9.3 C
Amsterdam

Sranantongo, het ‘negerengels’ van Suriname, wordt weer met trots gesproken

Merel Aalders
Merel Aalders
Journalist gespecialiseerd in kunst en cultuur.

Lees meer

Samen met het Nederlands is Sranantongo de lingua franca van Suriname, de gemeenschappelijke taal. In Suriname is lange tijd neergekeken op het Sranantongo. Het is een voorbeeld van hoe de koloniale overheersing nog lange tijd voelbaar aanwezig bleef in Suriname. Nu begint het Sranantongo weer aan kracht te winnen in Suriname en onder Surinaamse Nederlanders.

Aan de Zeeburgdijk in Amsterdam zijn The Black Archives gevestigd. In het teken van het 101-jarige bestaan van de Vereniging Ons Suriname organiseerden The Black Archives een bijeenkomst over een ‘culturele (r)evolutie’: de beweging van de Surinaamse cultuur. Sranantongo, letterlijk te vertalen als ‘Surinaamse taal’, is een onderdeel van deze beweging. Het is oorspronkelijk de taal die op plantages werd gesproken tussen de slaven en de planters. Deze contacttaal is gebaseerd op de Nederlandse en Engelse taal en kent Portugese en Afrikaanse invloeden.

Nog niet zo lang geleden was het een taboe om de taal te spreken: de in de zaal aanwezige Surinamers herinneren zich als kind op hun kop te krijgen wanneer ze Sranantongo spraken (‘Je moest je mond wassen!’). Maar tegenwoordig wordt de taal geaccepteerd in Suriname en door Surinaamse Nederlanders. Ook wakkert Sranantongo zelf andere bewegingen aan zoals het Smibanese, een Bijlmerse straattaal waarin veel Sranantongo en Surinaams-Nederlands is opgenomen.

De revolutie van het Sranantongo is niet vanzelf gegaan. Lange tijd had zij een stigma als ‘slaventaal’, maar lijkt die nu te gaan ontstijgen. Het negerengels of takitaki (wat zoiets betekent als ‘brabbeltaaltje’), zoals het Sranantongo lange tijd in Suriname genoemd werd, is weer opgebloeid. Het wordt weer gesproken zonder dat men zich ervoor schaamt. Dit komt doordat de Surinaamse cultuur steeds meer zelfwaardering heeft gekregen. Het idee dat alles dat wit is beter is, overheerst niet langer.

Van links naar rechts: schrijvers André Reeder, Soort Kill, Roy Wijks en Jules Rijssen (Foto: Merel Aalders)

Papa Koenders

De eerste sprekers op deze bijeenkomst zijn de schrijvers André Reeder, Roy Wijks en Jules Rijssen, de auteurs van het boek Op zoek naar Papa Koenders. In hun boek staat de Surinaamse revolutionair Julius Gustaaf Arnout Koenders (1886-1957) centraal, die zich als onderwijzer en als activist sterk maakte voor het Sranantongo. Hoewel de slavernij in 1863 was afgeschaft, was de Surinaamse samenleving nog steeds doordrongen van racisme en maakte een witte elite de dienst in het land uit.

Maar ook onder Surinamers zelf heerste hiërarchie: hoe zwarter je was, hoe lager je status op de sociale ladder. Dat soort racisme kon zelfs voorkomen binnen families. Zwarte mensen werden doorgaans ‘creolen’ of ‘negers’ genoemd. Dat was niet complimenteus bedoeld. Maar Koenders gebruikte ‘neger’ als iets positiefs, als een woord om jezelf eigen te maken en trots in de eigen cultuur aan te wakkeren.

‘Uiteindelijk komen we allemaal uit Afrika, maar goed’

In die tijd was het Surinaamse onderwijs volledig op Nederland gericht. Iedere Surinamer werd geacht te weten hoe modern Nederland was, hoe het zat met de Nederlandse industriële ontwikkeling, hoeveel inwoners het land had… Dat Nederland superieur was, was de boodschap die bij alles werd meegegeven. Het was een tijd van sakafasi, zeggen de schrijvers op deze avond van The Black Archives: nederigheid.

Koenders had zo’n twintig vrouwelijke medestanders. Zij organiseerden zich in de vereniging Pohama, die streed voor een doelbewuste opvoeding van de Surinaamse jeugd. Samen publiceerden ze het tijdschrift Foetoe-boi, (‘Loopjongen’), met als doel Surinamers bewust te maken van hun eigen culturele identiteit.

Foto: LM Publishers

Het blad verscheen van 1946 tot 1956 en werd in Sranantongo geschreven. Er was een rubriek over zegswijzen in het Sranantongo en er werden zelfs Nederlandstalige gedichten vertaald naar het Sranantongo. Het idee was dat Sranantongo een volwaardige taal was, waarmee je ook poëzie kon schrijven.

Sranantongo mocht in die tijd niet op straat worden gesproken. Het werd geassocieerd met slaven en met het hebben van een lage sociale status. Deze vooroordelen over Sranantongo versterkten ook de marginalisatie van de taal: mensen die Sranantongo spraken konden zomaar een baan of een promotie mislopen.

Koenders redeneerde de andere kant op. Volgens hem was de Surinaamse cultuur verweven met het Sranantongo. Het zou juist als een bron van persoonlijke kracht en vooruitgang moeten dienen. De taal zou een essentieel onderdeel van de Surinaamse identiteit moeten zijn en de vooruitgang van vooral Afrikaanse Surinamers moeten bevorderen. De Nederlandse overheersing had volgens hem een allesomvattende sfeer van minderwaardigheid voor de Surinamers gecreëerd. Dat wilde hij omkeren.

Koenders voelde zich verbonden met Afrika. Hij had veel contacten met Afro-Surinaamse wetenschappers en bekende Afro-Amerikaanse persoonlijkheden en vond dat mensen weer trots mochten zijn op de Afrikaanse identiteit van Suriname. Een belangrijke inspirator voor hem was de Afro-Amerikaanse uitvinder George Washington Carver.

Carver was een uitvinder die in slavernij was geboren. Maar hij zou daarna al zijn krachten gebruiken om te zeggen dat zwarte mensen in zichzelf alles hebben om te leven – en om van dat leven iets moois te maken. Die boodschap is ook terug te vinden in Koenders’ eigen nalatenschap.

Wat Koenders, aldus de sprekers, achterliet, was een nieuwe waardencultuur. Deze cultuur heeft als centrale kern dat de Surinamer de schepper van zijn eigen waarde is. Het spreken van de eigen taal is een essentieel onderdeel daarin.

Smibanees

De revolutie van het Sranantongo, waar Koenders zich zo voor heeft ingezet, zet nog steeds door. Soort Kill, schrijver van het Smibanese woordenboek, ziet het verband tussen taal en trots ook. Het woord smib komt van bims, een benaming voor de Bijlmer. In die Amsterdamse wijk is deze straattaal ontstaan, maar de taal breidt zich uit naar Surinaams-Nederlande jongeren in het hele land.

Soort Kill was in de Bijlmer met vrienden die in Nederland geboren waren, maar allerlei verschillende achtergronden hadden. Ze kwamen bijvoorbeeld uit Ghana of Curaçao (‘Uiteindelijk komen we allemaal uit Afrika, maar goed’). Om met elkaar te kunnen communiceren combineerden ze woorden uit het Nederlands en andere talen die ze vanuit hun achtergrond hadden meegenomen. Een groot aantal woorden van het Smibanees komt dan ook uit het Sranantongo.

‘De eigen taal is heel belangrijk voor je eigen identiteit, en dus voor je zelfwaardering’

Soort Kill ziet taal als een communicatievoertuig. ‘Als iemand een woord gebruikt wat mij handig lijkt, gebruik ik het zelf ook,’ zegt hij. Zo lenen talen van elkaar, en ontstaat er een dynamisch geheel. Soort Kill behoort tot Smib, het creatieve, activistische collectief van de Bijlmer. Uit dit collectief is ondertussen de Smib University voortgekomen, met een eigen archief, een kledinglijn, een literair platform en het tijdschrift Smibaneser.

Foto: Pluim

Volgens Soort Kill is het zelfbeeld van de Bijlmerse jongeren vergelijkbaar met dat van postkoloniale Surinamers. Er is een gebrek aan eigen culturele identiteit, die daarom opnieuw moet worden gecreëerd. Smib functioneert dan ook op de fundamentele onderdelen van hiphop, zegt Soort Kill. ‘Het is veel meer dan muziek. Het is alles wat we hebben moeten loslaten na de slavernij, en dan in een nieuw jasje.’

Taal is altijd in ontwikkeling, vertelt Kill. ‘Wat niet nodig is sterft af, waar behoefte aan is wordt gecreëerd.’ Helaas bemoeit de politiek zich soms met taal, waardoor Sranantongo lange tijd in zijn ontwikkeling werd beperkt. De auteurs van Op zoek naar Papa Koenders wijzen hier ook op in hun boek: nu de koloniale erfenis minder drukkend is, kan Sranantongo zich eindelijk in alle vrijheid ontwikkelen.

Voor zowel Julius Gustaaf Arnout Koenders als Soort Kill is het belangrijk om mensen aan het lezen te krijgen. ‘Ik heb mijzelf weten te ontwikkelen door te lezen,’ vertelt Kill. ‘Dat kan iedereen.’ Hij benadrukt daarnaast het gebruik van de eigen taal. Die moet gepromoot blijven worden. ‘De eigen taal is heel belangrijk voor je eigen identiteit, en dus voor je zelfwaardering.’

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -