10.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 831

Het comfort van de stille meerderheid

0

‘Broeder, wat is er aan de hand met Nederland?’, vraagt een vriend dringend via WhatsApp. ‘Wij moeten dit snel analyseren.’ Op zo’n vraag kun je verschillende antwoorden geven. Lage werkloosheid en een personeelstekort in de bouw, de zorg, de politie, het onderwijs en de ICT – om maar wat te noemen. Toch dacht ik na het WhatsApp-bericht van de vriend in kwestie meteen aan het dossier-Zwarte Piet.

De Telegraaf-activist Wierd Duk heeft met een collega een ophitsend artikel – naar de traditie van zijn krant – gepubliceerd waarin zij anti-Zwarte Piet-boegbeelden Mitchell Esajas en Jerry Afriyie bestempelen als radicaal-links en gevaarlijk. Esajas, Afriyie en andere anti-Zwarte Piet-activisten moeten deze maand extra voor hun leven vrezen. November is al jaren een Zwarte Pieten-maand in dit land. Door misinformatie, verspreid door ophitsers en actiejournalisten zoals Duk, nemen veel Nederlanders de vrijheid om racistische opmerkingen en doodsbedreigingen te sturen naar mensen die zich inzetten tegen Zwarte Piet.

De rechtbank in Leeuwarden heeft de zogenaamde blokkeer-Friezen tot taakstraffen veroordeeld. Deze blokkeer-Friezen hebben vorig jaar een sabotageactie midden op de snelweg uitgevoerd om de vrijheid van meningsuiting van anti-Zwarte Piet-betogers te beperken. Bij het vonnis van de rechtbank in Leeuwarden kreeg hun leider, Jenny Douwes, een zwaardere straf: tweehonderdveertig uur taakstraf plus een maand voorwaardelijke celstraf. Volgens de rechter heeft Douwes zich schuldig gemaakt aan opruiing. Toch hebben de blokkeer-Friezen een heldenstatus gekregen. Dat ondanks het feit dat ze het recht hebben geschonden om een racistische karikatuur te verdedigen. De leider van de groep werd vorig jaar door Duk tot volksheldin van Friesland verklaard. Zij kreeg de bijnaam ‘Jenny d’Arc’. De blokkeer-Friezen gaan in hoger beroep tegen hun vonnis. Een crowdfunding-campagne om het hoger beroep te steunen, haalde binnen een paar dagen meer dan anderhalve ton binnen.

Zowel de vriend die mij een WhatsApp-bericht stuurde als heel mijn omgeving – bestaande uit zowel witte als niet-witte Nederlanders – werd emotioneel van het feit dat tegenstanders van Zwarte Piet voor de zoveelste keer gedemoniseerd worden als mensen die een gevaar vormen voor Nederland. Dat terwijl het juist voorstanders van Zwarte Piet zijn die bereid zijn agressieve middelen in te zetten om voor de knecht van de Sint te vechten, zoals uit het vonnis bleek. Het is vooral pijnlijk om te ontdekken dat een grote groep mensen bereid is om de schenders van de wet zowel financieel als moreel te steunen, terwijl mensen die voor hun vrijheid van meningsuiting voor hun leven moeten vrezen. Dus toen de vriend via WhatsApp vroeg wat er aan de hand is met Nederland, wist ik meteen waarop hij doelde.

‘De stilte van de stille meerderheid is het probleem – misschien nog wel meer dan de opwinding van die pro-Zwarte Piet-activisten die voor de rechter zijn gebracht’, schrijft journalist Joost de Vries (de Groene Amsterdammer) in The Guardian. ‘Een grote meerderheid van de bevolking lijkt haar gedachten aan zichzelf te houden. Toch is het onmogelijk een dialoog te hebben met iemand die zwijgt en dan alleen maar spreekt in de stembus en verkiezingsresultaten produceert die niemand ziet aankomen.’ Zijn analyse doet denken aan een uitspraak van Martin Luther King.

In the end, we will remember not the words of our enemies, but the silence of our friends.

De vraag die wij in de toekomst zullen moeten beantwoorden luidt: wat heeft u gedaan toen een kleine zwarte minderheid zich verzette tegen een racistische karikatuur?

Zuid-Thailand: smokkel, corruptie, machtspolitiek

0
‘Tot eind jaren negentig was het heel normaal dat we deelnamen aan elkaars vieringen, maar na 2004 sloeg vriendschap om in angst, wantrouwen en isolatie.’

Sinds januari 2004 kwamen er bijna zevenduizend mensen om het leven door aanslagen in het zuiden van Thailand. Deze aanslagen worden gepleegd door islamitische groeperingen die onafhankelijkheid zoeken van het boeddhistische Thailand. Ondanks dat het geweld de afgelopen jaren is afgenomen, heeft de regering nog altijd geen controle over de situatie en vielen er dit jaar al enkele tientallen doden door schietpartijen en bomaanslagen. Dat klinkt als het welbekende scenario van terreur in naam van religie, maar wat als blijkt dat smokkel, corruptie en machtspolitiek grotere drijfveren zijn dan godsdienst?

De drie meest zuidelijke provincies van Thailand – Yala, Pattani, Narathiwat – grenzen aan Maleisië en zijn etnisch en cultureel sterk verbonden met hun buurland. Tachtig procent van de bevolking spreekt een Maleis dialect en in tegenstelling tot de rest van boeddhistisch Thailand wordt hier de islam beoefend. Deze regio, het voormalig Maleis sultanaat Pattani, werd in 1785 door Thailand veroverd. Met name vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw kwam de centrale overheid met een serie hardhandige maatregelen om assimilatie af te dwingen, hetgeen vooral zorgde voor etnische spanningen, gebrek aan samenwerking met de lokale bevolking en, door falend gezag, een situatie van wetteloosheid.

Hoewel er al meer dan zestig jaar onvrede heerst onder de islamitische bevolking over het gezag uit Bangkok, escaleerde het geweld pas in 2004, toen de Thaise overheid onder voormalig premier Thaksin Shinawatra besloot om lokale overheidsinstellingen in het roerige zuiden te ontmantelen. Hij verving deze met een corrupte politiemacht en zorgde voor sterke militaire aanwezigheid, wat leidde tot een klimaat van wantrouwen, machtsmisbruik en buitensporig geweld van Thaise agenten tegen de plaatselijke bevolking. Ook werd het oude systeem van raadgeving bij de lokale gemeenschapsleiders afgeschaft, wat ervoor zorgde dat burgers in de drie provincies zich steeds meer onder het juk voelden van vreemde machthebbers. Toen separatistische groeperingen bomaanslagen begonnen te plegen op overheidsinstellingen, militairen, leraren, boeddhistische monniken en in de openbare ruimte, was er voor de Thaise overheid, van oudsher gedomineerd door militairen, geen weg terug om te ontsnappen aan de cyclus van geweld.

Na het uitbreken van het geweld in het voormalig sultanaat bleven beide partijen bijdragen aan een escalatie van dit geweld. De overheid reageert met zware represailles op aanslagen, probeert seculier Thais onderwijs af te dwingen en wantrouwt de lokale bevolking. De separatistische groeperingen profiteren van het overheidsgeweld door nieuwe rekruten aan te trekken onder jongeren, die vaak laaggeschoold zijn. Ook kampt het gebied met grootschalige georganiseerde misdaad, smokkel en corruptie waar zowel ambtenaren als separatisten bij betrokken zijn. Het doorbreken van de geweldsspiraal zou daarom de belangen van lokale bestuurders en de ondergrondse economie in de regio schaden, waardoor veel partijen gebaat zijn bij een voortzetting van de relatieve wetteloosheid.

Toch is de veiligheidssituatie in het zuiden verbeterd en is het aantal aanslagen sterk gedaald sinds 2015. Desondanks vielen er de afgelopen drie jaar nog ruim honderdzestig doden door schietpartijen, afrekeningen en bomaanslagen en staan er nog altijd checkpoints met zwaarbewapende militairen en pantservoertuigen verspreid door het gebied. Tot op heden hebben besprekingen tussen de overheid en het cluster aan separatistische groeperingen nog weinig opgeleverd. De opstandelingen zeggen dat de overheid de dialoog alleen gebruikt om hun leiders te identificeren en op te sporen en enkele groeperingen weigeren ronduit om aan te schuiven zonder tussenkomst van internationale bemiddelaars, iets wat de Thaise regering van begin af aan geweigerd heeft. Hierdoor blijft het onzeker of en wanneer het geweld weer op zal laaien.

Een constructieve aanpak door de Thaise overheid wordt belemmerd door een gebrek aan begrip van de lokale cultuur, een gebrek aan ervaring in conflicthantering en door rivaliteit tussen de regionale politie en het leger. Volgens plaatselijke bronnen zijn veel agenten in de zuidelijke provincies betrokken bij drugshandel en andere criminele activiteiten. Door deze reputatie wordt de politie geminacht door het leger en stagneert de samenwerking tussen beide partijen. Het leger reageert vaak hard op aanslagen door met zwaarbewapende militairen hele dorpen uit te kammen en er zijn honderden gevallen bekend waarin verdachten en hun families gemarteld en seksueel mishandeld werden om verklaringen af te leggen. Uit onderzoek blijkt dat deze mensenrechtenschendingen systematisch plaatsvinden, waardoor het vertrouwen in de Thaise staat voortdurend wordt geschaad en de dorpelingen in de armen worden gedreven van de opstandelingen. Om deze reden provoceren de rebellen het leger en de onervaren Thaise overheid tot gewelddadige acties om sympathie te genereren bij hun eigen bevolking. Want, redeneren veel dorpelingen in dit geval, als beide kampen geweld plegen, is het beter om je aan te sluiten bij je eigen mensen.

Volgens de Thaise overheid wordt de opstand gefinancierd door criminelen en ook externe waarnemers vermoeden dat de lokale onderwereld een grote rol speelt in het geweld. Een van de oorzaken is de wetteloosheid die jarenlang heerste in het bergachtige grensgebied. Olie, drugs, wapens, bedreigde diersoorten en zelfs mensen worden in grote aantallen van en naar Maleisië gesmokkeld. Volgens de Thaise publieke omroep is vooral oliesmokkel een miljoenenbusiness die gerund wordt door een illegaal kartel van invloedrijke personen. Zo liet de arrestatie van het voormalig hoofd van de Thaise inlichtingendienst Pongpat Chayapan in 2014, op beschuldiging van corruptie en hulp bij oliesmokkel, zien dat er een link bestaat tussen hoge Thaise autoriteiten en de smokkelaars. Ook zijn er aanslagen gepleegd die specifiek gericht waren op agenten die onderzoek deden naar de oliesmokkel, hetgeen doet vermoeden dat er machtige personen bij betrokken zijn.

Volgens een analyse van Reuters-journalist Jason Szep wordt algemeen aangenomen dat de oliesmokkel gerelateerd is aan het geweld en dat de separatisten grotendeels gefinancierd worden door inkomsten uit illegale handel. Szep schrijft dat veel westerse diplomaten zelfs vermoeden dat het grootste deel van de aanslagen direct gerelateerd is aan aan de drugshandel, andere smokkel en georganiseerde misdaad en minder dan de helft aan de onafhankelijkheidsstrijd. Politicoloog Aurel Croissant van de Universiteit van Heidelberg (Duitsland) stelt dat het naïef zou zijn om aan te nemen dat smokkelaars en separatisten duidelijk van elkaar kunnen worden onderscheiden. Volgens hem zijn criminaliteit en terrorisme daarvoor teveel met elkaar verweven.

Naast de samenhang tussen terrorisme en smokkel, kampt Thailand al jarenlang met ongebreidelde corruptie in alle lagen van de overheid. Een gevaarlijk samenspel van drugshandel, prostitutie, vriendjespolitiek, samenzweringen, traditionele boeddhistische tolerantie, een tendens om problemen te negeren en een cultuur van onschendbaarheid van hooggeplaatste officieren heeft geleid tot een complexe misdaadgolf die het land overspoelt. Wapenbezit in het zuiden wordt geschat op één per vijf inwoners, waarmee het behoort tot de meest bewapende gebieden ter wereld. Ook is de corruptie in de drie roerige provincies volgens de Wereldbank zelfs zo groot dat functionarissen vanuit het hele land solliciteren op functies in de instabiele regio, want, zoals de krant Asian Times schrijft, ‘oorlog is winst in Zuid-Thailand’.

Sinds de Rohingya-crisis in buurland Birma is ook mensenhandel een grote bron van inkomsten geworden voor de smokkelkartels. Wanhopige vluchtelingen worden in de handen gedreven van smokkelaars en komen vaak terecht in illegale kampen in de bergen van Zuid-Thailand. Volgens een overlevende zitten er soms duizenden mensen in dit soort kampen in de hoop doorgestuurd te worden naar buurland Maleisië of om aan het werk te kunnen in Thailand. Voor veel van hen gebeurt geen van beiden en worden ze onder erbarmelijke omstandigheden vastgezet in de afgelegen kampen. De vluchtelingen worden gemarteld en gedwongen hun familie te bellen om ze vrij te kopen. Wanneer dit niet mogelijk is, worden veel van hen uitgehongerd, verkocht als slaaf of vermoord en gedumpt in een van de vele massagraven in de jungle. Volgens Phil Robertson van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch is het onmogelijk dat de Thaise autoriteiten niet op de hoogte zijn van deze praktijken. ‘We hebben getuigenverklaringen van Thaise ambtenaren die onderhandelen met smokkelaars terwijl honderden vluchtelingen gevangen worden gehouden en er zijn zelfs bewijzen van overheidsfunctionarissen die de asielzoekers zogenaamd redden, maar ze vervolgens weer doorverkopen aan de mensenhandelaren.’

De Thaise generaal Udomchai Thammasarojrat stelde in 2011 dat het geweld vooral oplaaide toen het leger begon met het bestrijden van de oliesmokkel. ‘De smokkelkartels reageerden met aanslagen, gepleegd in naam van de onafhankelijkheidsstrijd, uitgevoerd door jonge, laagopgeleide jongeren, waarvan een groot deel drugsverslaafd is’, verklaart de generaal. Volgens de overheid zijn het dezelfde jongeren die worden ingezet voor het plegen van liquidaties in de onderwereld en in de grootschalige handel in drugs, waarbij grote hoeveelheden heroïne, pillen en cocaïne naar buurland Maleisië worden gesmokkeld, maar die ook terechtkomen in het gebied zelf. In een onderzoek uit 2010 gaven bewoners van de zuidelijke provincies dan ook aan dat drugshandel het meest urgente probleem in de regio is.

Ondanks het streven van het leger en de overheid om de veelheid aan criminele activiteiten in het zuiden de kop in te drukken, zouden zij volgens veiligheidsexpert Thitinan Pongsudhirak zelf verantwoordelijk zijn voor het verhinderen van een doorbraak. ‘Ondanks dat hun pogingen oprecht en serieus zijn, heeft een militaire overheid met absolute macht en een top-down-beleid ironisch genoeg niet de kracht om dit soort problemen op te lossen. Dit komt zowel door een gebrek aan medewerking als door corruptie in alle betrokken lagen van bestuur en uitvoering. Het uitbannen van mensenhandel en andere criminaliteit kan simpelweg niet van bovenaf gecommandeerd worden, daarvoor heb je vooral actieve betrokkenheid in het veld nodig en die is er nauwelijks.’

Ook onderzoekers Desmond Ball en Nicholas Farrelly van de Nationale Universiteit van Australië vermoeden dat pogingen om het conflict te beëindigen vaak hun doel missen. Volgens hen houdt de overheid met militaire maatregelen de cultuur van represailles in stand door de bijna onschendbare positie van soldaten die gestationeerd zijn in het zuiden. Door machtspolitiek, wantrouwen richting de bevolking en concurrentie met de lokale politie heerst er een cultuur van trots binnen het leger, waardoor er een klimaat is ontstaan waarin aanslagen worden gezien als een aanval op hun persoonlijke eer en reputatie en er dus hard teruggeslagen moet worden. ‘En wat als de lokale jeugd verstrikt raakt in deze vergeldingsdynamiek?’, schrijft Farrelly in zijn onderzoek naar de veiligheidssituatie in Zuid-Thailand. ‘Waar is voor hen de uitweg? Kunnen zij de spiraal van geweld zomaar doorbreken ondanks dat zoveel van hun vrienden en familieleden zijn omgekomen? Vaak zijn de jongeren laagopgeleid, economische mogelijkheden zijn beperkt in het agrarische bosgebied en veel van hen zien smokkel en andere criminele activiteiten als enige optie.’ Volgens de onderzoekers hebben deze omstandigheden  geleid tot het geloof onder veel zuiderlingen dat het geweld niet zal stoppen vanwege de economische kansen die de wetteloosheid in het conflictgebied biedt.

Dit zijn duidelijke aanwijzingen dat verschillende betrokken partijen niet gebaat zijn bij het doorbreken van het geweld. Er is geen eind in zicht zolang de Thaise autoriteiten blijven investeren in hardhandig contra-terrorisme terwijl tegelijkertijd lokale onvrede wordt aangewakkerd door criminaliteit en wanpraktijken van ambtenaren en soldaten in het veld.

Hoewel volgens kenners de werkelijke opstandelingen slechts verantwoordelijk zijn voor een fractie van het geweld, bepalen zij wel de retoriek en de morele rechtvaardiging ervan. Na de aanslagen van 11 september 2001 vonden de militante groeperingen aanleiding tot het uitroepen van een heilige oorlog en sindsdien worden ook steeds vaker IS-achtige filmpjes geplaatst van onthoofdingen en met jihadistisch taalgebruik. Ondanks deze ogenschijnlijke overeenkomst met islamitische opstanden zoals die in Irak, de Filipijnen en Syrië, krijgen groepen als al-Qaida en IS hier geen voet aan de grond. Het Nationaal Revolutionair Front (Barisan Revolusi Nasional, BRN), de grootste rebellengroep in Zuid-Thailand, heeft duidelijk gemaakt dat IS hier niet welkom is, ook al hebben zij vergelijkbare extremistische denkbeelden. De groep is bang om door samenwerking met buitenlandse jihadistische organisaties hun legitimiteit en steun te verliezen, zowel binnen de internationale gemeenschap als onder hun eigen aanhangers.

Ondanks dat de verschillende groeperingen van elkaar verschillen in aanpak en doelstellingen zijn ze allemaal in bepaalde mate op zoek naar meer autonomie. Sommige willen op politieke wijze meer zelfbestuur van de Thaise overheid, terwijl anderen doelen op complete onafhankelijkheid en de heroprichting van het oude sultanaat. Tot op heden zijn de groeperingen vooral succesvol geweest in het ondermijnen van de staat door het gebied relatief onbestuurbaar te maken met aanslagen op boeddhisten en Thaise overheidsdoelen. Toch leidt de islamitische burgerbevolking zelf het meest onder het geweld, omdat er ook veel aanslagen worden gepleegd op markten en winkelcentra. Maar liefst negentig procent van alle slachtoffers viel onder de burgerbevolking en het grootste deel hiervan is moslim.

Ondanks dat het aantal aanslagen de afgelopen jaren verminderd is, zijn de separatisten nog altijd actief. Met name in arme, geïsoleerde dorpen blijkt de steun aan lokale groeperingen en de aanverwante smokkelarij moeilijk uit te roeien. Dit heeft voor een groot deel te maken met armoede en slechte educatie in het gebied. Bewoners van de grensprovincies verdienen ruim de helft minder dan in andere delen van Thailand, bijna zeventig procent van de moslimbevolking heeft niet meer dan een basisschooldiploma en minder dan tien procent heeft de middelbare school afgemaakt. Dit komt vooral omdat er door het geweld scholen gesloten zijn en veel lokale leraren het doelwit werden van aanslagen vanwege hun samenwerking met de Thaise overheid.

Maatschappelijke deelname is logischerwijs beperkt voor de inwoners van Pattani, Yala en Narathiwat. Niet alleen uit angst voor separatisten, maar ook omdat ze een achterstand hebben in taal en zich niet thuisvoelen in de Thaise boeddhistische cultuur. Vooral sinds de opleving van het geweld in 2004 zijn aanhangers van de twee religies sterk uit elkaar gegroeid. Zo vertelt de boeddhistische apotheker Athorn dat zijn gezin in het verleden bevriend was met moslimfamilies. ‘Tot eind jaren negentig was het heel normaal dat we deelnamen aan elkaars vieringen, maar na 2004 sloeg vriendschap om in angst, wantrouwen en isolatie. Het lijkt er nu op dat de moslims ons willen verjagen zodat zij hier de baas kunnen worden.’ Inmiddels is een deel van de boeddhisten het gebied ontvlucht of woont in door het leger beschermde enclaves.

Toch is er verandering gaande binnen de drie provincies. Druk op de overheid en de separatisten om een verandering van tactiek en het stoppen van het geweld begint toe te nemen doordat de bevolking zich door moderne informatievoorzieningen beter bewust is van het grotere plaatje. Zij zien in dat het pad van geweld voor beide kampen op niets uitloopt en dat de onderliggende problemen in het gebied niet worden aangepakt. Veel van hen beseffen dat totale onafhankelijkheid van het voormalig sultanaat realistisch gezien nooit gaat gebeuren, maar zien mogelijkheden in een constructieve dialoog over een vorm van decentralisatie met meer zelfbestuur en verhoogde religieuze en educatieve vrijheid.

Op verschillende plekken in de regio zijn sociale werkgroepen ontstaan die hun best doen deze dialoog zelf te voeren. Waar de separatisten tot op heden een monopolie hadden op de richting waar het conflict heen ging, eisen burgers meer zeggenschap en sturen zij erop aan om in gesprek te gaan met de overheid, desnoods buiten de rebellen om. Ook lijkt er vanuit de burgerbevolking meer momentum te ontstaan om onderling het debat aan te gaan over hun identiteit en de problemen in de regio. Dit zou erop kunnen duiden dat het conflict een nieuwe fase ingaat met mogelijkheden om te ontsnappen aan de cyclus van geweld die de Zuid-Thaise maatschappij al jarenlang in een wurggreep houdt.

Het nieuwe antisemitisme

0

Een paar maanden geleden kreeg ik een Facebook-bericht van ene Lodewijk: ‘Ik vind het jammer dat je opa ontsnapte uit Auschwitz. Als ik hem daar gespot had kunnen hebben, dan had ik hem kapotgeschoten zodat we zo een kankerneus als jij zouden kunnen voorkomen.’ Ik ben helaas heel wat gewend als het aankomt op boze tweets of beledigende mailtjes, maar zo dreigend had ik het niet eerder meegemaakt. Ik deed aangifte bij de politie en ging over tot de orde van de dag.

Afgelopen zaterdag dacht ik voor het eerst weer aan dit berichtje toen ik in de Volkskrant een artikel las met de titel Hoe Alt-right online Jodenhaat verspreidt. Twee journalisten deden maandenlang onderzoek naar het antisemitische gedachtegoed op extreemrechtse internetplatforms als 4chan. En dat bleek niet mee te vallen. In hun artikel lieten ze ‘Roel’ aan het woord. Roel was niet zijn echte naam, want hij wilde voorkomen dat zijn vrienden, familie en collega’s ook maar iets van zijn online bezigheden zouden afweten. Volgens Roel zijn ‘Joodse mensen’ bezig de blanke christenen te ondermijnen zodat het blanke ras verdwijnt. ‘Zij zitten overal achter: ze pushen de immigratie, promoten allerlei fetisjgewoonten, stimuleren homoseksuele relaties en indoctrineren kinderen met een genderneutrale opvoeding zodat ze in de war raken over hun geslacht.’

Ik kon niet geloven wat ik las. Wat waren dit voor idiote complottheorieën, gebaseerd op het nationaalsocialisme en aangevuld met moderne thema’s? Ook de Zwarte Pieten-discussie was volgens Roel een Joodse truc. ‘Joden willen die traditie ondermijnen omdat het een blanke traditie is.’ Nu ben ik zelf inderdaad geen voorstander van Zwarte Piet, maar alleen omdat een deel van de Nederlanders zich gediscrimineerd voelt door deze kindervriend en het feestelijke er daardoor wat mij betreft wel vanaf is. Overigens ken ik ook veel Joden die hardcore Zwarte Piet-fan zijn.

Op internet regende het reacties na het stuk in de Volkskrant. Veel lezers bleken net zo geschrokken als ik, maar anderen meenden dat ‘deze linkse, opportunistische krant het beperkte antisemitisme van Alt-right gebruikt om het veel zorgwekkender antisemitisme van linkse partijen te bagatelliseren’. Natuurlijk werd ook het ‘epidemische antisemitisme onder moslims’ er veelvuldig bijgehaald en stelde een enkeling dat ‘door dit soort manipulatieve en eenzijdige artikelen het échte nieuwe antisemitisme, het antizionisme, vrij spel krijgt’.

Ik zal niet ontkennen dat ik in het verleden weleens ben uitgescholden voor ‘kankerjood’ of ‘vuile zionist’ door Nederlanders met een migratieachtergrond. Vaak gebeurde dit wanneer er oorlog woedde tussen Israël en de Palestijnen. Volkomen verwerpelijk uiteraard, maar extreemrechts antisemitisme vind ik niet minder eng. In mijn beleving is het sluipender, meer onderhuids, verborgener.

De reacties die volgden op het stuk vind ik misschien wel net zo zorgelijk als het fenomeen antisemitisme zelf. Waarom worden journalistieke feiten meteen gekaapt voor de zoveelste links versus rechts-discussie? Waarop baseert men zich wanneer het antisemitisme van Alt-right als ‘beperkt’ wordt afgedaan? En waarom staan sommige twitteraars te popelen om moslims of antizionisten te bestempelen als ‘de echte daders’?

Antisemitisme is een oeroud fenomeen dat niet begon met de opkomst van extreemrechtse internetfora en ook niet met de komst van migranten naar Nederland. Het werd zelfs niet uitgevonden door Hitler.

Waarschijnlijk zullen er altijd groepen en individuen bestaan die Joden haten, bedreigen of vermoorden. Ik zou willen dat men dáár gezamenlijk tegen strijdt in plaats van elkaar de tent uit te vechten omwille van stompzinnige welles-nietes-spelletjes. Want voor we het weten blijven we zodanig hangen in discussies rondom identiteitspolitiek dat het echte gevaar ons ontgaat.

Leider Oeigoeren vreest genocide in Xinjiang

0
‘Waarom zijn ‘moslimleiders’ die de mond vol hebben van ‘solidariteit tussen moslims wereldwijd’, zo stil? Zijn ze bang? Hebben ze geen geweten? Draait álles om geld?’, aldus de Oeigoerse leider Dolkun Isa. ‘De Oeigoerse gemeenschap is zeer teleurgesteld en ontmoedigd door het gebrek aan steun uit islamitische hoek, maar we geven de moed niet op.’

Zeker één miljoen Oeigoerse moslims en een onbekend aantal niet-Oeigoerse moslims zitten volgens mensenrechtenorganisaties vast in concentratiekampen in de autonome regio Xinjiang, die onder Oeigoeren bekendstaat als Oost-Turkestan. De Kanttekening sprak erover met Dolkun Isa, president van het World Uyghur Congress en vice-president van de Organisatie van Niet-Vertegenwoordigde Naties en Volkeren.

Isa (Aksu, 1967) organiseerde in 1988, toen hij studeerde aan de Xinjiang University, studentendemonstraties in Ürümqi tegen de onderdrukking van de Oeigoeren, waarna hij belandde op de ‘zwarte lijst’ van het Chinese regime. In 1994 vluchtte hij naar Turkije en later naar Europa. Sinds 2006 is hij staatsburger van Duitsland.

Afgelopen februari trok Interpol tot groot ongenoegen van China een red notice-opsporingsbevel tegen Isa in, dat bijna twee decennia geleden tegen hem was uitgevaardigd op verzoek van China, op beschuldiging van ‘terrorisme’. Met een red notice roept een land andere landen op iemand op te pakken. Diplomatieke bronnen verklaarden tegenover Reuters dat China Europese landen vaak heeft gevraagd Isa te arresteren, maar nooit bewijs heeft geleverd voor de vermeende misdaden die hij gepleegd zou hebben. Daarom is het opsporingsbevel tegen hem überhaupt nooit uitgevoerd door Europese landen.

‘We hebben nooit gehoord dat mensen de kampen verlaten’, zei Isa onlangs tegen Reuters tijdens een mensenrechtenprogramma in Genève. Hij sprak van een ‘onvoorstelbare verslechtering’ van de mensenrechtensituatie in Xinjiang en riep de lidstaten van de Verenigde Naties op een ‘luid en krachtig’ signaal af te geven richting China.

Foto: Reuters. Dolkun Isa. Het in 2004 opgerichte World Uyghur Congress, dat zijn hoofdkwartier heeft in München, is een internationale organisatie van Oeigoeren die in ballingschap leven. Het World Uyghur Congress beschrijft zichzelf als een ‘geweldloze en vreedzame beweging die zich verzet tegen de Chinese bezetting van Oost-Turkestan, streeft naar het vertegenwoordigen van het gemeenschappelijk belang van het Oeigoerse volk en pleit voor het afwijzen van totalitarisme, religieuze onverdraagzaamheid en terrorisme als beleidsinstrument’. De organisatie wordt deels gefinancierd door de Amerikaanse ngo National Endowment for Democracy. Isa is de derde president van de organisatie. Zijn voorgangers waren Erkin Alptekin, die algemene secretaris was van de kortstondige Eerste Oost-Turkestaanse Republiek (1933-1934) en nauw betrokken was bij de oprichting van het World Uyghur Congress en de Organisatie van Niet-Vertegenwoordigde Naties en Volkeren, en de gerenommeerde mensenrechtenactivist Rebiya Kadeer, die vijf keer is genomineerd voor de Nobelprijs voor de Vrede. Alptekin en Kadeer zijn nog steeds actief voor de organisatie, Alptekin als ‘hoofdadviseur’ en Kadeer als ‘speciale leider’.

Is het dieptepunt van de Chinese repressie al bereikt of wordt het nog erger?
‘Ik vrees het ergste. De Oeigoeren zijn slachtoffer van een culturele genocide. Er is een reële mogelijkheid dat de culturele genocide escaleert tot een complete genocide. Onder Chinees bewind is het nooit goed geweest in Oost-Turkestan, maar onder het bewind van Xi Jinping (sinds 2012 secretaris-generaal van de Communistische Partij van China en sinds 2013 president van het land, red.) zijn de omstandigheden verder verslechterd en heeft de situatie inmiddels een dieptepunt bereikt. De mensenrechten worden met de voeten getreden. Xi implementeert in Oost-Turkestan een beleid dat gelijkenissen vertoont met zijn beleid in Tibet, maar zijn beleid in Oost-Turkestan is nog veel gewelddadiger.

Peking probeert mensen voor de gek te houden door te beweren dat de kampen niets meer zijn dan ‘beschaafde heropvoedingskampen’. De realiteit is dat het concentratiekampen zijn. Laat dat even bezinken, concentratiekampen anno 2018… Het is een gigantisch mensenrechtenschandaal. Als de mensonterende praktijken van dit regime geen halt toegeroepen worden, zal de situatie blijven verslechteren en uiteindelijk volledig uit de hand lopen. Hoe kan de internationale gemeenschap anno 2018 zoiets toelaten? Waarom verenigen landen die zich beweren te bekommeren om vrede, vrijheid en democratie zich niet om hier zo snel mogelijk een eind aan te maken?’

Wat voor meldingen ontvangt het World Uyghur Congress zoal uit Xinjiang?
‘Zelfs voor grote mediaorganisaties, mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch en het World Uyghur Congress, de grootste en invloedrijkste organisatie van Oeigoeren ter wereld, is het zeer moeilijk om erachter te komen wat er gebeurt in het gebied, en dan heb ik het niet alleen over wat zich voltrekt in de kampen, maar in heel Oost-Turkestan. Peking heeft de regio vrijwel compleet afgesloten van de buitenwereld, op alle mogelijke manieren. Communiceren met mensen in het gebied is vrijwel mission impossible.

Toch weten we dankzij moedig, doortastend en diepgravend speurwerk van gedreven journalisten en mensenrechtenactivisten het één en ander, zoals dat vele mensen in detentie zijn omgekomen, fysieke en psychische martelingen, brainwashing en ontvoeringen.’

Heeft u contact met vrienden, kennissen of familieleden in de regio?
‘De laatste keer dat ik contact had met een vriend, kennis of familielid in het gebied was in april vorig jaar. Ik belde toen kort met mijn achtenzeventigjarige moeder. Afgelopen juni kwam ik erachter dat ze circa een jaar had vastgezeten in een kamp en op 17 mei jongstleden was omgekomen. Pas ruim drie weken na haar dood kwam ik erachter dat ze was overleden. Radio Free Asia (Amerikaanse mediaorganisatie die wordt gefinancierd door het United States Agency for Global Media, een ‘onafhankelijk’ agentschap van de Amerikaanse regering dat niet valt onder de supervisie van een ministerie, red.) onthulde dat ze had vastgezeten in een kamp in haar geboorte- en woonplaats, Aksu.

Radio Free Asia stelde vast dat ze was gevangengezet voor ‘religieus extremisme’. Wat een gotspe. De Chinese staat beschouwt zelfs de geringste uiting van religie, vooral door moslims, als ‘religieus extremisme’, zoals het lezen van de Koran of het dragen van een baard. Het leven zuur maken en zelfs het leven afnemen van iemands moeder om wraak te nemen op haar zoon, die op een vreedzame manier mensenrechtenschendingen aan de kaak stelt, is het toppunt van lafheid.

De laatste keer dat ik mijn moeder zag was in mei 1994, net voordat ik noodgedwongen mijn land moest ontvluchten. Sindsdien had ik haar niet gezien, zelfs niet via videochat.

Ik maak me zorgen om al mijn dierbaren in China, onder wie mijn negentigjarige vader. Ik weet niet of ze gevangenzitten in een kamp… ik weet niet eens of ze überhaupt nog leven. Miljoenen anderen, onder wie Oeigoeren, maar ook bijvoorbeeld Kazachen en Tibetanen, ervaren een soortgelijke nachtmerrie als ik. Maar ondanks alles blijf ik me, gelukkig samen met vele anderen, met waardigheid inzetten voor de rechten van mijn volk.’

Foto: Radio Free Asia. Dolkun Isa’s moeder & vader.

Volgens China bent u een terrorist.
‘Het Chinese regime hanteert een ongeëvenaard brede definitie van ‘terrorisme’. Hoeveel dingen het regime schaart onder de noemer ‘terrorisme’, is verbijsterend en surrealistisch. Kritiek uiten op de Communistische Partij? Terrorisme. Kritiek uiten op Chinese gebruiken, normen of waarden? Terrorisme. Een artikel schrijven over de Oeigoerse identiteit? Terrorisme. Oeigoers schrijven of spreken? Terrorisme. Een artikel schrijven over de Tibetaanse cultuur? Terrorisme. Vreedzaam betogen? Terrorisme. Discussiëren met een politieagent? Terrorisme. Weigeren dat een politieagent je irissen scant? Terrorisme. Vasten? Terrorisme. Bidden? Terrorisme. Een hoofddoek dragen? Terrorisme. As-salamoe alaykoem (islamitische groet, ‘vrede zij met u’ in het Arabisch, red.) zeggen? Terrorisme. Niet roken of geen alcohol drinken? Terrorisme. Halal voedsel verkopen? Terrorisme. Je kind een islamitische naam geven? Terrorisme.

Ik heb nooit een pistool of geweer gezien in mijn leven, laat staan dat ik geweld heb gebruikt. Ik heb nooit geweld gebruikt en dat zal ik ook nooit doen. Pistolen en geweren heb ik alleen in films gezien. Ik keur geweld af en veroordeel alle vormen van terrorisme. Mijn enige ‘wapens’ zijn mijn pen, mijn computer en de woorden die ik uitspreek. En ik ben een topterrorist volgens China? Ik ben er nog steeds niet helemaal over uit, moet ik me daar rot om lachen of moet ik erom huilen? Het Chinese regime is heer en meester in het inboezemen van angst bij het volk. De Communistische Partij hoeft dan ook niet eindeloos te zoeken naar terrorisme, de terrorist die ze zoekt is ze zelf. We hebben te maken met een terreurregime. De Communistische Partij leidt een nietsontziende dictatuur en voert een genadeloos terreurbewind.’

Koestert u haat jegens Chinezen?
‘Nee. Ik geloof niet in haat. Haat werkt averechts, want haat creëert haat en leidt tot geweld en geweld produceert geweld. Ik heb niets tegen normale Chinese burgers, ik veroordeel het angstregime van de Communistische Partij. Dat zijn twee totaal verschillende dingen.’

Op welke manieren zet Peking druk op de Oeigoerse diaspora?
‘De Chinese autoriteiten intimideren en bedreigen Oeigoeren buiten China, vooral activisten, op allerlei manieren, bijvoorbeeld door jacht te maken op hun dierbaren in Oost-Turkestan en druk te zetten op overheden om onschuldige Oeigoeren te arresteren. Het is schandalig dat dat het standaardbeleid van de Communistische Partij is.

De druk van Peking heb ik aan den levenden lijve ondervonden. Zo ben ik in verschillende landen aangehouden en ondervraagd door de politie, waaronder Zuid-Korea en Italië. In Zuid-Korea werd ik aangehouden op het Incheon International Airport in Seoul, waar ik een mensenrechtenprogramma van het World Forum for Democratization in Asia wilde bijwonen. Ik heb vier dagen vastgezeten in Seoul. Zuid-Korea overwoog om me uit te leveren aan China, maar na tussenkomst van Duitsland en de Europese Unie werd ik uiteindelijk vrijgelaten en vloog ik in het geheim terug naar Duitsland.

Een ander land dat onder druk wordt gezet door China is Turkije. Op verzoek van China heeft Turkije mij een toegangsverbod tot het land opgelegd. En dat terwijl ik jarenlang heb gewoond in Turkije, waar ik politicologie en sociologie heb gestudeerd aan de Gazi University in Ankara. Deze houding van Turkije doet me ontzettend pijn, omdat ik hou van Turkije en juist Turkije, een land waarmee de Oeigoeren behalve een religie, ook een cultuur en een taal delen, op zou moeten komen voor zijn Oeigoerse broeders en zusters.’

Moslimlanden houden zich muisstil over China’s mensenrechtenschendingen, omdat ze volgens experts en analisten vrezen voor economische vergelding van economische supermacht China en ze geen aandacht willen vestigen op de barre mensenrechtensituatie in eigen land, zo schrijft journaliste Alexandra Ma in het artikel Why the Muslim world isn’t saying anything about China’s repression and ‘cultural cleansing’ of its downtrodden Muslim minority (Business Insider). Heeft u nog hoop dat dat verandert?
‘Mensen moeten goed begrijpen dat zich een tragedie, een catastrofe voltrekt in Oost-Turkestan. Peking voert een oorlog tegen de islam en moslims. Ik begrijp dat economische vergelding moslimlanden afschrikt, maar toch blijft het verbazingwekkend dat moslimlanden geen kik geven en met geen woord reppen over China’s grove mensenrechtenschendingen. Waarom zijn ‘moslimleiders’ die de mond vol hebben van ‘solidariteit tussen moslims wereldwijd’, zo stil? Zijn ze bang? Hebben ze geen geweten? Draait álles om geld?

Nog verbazingwekkender is dat sommige moslimlanden zelfs actief kant kiezen voor China in de Oeigoeren-kwestie, bijvoorbeeld tijdens debatten in VN-verband. China probeert een monopolie te creëren binnen cruciale VN-organen en daarmee de Oeigoeren en andere bevolkingsgroepen die ze onderdrukt, de mond te snoeren. Landen die oprecht waarde hechten aan mensenrechten, moeten zich daar met man en macht tegen verzetten. De Oeigoerse gemeenschap is zeer teleurgesteld en ontmoedigd door het gebrek aan steun uit islamitische hoek, maar we geven de moed niet op.’

Leestips: Oost-Turkestan: dystopische surveillancestaat (de Kanttekening), Why won’t Muslim countries defend China’s Muslims? (Human Rights Watch), China and the case of the Interpol chief (The New York Times), Uighur Americans speak against China’s internment camps, their relatives disappear (The New York Times), The Globe’s Nathan van der Klippe recounts surveillance, threats of arrest, destruction of photos while reporting in Xinjiang (The Globe and Mail), China’s unjustifiable camps are a human-rights disgrace (The Globe and Mail), ‘We can reach you wherever you are’: Uighurs abroad feel China’s reach (The Independent), China’s mass incarceration of Muslims cannot be left unchallenged (The Guardian), Former Uyghur inmates tell of torture and rape in China’s ‘re-education’ camps (The Epoch Times).

Waarom radicaliseren Balkan-jongeren?

0
Het oorlogsverleden, machtspolitiek en een gebrek aan perspectief zetten Balkan-jongeren aan tot emigreren of radicaliseren.

Vorige maand waren er landelijke verkiezingen in Bosnië-Herzegovina. Kort voor de verkiezingen publiceerde Trouw een interview met de Oostenrijker Valentin Inzko, die sinds 2009 de hoogste internationale toezichthouder is in Bosnië. ‘Sinds hij in Bosnië zit, zijn de bevolkingsgroepen nauwelijks nader tot elkaar gekomen. De stembusgang van 7 oktober zal daar geen verandering in brengen. De campagnes voor de verkiezingen spelen zich grotendeels weer langs etnische lijnen af, met nationalistische retoriek van moslims, Serviërs en Kroaten’, aldus Trouw. Inzko zei onder meer: ‘Helaas worden de echte problemen uit het dagelijks leven niet aangekaart, zoals werk. Van de jongeren heeft vijftig tot zestig procent geen baan. Twintig tot dertigduizend van hen verlaten het land elk jaar, dus het zou moeten gaan over banen en betere ziekenhuizen, beter onderwijs, een beter rechtssysteem.’ In Bosnië vinden sommige politici het echter belangrijker om te laten zien dat zij zich sterk maken voor of Serviërs of Kroaten of Bosniakken (Bosnische moslims), de drie grootste bevolkingsgroepen in het land. Binnen Bosnië bestaat bijvoorbeeld een Servische deelrepubliek. Bosnië is na het Verdrag van Dayton (1995), dat een eind maakte aan de Bosnische Burgeroorlog (1992-1995), opgedeeld in twee entiteiten, de Federatie van Bosnië en de Servische Republiek. ‘Ik denk dat het goed is als westerse leiders ook elke maand vijf minuten van hun tijd voor Bosnië vrijmaken. Ook omdat het in hun eigen belang is dat hier een rechtsstaat geldt, met goed leiderschap. Problemen met de smokkel van wapens, mensen en drugs spelen nu al’, aldus Inzko.

Over het belang van de Balkan voor de EU zei oud-crisisdiplomaat Pieter Feith tegen BNR: ‘De EU heeft de laatste jaren een beetje te weinig aandacht aan de Balkan besteed. Dat heeft een opening geboden aan landen als Rusland, Turkije en China om hun invloed uit te breiden op de Balkan.’ Feith vindt het tevens opvallend dat er ieder jaar een toename is in het aantal moskeeën op de Balkan. ‘Dat komt niet alleen uit Turkije, maar ook uit Saoedi-Arabië. Het wahabisme breidt zich uit. Dat is geen oorlogszuchtige vorm van de islam, maar het geeft wel aanleiding tot radicalisering. Op dit moment is er niet onmiddellijk aanleiding om te denken aan de uitvoer van geradicaliseerde jongeren uit de Balkan naar onze landen toe, maar dat kan natuurlijk veranderen. Gewelddadig religieus fanatisme hangt ook samen met het perspectief dat de jongeren wordt geboden. Het is dus van groot belang de hoge werkloosheidscijfers te veranderen. Het houdt de jongeren van de straat en geeft ze een vreedzaam perspectief. wat natuurlijk veel beter is voor het land en voor de samenleving.’

Verschillende kranten kopten na de verkiezingsuitslag ‘Drie presidenten gekozen in Bosnië’, omdat de Bosniakken, Kroaten en Serviërs alle een eigen president afleverden en daar ook massaal op stemden. In Bosnië is er één partij, Naša Stranka (Onze Partij), die probeert om alle bevolkingsgroepen in het land te vertegenwoordigen. Deze partij is echter nog klein. Overigens bleek dat de helft van de Bosnische bevolking überhaupt niet heeft gestemd. De versplintering is groot. De Kanttekening sprak met Goran Trkulja en Arlinda Rrustemi over onder meer extremisme, nationalisme en het gebrek aan perspectief onder Balkan-jongeren. Trkulja was als journalist en radiomaker onder meer werkzaam voor de Volkskrant, Trouw en VPRO. Rrustemi van The Hague Centre for Strategic Studies is strategisch analist, docent vrede- en conflictstudies en kenner op het gebied van onder meer internationaal recht en terrorisme.

Er zijn berichten dat IS en vergelijkbare extremistische groeperingen voet aan de grond hebben gekregen in Balkan-landen zoals Bosnië. Hoeveel mensen uit de Balkan zijn afgereisd naar het Midden-Oosten om daar te vechten?
Trkulja: ‘Er zijn inderdaad mensen uit Balkan-landen – vooral Bosnië, Servië en Kosovo – die naar Syrië en Irak zijn gereisd en zich aangesloten hebben bij verschillende gewapende groepen. Het gaat vooral om jonge moslimmannen. Naar schatting – exacte aantallen zijn moeilijk te achterhalen – uit Kosovo rond de tweehonderddertig, uit Servië, specifiek de regio Sandzak (een gebied in Zuidwest-Servië en Noord-Montenegro waar moslims in de meerderheid zijn, red.) ruim honderd en uit Bosnië tussen de honderd en tweehonderdvijftig mannen.’
Rrustemi: ‘Het is altijd moeilijk om over exacte cijfers te spreken, omdat deze per instantie verschillen, maar Bosnië heeft het grootste aantal Syrië-gangers.’

Bij Bosniërs loopt het cijfer van het aantal Syrië-gangers uiteen van vierhonderd tot vijfduizend. Verder spreken schattingen van zo’n honderdveertig personen uit Macedonië. De Albanese regering zegt dat sinds 2011 ruim honderd mensen naar Syrië en Irak zijn afgereisd. Het aantal Kosovaren varieert tussen ruim tweehonderd en ruim driehonderd. Ook zou een zeventigtal Serviërs zijn afgereisd.

Wat maakt deze mensen kwetsbaar, wat zijn de oorzaken of motieven voor hun vertrek?
Trkulja: ‘In een opiniestuk voor de Belgische krant De Morgen schreef ik in 2015 al dat de economische en politieke crisis in Bosnië een voedingsbodem is voor fundamentalistisch populisme in dit land. Als het om Bosnië gaat moet men weten dat meer dan de helft van de jonge bevolking onder de leeftijd van dertig werkloos is. De huidige politiek biedt geen perspectief voor de toekomst en deze grote groep probeert naar EU-landen te emigreren. Een kleinere groep, vooral de jongeren die onder de invloed staan van salafisten – in het Bosnisch heten zij vehabije, dat komt van ‘wahabieten’ – kiezen voor het leven volgens de strenge islamitische regels en zij zijn makkelijk beïnvloedbaar voor extreme ideeën. Het is misschien goed om te weten dat bijvoorbeeld in Bosnië, naast de officieel geregistreerde Islamitische Gemeenschap (Islamska Zajednica, IZ, red.), irreguliere islamitische groepen bestaan die buiten de IZ vallen. Deze gemeenschappen – in het beginjaar 2016 waren er in Bosnië vierenzestig dzematen (gemeenschappen, red.), later zijn er nog enkele van overgebleven die zich weigeren aan te sluiten bij de IZ – staan onder invloed van de geradicaliseerde islamitische leer die afkomstig is uit Arabische landen.’
Rrustemi: ‘Er zijn verschillende oorzaken. De context van waaruit ze komen is belangrijk. Balkan-jongeren komen uit een lange oorlog, twee decennia geleden. Dat heeft ervoor gezorgd dat staten en organisaties moeilijk konden functioneren na de oorlog. Verschillende organisaties hebben terroristische propaganda en activiteiten gedaan. Een voorbeeld: de overheid in Kosovo had een grote actie tegen die organisaties ondernomen, maar als je zulke organisaties twee decennia laat blijven bestaan, hebben die een grote invloed kunnen uitoefenen op de samenleving. Dit hebben we gezien met de grote aantallen die zijn afgereisd naar Syrië. De landen van na de oorlog zijn geschikte locaties voor zulke organisaties om te groeien, omdat er geen rule of law is die werkt. Daarnaast zijn er persoonlijke factoren die worden gebruikt (of eigenlijk misbruikt) door terroristische organisaties. Zij spelen in op allerlei kwesties die sommige delen van de samenleving zich hebben doen afkeren van hun omgeving. Denk aan: corruptie door mensen in de overheid, kapitalisme, de Amerikaanse interventie in Irak die onjuist en onterecht was, eventuele persoonlijke omstandigheden, een ‘onduidelijke’ identiteit en dus een zoektocht daarnaar na de oorlog.’

De meeste mensen die zich bij de gewapende groepen aansloten hebben bijvoorbeeld een Marokkaanse of Turkse achtergrond. Wat is de situatie onder Nederlandse jongeren met een (islamitische) Balkan-achtergrond, zoals Bosniërs of Kosovaren?
Trkulja: ‘Waar de Bosnische, Servische of Kosovaarse Nederlanders de motivatie vinden om zich aan te sluiten bij IS of een andere islamistische terreurgroep weet ik niet. Overigens denk ik niet dat het om een aanzienlijk aantal jongeren met een ex-Joegoslavische achtergrond gaat. Daarnaast, vluchtelingen uit Bosnië zijn gemiddeld gezien beter geïntegreerd in de Nederlandse samenleving dan veel andere groepen.’
Rrustemi: ‘Er zijn wel Bosniërs vanuit Nederland die zich hebben aangesloten, maar deze groep is heel klein wanneer je het vergelijkt met migranten met bijvoorbeeld een Marokkaanse of Turkse achtergrond.’

In een artikel in de Volkskrant (2015) wordt gesteld dat de arbeidsparticipatie en het onderwijsniveau onder vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië hoog zijn; de werkloosheid behoort tot de laagste van alle migrantengroepen en het onderwijsniveau tot de hoogste – van de tweede generatie heeft ruim veertig procent een wo- of hbo-opleiding gevolgd. Ze spreken de Nederlandse taal goed en voelen zich hier thuis, aldus Marjon Bolwijn en Geerlof de Mooij. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn er per 2018 zesentachtigduizend Nederlanders met een (ex-)Joegoslavische achtergrond.

Mark Dechesne van de Universiteit Leiden legt in een recente lezing de nadruk op het verleden van de Balkan als deel van het Ottomaanse Rijk. Wat is de visie van de sympathiserende jongeren op Turkije? En speelt er in de bereidheid van de jongeren om te vechten ook een soort ‘oud zeer’ van het uiteenvallen van het Ottomaanse Rijk, het ‘kwijtraken’ van het Midden-Oosten (aan Westerse landen) of de verdeeldheid onder moslims wereldwijd?
Trkulja: ‘Sympathie voor het Ottomaanse Rijk? Mij is niet bekend dat hiernaar onderzoek is gedaan. Kijkend naar de actuele politieke situatie in bijvoorbeeld Bosnië kan men wel concluderen dat de Bosniakken bepaalde sympathie koesteren voor het huidige Turkije en hun charismatische leider Erdogan. Dit kan ook een reactie zijn op de andere twee etnische groepen in het land, Serven en Kroaten, die in Servië en Kroatië een sterke bondgenoot hebben, of, om wat verder te gaan, in Rusland of de NAVO. Dat de Bosnische moslims dan een symbolische ondersteuning zoeken in een sterk islamitisch land is best mogelijk, maar dit moet je niet te groot achten. In tegenstelling tot Bosnische Serviërs en Kroaten spreken de Bosniakken geen gezamenlijke taal met de Turken en, behalve het geloof, hebben ze nauwelijks culturele banden met Turkije die je sterk zou kunnen noemen.’
Rrustemi: ‘Er is sprake van een kloof op de Balkan. Er zijn jongeren die sympathiseren met Turkije, maar die groep lijkt me niet zo groot. Er is ook een kloof ontstaan tussen Gülen en Erdogan, dus er zijn verschillende jongeren die sympathiseren met verschillende ‘kanten’ van Turkije. Deze jongeren zijn religieuzer, maar er is ook een groot aantal jongeren dat naar westerse landen wil gaan. Deze tweeledige ontwikkeling zegt wat over de aanwezigheid van twee machtsblokken in de regio, namelijk Turkije en het Westen.’

De laatste jaren is er in verschillende Europese landen een oprukkend nationalisme waar te nemen. Vaak wordt hierbij ook gelieerd aan ‘christelijke waarden’ en worden eerder gebruikte symboliek en concepten weer uit de kast gehaald. Is er op de Balkan ook een aanwezigheid van christelijk, of meer algemeen, nationalistisch extremisme? Zo ja, in hoeverre is er sprake van een reëel gevaar vanuit zulke groeperingen?
Rrustemi: ‘De Balkan-regio heeft onder het communisme een geschiedenis van secularisme gekend, dus mensen waren minder strikt religieus. Nu zijn er meer religieuze mensen. De kerk is heel belangrijk en speelt ook een grote rol in etnische vraagstukken, zoals op het gebied van Kosovo. Verder is in Albanië afgelopen week een Griekse inwoner gedood door de politie. Dit soort incidenten kunnen nationalistische sentimenten versterken.’
Trkulja: ‘Nationalistisch extremisme is zeker aanwezig – meer dan christelijk extremisme, dat ook aanwezig is – onder Serviërs, orthodoxen, en Kroaten, katholieken. Dan heb je het soms zelfs over fascisme en neonazisme. Nationalisme richt zich tegen degenen die ‘anders’ zijn – met een ander geloof, andere huidskleur, taal of cultuur in algemene zin. De moslims in Bosnië en Servië voelen zich dus niet prettig en soms ook niet veilig. Maar, omdat de oorlog deze groepen uit elkaar heeft gehaald (een voorbeeld zijn de etnische zuiveringen in Bosnië tussen 1992 en 1995, red.), wonen ze niet met elkaar maar naast elkaar en is de kans op een direct conflict wat minder aanwezig. Daardoor is de angst voor ‘de ander’ en voor het conflict ook minder aanwezig, maar dit is zeker een potentieel gevaar voor de Bosnische en misschien ook de Servische samenleving. De uitslag van de verkiezingen in Bosnië heeft de nationalisten opnieuw steviger in het zadel gebracht. Niet de armoede, werkloosheid en uitzichtloosheid hebben als thema’s een rol gespeeld maar ‘de bescherming van nationale interesses’ was het hoofditem van de verkiezingen. Wat Pieter Feith zegt is waar, zijn woorden over de aanleiding tot radicalisering van jongeren onderteken ik, evenals wat betreft de invloed van China, Rusland en Turkije in de regio.’

‘Sterke man’ is te wijten aan falende nationale elite

0

In Amerika is hij sinds de midterm elections afgelopen dinsdag enigszins in zijn slagkracht beperkt, maar elders heeft hij in toenemende mate vrij spel: ‘de sterke man’. In een reeks van landen is hij in opkomst. Trump, Poetin, Erdogan, Bolsonaro, Duterte, Orban, Salvini – het rijtje wordt steeds langer. En gezien de autoritaire wijze waarop zij hun eigen partijen leiden en geen interne kritiek dulden, lijken ook Wilders en Baudet daarvan soms te dromen. Op Nederlandse schaal en in Nederlandse poldervorm uiteraard, maar dat gold indertijd ook voor de NSB. Wie nu filmpjes van haar partijdagen in de jaren dertig ziet, wordt ook eerder herinnerd aan een EO-gezinsuitje dan aan Leni Riefenstahls verfilming van Hitler in Neurenberg.

De genoemde buitenlandse regeringsleiders zijn allemaal via democratische verkiezingen aan de macht gekomen, waaraan zij vervolgens het recht menen te ontlenen om hun tegenstanders volledig in de hoek te drukken. De beginselen van de rechtsstaat zijn niet aan hen besteed (en dat geldt in elk geval ook zeer nadrukkelijk voor de extreemrechtse partijen in Nederland). ‘Het volk heeft mij gekozen’, zo luidt hun boodschap, ‘dus mag ik namens het volk doen wat ik wil’. Met minderheden – zoals etnische, religieuze en seksuele minderheden – die afwijken van de dominante nationale norm die zij zeggen te belichamen, hebben zij veelal weinig op. Datzelfde geldt voor de waarheid, of dat nu de MH17 of de eigen inauguratie betreft.

Ook proberen ze het via manipulaties zo te regelen dat zij nooit hun macht meer hoeven af te staan. Poetin heeft met een wisseltruc zijn zittingsduur fors weten te verlengen, Erdogan heeft dat grondwettelijk geregeld, Orban door de kieswet te manipuleren – een methode die ook de Republikeinen in de Verenigde Staten op grote schaal hebben toegepast. Het is dat de president hier aan een zittingsduur van maximaal twee termijnen gebonden is, want anders zou ook Trump vast bijtekenen tot in de eeuwigheid.

De democratische gedachte, die na de val van de Berlijnse Muur wereldwijd de wind mee leek te hebben – niet alleen in Oost-Europa, maar ook in Latijns-Amerika – is in elk geval in het defensief gedrukt. Nog los van het in bloedbaden ontsporen van de ‘Arabische Lente’ (Tunesië uitgezonderd) en de opkomst van China – waar overigens ook Xi Jinping veel dictatorialer optreedt dan zijn voorgangers – dat steeds meer economische greep op andere landen krijgt. De grote vraag die oprijst: valt er een rode lijn in de opkomst van al deze ‘sterke mannen’ te ontdekken? Of verschilt de oorzaak van hun succes daarvoor van geval tot geval te fors?

In het geval van Trump en Bolsonaro heeft het bipolaire kiessysteem mede hun verkiezingszege mogelijk gemaakt. Geen twijfel: een substantieel deel van hun kiezers is even xenofoob en racistisch als zij, maar dat was voor hun meerderheid niet genoeg. In beide gevallen was het voor veel kiezers een keuze tussen twee kwaden en opteerden zij voor de kandidaat die zij het minst verafschuwden.

Foto: CNN

Elders speelt dat weer geen rol en in Engeland werkt het soortgelijke kiesstelsel over het algemeen juist matigend, zoals dat ook lang voor Amerika gegolden heeft: om per kiesdistrict te winnen, moeten de politici in het midden gaan zitten. Extreemrechts is daarom nog nooit tot het Lagerhuis doorgedrongen. Anderzijds, evenredige vertegenwoordiging brengt dergelijke partijen weliswaar sneller in het parlement, maar daarvan gaat ook een waarschuwende werking uit – Londen kan de illusie koesteren dat de Britse kiezer voor antidemocratische sentimenten immuun is – en een meerderheid zullen in West-Europa PVV, AfD, FPÖ en alle anderen niet snel halen. In Oost-Europa en Latijns-Amerika, regio’s met nog veel minder democratische ervaring, is dat risico groter.

Het kiesstelsel kan bovendien in sommige gevallen dan wel verklaren waarom het mogelijk is dat een ‘sterke man’ in geval van electoraal succes aan de macht komt, het verklaart nog niet dat electorale succes als zodanig. Ook daarvoor is het niet zo makkelijk een rode draad te vinden die alle afzonderlijke gevallen verbindt. Een belangrijke factor vormt afkeer van de zittende elite, die voor corrupt en zelfzuchtig wordt versleten – en vaak ook niet geheel ten onrechte. Dan wordt de buitenstaander met de bezem populair. Dat geldt heel duidelijk voor Amerika, Brazilië en Italië. Hoe ongeloofwaardig de multimiljardair Trump als voorvechter van de gewone man ook is, aan Hillary kleefde Wall Street. Aan Bolsonaro’s en Salvini’s tegenstanders kleefde corruptie en in het eerste geval ook (na juist een aanvankelijk groot succes) een economische crisis. Op dat laatste was ook Poetins opkomst gebaseerd: na de chaos van de Jeltsin-jaren bracht hij stabiliteit.

Bij Poetins positie speelt ook iets anders een grote rol: het gevoel van nationale vernedering. Poetin staat voor ‘Maak Rusland weer groot’, zoals dat ook voor Erdogan geldt. En in zekere zin gaat dat ook voor Hongarije op, dat nog altijd het trauma van het verlies van tweederde van zijn grondgebied na de Eerste Wereldoorlog niet te boven is. En voor Italië, dat zich niet als gelijke van Frankrijk en Engeland behandeld voelt, terwijl het toch evenveel inwoners telt. In Rome en Boedapest is het zo ook het verzet tegen wat als betutteling door Brussel ervaren wordt, wat de rechtse nationalisten vleugels geeft: de Europese Unie als een soort buitenlandse dictatoriale macht van ongekozen technocraten.

Daaronder ligt in veel landen – ook Marine Le Pen ontleent daaraan een groot deel van haar electorale kracht – een groeiend gevoel van onzekerheid bij een groot deel van de bevolking. Dat voelt zich door de gevolgen van de globalisering, zoals migratie en open arbeidsmarkt, sociaal-cultureel en sociaal-economisch in zijn bestaanszekerheid bedreigd. En het voelt zich vervolgens in zijn angsten onbegrepen door de eigen nationale elite, die juist een grenzeloze wereld propageert, omdat ze daar zelf wél enorm van profiteert.

De bloeiende Europa-liefde van een nieuwe generatie

0
De plotselinge explosie van Europa-liefde is opvallend. Is hier nu een nieuwe generatie opgestaan die zich voornamelijk Europeaan voelt? De Kanttekening sprak erover met politicoloog Ian Down en bezocht het partijcongres van de nieuwe politieke partij Volt Europe.

‘Leden uit alle hoeken van het continent delen dezelfde energie, spanning voor de toekomst en hoop op een nieuw Europa; voor hen die niet gevormd willen worden door het verleden, maar de toekomst willen vormen!’ Zoals elke politieke bijeenkomst, staat ook de General Assembly van Volt Europe bol van de sterke retoriek. Het is 27 oktober en oprichter en voorman Andrea Venzon, een jonge Italiaan met een zachte stem, opent het grootste partijcongres tot dan toe in het Koninklijk Tropeninstituut in Amsterdam. Zijn woorden maken veel los: uit ruim vijfhonderd veelal jonge kelen klinkt bij elke inspirerende zinsnede gejuich en gejoel. Het is tekenend voor de energie die er dat weekend rondwaart. ‘We hebben geen geld en geen bekende namen’, geeft Venzon toe. Maar wat ze wel hebben: jonge energie en grensoverschrijdende ambities. ‘We zullen niet stoppen totdat wij in Europa niet alleen een familie zijn, maar ook één volk!’, besluit hij zijn speech. Wederom gejuich.

Foto: Volt Europe

In de afgelopen decennia hebben zelfs de grootste eurofielen moeite gehad om de Europese Unie als iets anders te zien dan een technocratische kolos, een anonieme bureaucratie waar moeilijk passie voor op te brengen is. Pakweg de laatste twee jaar, sinds de brexit-stem, lijkt daar voorzichtig verandering in te komen. Net nu de EU in het nauw is gedreven en ze haar bestaansrecht ziet afkalven, zijn er op sociale netwerken bewegingen opgedoken die blaken van de liefde voor het Europese project. Met namen zoals Pulse of Europe en My country? Europe promoten deze pagina’s het bestaan van één gedeelde Europese identiteit. Ook Volt Europa omhelst de Europese gedachte en mikt daarbij op concrete politieke macht bij de Europese parlementsverkiezingen van volgend jaar.

Affectie en utilisme
Het schamele wetenschappelijk onderzoek dat naar Europese identiteit is gedaan, lijkt bevestigend te antwoorden. De Amerikaanse politicoloog Ian Down (48), die verbonden is aan The University of Tennessee, Knoxville, is gespecialiseerd in Europese politiek en heeft onderzoek gedaan naar de houding van verschillende leeftijdsgroepen tegenover de EU en Europa. In een paper met de suggestieve titel A rising generation of Europeans? constateert hij dat elke generatie niet alleen meer verbintenis heeft met Europa, maar dat die verbintenis ook anders van aard is. Van oudsher hecht men vooral aan de EU vanuit utilistische motieven: ze beschouwen Europa op een berekenende manier en wegen de kosten en baten van de EU tegen elkaar af in hun oordeel. ‘Maar steeds meer hechten mensen aan de EU op een emotionele manier’, zo ziet Down. ‘Dat is de groei in affectieve houding tegenover de EU: geen koele berekening maar een diepe, emotionele band.’

Het verschil tussen de affectieve en utilistische binding is ook zichtbaar binnen de Nederlandse tak van Volt. Voorzitter Reinier van Lanschot (29) zegt zich niet heel erg Europees te voelen. ‘Ik zie de EU vooral als een middel om onze vrijheden en welvaart te waarborgen, niet als mijn identiteit. Hoogstens als ik op een ander continent ben, voel ik me Europees. Maar vooral ben ik Amsterdammer en Nederlander.’

Medelid Jasper Munnichs (20) daarentegen blijkt zich veel meer een Europeaan te voelen. ‘Ik denk niet over problemen na met een Nederlandse blik, maar ik vraag me af hoe wij kunnen overleven als Europa. Ik wil ook echt vertegenwoordigd worden als Europeaan.’ Daarna, met een grijns: ‘Ik heb mijn Europese vlag ook al besteld. Binnenkort komt ‘ie binnen.’

Europese symboliek
De belangrijkste oorzaak voor het verschil tussen de generaties is volgens professor Down de wereld waarin ze zijn opgegroeid. ‘Ouderen kunnen zich nog herinneren hoe hun land eruitzag zonder de EU, maar voor de jongeren is een wereld met meer EU niet minder onbekend en onzeker dan eentje zonder – en houden ze meer van wat ze weten dat goed voor hen heeft gewerkt’, aldus Down. ‘Wat Europa dus gewoon nodig heeft om geliefder te worden, is blijven bestaan. En ondertussen niet catastrofaal falen, natuurlijk.’ De nieuwe generatie is niet alleen opgegroeid in een wereld waarin Europa meer regelgeving bepaalt, maar waarin Europa ook allerlei specifieke symbolen heeft gekregen – waaraan dan weer positieve gevoelens opgehangen kunnen worden. Anchor points noemt professor Down ze en hij wijst op dingen zoals de EU-vlag, de euro en kentekenplaten. ‘Door die concrete symbolen wordt de liefde voor een wereld met de EU zichtbaar.’

Aan Europese symboliek ontbreekt het ook zeker niet op de bijeenkomst van Volt. Op de trappen van het Tropeninstituut zijn grote EU-vlaggen gehangen en de sterren van Europa zijn veelvuldig terug te zien op stickers en sweaters. Sommigen zijn daar erg expliciet in – We <3 the EU kondigt een populaire sticker onomwonden aan. Hoogtepunt van het Europese vertoon is de mars die op de middag gepland staat en die uitmondt in een grote stoet uitgedost in paars – de kleur van Volt – en het Europese blauw. De Europese vlaggen ontelbaar en opbeurende Europese leuzen worden per luidspreker omgeroepen.

Ook Tobias (27) uit Aken zwaait rondjes met de EU-vlag terwijl hij meeloopt. ‘Ik woon dichtbij de grens met België en Nederland. Voor mij is het best normaal om te shoppen in Nederland, dagtripjes te maken naar België en te werken in Duitsland. Ik voel me niet zozeer Duits, maar meer Europees. Die verbondenheid is ook waarom ik hier ben vandaag.’

Bij navraag lijken de stickers en vlaggen echter de grootste liefhebbers van de EU. Dat past bij de naoorlogse politieke in Europa, waar vaderlandsliefde wordt geschuwd. Meerdere omstanders zijn terughoudend in het betuigen van concrete liefde en ook als de vlaggen zwaaiende Tobias gevraagd wordt of hij ook echt van Europa houdt, lacht hij ongemakkelijk: ‘Zo patriottisch ben ik niet. Ik mag Europa graag, maar ik houd er niet van.’

Foto: Volt Europe

Actie
‘Een gezonde dosis Europees patriottisme heeft de EU wel degelijk nodig’, stelt professor Down. ‘Voor iemand die niet op een emotioneel niveau gehecht is aan de EU, kan de houding van dag tot dag veranderen, naargelang de omstandigheden. Een affectieve relatie daarentegen gaat dieper en is ook duurzamer. In tijden van crisis, wanneer door slechte prestaties het nut van een instituut in twijfel wordt getrokken, heeft het affectieve steun nodig om te blijven overleven: men moet ervan houden. Wat we zien gebeuren bij de jongerengroepen zijn een weerspiegeling van de resultaten uit het onderzoek.’ Volgens Down moeten zij inderdaad gezien worden in het licht van de recente opkomst van het nationalisme en extreemrechts. ‘Dit is de jongere generatie die denkt ‘wacht eens even, dit is niet de toekomst die ik wil’.’

Dat is precies de boodschap van Venzon. ‘Op de dag van brexit zat ik te praten over de toekomst die ons bang maakte. Toen zeiden we tegen elkaar: we willen dat iemand iets verandert, maar waarom doen we dat zelf niet?’ Omstanders mompelen instemmend met serieuze gezichten.

Voor wie de jeugdigheid en de energie van Volt ziet, is het verleidelijk om inderdaad te spreken van een nieuwe Europese generatie. Het is echter de vraag of de breuk daadwerkelijk zo groot is. In de Eurobarometer wordt een peiling gedaan onder Europeanen over hun band met Europa. Daarin zegt de jongste generatie inderdaad een sterkere band te hebben dan de ouderen, maar veel verschilt het niet: factoren als het opleidingsniveau lijkt een belangrijkere voorspeller te zijn dan leeftijd.

De voorzitter van de Bulgaarse tak van Volt, Nastimir Ananiev (43), bewijst dat jeugdigheid geen voorwaarde is voor Europa-liefde. ‘Oh, absoluut!’, roept hij wanneer hij wordt gevraagd of hij van Europa houdt. ‘Maar ik denk dat je moeilijk iemand kunt vinden hier die dat niet doet.’ Als hij hoort dat zijn jongere mede-Volters weifelend afstand nemen van het begrip ‘houden van’, wendt hij zich onthutst af. Nastimir en zijn Europa-liefde lijken teleurgesteld in de jonkies van Volt.

Tussen intolerantie en verdraagzaamheid

0
‘Vergeleken met andere geloofsovertuigingen claimt het boeddhisme geen monopolie op de waarheid, de geschriften zijn geen religieuze openbaring en de Boeddha was geen profeet of verlosser.’

Het boeddhisme staat in het Westen bekend als een filosofie van tolerantie, zelfbeschikking en vreedzaamheid die ook nog eens praktische tools biedt tegen overbelasting en stress. De centrale leer wordt dan ook vaak samengevat in drie simpele lessen: het vermijden van het kwade, het cultiveren van het goede en het zuiveren van de geest. Toch moeten ook boeddhisten zich in het dagelijks leven uiten, samenwerken en conflicten oplossen. Hoe kijken zij naar aardse zaken als politiek en de omgang met andere religies?

Vergeleken met andere overtuigingen is het boeddhisme erg naar binnen gericht. Waar het christendom missionarissen de hele wereld over stuurt, de islam grote veroveringen deed in naam van het geloof en de hindoegod Krishna een geducht krijgsheer was, bemoeide de Boeddha zich volgens de geschriften in zijn geheel niet met macht en politiek. Hij beperkte zich in zijn leer grotendeels tot het individu, zodat deze door middel van meditatie een staat kan bereiken die het nirvana wordt genoemd, de hoogste staat van verlichting die een einde maakt aan al het lijden, negativiteit en verlangens. Het idee is dat wereldvrede alleen bereikt kan worden door eerst vrede in onszelf te vinden en dat onze persoonlijke negativiteit de oorzaak is van alle oorlogen en conflicten. Boeddhisten geloven dan ook dat mensen alleen in vrede kunnen samenleven als we negatieve emoties als woede, hebzucht en angst van binnenuit overwinnen.

Toch staat in de boeddhistische geschriften ook veel geschreven over gezonde vriendschappen en relaties, het beheren en delen van welvaart, werkethiek en omgang met ziekte, dood en tegenslag. Ook worden er persoonlijke adviezen voor koningen beschreven die zeggen dat de staat de vrijheid van de mens niet mag belemmeren en dat zowel burgers als de staat de kans moeten krijgen om zich te ontwikkelen en volwassen te worden. Dit sluit aan bij de leer van de Boeddha dat niets permanent is en dat oprechte autoriteit niet gegeven is maar wordt verworven door goede daden en spirituele ontwikkeling. Toch komt de uiteindelijke verantwoordelijkheid altijd weer terug bij het individu zelf en zijn deze wereldse adviezen vooral gericht om het geestelijke zuiveringsproces te bevorderen. In essentie is het boeddhisme een religie die een gemoedstoestand en leefwijze aanleert en die zich niet in de eerste plaats bezighoudt met politieke systemen of zelfs sociale hervormingen, die als irrelevant voor je eigen bevrijdingsproces worden beschouwd.

Het individu moet deze lessen natuurlijk wel toepassen in het dagelijks leven: groepen mensen organiseren zich en er moet politiek worden bedreven. De enige landen waar politiek en boeddhisme zichtbaar met elkaar in aanraking komen zijn Thailand, Birma en Sri Lanka. In dit laatste land heeft de boeddhistische geestelijkheid na de onafhankelijkheid in 1948 een duidelijke stap gezet richting politieke deelname. Sindsdien is de nationale politieke identiteit sterk aan religie gekoppeld en gebruiken politici boeddhistische retoriek om hun ambities te vervullen. De zesentwintig jaar lange burgeroorlog (1983-2009) tussen de Tamils en de Singalezen in het land is dan ook niet los te zien van boeddhistisch-nationalistische politiek. Ook in Birma beloonde de militaire junta monniken die hun regering steunden en zorgde deze ervoor dat ministers met regelmaat te zien waren tijdens religieuze ceremonies om zo de steun van het volk te winnen. Toch waren het juist de monniken die tijdens een huisarrest van de toenmalige politiek gevangene (en huidig regeringshoofd) Aung San Suu Kyi met duizenden tegelijk de straat op gingen. In Thailand zijn nationalistische politiek, het koningshuis en het boeddhisme onlosmakelijk met elkaar verbonden en is het geloof het paradepaardje van de nationale identiteit.

Net als dat er in de Bijbel geen verantwoording staat voor kruistochten en er geen Koran-verzen zijn die terreurdaden op onschuldige burgers goedkeuren, is er ook binnen het boeddhisme een verschil tussen wat er in de geschriften staat en wat er in naam van de overtuiging beoefend wordt. Zo steunde een groot deel van de Japanse boeddhisten het bloedvergieten van het leger in de Tweede Wereldoorlog, is in Sri Lanka de lokale moslimminderheid de afgelopen jaren regelmatig het doelwit geweest van nationalistische boeddhisten en laat de Rohingya-crisis in Birma zien dat de regering niet in staat is het oplaaiend geweld te stoppen en dat deze zelfs bijdraagt aan een escalatie hiervan.

Toch geloven veel boeddhisten niet in politieke inmenging. In een artikel in The Washington Post schrijft de Birmese mensenrechtenactivist Maung Zami dat er in het boeddhisme geen plaats is voor fundamentalisme en nationalisme, omdat alles waar het label ‘ik’ of ‘mijn’ aan wordt gehangen, gezien wordt als onjuist begrip van de werkelijkheid. ‘Daarom kan een boeddhist nooit nationalist zijn. Hij gelooft simpelweg niet in termen als mijn land, mijn ras, mijn gemeenschap en mijn geloof.’

Er zijn wel boeddhistische leiders die een middenweg proberen te vinden in politieke deelname. Vooral in landen als China, Vietnam, Korea, Taiwan en Japan, waar het Mahayana-boeddhisme wordt bedreven. Zij stellen de verlichting van anderen boven die van zichzelf en zijn daardoor in verhouding meer naar buiten gekeerd en actiegeoriënteerd. Zo zoekt de verbannen Tibetaanse leider de Dalai Lama op vreedzame wijze autonomie voor Tibet en was de Vietnamese zenmeester Thich Nhat Hanh lange tijd het gezicht van het geweldloze protest tegen de oorlog. Volgens deze laatste moest het boeddhisme klaar zijn om politieke richtlijnen te geven en kritiek te kunnen uiten zonder het zoeken naar macht in naam van het geloof of enige vorm van dogmatisch fundamentalisme.

Boeddhisten en andere religies
Vergeleken met andere geloofsovertuigingen claimt het boeddhisme geen monopolie op de waarheid, de geschriften zijn geen religieuze openbaring en de Boeddha was geen profeet of verlosser. Volgens boeddhisten moet de waarheid door elk individu zelf worden ontdekt en kan deze voor niemand hetzelfde zijn. Daarom kent het boeddhisme ook geen externe of heilige rechtvaardiging van een opperwezen of heilige geschriften. De Boeddha claimde slechts de ontdekking van het pad naar verlichting van het lijden en in zijn leer biedt hij richtlijnen en wegwijzers om dit te bereiken. Volgens de inmiddels overleden Japanse India-deskundige Hajime Nakamura wordt de Boeddha beschreven als iemand die redeneerde vanuit een persoonlijke beleving van de waarheid in plaats van die uit geschriften en traditie. In een artikel schrijft Nakamura dat geloof bij boeddhisten een kleinere rol speelt dan in de meeste andere religies omdat volgens hen blind geloof al snel kan omslaan in bijgeloof als het niet rationeel wordt onderzocht. De Boeddha zou, voor hij overleed, aan zijn leerlingen gevraagd hebben hem niet blindelings te volgen, niet te geloven wat er in boeken staat, wat er door mensen wordt gezegd of wat de gevolgde traditie is, maar dingen alleen te accepteren op basis van eigen logica en ervaring.

Dat betekent dat, hoewel de Boeddha zegt dat zijn pad het beproefde pad is om de verlichting te bereiken, hij nooit iemand heeft tegengehouden om iets anders te leren en in iets anders te geloven. Volgens de boeddhistische geschriften is de wereld zo groot en divers dat mensen vaak geneigd zijn te blijven bij de waarheid die dicht bij huis ligt en zeggen: ‘Alleen dit is waar en de rest is onwaar’. Om deze reden zou er geen overeenstemming zijn tussen religies op gebied van theorie, moraal en doel in het leven.

Omdat niet elk individu dezelfde neigingen en interesses heeft, staat er in de boeddhistische geschriften een grote verscheidenheid aan methodes om te voorzien in de behoeften van verschillende personen. Aangezien iedereen tot zijn eigen verlichting moet komen, staat het boeddhisme traditioneel gezien open voor andere ideeën en invloeden. In dit licht vindt de Dalai Lama het een verrijking dat er zoveel verschillende religies bestaan.

Hoewel veel boeddhisten andere religies zien als heilzaam en bevorderlijk voor een beter leven, geloven ze niet allemaal dat beoefening van deze religies zal leiden tot het nirvana. Ook in wereldbeeld verschilt de boeddhistische leer met de meeste andere geloofsovertuigingen. Zo ontkent het boeddhisme het bestaan van de ziel, wordt de vraag naar het bestaan van God als niet relevant gezien en is er geen scheppingsverhaal, aangezien volgens de boeddhistische kosmologie (de wetenschap die de structuur en evolutie van het heelal bestudeert) er geen begin en eind is in het bestaan.

Ondanks deze verschillen in gedachtegoed leven boeddhisten overal ter wereld samen met onder anderen hindoes, moslims, christenen, andere boeddhistische stromingen en tegenwoordig zelfs atheïsten.

Boeddhisten en hindoes
Traditioneel kwam de boeddhistische gemeenschap voornamelijk in contact met het hindoeïsme in India en Nepal, het geboorteland van de Boeddha. Door onder andere het bestaan van de ziel, de vele hindoeïstische rituelen en het kastensysteem in twijfel te trekken, voelden de brahmanen van de priesterkaste zich bedreigd en probeerden zij het boeddhisme te dwarsbomen. Volgens de Boeddha kan een mens niet geboren worden als brahmaan, de hoogste en meest nobele kaste, maar kan elk mens zich door nobele daden ontwikkelen tot brahmaan. Ondanks deze twistpunten is het nooit tot geweld gekomen tussen de twee stromingen en delen het boeddhisme en het hindoeïsme geloof in de verlichting, karma en reïncarnatie, al verschillen ze van mening over de precieze werking daarvan.

In verschillende stromingen van het hindoeïsme wordt de Boeddha weliswaar gezien als een verlicht persoon, maar wordt zijn leer als misleidend gezien. In andere stromingen wordt hij beschouwd als reïncarnatie van de god Vishnoe.

Boeddhisten en christenen
Van oudsher verwerpen christenen, net als moslims en joden, een groot deel van de boeddhistische filosofie door de grote verschillen in gedachte over de rol en het bestaan van God. Europese christenen en boeddhisten kwamen vooral met elkaar in aanraking tijdens de koloniale periode toen onder andere Nederland, Engeland, Portugal, Frankrijk en Groot-Brittannië missionarissen naar hun nieuw vergaarde grondgebieden in Azië stuurden. In Sri Lanka en Vietnam werden de bekeerde christenen al gauw eersterangsburgers die neerkeken op de boeddhistische meerderheid. Na de onafhankelijkheid van beide landen leidde dit tot represailles jegens de christelijke bevolking, maar tegenwoordig leven christenen en boeddhisten in relatieve vrede samen.

De invloed van het boeddhisme in Europa is sinds de tweede helft van de negentiende eeuw merkbaar en het aantal Europese volgelingen wordt geschat op een totaal van tussen de één en vier miljoen. Ook beoefenen steeds meer westerse christenen meditatietechnieken uit het Oosten zonder in conflict te komen met hun eigen christelijke geloof en waarden.

Boeddhisten en moslims
Hoewel het boeddhisme tijdens het rijk van koning Asoka, ruim tweehonderd jaar voor Christus, verspreid werd langs de gehele zijderoute, door Afghanistan, Pakistan, Iran, Indonesië, Bangladesh en India, zag het in deze landen een neergang tussen de vierde en twaalfde eeuw door corruptie binnen de kloostergemeenschap, onderlinge twisten en door invallen, plundering en vervolging door islamitische heersers. In recente jaren hebben veel islamitische landen als Afghanistan, Tadzjikistan, Pakistan, Bangladesh en Indonesië geprobeerd hun boeddhistische verleden af te schudden door onder andere het opblazen van de Boeddha-standbeelden van Bamiyan (Afghanistan) door de Taliban in 2001, gedwongen bekering tot de islam in Bangladesh en de vernieling van boeddhistische relieken en monumenten door moslims in Pakistan, de Malediven en in China.

De spanning tussen boeddhisten en moslims werkt beide kanten op, want in Thailand treedt de regering al jarenlang hard op tegen de islamitische minderheid in het zuiden van het land en toont de Rohingya-crisis in Birma tekenen van genocide tegen (veelal) moslims. In beide landen claimt de overheid de situatie op te willen lossen, maar klinken er uit de moslimgemeenschap geluiden dat er niets gebeurt om hen ook werkelijk te beschermen tegen de agressie van boeddhistische, nationalistische organisaties en haatpredikanten.

Toch leven boeddhisten en moslims in relatieve vrede samen in onder andere Cambodja en Maleisië en heeft de mystieke kant van de islam, het soefisme, veel raakvlakken met boeddhistische filosofie.

Boeddhisten en boeddhisten
Vlak na het overlijden van de Boeddha ontstonden er al meningsverschillen tussen zijn volgelingen over de juiste bewandeling van het pad naar de verlichting. Hoewel deze monniken in de jonge jaren van het boeddhisme nog gewoon in dezelfde kloosters samenleefden, groeiden de verschillen uit tot de drie hoofdstromingen met talloze substromingen en sekten van tegenwoordig. Deze rivaliteit bleef niet altijd geweldloos, zoals bij de Tibetanen, die lange tijd berucht waren om hun bloederige plundertochten in de laaglanden van China, waar ook boeddhisten woonden, en om moordpartijen op andere sektes in eigen land.

Ook tegenwoordig bestaat er rivaliteit tussen de verschillende stromingen. Zo vinden sommige boeddhisten Tibetanen erg esoterisch, Birmezen te egoïstisch en worden Chinese boeddhisten soms bestempeld als bijgelovig. Ondanks deze verschillen en meningen leiden deze technische, spirituele en doctrinale verschillen zelden tot conflicten.

Boeddhisme en atheïsten
De Amerikaanse auteur Melvin McLeod schreef dat boeddhisme een religie is voor mensen die niet van religie houden. Aangezien boeddhisten geen doctrinale problemen hebben met atheïsten, is het voor deze laatste groep relatief eenvoudig geweest deze vorm van spiritualiteit op te pakken zonder het gevoel te hebben zich aan te hoeven sluiten bij een georganiseerde religie. Vooral in het Westen groeit het aantal seculiere boeddhisten, een groep die zich niet bezighoudt met ingewikkelde kosmologie en rituelen, maar zich richt op de meditatie en de filosofie van het boeddhisme. Want hoewel er binnen het boeddhisme een scheiding bestaat tussen stromingen die devotioneel (met betrekking tot vroomheid) van aard zijn en stromingen die meer gericht zijn op kennis en meditatie, wordt de rationele vorm traditioneel gezien als de meest pure en correcte vorm en wordt de devotionele beoefening beschouwd als ondergeschikt en als concessie naar het gewone volk.

Net als in elke religie vinden er misstanden plaats binnen het boeddhisme en in naam van het geloof. Toch lijkt de reputatie van het boeddhisme als vredelievende religie niet ongefundeerd, aangezien er vanuit de leer geen bezwaar is tegen mensen met een ander geloof of andere achtergrond. Het boeddhisme staat juist voor een levenswijze van tolerantie en compassie naar anderen. Geloof is nooit helemaal los te zien van politiek, waardoor ook boeddhisten zich mengen in wereldse zaken, maar dait leidt slechts in enkele gevallen tot geweld op basis van etniciteit of religie. In de meeste landen waar boeddhisme aanwezig is, leven volgelingen in relatieve vrede samen met andersgelovigen.

Is wetenschap links?

0
‘We willen de beste wetenschappers hebben, politieke opvattingen doen er wat dat betreft niet toe.’

Onlangs laaide de discussie over al dan niet vermeende linkse vooringenomenheid in de wetenschap weer op, naar aanleiding van enkele hoax-artikelen die de wetenschappers Peter Boghossian, James Lindsay en Helen Pluckrose gepubliceerd hadden weten te krijgen in wetenschappelijke tijdschriften. Doel van deze nepartikelen was om enkele disciplines binnen de sociale wetenschappen – denk aan critical race theory, genderstudies en postkoloniale studies – te ontmaskeren als gepolitiseerde wetenschapsgebieden.

De drie wetenschappers deden in hun papers heel bizarre claims, onder andere dat mannen van hun ‘transfobie’ zouden afkomen als ze zich vaker anaal zouden bevredigen met een dildo, dat hondenlosloopgebieden plekken zouden zijn waar rape culture hoogtij viert en dat het goed was meer lichamen van dikke mensen te tonen als alternatief voor bodybuilding. In hun laatste paper, dat geen hoax was, omschreven de drie wetenschappers de onder vuur genomen disciplines als grievance studies (‘klaagstudies’). Deze studies zouden als doel hebben om ‘cultuur tot in het kleinste detail te problematiseren’ en zo ‘diagnoses te stellen over machtsonevenwichtigheden en onderdrukking’, onderdrukking die is ‘geworteld in identiteit’. Met echte wetenschap had dat volgens de auteurs feitelijk niets te maken.

In Nederland wordt er, vooral vanuit ‘rechtse’ hoek, al jaren kritiek geleverd op de universiteit als links bolwerk. Yernaz Ramautarsing, student politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, startte in 2013 de actie ‘stop de linkse indoctrinatie op mijn universiteit’. Toenmalig VVD-Kamerlid Pieter Duisenberg diende vorig jaar een motie in om de politieke voorkeuren van wetenschappers te onderzoeken. Onder redactie van rechtsfilosoof Paul Cliteur, tegenwoordig ook verbonden aan het Forum voor Democratie van Thierry Baudet, verscheen vorig jaar bovendien de bundel Cultuurmarxisme, waarin onder meer wordt betoogd dat veel wetenschappers zich door een progressieve, postmoderne ideologie laten leiden en niet meer objectief zijn in hun werk.

Is wetenschap links? Zijn universiteiten progressieve bolwerken, waar het vrije debat wordt gesmoord, vrije wetenschap niet meer mogelijk is en waar je als uitgesproken rechtse wetenschapper niet meer aan de bak komt? Of zijn dit loze kreten en valt het allemaal wel mee? De Kanttekening ging op onderzoek uit en sprak enkele waarnemers, onder wie wetenschappers en de rector magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen.

Diversiteit van opvattingen
De Vlaamse atheïstische filosoof Maarten Boudry, die een bijdrage schreef voor de bundel Cultuurmarxisme, maakt zich zorgen over de toekomst van de wetenschap. ‘Er zijn de laatste jaren ernstige aanwijzingen dat er een vorm van orthodoxie is binnengeslopen in de academische wereld, voornamelijk van linkse signatuur. Met name de menswetenschappen en sociale wetenschappen kennen een grote ideologische homogeniteit, waardoor sommige opvattingen niet langer in vraag worden gesteld. Velen hebben vandaag de mond vol van ‘diversiteit’ (seksualiteit, etniciteit, gender), maar zien de belangrijkste vorm van diversiteit over het hoofd: die van ideeën. In een notendop: diversiteit wordt gevierd, zolang iedereen maar hetzelfde denkt.’

Volgens Boudry is het schadelijk voor de universiteit als iedereen ongeveer hetzelfde denkt over migratie, multiculturalisme, man-vrouw-verschillen, stereotypen, racisme, seksualiteit en natiestaten. ‘Wetenschap kan enkel werken bij gratie van de diversiteit aan ideeën en methodische twijfel. De schok van de verkiezing van Donald Trump heeft helaas niet tot een gewetensonderzoek geleid.’

De Arnhemse filosofiestudent Jesper Jansen, die ook meeschreef aan de bundel Cultuurmarxisme, is het daar roerend mee eens. ‘Links en rechts hebben elkaar nodig op de universiteit om elkaar scherp te houden. Maar op de Nijmeegse Radboud Universiteit is er voor fundamentele kritische geluiden nauwelijks ruimte.’ Jansen is heel kritisch over feminisme, volgens hem is dit een geloofsartikel dat niet ter discussie wordt gesteld. ‘Ik doe dat wel. Daklozen zijn voor het grootste deel man, daar hoor je feministen nooit over. Bij een geschiedenisvak dat ik volgde klaagde de docent over de zogenaamd achtergestelde positie van vrouwen aan het begin van de twintigste eeuw, maar ze vertelde niets over de Eerste Wereldoorlog waar miljoenen mannen aan het front vochten en sneuvelden. Het is allemaal erg eenzijdig. Het vrouwenkiesrecht werd in 1919 ingevoerd, twee jaar later dan het mannenkiesrecht, dat een wederdienst was voor de dienstplicht. Maar twee jaar verschil! En zonder dat daar voor vrouwen militaire dienstplicht of wat voor soort verplichte maatschappelijke dienstverlening tegenover stond. Dan denk ik: wie is hier nu bevoorrecht?’, aldus Jansen. ‘Het feminisme was vanaf het begin af aan al een marxistische ideologie, maar heeft in het zogenoemde intersectioneel feminisme, dat ook kijkt naar zaken als ras, religie en andere factoren, een nieuw dieptepunt gevonden. Volgens een niet insignificante verzameling intersectionele feministen is wetenschap een blank mannelijk construct. Maar ze vergeten even dat wetenschap daadwerkelijk werkt, dat het resultaten oplevert. Verzin maar eens een lesbische intersectionele danstherapie-theorie om werkbare smartphones mee te ontwerpen, laat staan te bouwen.’

Jansen heeft ervoor gekozen zijn tegendraadse opinies gewoon te geven. ‘Soms wordt dit gewaardeerd door docenten, die wel van discussie houden, maar ik krijg ook met veel weerstand te maken. Zo gooide een feministische ex-student (nu docent) een glas bier in mijn gezicht, omdat ik op de nieuws- en opiniewebsite The Post Online een kritisch artikel over de loonkloof en het glazen plafond had geschreven. Inhoudelijke toelichting voor de kinderachtige actie gaf ze niet, maar ik wist dat ze het had gelezen vanwege een Facebook-discussie die ze erover voerde. En omdat ik lid ben van het Forum voor Democratie word ik – achter mijn rug om, uiteraard – nog wel eens voor fascist en racist uitgemaakt. Een docent vertrouwde mij zelfs toe dat ze op de universiteit actief mensen tegenwerken met ‘gevaarlijke ideeën’. Als je een verkeerde mening hebt, krijg je gewoon geen baan. Ik kan een aio-plek (assistent in opleiding, een oudere benaming voor promovendus, red.) wel vergeten hier. Niet veel zin in, ook.’

Stevige ideologische debatten
Wat vinden ‘linkse’ wetenschappers van deze kritiek? Herkennen ze zich er wel in? Een wetenschapster aan de Universiteit van Amsterdam (haar naam is bekend bij de redactie) die voor dit verhaal benaderd is, wil liever niet aan het interview meewerken, omdat de vraagstelling volgens haar principieel verkeerd is. ‘We hebben op verschillende manieren met een aanval op wetenschap te maken. Een framing in termen van linkse en rechtse wetenschap is daar geen antwoord op, integendeel, het is deel van het probleem.’ Ze mailt dat ze niet onder de indruk is van de hoax-actie van Boghossian, Lindsay en Pluckrose en dat juist hun nepartikelen voor politisering hebben gezorgd. Niet genderstudies of linkse ideologie bedreigen de wetenschap, de ware dreiging komt van Donald Trump met zijn alternative facts, klimaatveranderingsontkenners, de anti-vaccinatiebeweging en de dismissal (afwijzing) van genderstudies. De Hongaarse premier Viktor Orban wil genderstudies zelfs van de universiteiten verbannen.

Socioloog Merijn Oudenampsen, ook werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam, neemt een voorzichtigere positie in. Hij wil wel met de Kanttekening over linkse wetenschap in gesprek. ‘De ironie wil dat Paul Cliteur, die nu die bundel heeft gemaakt waarin hij het zogenaamde cultuurmarxisme hekelt, in 2013 nog van mening was dat er op universiteiten veel te weinig linkse geluiden waren te horen. Hij schreef met Frits Bolkestein (voormalig fractievoorzitter en Tweede Kamerlid voor de VVD, red.) en Meindert Fennema (hoogleraar politieke theorie en GroenLinks-politicus, red.) een opiniestuk voor de Volkskrant, waarin ze constateerden dat, ik citeer, ‘studenten en docenten veel gematigder zijn geworden’. Net als de Cliteur van toen denk ik dat academici overwegend het midden aanhouden, wat vanuit een rechtse positie begrijpelijkerwijs als ‘links’ wordt gezien. En net als Cliteur ben ik van mening dat er op universiteiten stevige ideologische debatten moeten kunnen plaatsvinden en dat de diversiteit aan benaderingen belangrijk is, waaronder ook uitgesproken rechts-conservatieve wetenschappers.’

Maar hoe zit het dan met de objectiviteit van wetenschap? Komt die niet in gevaar? Oudenampsen: ‘Laten we wel wezen, de overgrote meerderheid van sociale wetenschappers probeert zo objectief mogelijk onderzoek te doen, vaak met kwantitatieve methoden. Er is echter ook een deel van de wetenschap dat berust op interpretatie. En interpretatie is subjectief. Natuurlijk, ik moet mijn bronnen goed citeren en mijn argumentatie moet logisch onderbouwd zijn, maar het is uiteindelijk een bril om naar de werkelijkheid te kijken. Je zou met een andere bril naar dezelfde bronnen kunnen kijken en andere accenten kunnen leggen.’

Het beeld dat wetenschap links zou zijn komt volgens Oudenampsen ook omdat een kleine groep uitgesproken wetenschappers veelvuldig in de media verschijnt, veel vaker dan ‘positivisten’ die geloven dat wetenschap zo objectief mogelijk moet zijn. ‘Voor de media zijn zulke wetenschappers natuurlijk veel interessanter, omdat ze controverse oproepen. Maar bij de buitenwereld kan hierdoor het idee ontstaan dat de wetenschap, of althans een deel ervan, gepolitiseerd en links is.’

Tot zover de ‘rechtse’ en ‘linkse’ wetenschappers. Hoe zit het met de feiten? Op de universiteiten is ‘links’ inderdaad in de meerderheid, blijkt uit onderzoek. Herman van de Werfhorst, hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, schreef vorig jaar op het politicologenblog Stuk Rood Vlees een artikel over de politieke opvattingen van wetenschappers aan universiteiten. Het blijkt dat wetenschappers gemiddeld genomen linkser zijn dan de rest van de bevolking. Dat is in Nederland zo, maar ook in de rest van Europa. Economische wetenschappers in Europa nemen een iets andere positie in. Zij zijn rechtser dan andere wetenschappers en niet-wetenschappers ten aanzien van sociaal-economische kwesties, maar linkser dan niet-wetenschappers als het gaat om het migratievraagstuk.

‘I have a lot of friends who don’t want babies’
Is daarmee alles gezegd? Nee, want je kunt wel linkse (of rechtse) politieke opvattingen hebben, maar die hoeven niet persé te leiden tot wetenschappelijke vooringenomenheid. Marcel Canoy, distinguished lecturer aan de Erasmus School of Accounting and Assurance, vindt dat je persoonlijke politieke voorkeuren en ideologische vooringenomenheid scherp moet onderscheiden. ‘Je kunt bijvoorbeeld lid zijn van GroenLinks en op Twitter allemaal heel linkse dingen roepen over Thierry Baudet en de vluchtelingencrisis, maar tegelijkertijd als wetenschapper gewoon keurig je werk doen.’

Maar komt ideologische vooringenomenheid wel voor op de universiteit? Volgens Canoy is dat inderdaad het geval, maar we moeten hier genuanceerd over zijn. ‘Het beeld dat economen allemaal rechts zouden zijn klopt niet, in ieder geval niet voor Europa. In Amerika heb je de Chicago School of Economics van Milton Friedman en Friedrich Hayek, die de basis heeft gevormd voor neoliberaal beleid. Maar in Europa, ook in Nederland, zijn economen opgegroeid met een breed welvaartsbegrip. De markt is nuttig, maar er zijn ook dingen die niet door de markt worden opgelost, zoals milieuvervuiling.’ Ook ten aanzien van de sociale wetenschappen, waar Canoy als zorgeconoom veel mee te maken heeft, ligt het genuanceerder. ‘Je hebt vaak twee stromingen in deze wetenschappen, de empirische stroming, die apolitiek is en dit graag kwantitatief wil meten, en een gepolitiseerde stroming. Met deze tweede stroming heb ik veel moeite. Ze hebben bepaalde opvattingen en zoeken daar bewijs bij. Ze vormen eigen subculturen, die ze in stand houden en steeds verder versterken. Voor kritiek van anderen zijn ze doof. De manier waarop deze wetenschappers hun stellingen soms proberen te bewijzen doet soms kinderlijk aan’, aldus Canoy. ‘Ik ben ooit eens in debat gegaan met Saskia Sassen, best een beroemde socioloog. We hadden het over de lage geboortecijfers in Italië. Ik vroeg haar of vruchtbaarheid niet endogeen (economisch: een verandering of schok die binnen een economisch model ontstaat, red.) is, want bijvoorbeeld afhankelijk van instituties als kinderopvang. Als zulke sociale voorzieningen afwezig zijn dan krijg je lage geboortecijfers. Ze trok deze wetenschappelijke vraag in het anekdotische en antwoordde: ‘You know, I have a lot of friends who don’t want babies.’ Ik wist niet of ik moest huilen of lachen. Er waren diverse getuigen aanwezig, waaronder de beroemde empirische socioloog Gosta Esping-Andersen. Hij bonkte met zijn hoofd op de tafel.’

Sassen is niet de enige wetenschapper waar Canoy stevige kritiek op heeft. Hij noemt financieel geograaf Ewald Engelen (Canoy: ‘Nee, hij is geen econoom!’) ‘een activist die zijn professorstitel misbruikt om politiek te bedrijven’. Ook hoogleraar Sociale Psychologie Roos Vonk, die veel samenwerkte met de frauderende professor Diederik Stapel, krijgt ervan langs. ‘Zij is helemaal niet serieus te nemen, met haar vergelijking tussen de bio-industrie en de Holocaust.’ Canoy vindt het een kwalijke zaak dat de media telkens bij wetenschappers als Engelen en Roos uitkomen. ‘Ze doen het voorkomen dat hun belachelijke meningen wetenschap zijn. De media vinden zulke extreme visies natuurlijk prachtig, maar dit is slecht voor het imago van de wetenschap.’

Canoy vindt het een goede zaak dat Boghossian, Lindsay en Pluckrose hun hoax-artikelen hebben geschreven. ‘Ze lieten daarmee zien dat er in bepaalde sub-disciplines nauwelijks zelfreinigend vermogen bestaat. Als je je maar uitdrukt in het juiste discours, krijg je het gepubliceerd. De drie wetenschappers hadden hun artikelen nooit kunnen publiceren in een economisch wetenschappelijk tijdschrift, zoals The American Economic Review of The European Economic Review. Zulke bladen filteren dergelijke onzin er meteen uit.’

Oudenampsen kijkt toch anders tegen deze hoax-actie aan. ‘Het waren geen belangrijke tijdschriften waarin ze hun nepartikelen publiceerden. Wat dat betreft valt het met die impact dus wel mee. Ze kwamen met gefabriceerde data, maar qua vorm voldeden hun artikelen aan de academische norm. Vervolgens kwamen Boghossian, Lindsay en Pluckrose met hun definitieve artikel, waarin ze bekendmaakten dat ze iedereen voor de gek hadden gehouden. In dit artikel trokken ze enkele algemene politieke conclusies over de geesteswetenschappen en de sociologie, waar wetenschappelijk gezien te weinig grond voor was. Ze generaliseerden te makkelijk. Ze hebben dus eigenlijk precies hetzelfde gedaan wat ze hun ideologische tegenstanders verwijten.’

Canoy is het daarmee niet oneens. ‘De conclusies die de drie wetenschappers trokken gaan inderdaad wat ver. Maar dat sommige sub-disciplines een probleem hebben, dat klopt gewoon.’

‘Hoe meer meningen, hoe beter’
Ten slotte vroeg de Kanttekening Elmer Sterken, rector magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen, hoe universiteiten deze problematiek tegemoet treden. Hoe gaat een universiteitsbestuur om met uitgesproken linkse en rechtse wetenschappers, met diversiteit van meningen, met kwaliteit en waardevrijheid? Sterken: ‘We krijgen eigenlijk maar zelden het verwijt naar het hoofd geslingerd dat onze universiteit te links of te rechts zou zijn. Dat is meer iets van de Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam. In Groningen hebben we niet zo veel wetenschappers die bewust de media opzoeken. En daarnaast, we liggen ook wel een beetje ver weg van de Randstad, journalisten zoeken ons daarom minder snel op. De enige wetenschapper die niet zo heel lang geleden de media heeft opgezocht was historicus Eelco Runia, die het marktdenken op universiteiten hekelde. Even los van de vraag of hij gelijk heeft, ik was heel blij dat hij dit debat is begonnen en stevig stelling neemt. We zouden meer van dit soort debatten moeten voeren.’

Sterken is het dan ook helemaal eens met rector Carel Stolker van Leiden, die afgelopen zomer aan Elsevier vertelde dat er op de universiteit ook ruimte moet zijn voor onorthodoxe meningen. ‘Diversiteit is belangrijk, niet alleen van mensen maar ook van meningen. Hoe meer meningen, hoe beter. Wel zijn we voor balans. Als we bijvoorbeeld een GroenLinks-spreker over een bepaald thema uitnodigen, dan moet er ook een rechtse politicus van bijvoorbeeld de VVD tegenover staan. De enige grens zou ik misschien leggen bij hate speech, als er mensen spreken die echt haat zaaien tegen een bepaalde bevolkingsgroep, oproepen tot racisme of homohaat of iets dergelijks.’

Sterken is niet bang voor vooringenomen onderwijs of wetenschap. ‘We hebben hier allemaal controlemechanismen voor. Visitatiecommissies voor als het onderwijs te links of te rechts zou zijn en een peer review voor wetenschappelijke tijdschriften.’ Het verhaal van Jansen, die zegt geen aio-plek te zullen krijgen in Nijmegen, omdat hij rechts is, lijkt Sterken nogal sterk. ‘Hier in Groningen kijken we naar kwaliteit. We willen de beste wetenschappers hebben, politieke opvattingen doen er wat dat betreft niet toe. Natuurlijk willen we op langere termijn wel meer vrouwen en meer ‘mensen van kleur’ in de wetenschap, maar we gaan gewoon voor degenen die de beste papieren hebben. Pas bij gelijke geschiktheid gaat de voorkeur uit naar een vrouwelijke kandidaat of bijvoorbeeld iemand met een niet-westerse achtergrond.’

Half Japans, ‘niet echt Japans’

0
‘Mijn ultieme doel is om alle mogelijke, honderdtweeënnegentig gemengde Japanse nationaliteiten voor mijn lens te krijgen, al besef ik dat ik een half-Japanse Liechtensteiner misschien nooit zal vinden.’

Hafu’s, Japanners van gemengde afkomst, hebben het niet altijd gemakkelijk in het relatief homogene Japan. De Kanttekening sprak de Japans-Belgische fotograaf Tetsuro Miyazaki (39) over zijn project Hafu2Hafu, waarin hij mensen met een Japanse en een niet-Japanse ouder uit zo veel mogelijk verschillende landen fotografeert en met hen in gesprek gaat over wat het betekent om hafu te zijn. Met een Japanse vader en een Belgische moeder, opgroeiend in Brussel, leefde Tetsuro eigenlijk altijd tussen twee werelden in. ‘Ik werd niet als volwaardige Belg beschouwd en voor een ‘échte’ Japanner kon ik in Japan ook zeker niet doorgaan.’

Waar merkte je dat aan?
‘Als ik als kind bijvoorbeeld ging voetballen met vriendjes, wilde ik voor België uitkomen. Die waren toen heel sterk, veel beter dan het Japanse voetbalteam, maar dat mocht dan niet. Ik moest Japan zijn, wat ik niet tof vond. Het is maar klein en iets kinderlijks, maar het laat wel gelijk zien hoe je op basis van je uiterlijke kenmerken zelfs al op jonge leeftijd in een hokje gezet wordt. In Japan werd ik simpelweg gaijin, buitenlander, genoemd door familieleden en vrienden. Dat is een redelijk algemeen geaccepteerde en vaak gebruikte term. Daar had ik niet zo’n moeite mee, tenslotte kwam ik ook uit België.’

Heb je nu wel moeite met deze term?
‘De lading van het woord gaijin is aan het veranderen. Je merkt nu dat mensen er wat negatiever naar kijken, omdat je iemand ermee in de hoek zet. Je zegt als het ware ‘je bent niet een van ons’. Ik heb altijd een groot deel van mijn identiteit ontleend aan mijn afkomst. Mijn vader was door de Japanse karatebond naar België gestuurd om daar karate te verspreiden. Dat sprak voor veel mensen tot de verbeelding en het was ook wel iets interessants. Het half-Japanse maakte me natuurlijk ook wel bijzonder, net een beetje anders. Zoiets kan ook negatief uitpakken – zo heb je in je vriendenclubje ook altijd wel een ‘rooie’ en ‘die met die bril’ die ook een beetje anders zijn – maar ik heb er nooit last van gehad. Ik heb me nooit uitgesloten gevoeld, waardoor het me eerder een sterke positie heeft gegeven. De term gaijin zag ik dus ook eerder als geuzennaam.’

Wanneer ben je je meer in hafu’s gaan verdiepen en kwam je meer in aanraking met de negatieve kanten van het half Japans zijn?
‘Naarmate ik ouder werd ging ik me er meer in verdiepen. Vooral toen mijn Nederlandse vriendin in verwachting raakte van ons eerste kind, nu zo’n drie jaar geleden. Ik kreeg toen allerlei vragen over hoe we ons kind gingen opvoeden: krijgt ze een Japanse naam? Welke talen gaan we haar leren? Zelf ben ik met vier talen opgevoed: Nederlands, Frans, Japans en Engels. Dat zette mij wel aan het denken, omdat mijn keuzes nu ook gevolgen zouden hebben voor het identiteitsgevoel van mijn dochter. Uiteindelijk hebben we haar een Japanse naam gegeven die vrij westers klinkt, Yuna, en spreken we Nederlands met haar.’

Wat vinden mensen ‘typisch Japans’ aan je?
‘Ik vouw mijn plastic tasjes altijd in driehoekjes, gewoon omdat ik dat efficiënt vind. Mijn vader deed dat vroeger ook. Mensen denken dan al snel aan origami (Japanse papiervouwkunst, red.) en zien het als iets echt Japans, maar misschien ben ik gewoon raar en compulsief, haha. Daarnaast denk ik dat ik vrij gereserveerd ben. Maar grappig genoeg vinden ze in België juist dat ik een grote bek heb, waarschijnlijk omdat ik al heel lang in Nederland woon en iets van de Nederlandse directheid heb overgenomen. Karaktereigenschappen en gewoontes worden bij mij al snel aan een culturele achtergrond toegeschreven. Deze observatie vormde ook het startpunt van mijn fotoproject Hafu2Hafu. Ik wilde wel eens weten of ik hierin de enige was en hoe anderen daarmee omgaan.’

Hoe pakte je dat aan?
‘In de zomer van 2016 ben ik in Amsterdam begonnen met het interviewen van Japans-Nederlandse mensen om te kijken hoe zij hun identiteit beleven. Wat hadden zij gemeen in hun ervaringen, waar lagen de verschillen en hoe ontstonden die verschillen? Het ‘hafu-zijn’ werd zeer verschillend ervaren: sommige halve Japanners hadden echt een identiteitscrisis, anderen waren juist superblij. Soms zag je binnen een gezin enorme verschillen. Het format was geboren.’

Hoe ziet dat format eruit?
‘Ik spreek iedereen die ik ga fotograferen een uur en het onderwerp dat het meeste naar voren komt, wordt een vraag: een distillaat van het gesprek. Daarna maak ik een foto van de geïnterviewde persoon, waarbij ze moeten nadenken over hun vraag wanneer ze de lens inkijken. Deze vraag plaats ik als onderschrift bij de foto. Ik laat bewust het interview achterwege voor de kijker, dat is slechts ter voorbereiding op de foto. Doordat we alleen de vragen met de foto’s overhouden, verplicht ik de kijker om zelf na te denken over het onderwerp. Hierdoor ontstaat een dialoog. Verhalen zijn vaak ook tijdsgebonden – een vraag is eeuwig. In plaats van mensen vast te zetten in hun verleden, maak je ze katalysator van een gesprek: de kijker moet aan het denken worden gezet in plaats van dat hij slechts gaat consumeren.’

En toen?
‘Nadat ik de ‘Nederlands-Japanse’ foto’s had gedeeld op internationale Facebook-groepen voor mensen die half-Japans zijn – en daarvan zijn dus zevenduizend mensen lid over heel de wereld – kreeg ik reacties op die vragen uit allerlei landen. Ik vond die interactie heel interessant. En toen werd ik uitgenodigd om iets te komen vertellen over mijn project in Los Angeles, daar zit een van de grootste gemeenschappen van Japanse migranten. Er bestaat daar bijvoorbeeld een stadsdeel dat Little Tokio heet. Daar kwam ik voor het eerst ook in contact met niet-westerse half-Japanners: een half-Ghanees, een half-Senegalees, een half-Venezolaan. Ondanks het feit dat er veel herkenning was, hadden zij toch wel een andere kijk op het half-Japans zijn. Het is echt wel anders om half-wit of half-zwart Japans te zijn. Toen stelde ik voor – het was geloof ik drie uur ‘s nachts in een karaokebar – om alle aanwezige hafu-nationaliteiten vast te leggen.’

Wat leverde dat op?
‘Het verhaal werd nog complexer. Het land waar je andere ouder vandaan komt is ook een belangrijke factor, maar ook de vraag of je in Japan bent opgegroeid. De naam die je hebt, of je ouders nog bij elkaar zijn. Als je een ouder mist, krijg je vaak weinig mee van de andere cultuur. Je wordt monocultureel opgevoed in een multi-raciaal lichaam. Je leeftijd speelt ook mee. Tijdens of net na de Tweede Wereldoorlog was het bijvoorbeeld heel anders om half-Japans te zijn. Je was overal een kind van de vijand – in Japan zelf, maar ook in het buitenland. Nu heb je de tentoonstelling Cool Japan in het Tropen Museum. Ik ben nog genuanceerder geworden dan ik al was. De nieuwe vragen zetten mij ook zelf weer aan het denken over zaken waar ik nooit echt mee bezig was.’

Hoezo?
‘Eén van de vragen die iemand had bedacht was bijvoorbeeld ‘heb je er wel eens meer of minder Japans willen uitzien?’ Daar had ik eerder nog nooit over nagedacht, maar opeens herinnerde ik mij: toen ik twaalf jaar was, wilde ik een bepaalde periode altijd in een korte broek naar school, omdat dat in Japan gebruikelijk was, ook al is het min tien graden. Een andere vraag was ‘zien jouw ouders elkaars cultuur als evenwaardig?’ Daar moest ik echt even over nadenken. Vragen die je zelf nooit hebt bedacht, maar die ook heel lastig naast je neer te leggen zijn.’

En nu?
‘Intussen heb ik al meer dan honderddertig Japanse hafu’s geïnterviewd, in tweeënnegentig verschillende ‘etnische’ combinaties. Mijn ultieme doel is om alle mogelijke, honderdtweeënnegentig gemengde Japanse nationaliteiten voor mijn lens te krijgen, al besef ik dat ik een half-Japanse Liechtensteiner misschien nooit zal vinden.’

De foto’s en vragen van Tetsuro Miyazaki en zijn hafu’s zijn te zien op de website hafu2hafu.org