Morgen viert Suriname vijftig jaar onafhankelijkheid. Hoe kijken Surinaamse Nederlanders daarop terug, en hoe zien zij de toekomst?
Aspha Bijnaar, bestuurder van platform Musea Bekennen Kleur

‘Mijn ouders zijn in september 1975 met ons teruggegaan naar Suriname. Zij wilden helpen het land op te bouwen. Tot die tijd woonden we in de Amsterdamse Jordaan, waar mijn broers, zus en ik een warm en vrolijk kinderleven hadden. We gingen naar een fijne school, zaten bij de majorettes en een wandelvereniging. Er was veel vrijheid; we speelden bijna elke dag op straat. Het vertrek naar Suriname zagen we dan ook helemaal niet zitten. Eerlijk gezegd voelde het alsof we een stap terug deden. Het leven in Paramaribo stond in schril contrast met dat in Nederland, waar we fietsen hadden en genoeg speelgoed. In Suriname viel dat allemaal weg.
‘De overgang ging bovendien gepaard met verminderde inkomsten. We moesten veel zuiniger leven en dat zorgde voor spanning in huis. Als kind begrijp je niet precies wat er speelt; je hoort alleen dat er geen geld is en dat veel dingen niet mogelijk zijn. Ook ons sociale leven viel grotendeels weg. Op een gegeven moment ging mijn moeder werken, in de schoonmaak en de bejaardenzorg. Mijn vader keerde na twee jaar terug naar Amsterdam, met het plan om ons later opnieuw op te halen, maar dat is nooit gebeurd. Hij en mijn moeder hebben ieder hun eigen verklaring voor waarom het misliep. Uiteindelijk zijn wij in Suriname opgegroeid.
Buitenbeentje in Suriname
‘Aanpassen vond ik moeilijk. Ik voelde me vaak een buitenbeentje. De cultuurclash was groot. In Nederland was ik gewend vrij en zelfstandig te denken en gewoon mee te praten in de klas, maar in Suriname werd dat niet gewaardeerd. Je mocht niet zomaar je hand opsteken. Wanneer de juf een vraag stelde, durfde bijna niemand antwoord te geven. Ik dacht vaak: jeetje, wat is dit? Iedereen lijkt bang om uitgelachen te worden. Dat hoorde bij de cultuur. Ook buiten de klas heerste terughoudendheid. Mensen waren niet erg openhartig; soms werd er achter je rug om gelachen.
‘Je mocht niet zomaar je hand opsteken’
‘Ik werd bovendien regelmatig uitgelachen om hoe ik eruitzag. We hadden nog kleding uit Nederland, dus droeg ik weleens oranje schoenen met een gele rok, iets wat in Suriname als vreemd werd gezien. Ik miste ook onze tijdschriften over popmuziek. Het voelde alsof mijn ontwikkeling stil kwam te staan. Sporten konden we bijvoorbeeld ook niet meer. Tegelijkertijd stond je voortdurend onder toezicht: veel sociale controle, veel geklik en volwassenen die zich met onze opvoeding bemoeiden. Typisch voor de Surinaamse ‘extended family’.
Heimwee naar Amsterdam
‘Toch vond ik mijn eigen weg. Ik werd ouder, nam een bijbaantje en kon langzaam weer iets opbouwen. Uiteindelijk had ik er een mooie puberteit, met veel vrienden en veel gezelligheid op de middelbare school en later aan de universiteit. Ik genoot van het sporten en het uitgaansleven. Maar het verlangen naar mijn leven in Nederland verdween niet. Mijn jaren in Suriname stonden voortdurend in het teken van dat heimwee. Toen het op een gegeven moment mogelijk werd, werd ik ingeloot voor sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ik ben gebleven, afgestudeerd en later hier gepromoveerd. Dat heeft mij uiteindelijk veel rust gegeven.
‘Waarom het mijn vader niet lukte om als zelfstandige in de bouw voldoende werk te krijgen, heeft alles te maken met de context van die tijd. Er was weinig behoefte aan iemand die jarenlang in Nederland had gewoond en daardoor anders werkte en dacht. Je werd al snel gezien als een blaka bakra die even kwam uitleggen hoe het moest. Mijn vader heeft grote concessies gedaan om zijn bedrijf van de grond te krijgen, maar liep telkens tegen teleurstellingen aan. Zelfs het aanvragen van vergunningen verliep moeizaam.
Politieke instabiliteit
‘Daarbovenop kwam de politieke instabiliteit. In 1980 vond een coup plaats en vanaf dat moment ging het economisch alleen maar bergafwaarts. Er was grote schaarste en veel armoede; je kon niet zomaar meer de winkel in om iets te kopen. In ’82 volgde een mislukte tegencoup, en kort daarna de Decembermoorden. Later kwam het IMF met een streng programma dat noodzakelijk was om uit het economische dal te komen, maar dat de situatie voor gewone mensen vaak verder verzwakte.

‘We hebben in die jaren meerdere regeringen meegemaakt, en steeds opnieuw zagen we hoeveel er werd geroofd. Dat heeft het moreel van de bevolking geen goed gedaan. Door armoede en corruptie is een diep wantrouwen ontstaan. Veel mensen werden afhankelijk van steun van familie in Nederland, en dat is nog steeds zo. Schoolgebouwen zijn verouderd, leraren verdienen te weinig en hebben moeite om rond te komen, net als veel ambtenaren. Zelfs mensen die in winkels werken, kunnen vaak nauwelijks de bus betalen om überhaupt op hun werk te komen.
Historisch gegroeid onrecht
‘Als ik in Suriname ben, praat ik daar veel met mensen over. De stad is zichtbaar verloederd: oude gebouwen die verder vervallen. Af en toe knapt Amsterdam een monument op, maar veel meer gebeurt er niet. Over het geheel genomen is het leven er zwaar. Wie een opleiding heeft afgerond en een goed inkomen verdient, kan een huis en auto kopen en een gezin stichten. Maar voor veel jongeren is dat niet haalbaar. Ze blijven lang bij hun moeder wonen of bouwen een klein huisje op het erf van hun ouders. Natuurlijk zijn er lichtpuntjes, maar politiek en economisch zie ik het niet verbeteren.
‘Dat minderwaardigheidsgevoel werkt generaties lang door’
‘De situatie in Suriname komt voort uit historisch gegroeid onrecht. Er is veel geroofd, en generaties zijn van hun ontwikkelingskansen beroofd. Dat heeft geleid tot een identiteitscrisis, waardoor sommige mensen denken dat alles uit Nederland moet komen omdat zij het zelf niet zouden kunnen. Dat minderwaardigheidsgevoel werkt generaties lang door.
‘Suriname heeft moreel leiderschap nodig. Er moet worden afgerekend met corruptie, stelen en vriendjespolitiek. Aansluiting bij Caribische leiders en regionale samenwerking is belangrijk. En de relatie met Nederland moet worden gedekoloniseerd, want zolang die relatie koloniaal blijft, wordt ontwikkeling altijd bekeken door de ogen van de kolonist.’
Henna Goudzand, schrijver
‘Suriname was lange tijd een van de belangrijkste bauxietproducenten ter wereld. Grote buitenlandse mijnbouwbedrijven, het Amerikaanse Suralco en het Nederlandse Billiton, waren er actief. Het land werd economisch vrijwel volledig afhankelijk van die ene grondstof.
‘Nadat de bestaande gebieden praktisch uitgeput waren, kwam het plan een nieuw gebied te exploiteren. Dat zou in Apoera liggen, in het zuidwesten van Suriname. Vanuit het nabijgelegen Bakhuisgebergte zou het bauxiet per spoor naar de haven worden vervoerd en van daaruit de wereld over worden verscheept. Uiteindelijk ging het project niet door omdat men allerlei problemen voorzag. Intussen droogden de inkomsten voor het land op.

‘Begin jaren tachtig had Suriname een succesvol project voor oliewinning. Veel mensen kijken daar positief op terug. Nu bestaat de wens om de olieproductie fors uit te breiden, vooral voor de kust, en dat baart mij zorgen. Alles wijst erop dat er opnieuw multinationals bij betrokken zijn. Een klein deel van de Surinaamse bevolking krijgt wel werk en verdient een tijdlang een goed salaris, en de overheid ontvangt inkomsten. Maar het grote geld, dat in het eindproduct zit, vloeit vooral naar die multinationals, meestal westerse bedrijven.
Afgepakt van de Inheemsen
‘Dit patroon loopt als een rode draad door de koloniale geschiedenis. Sinds het land van de Inheemsen werd afgepakt, werd er steeds alleen dát verbouwd of gewonnen waar de koloniale macht, later in de ‘gedaante’ van de multinationals, behoefte aan had. Van de opbrengsten bleef nauwelijks iets in Suriname zelf. Zodra een product niet meer winstgevend was of elders goedkoper kon worden geproduceerd, trokken de koloniale ondernemers zich eenvoudigweg terug. Zo verdwenen bijvoorbeeld de suikerplantages toen in Europa de bietsuiker opkwam, en bleef Suriname uitgeput en achtergelaten achter.
‘Historisch gezien is dat slechts een ogenblik’
‘Anton de Kom beschrijft in zijn boek Wij slaven van Suriname de geschiedenis van het land vanaf de slavernij tot 1934. Hij laat daarin ook de diepe armoede zien die toen heerste. De onafhankelijkheid volgde al 41 jaar later; historisch gezien is dat slechts een ogenblik. De ellende en ongelijkheid uit die periode lagen nog vers in het geheugen, de economie, de infrastructuur, toen Suriname in 1975 uiteindelijk onafhankelijk werd.

‘Toen ik kind was, bracht de bauxietindustrie nog zoveel op dat een groep daar redelijk goed van kon leven, al was er ook toen behoorlijk wat armoede in het land. Eind jaren zestig en zeventig verslechterde de economie, die eigenlijk nooit bijzonder sterk was, en er volgden veel stakingen. Suriname werd altijd al wan broko parnasi genoemd: een kapotte plantage.
‘Veel producten worden in Suriname niet geproduceerd maar ingevoerd. Dat is een erfenis van de koloniale periode. Daarvóór waren de inheemsen zelfvoorzienend: ze leefden van wat ze zelf ontwikkelden. De gecreëerde afhankelijkheid heeft dus diepe historische wortels. De inheemsen werden destijds letterlijk overvallen. Zij dachten dat de nieuwkomers handel met hen wilden drijven. Het is overdreven om te zeggen dat ze de Europeanen als vrienden zagen, maar als vijanden zagen ze hen zeker niet. De Europeanen hadden echter heel andere bedoelingen: zij wilden gebieden in bezit nemen en mensen onderwerpen die moesten produceren waar zij geld aan konden verdienen.
‘Na de plantage-economie in Suriname – waarin vooral suiker en koffie centraal stonden – volgde kort de productie van balata, natuurlijke rubber. Daarna kwam de bauxietwinning. Nu is er opnieuw een vorm van rijkdom die lonkt: de olie voor de kust.
Contacttaal tussen groepen
‘Omdat Nederlands de officiële taal was, ben ik die taal gaan studeren. Ik was altijd al geïnteresseerd in taal en literatuur, maar een studie Surinaams, Surinaams-Hindoestaans of Surinaams-Javaans, Hakka (een Chinese taal), inheemse talen, marrontalen bestaat simpelweg niet; die talen behoren tot de privésfeer. Het Nederlands heeft de functie van schooltaal, de taal van de overheid en rechtspraak. Toch had ik het liefst Surinaams, het Sranan, gestudeerd — de taal die door tot slaaf gemaakte mensen uit nood werd ontwikkeld en die de functie heeft van lingua franca, contacttaal tussen alle groepen. De Afrikanen kwamen uit verschillende delen van West-Afrika en konden elkaar niet verstaan. Daarom waren zij gedwongen deze nieuwe taal te creëren.
‘Surinamers worden zo gedwongen de cultuur van een andere groep te produceren’
‘Door het opleggen van het Nederlands als officiële taal, spreken we, als Surinamers, een taal die niet de onze is. En taal is ook cultuur. Surinamers worden zo gedwongen de cultuur van een andere groep te produceren, en dat is nooit gezond voor een volk, daarvan ben ik overtuigd.
Geen wegen en bruggen
‘Vanaf de late vijftiende eeuw begon de annexatie van de Amerika’s. Er ontstond een wereldeconomie waarin een deel van de mensheid vervolgens in materiële overvloed kan leven. Nog steeds strijden rijke landen om grondstoffen in voormalige koloniën. Een duidelijk voorbeeld is de situatie in Sudan: wat begon als een conflict tussen twee generaals, wordt versterkt door buitenlandse economische belangen, omdat het land over belangrijke grondstoffen beschikt.

‘Het grote probleem van Suriname is dat het land vastzit in een economie die gedicteerd wordt. Ik hoop dat de huidige regering met betrekking tot de olie goed kan onderhandelen, zodat er deze keer werkelijk een groter deel van de winsten naar Suriname terugvloeit. Tijdens al die eeuwen van slavernij was dat percentage letterlijk nul. Er is in die eeuwen ook nauwelijks iets ontwikkeld, zelfs geen wegen en geen bruggen, terwijl Nederlanders wereldwijd bekendstaan om hun grote infrastructuurkennis. Paramaribo is binnen Suriname een geïsoleerd gebied. Wil je die stad naar het oosten of westen uit, dan moet je een rivier over. Juist daarom werd het zo’n enorme overwinning toen er in de jaren tachtig een brug naar het oosten en naar het westen werd gebouwd. Voor het eerst kon je vanuit Paramaribo naar die delen van het land reizen zonder urenlang op een pontje te wachten.
‘Een kleine groep baadt in rijkdom’
‘Die wereldeconomie, gevestigd door westerse landen, bepaalt nog steeds hoe de wereld functioneert. Als je dat naast de huidige klimaatproblematiek legt, zie je hoe noodzakelijk het is dat we overstappen naar een ander soort economie. We putten de aarde uit. Alles draait om steeds meer luxe. Een levensstijl die op de lange termijn onhoudbaar is, ook voor de rijke gebieden. De natuur laat het ons elke dag weer weten. Tegelijkertijd blijft de enorme ongelijkheid bestaan. Wat moet iemand als Musk met een biljoen dollar? Een kleine groep baadt in rijkdom, terwijl een zeer grote groep dagelijks moet zien hoe zij wat eten op tafel krijgt. Suriname behoort ook tot die laatste groep, ondanks het feit dat het van oorsprong een land is dat vruchtbare grond heeft en belangrijke grondstoffen.’
Ter gelegenheid van vijftig jaar onafhankelijkheid is een herdruk verschenen van ‘De geur van bruine bonen’ van Henna Goudzand (uitgeverij In de Knipscheer). De roman laat zien hoe de beslissing om Suriname in 1975 onafhankelijk te maken het leven van veel Surinamers ingrijpend veranderde.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!

