Theatermaker Nilgün Yerli verliet Nederland vanwege het negatieve politieke klimaat, maar kwam terug en wil nu voorgoed blijven. ‘Ik houd van dit kikkerlandje.’
Het was even lastig om Nilgün Yerli te bereiken. Ze is druk met haar theatertour en vliegt op het moment van afspreken plotseling naar Istanbul voor een optreden. ‘Dat zijn reclamemomenten voor mij’, legt ze telefonisch uit. ‘Als mensen mij daar zien optreden en het mooi vinden, komen ze vaak ook naar het theater.’
Is ze ook bekend in Turkije? ‘Ja, ik treed daar ook op, maar ik denk dat ik bekender ben in Nederland – hoewel ik dat niet zeker weet. Sommige mensen herinneren zich mij nog van vroeger, maar de nieuwe generatie van 18-plus heeft nooit van mij gehoord.’
Voor die nieuwe generatie, en voor de oudere lezers die haar misschien vergeten zijn: in 2001 werd Nilgün Yerli bekend met haar boek De garnalenpelster. Het verhaal over haar moeder, die als gastarbeider met haar gezin van Turkije naar Nederland kwam, maakte diepe indruk op lezers. Voor velen was het de eerste kennismaking met de wereld van een migrantengezin. Daarna volgden verschillende theaterprogramma’s en een periode in het buitenland – daarover straks meer.
Eerst je nieuwe voorstelling Later als ik dood ben. Waar gaat die over?
‘We stellen onze dromen uit naar later’, legt Yerli uit. ‘Later, als we groot zijn, rijk zijn, als we vrij zijn, met pensioen zijn, als de kinderen… En dan maar hopen dat later komt vóór het te laat is.’
‘De voorstelling draait om een diner met zes personages’, vertelt Yerli, ‘een dwarsdoorsnede van de samenleving. Ooit waren ze buren, maar inmiddels zijn ze uit elkaar gegroeid. Hun opvattingen over het leven, de maatschappij, politiek en geloof staan lijnrecht tegenover elkaar, en dat botst aan tafel. Tegelijkertijd schept het samen eten een gevoel van verbondenheid. Het brengt kwetsbaarheid en relativering met zich mee. Want uiteindelijk zijn we allemaal gewoon mensen, met onze primaire behoeften en soms primitieve gedachten.
De eerste opvoering was erg bijzonder, in de voornacht van de ramadan, om 1 uur ’s nachts gingen we met het publiek aan tafel, een gezamenlijk nachtelijk eten.’
Vast jij ook?
‘Of ik vast, vind ik eigenlijk iets tussen mij en het heelal. Maar nee, ik ben nierpatiënt, dus ik mag helemaal niet vasten.’
‘Mijn opa was imam, mijn oma was Joods – maar daar werd nooit over gesproken’
Uit wat voor familie kom je?
‘Mijn ouders waren moslim. Toen ik 14 was, verloor ik hen allebei. Ik werd opgevangen door katholieke nonnen in Steenwijkerwold. Dagelijks kwam ik in de kerk, las de Bijbel en bad thuis op de islamitische manier.
Mijn opa was imam, mijn oma was Joods – maar daar werd nooit over gesproken. We hadden bijvoorbeeld vrijdagdiners, die we familiediners noemden, waarvan ik later dacht dat was gewoon sabbat. Mijn oma hield er een strikt koosjere keuken op na: ze had aparte koelkasten voor zuivel, vis en vlees. Alles was gescheiden, zelfs de pannen. Ze zou nooit vlees bakken in een pan waarin vis was gebakken.

Dertig jaar geleden vertrok ik naar New York, naar de filmacademie. Vlak voordat ik wegging, gaf mijn tante me een davidsterretje. ‘Hier’, zei ze, ‘dit zal je beschermen.’
Ik vond dat vreemd want mijn ouders waren moslim. En ironisch. Miljoenen Joden zijn gestorven omwille van die ster, en nu zou die mij beschermen? Toen voegde ze eraan toe: ‘Ja, maar na 9/11, als je zegt dat je Turks en moslim bent, dan…’
Ik heb het sterretje aan een ketting gehangen, samen met het teken van Allah, Boeddha en een kruis. Voor mij is dat humanisme. In mijn voorstelling draag ik een dichtregel van Rumi voor:
‘Elke dag toon ik een ander gezicht, soms dat van een christen, soms dat van een jood, soms dat van een moslim, om in ieders hart te passen.’
Hij schreef dit in 1260, en nog steeds is de mensheid niet zover om alle geloven in het hart te sluiten. Nog steeds strijden religies tegen elkaar. Geloof is altijd een machtsmiddel geweest voor machthebbers – en helaas volgt het volk vaak.’
Door De garnalenpelster werd je beroemd, maar daarna verdween je uit beeld.
‘Wat er gebeurde, is dat ik in 2005 in Carré stond. Ik was net moeder geworden. Mijn zoontje was vijf maanden oud. Toen ik thuiskwam van de voorstelling, lag hij in zijn wieg. Ik kuste hem, en in zijn slaap glimlachte hij. Zo puur, zo echt.
Ineens besefte ik: dat applaus van vanavond is voorwaardelijk. Zolang je een goede voorstelling neerzet, lachen mensen, applaudisseren ze. Maar de lach van je kind… die is écht. Opeens voelde ik hoezeer hij me nodig had. En ik dacht: Dit is niet oké. Hij had al een parttime vader – zijn vader woonde in Londen – en een parttime moeder die alsmaar op pad was. In die tijd deed ik wel 200 optredens per jaar.
‘Zolang je een goede voorstelling neerzet, lachen mensen, applaudisseren ze’
Toen besloot ik fulltime moeder te worden en mijn man te volgen. Het was een enorme luxe, en ik ben op mijn knieën dankbaar dat ik die kans heb gekregen. Maar het betekende ook een vorm van carrièresabotage.
Na jaren keerde ik terug, uitgerekend in een coronajaar. In 2020. De theaters waren dicht. Inmiddels was mijn huwelijk wankel, mijn kind uit huis – hij studeerde. Ik had in New York gewoond, in Londen, Istanbul. Ik was alles kwijt, ontheemd. En eigenlijk was ik mezelf ook kwijt. Vond mijzelf pas weer terug in het theater, en nu is mijn nieuwe show Later als ik dood ben er. Dus ja, ik ben helemaal terug. En ik ben weer aan het schrijven.’
Vroeger had je een column in Het Parool.
‘Ja, dat is verdrietig. Toen ik terugkwam en solliciteerde ik bij Het Parool. Daar zeiden ze: We hebben al een Turkse schrijfster. Daarna belde ik de Volkskrant. Die waren nog grover. Ze zeiden: We hebben al een Turk. De enige die me aannam, was Trouw, als zomercolumnist, voor drie maanden. Maar ik geef het niet op, want ik wil per se columns schrijven. Daar hou ik van.’
Je noemt privéredenen voor je vertrek uit Nederland, maar de politiek speelde toch ook een rol?
‘Ja, ik vertrok uit Nederland in 2006, Het was de tijd na de moord op Theo van Gogh (in 2004, red.). Een hele negatieve periode. De mensen waren het vertrouwen in elkaar kwijt, de islam was een gevoelig onderwerp.
In 2013 kwam ik even terug, omdat ik wilde dat mijn kind Nederlands leerde. Op een dag kwam mijn zoontje thuis van de kleuterschool en vroeg: Wat is een allochtoon? Zijn Engels-Turkse vader zei toen: Ik wil niet dat mijn kind hier als allochtoon door het leven gaat. Waarom krijgt hij dat label? Bovendien had mijn kind blond haar en blauwe ogen door zijn Engelse oma.
Ik merkte dat het wantrouwen alleen maar erger was geworden. Er hing een negatieve sfeer in mijn mooie Nederland, dat ik altijd als positief had ervaren. Toen dacht ik: Ik wil eigenlijk ook niet dat mijn kind hier opgroeit. Dus ben ik volledig weggegaan en heb ik de banden verbroken.’
Waarom raakte die negatieve sfeer jou zo diep?
‘Mijn drijfveer is idealisme. Dat wil ik ook op het podium uitdragen. Ik probeer mensen te prikkelen tot alles wat er volgens de maatschappij en in de naam van humaniteit toe doet. De moord op Van Gogh was voor mij een enorme klap. Er was een brief met een mes op zijn borst geprikt. De hele wereld, alle journalisten vroegen zich af wat er in die brief stond. Het was ook de tijd dat Wilders populair werd. Hij ageerde natuurlijk op dit soort slecht nieuws.

Na de moord ben ik naar de Islamitische Universiteit in Rotterdam gegaan en zei daar: De mensen worden bang voor de islam. En al het negatieve geluid over islam wordt 300 miljoen keer weerkaatst door populisten. Kunnen jullie niet iets doen in de naam van liefde?
De 355 studenten hebben toen allemaal een liefdesbrief geschreven, gericht aan Geert Wilders. Over de liefde voor de mensheid, liefde voor je geloof, liefde voor Geert, liefde voor de natuur, gewoon liefde waar hun geloof voor staat. Want ieder geloof pretendeert uiteindelijk liefde voor alles wat leeft.
Een bloemenwinkel in Haarlem heeft mijn actie gesponsord en 355 boeketten gegeven. De brieven en boeketten namen we mee naar het Binnenhof, om aan Wilders te geven. Hij zei: Ik moet ze niet, laat die mensen die bloemen maar naar een bejaardentehuis brengen.
‘Ik neem het de media kwalijk dat zij alleen geïnteresseerd zijn in geweld’
Daar stonden we op het Binnenhof. De eerste die kwam aanlopen was Rita Verdonk. Zij nam een boeket in ontvangst. Uiteindelijk zijn we toch de Tweede Kamer ingegaan, en kreeg elk parlementslid een boeket en een brief mee. Weet je wat mij zo diep teleurstelde? We haalden het nieuws, maar het werd een ludieke actie genoemd. Niemand vroeg wat er in die brieven stond.
Ik dacht: Verdorie, als er een brief aan een mes hangt, dan willen ze weten wat er in die brief staat. Maar als er een brief bij een bloem zit, dan vinden ze dat niet interessant. Ik neem het de media kwalijk dat zij alleen geïnteresseerd zijn in geweld, dat alleen dat nieuwswaardig is. Dit is de maatschappij waarin we nu leven.
Toen ik later weer terugkwam naar Nederland, heb ik Tinderella gemaakt, een voorstelling over al die datingsites. Maar ik kreeg heel veel brieven van mensen die zeiden: We missen jouw genuanceerde geluid over geloof, politiek, racisme. Dat willen we horen. En toen dacht ik: Ja, ze hebben gelijk. Dat is wat mij het diepste aangrijpt, vooral nu.’
Waarom ben je teruggekomen? Het politieke klimaat is nu toch nog guurder dan toen?
‘Ja, maar ik ben me gaan realiseren dat ik van Nederland houd. Dit is het land dat mij opving toen ik op mijn veertiende alleen stond. Ik kreeg studiefinanciering, ik mocht studeren.
Daar komt bij dat ik van het kleine houd. Op de fiets naar de supermarkt, fietspaden door het weiland. Er zit waarschijnlijk een boerin in mij. Ik houd van dit kikkerlandje, en van kikkers. Die worden misschien ooit een prins, en in mijn hart zijn ze al een prins.
Op mijn tiende, toen ik met mijn ouders naar Nederland kwam, koos mijn vader dit land. Maar nu, op mijn vijftigste, kies ik zelf voor naar Nederland. Ik wil hier blijven en sterven. Tot mijn laatste adem wil ik hier zijn. In het land dat zo klein is, maar verder alles hoog houdt. Het land van appelmoes. Ik houd van de Nederlander die zo direct is. Elders in de wereld wordt dat bot genoemd, maar ik vind dat fijn.
In Amerika zeggen ze ‘It’s good to see you’ en ze menen er niks van. Een Nederlander zegt gewoon: ‘Kom maar niet. Dit komt me nu niet uit. Ik wil je even niet zien.’ Nou, dat is keihard, maar dan weet je wel waar je aan toe bent. Want als hij zijn deur opent, dan is dat wel heel erg gemeend.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!