7.8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 833

Machteld Zee ondergraaft haar eigen onderzoek

0
Waait de harder wordende toon van het publieke en politieke debat over islam in Nederland nu ook over naar de wetenschap? Dat was de vraag die in de NRC gesteld werd naar aanleiding van de publicatie van het pamflet Heilige identiteiten van de rechtswetenschapster Machteld Zee. De journalisten vroegen een aantal islamwetenschappers in Nederland naar de toon van dat debat. Dat weer naar aanleiding van een interview in het AD met Zee over haar boek en haar proefschrift over shariarechtbanken in het Verenigd Koninkrijk. Heilige identiteiten is een gepopulariseerde versie daarvan.

Het proefschrift gaat over een belangrijke kwestie die aandacht verdient, namelijk over de vraag hoe die rechtbanken functioneren en of er sprake is van huwelijksdwang. Ik ga hier niet haar boek bespreken. Ik heb daar geen ruimte voor, maar ik verwijs ook graag naar de uitstekende bespreking van zowel het proefschrift als de populaire bewerking ervan door de antropoloog Martijn de Koning op zijn blog C L O S E R.

Waar het mij om gaat is hoe de resultaten naar buiten komen, wat er blijft hangen en wat de onderzoekster eigenlijk wil. Het is na lezing duidelijk dat de auteur een missie heeft. Ze wil met haar onderzoek iets aan de kaak stellen en dat zullen we weten ook. Iets dat volgens haar welbewust wordt genegeerd door ”de elite van de islamonderzoekers” in Nederland en elders in Europa. In het interview in het AD wordt een en ander nog wat sterker aangezet en waarschuwt Zee voor de sluipende islamisering van Europa, terwijl die onderzoekerselite, volgens Zee aanhangers van ”de ideologie van het multiculturalisme”, de andere kant op kijkt. Uit de reacties op het NRC-stuk bleek dat veel onderzoekers geen polarisatie tussen onderzoekers ervaren, maar Zee denkt daar kennelijk heel anders over.

Het is duidelijk dat zij met deze aantijgingen niet alleen ongefundeerde uitspraken doet over een sluipend proces dat zij kennelijk waarneemt; zij ondergraaft volledig haar eigen onderzoek. Als er sprake is van huwelijksdwang waarin shariarechtbanken een rol spelen en dat vrouwen daar tegen hun wil aan worden onderworpen, dan moet dat aan de kaak gesteld worden. Volgens mij heeft ze verreweg de meeste islamonderzoekers daar aan haar zijde, maar in plaats van te zoeken naar samenwerking kiest Zee voor de confrontatie. Het mes op tafel. Dat doet zij door wild om haar heen te slaan, alles en iedereen die het niet met haar eens is of haar van repliek dient van naïviteit te betichten of van het verspreiden van leugens over ”de goede bedoelingen” van moslims. Ze heeft het afwisselend over ”de multicultiverspreiders”, ”de zichzelf progressief achtende elite” en zelfs ”de nuttige ongelovigen”. Daarmee refereert ze naar wat in de Koude Oorlog (1945-1989) over communisten in West-Europa werd gezegd, ”de nuttige idioten” die hier ”de wandaden van de Sovjet-Unie” willens en wetens verdraaiden.

Het boekje staat vol met dit soort pedante en ook wel beledigende omschrijvingen van islamonderzoekers die het met haar verhaal niet eens zijn en die durven te zeggen dat de zaken ingewikkelder liggen. Als je van mening bent dat iets ingewikkelder is dan wordt voorgesteld, dan deug je dus volgens Zee niet en hoor je tot die wegkijkende multiculti’s. Tsja, dan blijft er weinig ruimte voor een goede discussie.

Nu kan ik natuurlijk bij wijze van jij-bak op mijn beurt vraagtekens plaatsen bij het feit dat Zee samen met Geert Wilders een lezing voor het Vlaams Blok houdt en dat zij daarmee wat mij betreft een grens heeft overschreden en eveneens een ”nuttige idioot” is die zich voor het karretje van een xenofobe partij laat spannen. Maar ik doe dat niet.

Ik stel alleen vast dat die zogenaamde kritiekloosheid van ”de islamonderzoekers” ongefundeerd is. Maar ik stel ook vast dat Zee haar werk gewoon niet heeft gedaan. Voor haar onderzoek heeft ze een klein aantal zittingen van shariarechtbanken bijgewoond. Dat is op zich een belangrijke insteek, maar we vernemen niets over de context van de gevallen die daar behandeld worden. Door bovendien uitsluitend te praten met vrouwen die kritiek hebben op die rechtbanken en er onder dwang aan worden onderworpen, suggereert ze dat alle moslimvrouwen er zo over denken. Er zijn ook vrouwen die er geen probleem mee hebben. Maar misschien nog wel belangrijker, Zee weet kennelijk niet – of wil dat niet weten om in haar stijl te blijven – dat er veel meer gebeurt, veel minder zichtbaar, veel informeler. Zij wil kennelijk ook niet horen dat er wel degelijk kritiek op die rechtbanken wordt geuit en dat er juist daarom naar allerlei alternatieven wordt gezocht.

Die complexiteit wil Zee kennelijk niet zien.

Zwarte Piet zal vroeg of laat veranderen

0
”Als de wereld vergaat, ga ik naar Nederland, want daar gebeurt alles vijftig jaar later.” Deze woorden zijn wel eens de Duitse dichter Heinrich Heine (1797-1856) in de schoenen geschoven. Of hij ze echt uitgesproken heeft, is twijfelachtig. Maar ze zouden ook heel goed op de verhouding tussen de Verenigde Staten en Nederland van toepassing kunnen zijn: wat in de VS gebeurt, gebeurt met enige vertraging en in wat afgezwakte vorm uiteindelijk vaak ook bij ons.

Dat zien we nu misschien eveneens met de Black Lives Matter-beweging, die ginds opgang maakt, omdat in de VS nog steeds juist bovenmatig veel zwarten het slachtoffer van buitensporig politiegeweld zijn. De laatste jaren komen zij daartegen hevig in het geweer. Niet zonder reden voelen veel zwarten zich nog steeds door de overheid als tweederangsburger behandeld. Ook een zwarte president heeft daar in acht jaar tijd niets aan kunnen veranderen – Barack Obama ziet dat zelf ook als één van zijn grootste mislukkingen.

Behalve tot demonstraties tegen zulk politiegeweld heeft dit inmiddels ook tot diverse acties van zwarte sporters geleid, die op het erepodium weigeren om op te staan als het Amerikaanse volkslied wordt gespeeld. Het herinnert aan soortgelijke demonstratieve acties van de recent overleden bokskampioen Muhammad Ali (1942-2016) in de jaren zestig, die Ali indertijd op uitstoting uit de Amerikaanse sportgemeenschap kwam te staan.

Voor Ali speelde naast het Amerikaanse segregatieverleden ook het protest tegen de bloedige Vietnam-oorlog een rol, en zijn weigering zich in deze kwestie onvoorwaardelijk achter Washington te stellen. Zoals Ali zelf zei: ”No Vietcong ever called me nigger, they never lynched me.” Hij zag, tot grote woede van Amerikaanse nationalisten, vanwege de structurele discriminatie geen reden zich volledig met ”Amerikaanse waarden” te identificeren. Ook nu zijn de scheldpartijen van rechtse Amerikanen niet van de lucht. Opvallend verschil met indertijd: de zittende president heeft ditmaal zijn begrip voor zulke acties uitgesproken.

Zoals deze zwarte activisten de morele zelfgenoegzaamheid van de blanke meerderheid in de VS verstoren, zo zien we dat inmiddels ook een beetje in Nederland gebeuren. Als gezegd: als bij alles wat uit de VS komt overwaaien, gebeurt dat wel in een wat mildere (en voornamelijk verbale) vorm. Ook bij ons kennen we echter minstens één recent geval van buitensporig politiegeweld met dodelijke afloop, waarbij een niet-blanke het slachtoffer was, de Arubaan Mitch Henriquez in Den Haag. De rechter heeft dit nu ook officieel bevestigd, en de daarvoor verantwoordelijke agenten bestraft. Inmiddels is naar buiten gekomen dat de vorige nationale politiechef Gerard Bouman zijn boekje te buiten is gegaan, door aan de betrokkenen al zeer vroeg, toen hun zaak nog onder behandeling was, allerlei garanties over het behoud van hun baan te verstrekken.

Daarnaast speelt ook bij ons de kwestie van etnische profilering bij politiecontroles, die op steeds heftiger kritiek stuit. De onrust daarover staat niet los van een specifiek Nederlandse rel: de aanhouding van Jerry Afriyie bij een demonstratie tegen Zwarte Piet, die afgelopen week door de rechtbank als onrechtmatig is veroordeeld. Vooral met dat laatste wordt duidelijk een open zenuw geraakt; het is opmerkelijk hoezeer kritiek op de meer dubieuze aspecten van onze nationale Sinterklaas-traditie sommige anders zeer genuanceerde en redelijke autochtone Nederlanders kan laten schuimbekken van woede.

Even opmerkelijk is, hoe lafhartig en angstvallig de Nederlandse overheid zich in dit opzicht gedraagt. Er bestaan twee gevoelige thema’s waaraan zij zich duidelijk niet wil branden – naast Zwarte Piet ook aan het koningshuis – en dat leidt er in beide gevallen toe dat het demonstratierecht uit angst voor boze gezichten van Sinterklaas- of Oranje-gelovigen bovenmatig sterk wordt ingeperkt. Niet alleen bij de intocht van Sinterklaas, ook bij de inhuldiging van Willem/Alexander greep de politie bij het eerste vreedzame protestbord al direct in. Aan die koudwatervrees dient eindelijk een eind te komen.

In het geval van Zwarte Piet zal dit niet helpen: dit thema zal niet meer van de agenda verdwijnen en elk najaar terugkeren, tot de figuur van Zwarte Piet van haar twijfelachtige, voor veel migranten aanstootgevende aspecten zal zijn ontdaan. Dat zal op termijn ook echt wel gebeuren, zoals ook andere twijfelachtige tradities ondanks veel aanvankelijk gepruttel in de loop der tijden zijn aangepast. Wilders en de zijnen voeren in dat opzicht een achterhoedegevecht.

Geleidelijk kan men, zoals in veel van dit soort zaken, bovendien ook een omslag in de publieke opinie bij de autochtone Nederlanders bespeuren. Werd de kritiek op Zwarte Piet eerst nog afgedaan als gezeur, inmiddels is het begrip ervoor gegroeid. Steeds meer autochtone Nederlanders, ook als ze zelf misschien niet echt van de argumenten overtuigd zijn, nemen inmiddels het standpunt in dat als de traditionele invulling van dit kinderfeest op zoveel bezwaren stuit, het voortaan dan maar een beetje anders moet. De doelgroep zelf – de kinderen – heeft daarmee overigens veel minder moeite dan volwassenen.

Daarbij moet bovendien opgemerkt worden dat de figuur van Zwarte Piet in de loop der tijden voortdurend van aard veranderd is. Niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk: van de knecht en boeman van de Sint – met de beruchte roe en zak in de hand – is hij in het Sinterklaas-journaal inmiddels tot een soort moderne manager uitgegroeid, die namens een wat sullige en vergeetachtige Sint het Sinterklaas-bedrijf regelt, en zorgt dat alles op z’n pootjes terecht komt. Enige bedreiging voor kinderen gaat er, anders dan ettelijke decennia terug, niet meer vanuit; dat past niet meer bij de moderne opvattingen over opvoeding.

Balkanlanden nog ver verwijderd van EU

0
Het zou een quizvraag kunnen zijn: welk land op de westelijke Balkan maakt de grootste kans om als eerste lid te worden van de Europese Unie. En zou een verschil in godsdienst – drie van de zes kandidaten zijn overwegend christelijk-orthodox (Servië, Montenegro, Macedonië), twee islamitisch (Albanië, Kosovo), één volkomen gemengd (Bosnië) – daarbij een factor van betekenis zijn? Twee van de zes zijn overigens nu al op eigen houtje een beetje buitenlid, te weten Montenegro en Kosovo: die hanteren, bij gebrek aan eigen valuta, namelijk ook de euro als nationale munt.
Brussel heeft herhaaldelijk verklaard, dat – net als Turkije – alle landen op de westelijke Balkan in beginsel voor het EU-lidmaatschap in aanmerking komen, mits zij aan de zogeheten Kopenhagen-criteria voldoen. Iets waaraan Brussel zeker na de slechte ervaringen met Roemenië en Bulgarije – bij toetreding in 2007 op papier in orde hadden, maar in de praktijk verre van – vast zal pogen te houden, omdat de jegens Boekarest en Sofia betoonde souplesse aan de geloofwaardigheid van Europa in de ogen van haar eigen burgers sterk afbreuk heeft gedaan.
Turkije zelf is de laatste jaren in rechtsstatelijke zin zodanig ontspoord, dat het lidmaatschap, nu verder weg zou (moeten) zijn dan ooit. Weliswaar is recent, als deel van de vluchtelingendeal, een ”versnelling” van de onderhandelingen toegezegd, maar die lijken zich intussen toch meer in de categorie van ”het Israëlisch-Palestijnse vredesproces” te bevinden: iedereen doet er naar buiten toe heel plechtig over, maar naar binnen toe neemt niemand die serieus.
Maar hoe staat het er op de westelijke Balkan voor? Officieel zijn de zes allemaal kandidaat-lid, maar in elk afzonderlijk geval zijn er forse beren op de weg – nog afgezien van de algemene uitbreidingsmoeheid. Overigens wordt daarbij heel precies een drieledig onderscheid gemaakt: conform onnavolgbare bureaucratische logica bestaan er – naast landen waarvan het toetredingstraject al gestart is (Servië, Montenegro) – behalve landen waarvan het kandidaat-lidmaatschap officieel aanvaard is (Albanië, Bosnië, Macedonië) ook landen die als potentieel kandidaat-lidstaat erkend zijn, een categorie waarin Kosovo eenzaam vertoeft.
In geen van de zes gevallen zal het Europese hart na beschouwing van de situatie ter plekke juichend van enthousiasme opspringen. Notoir corrupt, en worstelend met een slecht functionerend juridisch systeem zijn ze alle; de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht kan bij geen van de zes echt worden gegarandeerd. Dat is een diep in de mentaliteit en de structuur van de samenleving geworteld probleem, dat niet binnen een paar jaar even kan worden opgelost. En bij het democratische gehalte van regeringen, in combinatie met de beweegruimte voor de oppositie en de rechten van (etnische, religieuze of andere) minderheden, kunnen ook steeds vraagtekens worden gezet.
Daarbovenop komen bij vijf van de zes staten nog specifieke problemen, die een extra drempel opwerpen. Alleen Montenegro springt er in dat opzicht positief uit, maar of Europa voor een landje met amper 600.000 inwoners (formaat Malta en Luxemburg) apart de poort wil openen, mag twijfelachtig heten. Liever werkt Brussel de boel in groepen af, zoals dat ook voor de grote uitbreiding van 2004 gold (Roemenië en Bulgarije zaten oorspronkelijk ook in dat cluster, maar voldeden niet bijtijds, zodat hun toetreding – te – kort werd uitgesteld).
Maar de andere vijf? Dat wordt toch zeer problematisch. Bij Albanië zullen Hongarije en Polen dwars liggen, aangezien een islamitisch land botst op het reactionair-christelijke imago dat de huidige regeringen zichzelf en Europa willen aanmeten. Servië verkeert, waar het de eigen hoofdbijdrage aan het Joegoslavische bloedbad betreft, nog in dermate staat van ontkenning dat van een open democratisch land dat oprecht met het eigen verleden in het reine probeert te komen, moeilijk gesproken kan worden. Daarnaast betoont het zich, opnieuw, wel erg toegankelijk voor Russische avances – haalt de EU daarmee niet het Trojaanse paard van Vladimir Poetin in huis? Dat Griekenland – vanwege religieuze banden – voor Servië zal pleiten, legt dan niet voldoende gewicht in de schaal.
Dan Macedonië. Dat mag zich van Griekenland nog steeds niet onder die naam aanmelden, omdat Athene claimt dat de term Macedonië alleen maar het noordelijke deel van Griekenland dekt: FYROM is zo noodgedwongen de officiële naam, wat staat voor Former Yugoslavian Republic of Macedonia. Van wie is Alexander de Grote? Dat is de controverse die hier achter ligt. Griekenland pretendeert de erfgenaam van het oude Macedonië te zijn, en ziet in het gebruik van de naam Macedonië door de in Skopje zetelende regering een verkapte vorm van aanspraken op Noord-Griekenland. Dat naast de staat Luxemburg ook een Belgische provincie Luxemburg bestaat zonder dat dat gevaar voor de staatsgrenzen oplevert, vermag Athene niet op andere gedachten te brengen.
Nog problematischer is zonder twijfel Kosovo. Enkele Europese lidstaten, zoals Spanje, Griekenland en Roemenië, weigeren haar soevereiniteit te erkennen (en zullen dus zeker een toetreding blokkeren), omdat dat een beloning voor afscheiding vormen zou. Met de Catalanen en Basken in het achterhoofd is de angst in Madrid voor precedentwerking op zich zeer begrijpelijk.
Het meest hopeloos is ongetwijfeld Bosnië, dat elk moment langs de etnisch-religieuze scheidslijnen uit elkaar kan vallen, en slechts onder dwang bijeengehouden wordt. Niets hebben de Kroatische katholieken, de Servische orthodoxen en de Bosnische moslims gemeenschappelijk. In dat opzicht is men, zoals het recente referendum in de Servische deelrepubliek over een eigen nationale feestdag bewijst, nog even ver als twintig jaar terug.

Moderne islam domineert ondanks islamofobie

0
Professor Richard Alba, één van de belangrijkste onderzoekers in de Verenigde Staten op het gebied van migratie en integratie, is voor twee maanden bij ons op de Vrije Universiteit Amsterdam op bezoek als gasthoogleraar. Hij heeft in het Amerikaanse debat het begrip assimilatie in een nieuw jasje gestoken en noemt het neo-assimilatie. Eén van de belangrijkste aanvullingen op het oude begrip assimilatie – wat in de VS min of meer gebruikt wordt zoals hier in Nederland het begrip integratie wordt gebruikt – is dat Alba stelt dat de American mainstream zelf etnisch en religieus diverser wordt door het opnemen van steeds weer nieuwe groepen. Belangrijk in dit proces is dat de ‘gevestigde’ Amerikaan nieuwkomers toelaat in die mainstream, zodat die zich steeds kan uitbreiden en vernieuwen.

In Europa heerste ook de gedachte dat nieuwe migranten geruisloos zouden assimileren, opgaan in de mainstream dus. Twee recent uitgekomen onderzoeken onder moslims in Frankrijk en Nederland laten zien dat de werkelijkheid weerbarstiger is. Het Franse onderzoek heeft de titel Een Franse islam is mogelijk en de kop in het dagblad Trouw over het Nederlandse onderzoek was: Secularisatie onder moslimjongeren zet door. De algehele tendens, zo laten deze koppen zien, is nog steeds assimilatie: voor het merendeel van de jongeren van wie de ouders ook moslim zijn, is religie steeds meer een persoonlijke aangelegenheid. Er ontstaat een moderne islam, een islam die aansluit bij het leven in Europa.

Maar er is ook een tegengestelde tendens. Zowel in Frankrijk als in Nederland is er een aanzienlijke groep jongeren – bijna één op de vijf volgens onderzoek – die juist strenger in de leer zijn dan hun ouders. Sommigen van hen streven naar een politieke vertaling van de islam, iets wat in de generatie van hun ouders niet of nauwelijks voorkwam. De ontwikkeling van deze groep staat diametraal tegenover wat er verwacht werd dat er gebeurt met de tweede en derde generaties. Er is zelfs niet eens een vergelijkbaar woord voor dat proces, zoals assimilatie en integratie de woorden zijn voor het verkleinen van verschillen.

Wellicht komt de term reactive identity, van de Cubaans-Amerikaanse socioloog Rubén G. Rumbaut het dichtst in de buurt van wat hier aan de hand is. Een identiteit die wordt gevormd in reactie op de ervaren behandeling vanuit de samenleving: ‘Jij valt mijn religie aan, dan ga ik er nog sterker en zichtbaarder achter staan.’

Uit het Nederlandse onderzoek, waarvoor een groep veertienjarige jongeren vanaf 2010 is gevolgd, blijkt dat 17 procent van de jongeren het geloof belangrijker vindt dan hun ouders. Deze jongeren waren acht jaar oud toen Theo van Gogh (1957-2004) werd vermoord en nu zijn ze twintig. Dit is de generatie die de islam niet anders heeft gekend dan als de religie die door de Nederlandse mainstream negatief gebrandmerkt wordt. Een deel van deze jongeren ontwikkelt in reactie daarop een nieuwe identiteit, een strengere en soms ook politiek radicale islam.

Het meest opvallende aan de twee rapporten is dat zo veel moslimjongeren, die in hetzelfde klimaat van islamofobie zijn groot geworden, de weg van de moderne en de vredelievende islam volgen.

Nederlandse identiteit kan niet alleen gedicteerd worden door blanken

0
Ieder1, een initiatief van de acteur Nasrdin Dchar, organiseerde onlangs een demonstratieve tocht in Amsterdam met als motto dat de Nederlandse samenleving wel degelijk een eenheid is, maar dan in al haar verscheidenheid en diversiteit. “Eenheid in verscheidenheid”, zoals de Amerikanen dat noemen. Een paar duizend mensen liepen mee in de tocht en namen deel aan de manifestatie achteraf. ”Goed dat dit gebeurt”, ”blij dat ik er bij was”, ”eindelijk ook eens een positief geluid”, was zo de algemene indruk van de deelnemers. Was dit naïef, niet effectief, wegkijken en vrijblijvend zoals sommige azijnpissers meenden? Als dit ook al niet deugt, dan zijn we wel heel ver heen. In elk geval bleek dat zelfs een vreedzaam initiatief als dit weer de nodige racistische reacties opriep. Dat laat maar weer zien waar het echte probleem in dit land zit en dat er nog een hoop te doen is.

Deze manifestatie is wat mij betreft veel belangrijker dan je zo uit de reacties opmaakt. Het zal niet op korte termijn mensen bij elkaar brengen om een kopje thee te drinken die elkaar nu op leven en dood bestrijden. En diversiteit is natuurlijk niet alleen maar een leuk dingetje voor de mensen, heeft op zichzelf ook weer haken en ogen, en roept allerlei dillema’s op. Er zijn allerlei structurele problemen die je met zo’n manifestatie niet oplost. Die structurele problemen zijn overigens niet weer alleen maar integratie, zoals er weer snel werd geroepen. Het gaat ook over het welig tierende en snel groeiende racisme en de discriminatie in de samenleving en de structurele uitsluiting van mensen in onderwijs en werk op basis van niet bewijsbare gronden. Voor dit soort problemen helpt zo’n manifestatie niet echt.

Het belang van de manifestatie is dat het een kritisch commentaar is op de oplaaiende discussie over de Nederlandse identiteit. Een kritisch commentaar van een deel van het volk. Dat willen toch alle politici graag horen, de stem des volks? Of bedoelen ze daar alleen mee degenen die roepen dat Nederland Nederland niet meer is? Die Nederlandse identiteit heeft langzamerhand een onaantastbare sacrale status gekregen. “De Nederlandse identiteit heb ik nog niet gevonden!” Deze gevleugelde woorden sprak koningin Maxima bijna tien jaar geleden uit toen zij een toespraak hield bij de publicatie van een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over identificatie met Nederland. Dat gaf toen al nogal wat reuring. Het nationalistische volksdeel was van mening dat ze als Argentijnse niet wist waar ze over sprak en zelfs keurige politici vroegen zich af of het wel verstandig was van Máxima om dat te beweren. Zij zou wellicht een gevoelige snaar raken. De tijden zijn veranderd. Als zij dit vandaag had gezegd was er wellicht een procedure gestart om haar uit haar ambt te ontzetten, haar koningschap af te nemen, of weet ik wat. Bij de komende verkiezingscampagne zal de Nederlandse identiteit waarschijnlijk het belangrijkste thema worden. De Algemene Beschouwingen na Prinsjesdag gingen daar al voor een belangrijk deel over.

Rond het begrip Nederlandse identiteit is iets opmerkelijks aan de hand. In de samenleving en de politiek groeit het aantal mensen dat meent dat het slecht gaat met de Nederlandse identiteit. Dat die steeds meer onder druk komt te staan en dat we de greep daarop dreigen te verliezen. Dat komt duidelijk naar voren in de kritiek op de Europese Unie, maar ook in de discussie over de islam en nu recentelijk in de discussie over de betrokkenheid van Turkse Nederlanders bij de ontwikkelingen in Turkije. Er lijkt in de politiek een breed gedragen opvatting te bestaan dat er veel meer en veel serieuzer moet worden geluisterd naar ”wat leeft in de samenleving”. Je zou dat kunnen zien als de culturele variant van de participatiesamenleving: de overheid trekt zich terug, treedt niet sturend op en laat van alles over aan het particulier initiatief. Dat kwam ook duidelijk naar voren tijdens de Algemene Beschouwingen. Iedere woordvoerder gaf een eigen invulling aan wat nu de kern is van de Nederlandse identiteit. Aan de andere kant zie je vanuit diezelfde bezorgde burgers en politici de roep om meer sturing en dwang als het gaat om bepaalde waarden. Rutte noemde dat in een uitzending van Zomergasten (4 september jongstleden) ”de normerende overheid”. En inderdaad zien we dat er veel meer dan vroeger diep wordt ingegrepen in de privé-sfeer. In dat krachtenveld ligt het belang van de Ieder1-manifestatie: de Nederlandse identiteit kan niet alleen gedicteerd worden door blanke mannen en vrouwen die zonder blikken of blozen universele principes, zoals mensenrechten, tot een Nederlandse verworvenheid bombarderen en daarmee grote delen van de samenleving uitsluiten. Ook de deelnemers aan de manifestatie zijn bezorgde burgers.

‘Moslims herkennen eigen secularisering niet’

0
Jonge moslims in Nederland zijn volgens de Universiteit Utrecht minder gelovig dan hun ouders, maar uit eerder onderzoek bleek juist dat de jongere generatie vromer is. Wat is waar? De Kanttekening vroeg enkele moslims om een reactie.

Onderzoekers van de Universiteit Utrecht monitorden 5.000 jonge moslims in de leeftijd van 14 tot 20 jaar en kwamen tot de conclusie dat zij minder doen aan religie dan hun ouders. Of de leeftijdsfactor is meegenomen in het onderzoek, is niet duidelijk, maar dat jongeren minder tijd hebben om naar de moskee te gaan, klinkt logisch. School, werk en minder interesse voor de zwaardere zaken des levens spelen een rol bij de vraag of jongeren tijd, zin en moeite willen steken in moskeebezoek of het strikt naleven van diëten.

“Dat jongeren minder aan hun geloof doen, dat gevoel heb ik niet. Sterker nog, ik denk dat het eerder méér is. Dat heeft een simpele reden: de generatie van mijn vader reisde veel, op zoek naar werk. Hij was altijd bezig om zijn familie te onderhouden en had geen tijd voor Arabische les of het bezoeken van een moskee”, zegt Abdeslam Issarti (40), vader van vier kinderen. Hij ziet daarin een groot verschil met de jongere generatie in Nederland. “De jeugd van nu heeft alle tijd om zich te verdiepen in het geloof en doet dat ook. Arabische lessen in spreken en schrijven zijn overal te volgen in moskeeën, de Koran wordt veelvuldig gelezen.” De vorige generatie was vaak analfabeet, waardoor men het vooral moest hebben van mondelinge overlevering. Ondanks het drukke bestaan, of misschien wel dankzij, spreekt de vader van Issarti meerdere talen vloeiend. “Dat is de andere kant van het verhaal. Hij spreekt wel Arabisch, maar kan het niet schrijven. Daarnaast spreekt hij Spaans en Frans doordat die landen vroeger koloniën hadden in Marokko.” Tot slot speelt leeftijd een grote rol bij het bezoeken van een moskee. “Als je op een doordeweekse dag in een moskee komt zie je vooral ouderen. Ze zijn vaak met pensioen en zoeken elkaars gezelschap op. Tijdens ramadan of in het weekend is dit omgekeerd. Dan is zestig tot zeventig procent van de bezoekers jong.”

Een neef van Abdeslam, Loukmane Issarti (23), zegt: “Ik zie dat jongeren losser omgaan met islam, ze drinken vaker alcohol en eten niet altijd halalvoedsel. Tegelijkertijd discussiëren jongeren wel meer over geloofszaken dan de ouders. We zoeken meer dingen uit, raadplegen verschillende geleerden.”

Marlon Henar (30) bekeerde zich toen hij 22 was. “Over de vorige generaties kan ik niets zeggen omdat mijn ouders geen moslims zijn, maar als ik voor mezelf spreek dan herken ik het beeld niet dat jonge mensen minder geloven. Ik ga bijvoorbeeld elke week naar de moskee, maar dat is niet persé het hoogst haalbare. Ook in het dagelijks handelen kan je aanbidding doen.” Als huiswerkbegeleider van schoolgaande jonge moslims bij stichting Dunya in Woerden zag hij wel dat de drang naar meer kennis over de islamitische cultuur op een bepaalde leeftijd de kop opstak. “Dat is iets universeels, denk ik. Als je gaat puberen vraag je je af wie je bent. Voor moslims geldt dat jongeren zich dan meer gaan verdiepen in het geloof. Ik denk niet dat die drang ooit uitsterft. Dit is van alle tijden.”

Raşit Bal, namens het Contactorgaan Moslims en Overheid: “De uitkomst van het onderzoek verbaast mij niet. In de eerste plaats denk ik dat het voor de Nederlandse samenleving een opluchting is. Uit eerdere onderzoeken kwam naar voren dat de islamitische jeugd steeds vromer werd, dus dat er een lichte secularisatie op gang komt zal hier en daar met open armen worden ontvangen.” Het is geen reden voor Bal om een koerswijziging in te zetten. “Nee, daar zijn wij niet voor en we houden ook niet in de gaten hoe de jeugd zich gedraagt. Ik zie wel om me heen dat deze ontwikkeling er al langer was. Zodra ze in de puberteit komen, blijven jongeren vaker weg. Meestal komen ze na een paar jaar weer terug maar velen ook niet. Wij zijn wél voortdurend onderling in gesprek over de vraag hoe we ons als moslims moeten verhouden tot de Nederlandse maatschappij. Maar dat staat hier los van.”

‘Moslima’s willen feministisch én vroom zijn’

0
Er zijn genoeg bronnen in de islam die feminisme ondersteunen en er zijn steeds meer moslima’s die streven naar vrijheid zonder daarbij het geloof te verliezen, stellen islamkenners. De Kanttekening sprak daarover met islamologe Anne Dijk, filosofe Heidi Dorudi en islamdocent Kamal Essabane.

Feminisme en islam, volgens sommigen gaan die twee prima samen, anderen betwijfelen dat. Op zondag 2 oktober vindt in het Amsterdamse centrum voor debat, bezinning en poëzie De Nieuwe Liefde de ochtendlezing Over inspirerende vrouwelijke denkers in de islam en het college Vrouwenlogica III: boerkini’s, bikini’s en soefi’s plaats. De ochtendlezing wordt gegeven door islamologe Anne Dijk. Volgens haar wordt door moslims in Nederland heel verschillend tegen feminisme aangekeken. “Veel salafisten bijvoorbeeld beschouwen islamitisch feminisme als te westers, als iets dat ‘de islam’ niet nodig heeft. Maar er zijn ook veel vrouwen die deze term omarmen. Om mij heen zie ik steeds meer hoogopgeleide vrouwen die zich ‘moslimfeministe’ noemen. Dat is een trend die je vijf jaar geleden niet zag. Dat gaat dan vooral over zelfbeschikking in de breedste vorm; het leven vormgeven naar eigen wens. Zonder te kijken naar wat de rest van de moslimgemeenschap daarvan vindt. Ze bepalen zelf wat ze gaan studeren, waar ze willen wonen en met wie en of ze trouwen.” Voor Dijk, zelf moslima, is het klassieke tassawuf (soefisme) een grote inspiratiebron. In haar lezing vertelt zij over vrouwelijke soefi’s en hun visie op vrijheid, zoals die van de mystica Rabia al-Adawiyya. “Adawiyya is bekend om haar grote liefde voor God en is de grondlegger van het liefdessoefisme, waar veel moslimtheologen zoals Hasan van Basra op hebben voortgeborduurd.” Deze mystica vond kracht in haar religie, zegt Dijk. “Door de focus op het goddelijke kon zij en andere vrouwelijke soefi’s zich losmaken van al het wereldse, dus ook van de oordelen en meningen van andere mensen. Hierdoor ervoeren zij de ultieme vrijheid.”

Een andere spreker is de filosofe Heidi Dorudi. Zij vindt dat je heel goed feministe én moslima kunt zijn. “Ik ben opgegroeid in Iran tussen vrouwen die opkomen voor hun rechten en die feministisch zijn. Tegelijkertijd geloven ze ook in Allah en de waarden die de islam uitdraagt. Als deze vrouwen moeten kiezen tussen geloof of genderbewustzijn, dan is het resultaat áltijd verraad: ze verraden dan of hun geloof of hun vrouw-zijn en de mensenrechten die daarbij horen.” Toch overheerst het beeld dat islam en feminisme niet samengaan. “Dat heeft met onwetendheid te maken”, zegt Dorudi. “De mainstreammedia en westerse politici hebben het beeld geschapen dat de islam inferieur is en de vrijheid aantast. Maar hoe zit het met vrouwen die uit vrije keuze een hoofddoek dragen? Er wonen ruim 1,7 miljard mensen op de wereld die moslim zijn. Ze hebben eigen overtuigingen en hangen uiteenlopende stromingen aan. Hun denkbeelden verschillen onderling zo sterk, dat je niet zomaar in het algemeen kunt zeggen dat ‘de islam’ — alsof het een op zichzelf staande entiteit is — onderdrukkend is”, aldus Dorudi. “Fanatieke atheïsten denken dat vrijheid alleen mogelijk is als alle religie uit de wereld is verbannen. Alleen, dat kan niet. De meeste mensen hebben een diepe behoefte aan spiritualiteit. Hoe verklaar je anders de populariteit van meditatiegroepen en zingevingscursussen? Natuurlijk, een overheid moet seculier zijn, maar de gedachte dat alleen secularisatie voor vrijheid kan zorgen is kortzichtig. Door te stellen dat feminisme enkel mogelijk is als je niet gelooft, sluit je groepen uit. Een dergelijke uitsluiting kan niets met vrijheid te maken hebben.”

Islamdocent Kamal Essabane claimt dat het islamitisch feminisme toeneemt in het Westen en het Midden-Oosten. Alleen wordt dit niet altijd als zodanig herkend. “De Pakistaans-Amerikaanse antropoloog Saba Mahmood deed gedurende twee jaar onderzoek naar groepen orthodoxe moslimvrouwen in Egypte. Deze vrouwen claimen een eigen ruimte in de moskee, wat tot conflicten leidt met de imam en het moskeebestuur. Ze bestuderen er samen de Koran en komen tot nieuwe vrouwvriendelijkere interpretaties, ze organiseren praatgroepen en gingen samen in gebed.” Voor een buitenstaander lijken deze bewegingen zeer behoudend. De vrouwen zijn vaak gesluierd en dragen lange traditionele gewaden. Mahmood stelt echter dat hier iets bijzonders aan de hand is. Ze ziet in deze beweging van vrome moslimvrouwen een nieuw soort feminisme. Deze vrouwen zijn, net als liberale feministen bezig met zelfverwerkelijking. Alleen is niet keuzevrijheid maar vroomheid het hoogste doel. “Ook islamitische vrouwen in Nederland kiezen ervoor feministisch en vroom tegelijkertijd zijn”, zegt Essabane. “Ze dragen bijvoorbeeld een hoofddoek en wonen op zichzelf, ze bezoeken debatten en bijeenkomsten over de islam of gaan veel vaker dan hun ouders naar de moskee”, voegt hij daaraan toe. “Deze nadruk op zelfontplooiing is niet nieuw. In het soefisme bestaat het idee dat je juist door discipline, door je te onderwerpen aan geloofsregels, jezelf kunt bevrijden. En ook de Griekse Aristoteles had verwante denkbeelden. Hij was niet voor onderwerping aan geloofsregels, maar vond wel dat je zelfdiscipline en training nodig hebt om steeds het juiste midden te vinden en zo bevrijd en gelukkig te worden.”

VS moet waken voor Iran

0
Het heeft in de Nederlandse pers amper aandacht gekregen: het opmerkelijke pleidooi van de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Javad Zarif in The New York Times om in VN-verband het wahhabisme – de staatsideologie van Saoedi-Arabië – te bestrijden, om zo een eind te maken aan de fundamentalistische terreur. Al eerder, vrijwel exact drie jaar geleden, had deze Amerikaanse krant zich geleend voor een soortgelijk opmerkelijk opiniestuk van buitenaf, van Vladimir Poetin, waarin hij het Amerikaanse exceptionalistische wereldbeeld – op grond waarvan Washington bijzondere rechten om elders te interveniëren claimt – hekelde.

Beide publicaties zijn opmerkelijk, omdat anti-westerse autocraten zelden een westers blad zullen uitkiezen om daar op de opiniepagina tussen jan en alleman te staan, en omgekeerd westerse bladen zelden hun kolommen voor autocraten vrijmaken. De vrijheid van meningsuiting: de kampioenen daarvan laten niet graag tegenstanders daarvan aan het woord, en de tegenstanders moeten van nature weinig van de media hebben die die belichamen.

Een oproep van de minister van Buitenlandse Zaken van het belangrijkste sjiitische land aan de godsdienstig neutrale VN om aan de heilsleer van de ideologische aanvoerdersstaat van het soennitische kamp een einde te maken: dat is zo’n beetje alsof protestanten langs deze weg het Vaticaan willen uitschakelen, of de paus zo alsnog zijn gelijk tegenover Maarten Luther (1483-1546) wil halen.

Het moet gezegd: net als Poetin indertijd, had Zarif nu een punt. De godsdienstig geïnspireerde terreur waarmee het Westen sinds twee decennia kampt, is van soennitische en niet van sjiitische huize, en wordt ideologisch sterk door Saoedi-Arabië gevoed en in het verlengde daarvan deels door Saoedische particulieren gefinancierd. Dat gold indertijd voor al-Qaeda zo goed als nu voor IS. En ook de Taliban horen religieus thuis in die hoek.

Iran heeft in dat opzicht altijd een consequente lijn gevolgd. Na 9/11 was het er als de kippen bij om op dit punt het getroffen Amerika de helpende hand te bieden: de Afghaanse beschermheren van Osama bin Laden (1957-2011), de Taliban, waren de aartsvijand van Teheran. Ze werden daarentegen gesteund door de Amerikaanse bondgenoot Pakistan, terwijl de aanslagplegers zelf grotendeels afkomstig waren uit Saoedi-Arabië, die andere belangrijke aloude Amerikaanse bondgenoot in de regio. Een ongemakkelijke bondgenoot, om met VVD-fractiewoordvoerder Han ten Broeke te spreken, maar ook in zijn ogen nog steeds een boven alle anderen te prefereren bondgenoot.

Dat Washington in 2001 de toen uitgestoken hand van Teheran niet heeft aangenomen, had drie redenen: Israël, omdat Iran als haar aartsvijand gold, Saoedi-Arabië, omdat de olie boven alles ging, en het favoriete concept van George W. Bush, ”de as van het Kwaad”. Daarin was het theocratische Iran van de ayatollahs broederlijk naast het seculier-dictatoriale Irak van Saddam Hussein (1937-2006) ondergebracht – terwijl die in werkelijkheid elkaars grootste anti-poden waren, zodat dan ook geen land zozeer van de val van Saddam heeft geprofiteerd als Iran.

Ook Noord-Korea zou overigens van ”de as van het kwaad” deel uitmaken, terwijl dat er toch werkelijk niets mee te maken had. Aan het kwaad van het bewind van de Kims hoeft men niet te twijfelen – alleen is van welke as naar het Midden-Oosten ook geen enkele sprake, toen evenmin als nu.

Dat Teheran een punt heeft, wil niet zeggen dat het zelf op het vlak van (staats)terroristisch geweld helemaal vrijuit gaat. Door de onvoorwaardelijke steun aan Hezbollah in Libanon en Bashar al-Assad in Syrië kleeft ook aan de handen van Teheran het nodige (moslim)bloed. En de aloude religieuze rivaliteit, die zich in permanent geïntrigeer over en weer vertaalt, heeft ook geopolitieke oorzaken: het is de meer dan tweeduizend jaar oude strijd tussen Perzen en Arabieren om het machtsoverwicht in de regio.

Het wantrouwen zit wederzijds diep, en leidt regelmatig tot scherpe aanvaringen, zoals nog recent bij de Saoedische executie van sjiitische geestelijken en het meestal chaotische, herhaaldelijk tientallen slachtoffers-in-het-pelgrimsgedrang kostende verloop van de hadj naar Mekka, dat in Iraanse ogen het Saoedische onvermogen om dit in ordentelijke banen te leiden demonstreert. Een constatering die door Teheran niet zonder politieke bijbedoelingen wordt gemaakt.

Omdat het religieuze en het politieke in het Midden-Oosten zo nauw met elkaar verweven zijn, dient de buitenwereld met elk partijkiezen terughoudend te zijn, zodra door één van de betrokken partijen onder een religieuze dekmantel politieke doelen nagestreefd worden, of met een beroep op politieke problemen het bereiken van een religieus overwicht moet dienen. Omdat de cruciale controverse tussen soennieten en sjiieten alleen door henzelf van het bijbehorende ontploffingsgevaar ontdaan kan worden, moet het Westen zich ervoor waken zich te gemakkelijk voor het karretje van één der betrokken partijen te laten spannen. Dat is in het verleden te vaak gebeurd, en daardoor zit het Westen te veel in het soennitische kamp, met naast Saoedi-Arabië Turkije en Egypte als vaste bondgenoten.

Geboden is een politiek van evenwicht, waarbij de gematigde krachten, die de – op zich duurzame – religieuze verschillen niet op de spits willen drijven, ondersteuning verdienen. Tegelijk kan men er niet omheen, Riyad op haar militante fundamentalistische ideologie aan te spreken. Dat te doen zonder het verlengstuk van de ayatollahs met hun eigen bijbedoelingen te worden, vergt van de nieuwe Amerikaanse president een niveau van staatsmanschap, waarover Hillary Clinton misschien, maar Donald Trump zeker niet beschikt.

De Turkse kwestie: stop met ophitsen

0
De aanleiding voor de Dreyfus-affaire, die Frankrijk en de rest van Europa rond 1900 in zijn greep hield, was de beschuldiging aan het adres van de Joods-Franse legerofficier Alfred Dreyfus (1859-1935) dat hij voor de Duitsers zou hebben gespioneerd. Verdedigers van Dreyfus, onder wie de beroemde schrijver Emile Zola (1840-1902), waren van mening dat de beschuldigingen het diepgewortelde antisemitisme in Frankrijk blootlegde. Voor de tegenstanders was de spionagezaak het zoveelste bewijs dat Joden niet te vertrouwen waren. De zaak had een enorme impact op de Franse samenleving en dreef families uit elkaar, brak vriendschappen op en legde de diepe verdeeldheid in de Franse samenleving bloot over het zogenoemde ”Joodse vraagstuk”. De affaire groeide via de massamedia uit tot een publieke zaak, een volstrekt nieuw verschijnsel in die tijd.

Ik moest steeds denken aan deze meer dan 120 jaar oude affaire toen de storm die boven Turkije woedt ook de Turkse gemeenschappen in Europa bereikte. De Dreyfus-affaire zelf is natuurlijk in geen enkel opzicht te vergelijken met de aanleiding van de diepe verdeeldheid onder de Turkse bevolking in Europa na de mislukte coup in juli, maar de manier waarop en met welk doel allerlei actoren zich in de controverse mengen vertoont schokkende overeenkomsten. De Dreyfus-affaire kreeg internationale proporties omdat politici, de pers, de regeringen in Europa, en allerlei maatschappelijke en religieuze organisaties zo hun eigen agenda hadden en er belang bij hadden dat de zaak op de spits werd gedreven. Als gewone burger had je in die tijd natuurlijk veel minder te zeggen dan nu, maar ook toen werd je welhaast gedwongen een standpunt te hebben. De affaire heeft heel lang diepe sporen nagelaten. Ik vrees dat de mislukte coup ook lang sporen zal nalaten.

Er lopen momenteel twee werkelijkheden door elkaar. Aan de ene kant de werkelijkheid van het publieke debat, gevoed door partijen en instanties die vooral bezig zijn de zaak in hun eigen belang verder op scherp te zetten. Aan de andere kant een werkelijkheid die we niet direct (willen) zien. Die is dat de overgrote meerderheid van de Turkse bevolking in Europa helemaal niet wil worden gedwongen een standpunt te hebben over de mislukte coup, over Gülen, over Erdogan of over wie of wat dan ook. Ik ben al een aantal keren benaderd door de pers die in veel gevallen hun conclusies al hebben geschreven en eigenlijk alleen nog wat soundbites nodig hebben om hun verhaal meer sjeu te geven.

Er wordt een beeld gepresenteerd dat ”de Turkse gemeenschap” over de gehele lengte en breedte met hart en hoofd in Turkije is en dat de integratie van deze groep dus is mislukt. Terwijl Turkse woordvoerders vechtend over straat rollen, heeft een deel van de Nederlandse politici de situatie met beide handen aangegrepen om vast te beginnen met de verkiezingscampagne die zonder enige twijfel in het teken zal staan van wat Mark Rutte noemde ”normering”. Een stelletje losgeslagen idioten, hoogstwaarschijnlijk geboren en getogen in Nederland, die het een journalist onmogelijk maakte zijn werk te doen, was voor Rutte een teken van mislukte integratie, van multiculturele vrijblijvendheid en een bewijs dat ”onze waarden” veel minder vrijblijvend moeten worden opgelegd. ”Pleur op” (naar Turkije) was zijn advies. Dat standpunt wordt door een groeiend deel van de bevolking overgenomen.

Een staatsgreep is niet niks, en het is niet verwonderlijk dat de emoties hoog oplopen, maar van de situatie waarin we nu terecht zijn gekomen zijn uiteindelijk niet alleen Turken zelf het slachtoffer, maar veel meer groepen in de bevolking. Wiens schuld dat is? Dat lijkt me een onzinnige vraag, maar iedereen draagt wel een beetje verantwoordelijkheid. Wat nu nodig is, is niet nog meer olie op het vuur en nog meer druk op de ketel, maar de-escalatie.

Dus vertegenwoordigers van wat voor organisaties, partijen of lobbyclubjes ook, denk aan al die mensen die part noch deel willen zijn aan dit conflict, denk niet alleen aan je eigen gelijk. Schaam je diep als je medeveroorzaker bent van de angst die bij veel kinderen bestaat omdat zelfs hun school kennelijk niet meer veilig is. Laat zien dat je best betrokken kan zijn met wat er zich in Turkije afspeelt, maar dat je tegelijk een burger van deze samenleving bent, en vooral dat je voldoende verantwoordelijkheidsgevoel hebt en lef in je donder om hier nu mee te stoppen. Politici, stop met dat vissen in troebel water voor je eigen politieke gewin en journalisten laat juist nu ook eens zien dat niet iedereen het eigen gelijk voorop stelt.

‘Arabische leiders hebben boter op hun hoofd’

0

De Tunesisch-Belgische arabist Chams Eddine Zaougui analyseert in zijn recent verschenen boek Dictators, een Arabische geschiedenis de oorsprong van de Arabische dictaturen en het mislukken van de ‘Arabische Lente’. Het is één van de best verkochte informatieve non-fictie boeken in Vlaanderen. De Kanttekening vroeg hem of de ‘Arabische Lente’ nog kans van slagen heeft.

Over de Arabische geschiedenis is al veel geschreven. Wat miste je in de bestaande literatuur en wat zette je er toe aan om zelf ook over deze geschiedenis te schrijven?
‘Naar mijn idee werd onvoldoende antwoord gegeven op de vraag waarom de protesten in 2010 zo gewelddadig verliepen en waarom dictators al zolang aan de macht zijn in Arabische landen. De academici die ik gelezen heb hierover schrijven over de Arabische wereld met een houding van ‘er valt weinig aan te doen’. De Arabische wereld leek gedoemd om opgezadeld te blijven met dictators. Ik miste een compact en toegankelijk verhaal over hoe de Arabische dictators te werk gaan. Ze hebben allemaal een trukendoos die ze inzetten, ze gebruiken corruptie om mensen aan zich te binden, hun strategieën hebben diepe sporen achtergelaten in de Arabische samenlevingen.’

Je bent van Tunesische afkomst, wat heb je zelf meegekregen van de dictatuur in dat land?
‘Ik ben in België geboren maar mijn vader is Tunesisch, we gingen bijna elk jaar op vakantie naar Tunesië. Dat waren fijne vakanties want ik deed leuke dingen met mijn familie. Tegelijkertijd kreeg ik ook de verhalen mee van martelingen, maar ik vroeg niet door. In een dictatuur word je afgeleerd om met politiek bezig te zijn. Je voelt de angst. Als er iemand was opgepakt hoorde je dat, maar al gauw spraken we weer over koetjes en kalfjes. Je voelde dat doorvragen over politiek niet gewenst was. Angst verlamt en dat is precies wat een dictator wil bewerkstelligen. Pas met het uitbreken van de opstanden eind 2010 en na research voor mijn boek begreep ik hoe het Tunesische regime van Ben Ali te werk ging.’

Tunesië wordt ook wel het enige land genoemd waar de Arabische lente wel geslaagd is, toch schrijf je dat er nog altijd veel vriendjespolitiek heerst. Is Tunesië desondanks het bewijs dat het allemaal niet voor niets was?
‘Tunesië is absoluut het goede voorbeeld. Er valt nog veel aan te merken op hoe de democratie werkt, maar we moeten niet uit het oog verliezen dat er in Tunesië sprake is van een geloofwaardige politieke arena. Er is sprake van een parlement en politieke vertegenwoordiging uit verschillende lagen in de samenleving. Er is nog heel veel gekonkel en vriendjespolitiek, maar een groot deel van de problemen wordt uitgevochten in het parlement. De besluitvorming sleept soms aan, maar dat kan gebeuren in een democratie. Daarbij moet worden opgemerkt dat het Tunesië nu voor de wind gaat, waardoor de democratie niet onder druk staat, politieke moorden en economische malaise kunnen de broze democratie uit evenwicht brengen. Het geluk van Tunesië is dat het een klein en homogeen land is en dat er onder de dictatuur al enigszins sprake was van tamelijk professionele staatsinstellingen, die elementen ontbreken volledig in een land als Libië, daardoor geef ik Tunesië meer kans van slagen.’

In hoeverre is het Westen verantwoordelijk geweest voor het succes van dictators als Zine al-Abidine Ben Ali, Hosni Mubarak, Muammar al-Kaddafi en Bashar al-Assad?
‘Het Westen draagt een gedeelde verantwoordelijkheid, de koloniserende landen hebben het voorbeeld van verdeel- en heerspolitiek gegeven en in feite hebben de dictators na hen dat voortgezet. De Arabische dictators waren populair, omdat zij het koloniale juk hebben afgeworpen, maar de dictators hebben in feite dat sentiment alleen maar gebruikt om de touwtjes steviger in handen te krijgen. De eerste leiders zijn misschien opgezadeld met een moeilijke geschiedenis, maar je kan dat niet volledig in de schoenen schuiven van het Westen, de Arabische leiders hebben ook boter op hun hoofd.’

Heeft de westerse militaire interventie in Libië, Irak en Syrië iets bijgedragen aan een oplossing of hebben zij alleen maar de situatie verder doen escaleren?
‘Eigenlijk zijn er bitter weinig interventies geweest. Libië is een uitzonderlijk voorbeeld. Ik denk dat het zeker goed is dat die interventie heeft plaatsgevonden. Er is nu een conflict van verschillende streken en milities tegen elkaar, maar zonder ingrijpen van het Westen en een aantal andere Arabische landen was Libië nu een soort Syrië geworden, een dictator als Kaddafi was daartoe in staat geweest. Wat je het Westen kan verwijten is dat ze te snel weg zijn gegaan. Wat betreft de interventie in Irak valt het Westen uiteraard veel meer te verwijten, dat was echt een invasie, die zeker niet op grote steun kon rekenen van de Iraakse bevolking. De inval in Irak heeft catastrofale gevolgen gehad en heeft onder meer de etnische breuklijnen blootgelegd. In Syrië ligt de focus op slecht één element van het conflict, namelijk de terreurgroep IS. Ze proberen de terroristen te vernietigen, waar ze volgens mij moeilijk in zullen slagen zolang de dictator Assad aan de macht blijft.’

In je boek trek je vaak de vergelijking met de Franse Revolutie, dat was ook niet één enkele gebeurtenis die tot verandering leidde. Wil je daarmee aangeven dat er nog hoop is voor de Arabische landen?
‘Zeker. De Franse Revolutie is een langdurig proces geweest, sommige spreken van tien jaar, anderen van zestig jaar en er zijn zelfs auteurs die zeggen dat de Franse Revolutie nog altijd gaande is. Er zijn altijd weer terugvallen. Aan de andere kant: Europa wordt niet meer geregeerd door koningen of dictators. Ik hoop voor de Arabische bevolking dat hun revolutie dezelfde kant opgaat. Hoop betekent niet dat het noodzakelijkerwijs goedkomt. Er is geen historische wetmatigheid die voorschrijft dat er altijd een duurzame verandering komt zolang er maar genoeg protest is. Voor het eerst in de Arabische geschiedenis is de jeugd er in 2010 in geslaagd om hun leiders af te zetten door massaal de straat op te gaan, dat betekent wel iets. Verandering is mogelijk.’

Je beschrijft de Egyptische president Gamal Abdel Nasser als het voorbeeld voor alle Arabische dictators na hem. Onder zijn regime kwam ook de politieke islam op. Heeft de politieke en radicale islam kunnen groeien dankzij Nasser en de dictators die na hem kwamen?
‘Dat is zeker het geval. Het mislukken van het sociaal contract, op het einde van Nassers leven, gaf zuurstof aan de islamisten: ze boden sociale diensten die de overheid niet meer bood. Religie is in het gat gesprongen van de uitzichtloosheid van de bevolking. Door het sociaal vangnet dat ze boden hebben ze een schaduwstaat opgebouwd. Dat heeft ze heel populair gemaakt. Religie is een goed bindmiddel voor zwakkeren in een samenleving, maar kan ook gemakkelijk misbruikt worden voor politieke doeleinden.’

Een groeiend aantal moslims ziet de islam als alternatief voor de wrede dictators, maar kan de religie politiek gezien wel een alternatief bieden?
‘Als je een oprechte eerlijke staat wil moet je daar geen elementen van de shariawetgeving in opnemen. In Europa is ook alles begonnen met de scheiding van kerk en staat. Ook in dat opzicht is Tunesië koploper aangezien zij besloten hebben om geen religieuze wetten in de grondwet op te nemen. Een rechtsstaat vereist individuele zelfbeschikking en ik denk dat religieuze wetten in de grondwet daarbij per definitie een obstakel vormen aangezien de staat er voor iedereen moet zijn en niet alleen voor degenen die de religie aanhangen. Je zag dat in Egypte bij de Moslimbroederschap die onmiddellijk toen zij aan de macht kwamen bepaalde groepen in de samenleving zijn gaan uitsluiten. Wat de Arabische wereld nodig heeft is een grondwet die niet door de ene of de andere groep opgeëist kan worden, een grondwet die alle etniciteiten, stammen en religies overstijgt.’