeën brengt en ze vroeger beginnen met seks bijvoorbeeld. Terwijl juist uit onderzoek blijkt dat goed geïnformeerde kinderen er later aan beginnen. Bovendien helpt het meiden om grenzen te kunnen aangeven, wat erg belangrijk is. Kijk, ik snap ergens ouders wel die zeggen dat het een opvoedtaak is en geen taak van school. Dat vind ik eigenlijk ook. We moeten ons op school concentreren op de kernvakken, op rekenen en lezen. Zeker nu die in deze tijd achteruitgaan. Maar als voorlichten niet goed gebeurt thuis, dan begrijp ik ook wel dat het ministerie zegt dat we dat moeten doen. Het is een morele verplichting.‘
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!