16.2 C
Amsterdam

Mohammed Benzakour: ‘Mijn vader was met zijn hart in Marokko’

Mariska Jansen
Mariska Jansen
Journalist & eindredacteur

Lees meer

Mohammed Benzakour schreef een eerbetoon aan zijn Marokkaanse vader, die zich hier nooit echt thuis voelde. ‘De islam was de kurk waar zijn leven op dreef.’

‘Mijn vader zag mij eens op televisie bij Pauw & Witteman vertellen over Yemma, het boek over mijn moeder’, vertelt Mohammed Benzakour. ‘Gaat goed hè, met dat boek?’, zei hij. Ik zei: ‘Nou ik mag niet klagen, heel goed.’ En toen vroeg hij: ‘Waarom krijg ik niet ook een boek?’

Zo ongeveer was de aanzet tot De reus uit de Rif. Een prachtig door Benzakour geschreven boek met herinneringen aan zijn vader, dat eerder als feuilleton in de Volkskrant is verschenen. M’hamed, de vader van Mohammed Benzakour overleed in 2021. De reus uit de Rif gaat behalve over het leven van M’hamed ook over de kindertijd van de schrijver zelf, in het Riffijnse dorp Oued Ali, en over de verhuizing even later naar Zwijndrecht. Dan nog een onbeduidend dorp onder de rook van Rotterdam. Er staat een landkaartje met beide plaatsen in het boek, zodat de grote overgang duidelijk wordt.

Het gezin bestaat uit vijf kinderen – drie jongens en twee meisjes – als ze naar Nederland komen. Benzakour (52) schrijft over de indruk die de glimmende aankomsthal van Schiphol maakte, de angst van moeder voor de roltrap. De kleine Mohammed is dan drie.

Heb je ook nog herinneringen aan je vroege kindertijd in Marokko?

‘Flarden van die periode en van de vakanties erna. En die lopen door elkaar heen, zo gaat dat in het brein. Ik weet nog dat we karretjes maakten in Marokko, een plank met wieltjes eronder. Ons huis staat aan de voet van een berg. Er loopt een weg hellend naar beneden, naar de autoweg. Ik herinner me dat we daar dan vanaf scheurden, dat vond ik bijzonder enerverend.

‘Wat me ook heel erg bijstaat, is de dood van mijn zusje. Al wist ik toen niet dat ze dood was. In een van die kamers van ons huis zaten allemaal vrouwen in een kring, met mijn moeder in het midden. Ze waren aan het huilen. Ik liep erlangs, zag dat en snapte het niet. Later vroeg ik aan mijn moeder: ‘Waar is Anissa?’ Ik had haar al dagen niet gezien. Toen zei mijn moeder, en ze wees met haar vinger naar boven, ‘Anissa is bij Allah’. Ook dat snapte ik niet helemaal. Ik dacht: bij Allah? Komt ze nog terug? Hoe zit dat? Pas veel later begreep ik met terugwerkende kracht dat wat ik zag in die kamer, een rouwceremonie was om de dood van mijn kleine zusje.’

‘Haar oogjes waren dicht, ze bewoog bijna niet meer’

Waaraan is zij gestorven?

‘Dat is een groot raadsel. Ze was een kleine baby toen we op vakantie gingen naar Marokko. Na een paar dagen begon ze over te geven. Ze wilde niet meer eten en drinken. Het werd van kwaad tot erger. Ze werd steeds magerder, maar de dokter kon niks vinden. Op een avond ging het echt heel slecht. Haar oogjes waren dicht, ze bewoog bijna niet meer. Toen is de buurman met mijn vader, Anissa en de buurvrouw naar een soort spoeddienst in de stad gereden. Mijn moeder ging niet mee, gek genoeg. Het baby’tje is onderweg in de handen van de buurvrouw gestorven.’

En hoe was het om terug te komen in Zwijndrecht zonder haar?

‘Dat weet ik niet. Ik was toen heel jong. Ik kan dat gevoel niet terughalen.’

Je schrijft over de armoede die er in de Rif was toen jouw ouders jong waren. Hoe erg was die?

‘Mijn vader heeft de ergste armoede meegemaakt voordat ik geboren was. Men at alles wat bewoog. Hij heeft egel gestoofd. Veel Marokkanen zijn werk gaan zoeken bij de Fransman, in Algerije.’

Waarom was er zo’n armoede?

‘Tja, hoe ontstaat armoede in Afrika? De droogte misschien, slecht politiek bestuur, werkloosheid in de Rif, noem maar op.’

Je vader wilde naar Europa.

‘Ja, hij is naar een bureau gegaan in Oujda, dat werknemers wierf voor Europese bedrijven. Hij heeft een hele dag in een lange rij in de hitte gewacht. Toen hij eindelijk aan de beurt kwam, werd hij afgekeurd. Ik denk dat dit heel willekeurig ging. Hij kreeg een paar vragen en kennelijk bevielen de antwoorden niet. Puur fysiek was mijn vader een gouden kracht. Hij was groot en sterk en had enorme klauwen. Later is mijn vader illegaal naar Europa gekomen, in een busje met een paar maten uit het dorp. Hij werkte in Frankrijk, Duitsland en daarna weer in Frankrijk.’

Voor je vader was Nederland het land van melk en honing.

‘Ja, dat hoorde hij in zijn omgeving. De salarissen waren hier beter. De Nederlandse bazen aardiger, die blaften je niet zo af als die Fransen. En elk jaar kreeg je er een heel mooi cadeau, een grote doos met lekkernijen. Het kerstpakket, maar dat wist hij toen nog niet.’

Hoe vond hij het uiteindelijk hier?

‘Hij kwam aan in Zwijndrecht. In 1968 was dat een frisgroen, aangeharkt, calvinistisch tuindorpje. Dat Zwijndrecht de woorden zwijn en wijn bevat – precies de twee spijzen die de moslim niet kan eten – wist hij toen nog niet.

‘Het was hier het Walhalla. Hij kon overal aan de slag. Maar hij heeft die eerste jaren nooit gedacht dat hij er zijn hele leven zou blijven, wat wel is gebeurd. Hij dacht net als de meeste Marokkaanse gastarbeiders: ik ga wat centjes sparen en dan dat bouwvallige huis in ons dorp opknappen. Maar ja, dat is anders gelopen.’

Waarom is hij nooit teruggegaan?

‘Hij ging iedere zomervakantie naar ons dorp, naar mijn moeder en de kinderen. Op een gegeven moment zei meneer Hoogerwerf, zijn leidinggevende bij Unilever, tegen hem: ‘Meneer Benzakour, u bent elke zomer zo lang weg. Waarom komen uw vrouw en kinderen niet gewoon in Zwijndrecht wonen? U mag altijd bij ons blijven werken, want we zijn zeer blij met u. En wij kunnen ook voor u een huisje regelen.’ Mijn vader woonde samen met een paar andere Marokkaanse gastarbeiders in een pension, in een straatje in Nieuwhaven, dat nog steeds bestaat en het gebouw ook. Die meneer Hoogerwerf belde gewoon naar de gemeente en zei: ‘Komt er nog een flatje vrij ergens? Die wil ik dan graag voor een van mijn werknemers.”

Is hij zich echt thuis gaan voelen in Nederland?

‘Toen hij ouder werd vond hij het gemak heel fijn. De artikelen in de supermarkt hebben een plakkertje met daarop een vaste prijs. In Marokko staat elke prijs ter discussie en moet je afdingen. Dat is leuk als je jong en krachtig bent, maar als je oud bent veel minder. Hij vond de gezondheidszorg hier fijner dan daar. Op een gegeven moment is hij wel gaan aarden. Maar of hij zich echt thuis voelde? Nee, hij was toch een innerlijk verscheurde man, die met zijn hart in Marokko was. Het schitterende uitzicht van ons huis op de bergen, de geur van versgebakken brood, de geiten en de herders. Dat was zijn jeugd en dat blijft aan je plakken. Zwijndrecht was een saaie, doffe ellende. Op zondag was alles dicht. Voor mensen die uit levendige culturen komen, is zo’n Hollands dorp toch wel slikken. Maar toch is hij hier altijd gebleven. Dat komt ook vooral omdat wij, zijn kinderen, hier wonen.’

 ‘Ik was een exotisch verschijnsel op de Minister Calsschool’

En jouw moeder, was zij gelukkig in Zwijndrecht?

‘Zij had hier wat Marokkaanse vriendinnen. Toen ik nog op school zat, hadden we ook goed contact met juffrouw Sint. Zij heeft ons opgevangen en begeleid. Net als buurvrouw Lenie, die een paar straten verderop woonde.’

Hoe was het voor jou om op te groeien als kind van Marokkaanse migranten? Vond je dat moeilijk?

‘Nee, ik heb een heerlijke jeugd gehad. Ik bewoog me heel soepel tussen de thuis- en buitencultuur. Het scheelde ook dat ik een goede leerling was. Ik haalde hoge cijfers. En ik werd omringd door liefde. Ik was een exotisch verschijnsel op de Minister Calsschool in Zwijndrecht. Het eerste buitenlandse jongetje.

‘Alleen tijdens het kerstdiner op school was er onderscheid. Dan mocht ik geen ballen in de soep. Maar dan zorgde juffrouw Sint er altijd ervoor dat die balletjes eruit werden geschept. Mijn vader zei dan tegen juffrouw Sint: ‘Mohammed mag geen balletjes.’ ‘Ja, ja’, zei ze, ‘dat weten we wel.’ ‘Mohammed mag geen varkensvlees.’ Ik was de enige leerling die altijd die soep kreeg zonder balletjes. Iedereen had balletjes, behalve ik. Op een gegeven moment ben ik met mijn vrienden Jan en Ralf gaan onderhandelen. Ik gaf ze drop en dan kreeg ik een balletje.’

Dus je hebt wel balletjes gegeten?

‘Ja, dat kan ik nu wel zeggen, want mijn ouders leven allebei niet meer. Maar ze luisteren vanuit de hemel. Ze horen me nu zeggen dat ik inderdaad weleens stiekem balletjes heb gegeten.’

Was de islam belangrijk voor je vader?

‘Ja, dat was de kurk waar zijn leven op dreef in Nederland. De ramadan, het suikerfeest, het offerfeest. Mijn vader en moeder deden er altijd aan. De moskee was heel belangrijk voor mijn vader. Dat was zijn sociale plek, waar hij lotgenoten tegenkwam. Marokkaans kon praten, begrepen werd, zijn gevoelens kwijt kon. Hij sprak de Nederlandse taal niet goed, kende de Nederlandse mores nauwelijks. Mijn vader heeft lange tijd nog bij de kassa van de supermarkt staan afdingen.’

Wat vond je vader ervan dat je schrijver bent geworden? Begreep hij dat?

‘Nee, mijn ouders waren allebei analfabeet. Het tragische is dat ze niet konden lezen, wat ik schreef.’

‘Mijn vader had een geweldig geheugen’

Van wie denk jij dat jij je literaire talent hebt?

‘Van God. Dat is de hand van God.’

Hoezo?

‘Ik kan het niet van mijn ouders hebben. Ze schrijven allebei niet. Maar wat ik wel van mijn moeder en vader heb gekregen, is het plezier in het vertellen van verhalen. Mijn moeder kon ontzettend leuk sprookjes vertellen en mijn vader kon over zijn leven prachtig vertellen, met heel veel details. Hij had een geweldig geheugen. Mijn moeder trouwens ook.

‘Ik denk dat analfabeten een beter geheugen hebben dan alfabeten. Ik heb mij erin verdiept en het blijkt dat de hippocampus, het deel van de hersenen dat gaat over het geheugen, bij analfabeten waarschijnlijk beter ontwikkeld is. Ze kunnen niet lezen, niet op internet en moeten alles wat ze meemaken onthouden. Ze hebben hun hippocampus getraind. Ik denk dat analfabeten daardoor zulke mooie gedetailleerde verhalen uit het verre verleden kunnen opdissen.’

Ben je geworden wat je ouders hadden gehoopt? 

‘Ik denk wel dat ze trots op me zijn. Al zou mijn moeder, denk ik, mij het liefst nog gezien hebben met een Fatima met een hoofddoek thuis.’

Je bedoelt in een relatie?

‘Nee, geen Fatima met een hoofddoek in huis, is iets anders dan geen relatie hebben. Punt.’

Mohammed Benzakour, De reus uit de Rif, Ambo/Anthos, 176 blz., €21,99

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -