17.5 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 867

Was het verstandig Nouri te reanimeren?

0
Was het verstandig Nouri te reanimeren? Een pijnlijke, maar belangrijke vraag.

Ajax-voetballer Abdelhak Nouri ligt al bijna een jaar in coma sinds hij op 8 juli 2017 ter aarde stortte tijdens de oefenwedstrijd tegen Werder Bremen. Sinds deze catastrofe is er veel geschreven over de gezondheid van Nouri en over het ingrijpen van de medisch specialisten ter plekke op het veld. Op 2 december vorig jaar oordeelde een anonieme reanimatiespecialist in de Volkskrant dat er te laat was begonnen met reanimeren.

Ook werd bekend dat Ajax op de hoogte was van een anatomische afwijking bij Nouri die hartritmestoornissen kán veroorzaken. Advocaat en letselschadespecialist John Beer zei daarover op 6 januari in de Telegraaf dat Ajax te weinig had gedaan om de hartaanval te voorkomen. Er rijzen nog andere vragen nu de kans op ontwaken uit coma voor Nouri steeds kleiner wordt. Controversiële vragen. Had Nouri gereanimeerd moeten worden? Mag een arts stoppen met reanimeren als hij of zij twijfelt over de uitkomst ervan? Is het volgens de theologie van de drie grote monotheïstische religies een verplichting om te reanimeren ook als het vrijwel uitgesloten is dat iemand ooit nog een normaal leven zal leiden?

De Kanttekening spreekt daarover Martijn Maas (ambtelijk secretaris van de Nederlandse Reanimatieraad), Rienk Rienks (cardioloog aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht), Lody van de Kamp (rabbijn, zakenman en schrijver), Wim Eijk (kardinaal en portefeuillehouder medische ethiek voor de Nederlandse Bisschoppenconferentie) en Marzouk Aulad Abdellah (imam en religiewetenschapper gespecialiseerd in islamitische jurisprudentie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam).

‘In principe gaat men door tot dat het idee ontstaat dat het niet werkt. Als er binnen tien minuten geen enkele reactie is op reanimeren, dan neemt de kans op volledig herstel met elke volgende minuut heel snel af. Een arts moet dan de overweging maken of wat hij of zij doet wel zin heeft’, zegt Rienks. Volgens hem is er een verschil tussen de theorie en de praktijk. ‘De meeste artsen zijn huiverig om de reanimatie niet op te starten of af te breken. In ziekenhuizen wordt er altijd gevraagd of iemand gereanimeerd wil worden of niet, maar als de alarmbellen afgaan worden de mensen die niet gereanimeerd wilden worden vaak alsnog gereanimeerd. Het is als arts ook heel onnatuurlijk om niet de drang te hebben om iemand te redden, ook richting de familie.’

Het richtlijndocument Starten, niet starten en stoppen van de reanimatie van de Reanimatieraad geeft een aantal criteria waarop er gestopt mag worden met reanimatie en wanneer er helemaal niet gereanimeerd mag worden. Daarin is te lezen dat er niet gereanimeerd mag worden na een circulatiestilstand van meer dan vijftien minuten en als binnen die tijd nog niet is gereanimeerd door omstanders of professionele hulp. Ook dient de reanimatie gestopt te worden na twintig minuten als die niet effectief is gebleken.

‘De richtlijnen geven duidelijke indicatoren welke ritmes er in de afgelopen twintig minuten wel of niet opgetreden moeten zijn’, zegt Maas. ‘Het is dus van essentieel belang dat er snel gehandeld wordt. Er moet constant zuurstof naar de hersenen. De tijd tikt.’ Toch nuanceert Maas de duur van de reanimatie, ook als die lang duurt, betekent dat niet dat volledig herstel onmogelijk is. ‘Als er geen circulatie is en er wordt meteen gedefibrilleerd, dat betekent dat we met een schrok het hart weer in het goede ritme brengen, dan is de kans op overleving heel groot, maar we weten ook dat elke minuut dat daarmee gewacht wordt die kans met zo’n tien procent afneemt. De kans op overleving wordt dan steeds kleiner, maar dat zegt niet zoveel over de uitkomst, dus de kwaliteit van het leven. Ik ken een geval van een jongetje van zestien dat drie en een half uur gereanimeerd is en die is geestelijk toch volledig hersteld.’

Het is dus lastig te bepalen waar de ethische grens ligt, vindt ook Rienks. ‘Artsen zijn met name bij jonge mensen geneigd langer door te reanimeren. Te meer omdat er uitzonderlijke gevallen bekend zijn van lange reanimatie waarbij de patiënt toch volledig is hersteld. Daarnaast zijn er ook vaak twijfelgevallen, patiënten die een beetje reageren op reanimatie en dan weer wegvallen. Het is daarom niet eenvoudig daar een vaste code over af te spreken.’ Hoewel de reanimatiespecialist uit de Volkskrant meende dat er te laat was begonnen met het reanimeren van Nouri, twijfelt Rienks niet over de vraag of de voetballer gereanimeerd had moeten worden. ‘Daar is mijns inziens geen enkele discussie over. Het betreft een collaps bij een ogenschijnlijk gezonde jonge man. De kans op een goede afloop lijkt me bij hem a priori groot.’

Hoewel zowel Maas als Rienks voorzichtig zijn in het trekken van een ethische grens, laat de richtlijn van de Reanimatieraad ruimte voor een discussie waarin de ethiek van reanimatie verder besproken kan worden. Zo staat er geschreven: ‘Reanimatie is per definitie ‘kleine kans geneeskunde’. Het niet starten van een reanimatiepoging vanwege de overweging dat de poging slechts een kleine kans van slagen heeft is zeker niet terecht. Op basis van een medische en maatschappelijke discussie zou beoordeeld kunnen worden met welke kans een reanimatiepoging niet meer gestart wordt. Een dergelijke discussie omvat een groot aantal maatschappelijke en ethische overwegingen en gaat deze richtlijn te boven.’

Rienks juicht een dergelijke discussie toe, maar verwacht niet gelijk een andere uitkomst. ‘Het lijkt me dat deze discussie door de Reanimatieraad zou moeten worden aangezwengeld. Het lastige in de praktijk is natuurlijk dat je maar heel kort de tijd hebt om te beslissen over wel of niet reanimeren bij een onbekende patiënt. Het zal er dus wel op neerkomen dat je toch maar begint. Zolang we de uitkomst van de reanimatie niet goed kunnen voorspellen, zal de discussie over wel of niet reanimeren afhangen van het standpunt van betrokkene, als dat bekend is, en de kennis over betrokkene over bestaande problematiek zoals hartafwijkingen, kanker of dementie. Wat ook voorkomt is dat hartpatiënten met een verhoogde kans op fatale hartritmestoornissen in het ziekenhuis met hun behandelaars afspreken dat ze ‘beperkt’ willen worden gereanimeerd, dat wil zeggen alleen een elektroshock om het abnormale ritme te herstellen en als dat dan niet helpt wordt er geen verdere actie ondernomen.’

Theologische visies
Aulad Abdellah wil die medische discussie niet in de weg zitten. ‘Het is de taak van de artsen om te bepalen wanneer iemand wel en wanneer niet gereanimeerd mag worden. Als de artsen zeggen dat het beter is om niet te reanimeren, dan moeten wij als geestelijken de artsen daarin volgen. Het gaat hier om een specialisatie, als moslimgeleerde moet je niet op de stoel gaan zitten van een arts.’ Toch zijn er binnen de islamitische, joodse en christelijke theologie wel richtlijnen als het gaat om de invloed van de mens op leven en dood. Cruciaal is volgens Aulad Abdellah de vraag wat ‘dood’ is. Is iemand dood bij hartstilstand of bij hersendood? ‘Moslimgeleerden zeggen dat bij hersendood de persoon als overleden moet worden beschouwd, maar als alleen het hart niet klopt en met reanimatie kan je het hart weer laten kloppen, dan leeft de persoon nog. Hij of zij kan dan immers nog herstellen. Het is volgens de islamitische principes geen verplichting om te reanimeren bij hartstilstand, maar het is uiteraard goed dat de artsen hun best doen iemands leven te redden. Het redden van het leven van mensen zie ik zelf wel als een verplichting, dus als je iemand kan redden, dan moet je dat doen. Doe je dat niet, dan wordt je volgens de islam gezien als medeplichtig aan wat de ander is overkomen.’

Volgens Van de Kamp is het vanuit de joodse wet een absolute verplichting om een mens te redden als dat mogelijk is. ‘Daar zijn wel grenzen aan verbonden. Als na de reanimatie de persoon kunstmatig in leven wordt gehouden, dan is dat niet toegestaan. Als er sprake is van ernstige hersenbeschadiging door zuurstofgebrek of als tijdens de reanimatie blijkt dat het hart zijn functie niet meer zelfstandig kan vervullen, dan dient men te stoppen met reanimeren.’

Het na reanimatie kunstmatig in leven houden van een lichaam is onder islamitische theologen een groot discussiepunt volgens Aulad Abdellah. ‘Sommige moslimgeleerden zeggen over hersendood dat we zo’n persoon niet kunstmatig in leven mogen houden, omdat hij of zij volgens de islam al dood is. Zijn functies komen niet terug, dus waarom moeten we dan in deze persoon investeren? Ze stellen dat zo’n persoon dan van de machines af moet. Anderen zijn strenger en zeggen dat we alles moeten doen om het leven te redden.’

Eijk stelt net als Van de Kamp dat iemands leven redden verplicht is. ‘Volgens de katholieke leer is de toepassing van medische behandeling met als doel het leven instandhouden verplicht, als er een geproportioneerde evenredige verhouding bestaat tussen enerzijds de kans op levensbehoud en anderzijds de kans op bijwerkingen en complicaties en ook de kosten van de behandeling en de inzet van personeel. Wanneer een geproportioneerde behandeling achterwege gelaten of onderbroken wordt en de patiënt als gevolg daarvan sterft, is er sprake van een situatie die ethisch gezien gelijkwaardig is met levensbeëindigend handelen.’

Wat als iemand van tevoren heeft aangegeven niet gereanimeerd te willen worden? Eijk: ‘Als iemand bij voorbaat weigert een reanimatie te ondergaan, terwijl dat een geproportioneerde behandeling is, dat wil zeggen een behandeling waarmee op relatief eenvoudige wijze zonder een grote kans op bijwerkingen en complicaties het leven had kunnen worden gered en de persoon als gevolg daarvan sterft, dan is sprake van een situatie die ethisch gezien gelijkwaardig is met suïcide. Immers de kosten en inzet van personeel spelen, zeker in een instelling voor gezondheidszorg in de westerse wereld, bij reanimatie nauwelijks een rol. Aangezien suïcide volgens de katholieke leer niet aanvaardbaar is, is het achterwege laten van reanimatie dat ook niet, wanneer een geproportioneerde behandeling wel mogelijk was.’ Toch biedt volgens Eijk ook de Katholieke Kerk ruimte voor de mogelijkheid niet te reanimeren bij ernstige gevallen. ‘In het geval dat de verhouding tussen de kans op levensbehoud en de kans op ernstige bijwerkingen en complicaties bij reanimatie ongeproportioneerd is, dan ligt de zaak anders. In dit geval kan de patiënt, nadat hij of zij zich daarover heeft laten voorlichten door de arts of het behandelend team, legitiem besluiten om van reanimatie af te zien. Als reanimatie dan achterwege wordt gelaten en de patiënt als gevolg daarvan sterft, is er geen sprake van een situatie die ethisch gezien gelijkwaardig is aan suïcide. De patiënt is dan niet verplicht om zich te laten reanimeren. Dit is een situatie waarin men de eindigheid van het leven onder ogen moet zien en proberen te aanvaarden. Als er tussen de kans op levensbehoud en de kans op bijwerkingen en complicaties een wanverhouding bestaat, dan dient van reanimatie überhaupt te worden afgezien.’

Wat is de wil van God?
Waarom kreeg Nouri een hartaanval? Is dat zijn lot? Als het zijn lot is, mag de mens dan wel ingrijpen? Aulad Abdellah gelooft niet dat de wil van God indruist tegen de wil van de mens. ‘Stel dat je ziek bent, dan zou je kunnen stellen dat dat je lot is, dat het de wil is van God, dus waarom zouden wij hem helpen? Aan de andere kant wil de Koranische traditie dat je je medemens helpt. De wil van God bestaat wel, maar is ook van de mens zelf. Medicijngebruik is ook daarom een discussiepunt. Moslims zien ziekte als een beproeving, dus waarom met medicijnen die beproeving verzachten? Er zijn geleerden die zo denken, maar zo zie ik dat niet, want juist het redden van de mens is islamitisch.’

Toch zullen veel mensen zich afvragen waarom juist hun geliefde getroffen is door een hartaanval. Aulad Abdellah worstelt ook met die vraag. ‘Dat is hetzelfde als bijvoorbeeld waarom iemand ziek is of vermoord wordt of bijvoorbeeld waarom de ene helft van de wereld arm en de andere rijk is. Dat zijn natuurlijk heel lastige vragen. We moeten daarvoor niet de schuld aan God geven. Moslims geloven dat God in het paradijs alles in perfecte staat heeft geschapen, het leven daarentegen kan heel zwaar zijn. Het is aan ons, aan de artsen en iedereen van goede wil, om zij die lijden te beschermen.’

Eijk benadrukt dat God de mens een vrije wil heeft gegeven. ‘De mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis en is daardoor uitgerust met verstand en vrije wil. De mens heeft daardoor een, zij het beperkte, vorm van voorzienigheid en draagt daarom verantwoordelijkheid, ook voor het behoud van zijn of haar leven en gezondheid. Hij of zij dient dat in stand te houden met geproportioneerde middelen, maar is niet verplicht dat te doen met ongeproportioneerde middelen.’

Een zware beproeving
Op de vraag wat hij zou willen meegeven aan de vrienden en familie van Nouri, antwoordt Aulad Abdellah: ‘Ik zou willen zeggen dat het leven toebehoort aan Allah. Het is aan niemand anders dan Allah om het leven te nemen of te beproeven. We moeten het zien als een beproeving. Het beschermen van het mensenleven is één van de zes fundamentele verplichtingen in de islam die nagestreefd moeten worden. De artsen moeten hun best doen om Nouri uit zijn coma te halen. Als het kan, dan moeten ze daarvoor zorgen. We moeten vertrouwen houden in Allah. Het opgeven van hoop, dus dat Nouri nooit meer wakker wordt, is niet islamitisch, je moet altijd hoop houden. In de Koran staat ‘hoe meer iemand beproefd wordt, hoe meer iemand wordt beloond’. Hoe meer de familie geduldig is over wat Nouri is overkomen, hoe meer de familie daarin beloond zal worden. Natuurlijk ben ik me terdege bewust van hoe enorm zwaar de beproeving is die de familie ondergaat. Hoop houden dat het goed komt met Nouri is het enige wat we kunnen doen.’

Komt Nederland ooit af van Afghanistan?

0

Het is acht jaar geleden dat het laatste kabinet-Balkenende over voortzetting van de militaire missie in Uruzgan viel. Nu overweegt Den Haag een nieuwe op te tuigen om de Taliban uit te schakelen. Kennelijk blijken eerdere officiële beweringen dat het doel de Taliban eronder te krijgen allang grotendeels bereikt is, niet helemaal te kloppen. Een blik op het kaartje dat de Volkskrant er 12 april bijleverde, maakt duidelijk dat dat zelfs een understatement mag heten. De gebieden ‘onder controle van de regering’ vormen slechts een paar blauwe vlekjes op een kaart die verder in vier tinten rood kleurt, naarmate een district meer door aanvallen van de Taliban wordt bedreigd. Daarbij is de kaartenmaker zeer secuur te werk gegaan, alsof het de sterren van een Michelin-reisgids betrof, met onderscheid tussen ‘onder volledige controle van de Taliban’, ‘minstens twee aanvallen per week’, ‘minstens drie per maand’ en ‘eens in de drie maanden’.

Nederlandse troepen die de Taliban gaan uitschakelen. Het is dat het woordje ‘definitief’ ontbreekt, maar wanneer hebben we dat eerder gehoord? Sinds het roekeloze militaire antwoord van George W. Bush op 9/11 zitten niet alleen de Amerikanen in het moeras van het Midden-Oosten vast. Als überloyale bondgenoot blaast ook Den Haag een partijtje mee. Een nuchtere analyse van de slagingskansen legt het daarbij steeds weer af tegen het politieke prestige dat Nederland aan meedoen meent te ontlenen. Een politiek prestige, waarvan men stilzwijgend hoopt dat het zich in economische voordelen vertaalt. Ofschoon die link nooit openlijk gelegd mag worden, is het verband evident: voor het vanouds met een financieel waterhoofd gezegende handelsland Nederland is aanzitten aan internationale conferentietafels essentieel en toen het in 2010 Amerika in Afghanistan in de steek liet, was het ook binnen de kortste keren zijn plaatsje aan de G20-tafel kwijt.

Net als toen zou ook nu de hamvraag niet moeten zijn wat men in Afghanistan voor Nederland, maar voor de Afghanen denkt te kunnen bereiken. Die vraag dringt zich des temeer op, omdat Den Haag indertijd vertrok met de verzekering dat het zijn doelen al had bereikt en de twee redenen die toentertijd gegeven werden om de publieke opinie van nut en noodzaak van de militaire missie te overtuigen, ongetwijfeld ook nu weer zullen worden opgevoerd. De twee redenen: duurzame veiligheid en ontwikkeling. Met het eerste moest de rechtse en met het tweede de linkse kiezer van de wenselijkheid van deelname aan de Afghaanse burgeroorlog worden overtuigd. Want oorlogvoeren, daar houden we in Nederland niet zo van. Daarom noemen we dat ook bij voorkeur een wederopbouwmissie.

Die twee pretenties gaan uit van twee misverstanden die met elkaar samenhangen. De eerste is dat de Taliban buitenstaanders zijn van wier terreur het land alleen dient te worden bevrijd teneinde het pad naar ongekende vooruitgang te effenen. De Taliban zijn echter diep in de tribale Afghaanse samenleving geworteld, waarin zij ook steeds weer ongezien op kunnen lossen, want een baard en een geweer draagt ginds iedereen. Dat ze dat kunnen valt met het tweede misverstand samen, namelijk dat de Afghanen massaal op ons concept van vooruitgang zitten te wachten en diep in hun hart de westerse waarden inzake democratie, inclusief vrouwen- en homorechten, delen. Wij kunnen dat heel jammer vinden, maar dat is niet zo. Eerder worden door de meeste Afghanen de religieus gemotiveerde morele opvattingen van de Taliban gedeeld. Dat valt niet eventjes van buitenaf te veranderen, zoals door de humanitaire missieverkopers wordt gepropageerd. Het dichten van zo’n immense culturele kloof vergt minstens generaties.

Het woord ‘eventjes’ is daarbij cruciaal. Het geeft het fundamentele dilemma aan. De door een vierjaarlijks verkiezingscarrousel bepaalde tijdshorizon van westerse politici is een andere dan die van de mensen ginds. ‘Jullie hebben de horloges, maar wij hebben de tijd.’ Geduld is een schone zaak, maar dat kan Den Haag niet opbrengen. De kiezer wil snel resultaat, dus spreekt ons leger bij zijn komst meteen ook een einddatum af. Maar wie in een oorlog van tevoren het einde van de oorlog aankondigt, heeft die oorlog al bij voorbaat verloren, want de tegenstander weet dan dat tijdrekken voor een overwinning volstaat. Vandaar dat steeds opnieuw na afloop van onze oorlogsdeelname wordt verkondigd dat we de Taliban eronder hebben gekregen en dan even later weer een nieuwe missie nodig blijkt om ze alsnog eronder te krijgen. Dat betekent, gezien de taaiheid van de Taliban én hun opvattingen, dat Nederland niet voor een paar jaar, maar tenminste voor een paar decennia zou moeten blijven om de boel te stabiliseren en moderniseren. We hebben daarmee in het verleden ook best wat ervaring opgedaan, zij het zeer gemengde. Er kleeft namelijk één groot nadeel aan. Zo’n systeem waarbij een ander land langdurig de scepter zwaait noemen we koloniaal en koloniale machthebbers zijn zelden populair.

‘Letten we op, Nederlandse ‘linkse’ partijen?’

0
‘Nu de gevolgen van te veel immigratie zonder integratie zich op allerlei, vooral negatieve manieren laten zien, is het politieke zelfmoord om nog langer niets te doen. Letten we op, Nederlandse ‘linkse’ partijen?’

De Deense regering introduceerde onlangs een nieuw integratiemodel om segregatie te bestrijden en integratie te bevorderen. De maatregelen zijn gericht op Denen met een niet-westerse migratieachtergrond. De nadruk ligt op het ontmantelen van bestaande en het voorkomen van de vorming van nieuwe probleemwijken. De regering spreekt van ‘kwetsbare gettogebieden’ en ‘parallelle gemeenschappen’. Het adagium is ‘geen getto’s meer in 2030’.

Het integratieplan bestaat uit tweeëntwintig maatregelen, waaronder sterkere politie-inspanningen leveren in probleemwijken, zwaardere straffen opleggen in deze wijken voor misdaden zoals vandalisme en diefstal, criminelen uit deze wijken zetten, mensen met een uitkering ontmoedigen in deze wijken te wonen door onder meer te korten op hun uitkering als ze dat toch doen, gemeenten die extra integratie-inspanningen leveren, zoals mensen aan een baan of opleiding helpen, financieel belonen, gerichte taaltesten afnemen in het eerste leerjaar, sancties opleggen aan slecht presterende basisscholen en vroegtijdige detectie van kwetsbare kinderen.

‘Te veel mensen met een niet-westerse achtergrond dragen niet bij aan de Deense samenleving en de regering is niet langer bereid om dat te accepteren’, verklaarde de premier van Denemarken, Lars Løkke Rasmussen, onlangs in de Kopenhaagse probleemwijk Mjølnerparken.

De Deense PvdA, de Socialdemokratiet, die met zesenveertig zetels de grootste oppositiepartij is, is akkoord gegaan met de verplichtende integratiemaatregelen. De sociaaldemocraten breken daarmee radicaal met hun beleid van ‘vrijblijvende integratie’.

De minderheidsregering van het Scandinavische land wordt gevormd door de conservatief-liberale partij Venstre (vierendertig zetels), de liberale Liberal Alliance (dertien zetels) en de conservatieve Det Konservative Folkeparti (zes zetels), met gedoogsteun van de extreemrechtse Dansk Folkeparti (zevenendertig zetels).

In tegenstelling tot Denemarken is er in Nederland geen coherent nationaal beleid tegen segregatie. Er zijn wel lokale initiatieven, zoals de Tien voorstellen tegen segregatie en gettovorming, die de SP in Den Haag in 2008 presenteerde, en de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, beter bekend als de Rotterdam-wet, uit de koker van Leefbaar Rotterdam, die na goedkeuring door de Eerste en de Tweede Kamer in juli 2006 werd ingevoerd in de havenstad en later ook in onder meer Schiedam, Vlaardingen en Tilburg.

Is het bestrijden van segregatie ook belangrijk voor Nederland? Is het Nederlandse integratiebeleid mislukt? Is de integratie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders mislukt?Moet Nederland à la Denemarken verplichtende integratiemaatregelen toepassen? Wat betekent het feit dat de Deense sociaaldemocraten een scherpe koerswijziging hebben gemaakt? Hoe moet het Nederlandse immigratiebeleid eruitzien? De Kanttekening vroeg dat en meer aan vijf waarnemers, uit de politiek, de wetenschap en het maatschappelijk middenveld.

‘Langs-elkaar-heen-leving’
Annabel Nanninga kan zich goed vinden in het Deense integratiemodel. ‘Ik zou haast zeggen: beter laat dan nooit. Van mij mogen we die maatregelen hier morgen invoeren. West-Europese overheden hadden meteen moeten inzien dat hoge, harde eisen stellen aan immigranten in het voordeel is van zowel de nieuwkomers als de autochtonen’, laat de fractievoorzitter van FvD Amsterdam weten. ‘Zo’n model, aangepast naar de Nederlandse situatie, zou hier zeer bruikbaar zijn. FvD is sowieso voor meer handhaving, zwaarder straffen, bij dubbel paspoort het Nederlands paspoort innemen als er een misdrijf wordt gepleegd en inzet op remigratie als verregaande integratie niet kan of lukt.’

Nanninga vindt dat het bestrijden van segregatie hoog op de agenda moet staan. ‘Gettovorming is onwenselijk, het is de doodsteek voor participatie en integratie. Mensen kunnen naar school gaan, winkelen, wonen en werken zonder ooit uit hun etnische bubbel te komen. Trots zijn op je afkomst, daar is niets mis mee, maar als je toekomst hier is, dan moet je hier wortelen en integreren’, aldus Nanninga. ‘Het is van levensbelang voor ons als samenleving; een vrije, westerse maatschappij is de samenlevingsvorm waarin mensen het beste tot hun recht komen. Mensen wagen hun leven om ons land te bereiken, het laatste wat we moeten willen is onze vrijheden, normen, waarden en cultuur laten omvormen en mensen veroordelen tot een bestaan in parallelle samenlevingen. Sowieso is ‘parallelle samenleving’ een oxymoron, we zitten met een ‘langs-elkaar-heen-leving’.’

De FvD’er pleit voor actieve sturing door de overheid. ‘Ook in Nederland zou de overheid, uiteraard binnen de mogelijkheden van de wet, actief moeten sturen in wijken die vergettoïseren of dreigen te vergettoïseren. Er zijn nu al hele straten in de grote steden waar je bij wijze van spreken alleen nog aan de straatnaambordjes kunt zien dat je in een Nederlandse stad bent en niet in Ankara of Tanger. Kwalijk, omdat zo ook de volgende generaties meer een band met het land van herkomst kunnen onderhouden dan met Nederland.’

‘Je vangt meer vliegen met stroop dan met azijn’
Han Entzinger ziet weinig in het Deense integratiemodel. Hij is positief over sommige maatregelen, zoals het afnemen van gerichte taaltesten en het financieel belonen van gemeenten die mensen aan een baan of opleiding helpen. Zulke maatregelen kunnen volgens hem gunstig uitpakken. Maar maatregelen zoals zwaardere straffen opleggen in de probleemwijken en mensen met een uitkering ervan weerhouden in deze wijken te wonen, noemt hij ’te dwingend en agressief’.

Entzinger is emeritus hoogleraar Migratie- en Integratiestudies (Erasmus Universiteit Rotterdam) en voorzitter van het wetenschappelijk comité van het Bureau voor de Grondrechten van de Europese Unie in Wenen. Hij is lid van de redactieraad van Idee, het tijdschrift van de Mr. Hans van Mierlo Stichting, de denktank van D66. Van 1993 tot 1997 was hij bestuursvoorzitter van de Stichting Wetenschappelijk Bureau D66, de voorloper van de Mr. Hans van Mierlo Stichting.

‘Bepaalde groepen mensen zwaarder straffen zal niet alleen geen positief effect hebben op het bevorderen van integratie en het bestrijden van segregatie, het zal zelfs averechts werken, want als je niet constructief te werk gaat duw je de groep mensen die je vooruit wil helpen juist alleen maar nog meer in de marge van de samenleving. Daarnaast is deze maatregel discriminerend en juridisch onmogelijk. Het is onacceptabel, dit heeft zelfs de PVV nooit geroepen. Je vangt meer vliegen met stroop dan met azijn’, poneert Entzinger. ‘Het ontmoedigen van mensen met een uitkering om niet in bepaalde wijken te wonen is ook geen oplossing is. Waar moeten deze mensen wonen dan?’ Hij geeft als voorbeeld de Rotterdam-wet. Veiliger of leefbaarder zijn wijken door de wet niet geworden, volgens een onderzoek (2015) van drie wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

De hoogleraar is ook kritisch over het gebruik van de term ‘getto’ door de Deense regering. ‘Ik schrik ervan dat ze in Denemarken zonder enige terughoudendheid dit woord gebruiken. Het is overdreven een wijk met problemen in Denemarken of Nederland aan te duiden als een ‘getto’. Deze term moet voorzichtig gebruikt worden, bijvoorbeeld om te verwijzen naar de wijken met verkrotte huizen waarin vooral Joden leefden in zeer barre omstandigheden in Oost-Europese landen tijdens de Tweede Wereldoorlog of de verwaarloosde en vervallen wijken in Amerikaanse steden zoals Chicago. Dat is toch echt andere koek dan de ‘achterstandswijken’ in Denemarken of Nederland.’

‘Ondoenlijk’
Zeki Arslan is het eens met Entzingers bezwaren. ‘Terechte kritiek op een model dat gebaseerd is op angst en wantrouwen. Daarmee bouw je geen leefbare samenleving op. Het lijkt erop dat dit model mensen met een migratieachtergrond alleen maar ziet als een veiligheidsrisico’, verklaart Arslan. ‘De kern van het probleem is dat de armoede en de werkloosheid aangepakt moeten worden. Goede scholen, meer ambachtelijke beroepen in de buurten en de jongeren betere begeleiding bieden om met succes een opleiding af te ronden, zorgen ervoor dat mensen hun brood kunnen verdienen. Meer maatschappelijk werk, beter betaalde professionals. Zo stimuleer je de leefbaarheid in wijken.’

Arslan is onderwijskundige, zelfstandig integratie-expert en lid van GroenLinks. Hij was programmamanager bij het opgeheven integratie-instituut Forum en voorzitter van de eveneens opgeheven Samenwerkende Turkse Organisaties.

‘Het toepassen van het Deense of een soortgelijk integratiemodel in Nederland is sowieso irreëel’, meent Arslan. ‘In Nederland is deze aanpak van de migrantenwijken ondoenlijk en onhaalbaar. Dat heeft te maken met hun inkomsten en economische vitaliteit en het toewijzingsbeleid van woningen door onder andere de gemeenten en de woningcorporaties. Mensen hebben een eigen sociaal netwerk. Ze hebben de vrijheid om zich elders te vestigen. En stel dat het zover komt dat de migrantenwijken aangepakt worden, wie gaat dat betalen? Conclusie: niet haalbaar.’

‘Erdogan is mijn president’
Nanninga reageert scherp op de kritiek van Entzinger en Arslan. ‘Als we nu niet doen wat we bij de massa-immigratie van de jaren zeventig hebben nagelaten, dan zijn we hele stadswijken en generaties kinderen voorgoed kwijt’, waarschuwt de politica. ‘Mensen die piepen dat deze broodnodige, maar zeer verlate maatregelen ‘te dwingend’ zijn, moeten zich afvragen waarom derde, vierde generatie kinderen die hier geboren zijn, teksten uitkramen zoals ‘Marokko is mijn land’ en ‘Erdogan is mijn president’. Waarom hier geboren tieners naar hun ‘broeders’ van IS afreizen. Waarom allochtonen steeds conservatief-religieuzer worden met alle gevolgen voor homo- en vrouwenrechten van dien. Alleen zeer dwingende maatregelen kunnen het tij van de segregatie nog keren en dat is in het belang van zowel autochtone als allochtone Europeanen.’

De FvD’er is ook kritisch over de invloed van de islam op Turkse en Marokkaanse Nederlanders en constateert dat de politieke partij Denk bewust segregatie bevordert. ‘Onder Turken en Marokkanen in Nederland is islam de grootste godsdienst en die ideologie staat op gespannen voet met het vrije woord en de rechten van vrouwen, homoseksuelen, Joden en andersdenkenden. In Amsterdam zijn er spanningen tussen groepen allochtonen die te maken hebben met conflicten in het ‘thuisland’. Er is hier in Amsterdam, en in meer gemeenten, zelfs politieke segregatie in de vorm van de Turks-nationalistische partij Denk in de gemeenteraad, die allochtone Amsterdammers bewust segregeert. Vooralsnog is er weinig reden tot optimisme.’

‘De nieuwe verzuiling dient zich aan’
Entzinger neemt het op voor moslims. ‘Moslims worden veel te vaak en veel te gemakkelijk geassocieerd met terrorisme. Ik heb uiteraard ook een afkeer van terrorisme, maar gewelddadige moslims vormen een kleine minderheid. Mensen angsten aanpraten die voor een groot deel ongegrond zijn, daar moet de politiek niet in meegaan.’

Entzinger is overwegend positief over de sociaalculturele integratie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders. ‘Grosso modo is de sociaalculturele integratie van deze groepen in mijn ogen aardig gelukt. Ik begrijp dat het feit dat sommige Turkse Nederlanders bijvoorbeeld de straat opgaan om steun te betuigen aan Turkse leiders mensen afschrikt. Maar feit is dat maar een deel van de Turkse Nederlanders zich sterk blijft identificeren met Turkije en dan vooral de Turkse regering. Op de lange termijn zal dat teruglopen, maar dan moeten ze zich wel voldoende geaccepteerd voelen als medeburgers in Nederland.’

De hoogleraar gelooft niet in het verplicht stellen van integratie. ‘Als overheid kun je integratie niet opleggen. Je kunt de voorwaarden aangeven en verbeteren waaronder mensen kunnen integreren, zoals beter onderwijs en goede huisvesting bieden en bijdragen aan het realiseren van een stevige rechtspositie, maar écht verplichten en afdwingen, dat kan niet.’

Over de sociaalculturele integratie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders zegt Arslan: ‘Mensen zijn nog steeds onderweg naar een volwaardig burgerschap in een nieuw land. De ervaren ongemakken zullen op korte termijn niet helemaal voorbij zijn. De toekomstige discussie zal gaan over diversiteit en identiteit. De nieuwe verzuiling dient zich aan.’

Wat vindt Arslan ervan dat bepaalde partijen erop hameren dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders beter moeten integreren in samenleving? ‘Politici moeten met een realistisch en haalbaar verhaal komen. Als ze bedoelen dat mensen bijvoorbeeld de Nederlandse taal moeten leren om hier te kunnen werken en een opleiding te volgen en bijvoorbeeld de grondslagen van de rechtsstaat onderschrijven, dan is daar niets op tegen.’

‘Conflicterende waardensystemen’
Jan van de Beek is net als Nanninga sceptisch over de sociaalculturele integratie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Van de Beek is cultureel antropoloog en wiskundige. Hij promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam met zijn onderzoek Kennis, macht en moraal: de productie van wetenschappelijke kennis over de economische effecten van migratie naar Nederland, 1960-2005.

‘Als je afgaat op de onderzoeksresultaten van Ruud Koopmans (hoogleraar Sociologie aan de Humboldt Universiteit in Berlijn en directeur van de afdeling Migratie, Integratie en Transnationalisering van het Duitse sociaalwetenschappelijke instituut WZB, red.) onder moslims in Nederland, dan is de sociaalculturele integratie van Turken en Marokkanen volgens het waardensysteem dat nu in Nederland als mainstream geldt, eerder mislukt dan geslaagd’, constateert Van de Beek. ‘Ga maar na, 70 procent van de Nederlandse moslims vindt dat religieuze regels belangrijker zijn dan seculiere wetten. Verder wil 74,4 procent geen homo’s als vrienden, vindt 40,4 procent dat de Joden niet te vertrouwen zijn en meent 52,4 procent dat het Westen erop uit is de islam te vernietigen. Ook vindt 54,5 procent dat de moslims terug zouden moeten keren naar de wortels van de islam en meent 74,3 procent dat er maar één interpretatie van de Koran is waar alle moslims zich aan moeten houden. Dat zijn opvattingen en zienswijzen die erg ver afstaan van het waardensysteem van de doorsnee Nederlander. Maar ook de identificatie met Nederland is laag. Bij de tweede generatie Turken en Marokkanen is er maar 10 respectievelijk 11 procent dat zich meer met Nederland identificeert dan met het herkomstland. Bij de Surinamers en Antillianen ligt dat veel hoger, 51 respectievelijk 67 procent. Bij gemengd huwen zie je tussen deze vier groepen dezelfde grote verschillen. De Turken en Marokkanen zijn duidelijk meer gericht op de eigen groep en segregatie dan bijvoorbeeld de Surinamers en Antillianen.’

Van de Beek onderstreept het belang van het bestrijden van segregatie. ‘Segregatie in Nederland is een groot probleem, vooral als het gaat om groepen die er conflicterende waardensystemen op na houden of gemiddeld genomen de liberale democratie niet steunen. Als dergelijke groepen grote minderheden worden, dan is de stabiliteit van de liberale democratie in gevaar.’

Ook Arslan ziet het belang in van het aanpakken van segregatie. ‘Nederland is nog steeds verzuild. Dat de segregatie aangepakt moet worden spreekt voor zich. Als we kijken naar het onderwijs, dan zijn we in de afgelopen dertig jaar er niet in geslaagd om gemengde scholen te realiseren. Het systeem dat de segregatie veroorzaakt, wil men niet veranderen.’ Anti-segregatie-beleid als onderdeel van een coherent langetermijn integratiebeleid is de oplossing volgens Arslan. Hij pleit net als Entzinger voor ‘constructieve’ in plaats van ‘dwingende’ maatregelen. ‘Nederland heeft nooit een duurzaam, constructief en goed doordacht integratiebeleid gevoerd, maar er is steeds alleen sprake geweest van losse projecten. Het overnemen van het Deense integratiemodel is onder de huidige omstandigheden daarom überhaupt niet mogelijk. Daarnaast hebben we te maken met een derde en vierde generatie van kinderen met een migratieachtergrond voor wie de term integratie niets zegt. Waar wij op zoek naar moeten gaan is de sociale binding met het land, de stad en de buurt en met elkaar. Verschillen moet je aanvaarden. Het verleden draag je altijd met je mee.’

‘Je moet grenzen trekken’
Arslan vindt het merkwaardig dat de Deense sociaaldemocraten akkoord zijn gegaan met dwingende integratiemaatregelen. ‘Dat laat zien in welke mate het gebrek aan inspiratie en historisch besef bij de sociaaldemocraten in Denemarken is zoekgeraakt.’

Nanninga vindt de U-turn van de Socialdemokratiet too little, too late. ‘Het is opmerkelijk dat de sociaaldemocraten, één van de hoofdverantwoordelijken voor de demografische ramp van de massa-immigratie, nu ook hun eigen kapitale fout beginnen in te zien. Deze draai zal vermoedelijk deels strategie zijn om de kiezersgunst terug te winnen.’

Jacques Monasch reageert enthousiast op de koerswijziging van de Socialdemokratiet. ‘Dat de Deense sociaaldemocraten nu besluiten andere standpunten in te nemen op het gebied van immigratie en integratie is in lijn met wat ik de afgelopen jaren geschreven en gezegd heb. Ik juich het besluit van de Denen zeer toe. Een open samenleving kan niet open zijn voor iedereen. Je moet grenzen trekken, in je verzorgingsstaat, dus in je economische arrangementen, maar ook in je normen en waarden. Als je niet bereid bent grenzen te trekken, dan sta je toe dat de samenleving en de solidariteit uitgehold worden. Dan gaan mensen zich niet meer vertrouwd voelen in de samenleving waarin ze zijn opgegroeid, dat is desastreus voor samenlevingen.’

Monasch was van 2010 tot 2017 lid van de Tweede Kamer namens de PvdA. Hij verliet de PvdA vanwege onder meer de in zijn ogen ‘onrealistische’ immigratie- en integratiekoers van de partij. Hij is consultant bij GKSV, de Nederlandse affiliate van Interel, een internationaal bureaunetwerk gespecialiseerd in strategische communicatie en public affairs.

Monasch is niet de enige sociaaldemocraat die de koerswijziging van de Socialdemokratiet toejuicht. Prominente PvdA’er René Cuperus bijvoorbeeld reageerde ook positief in een interview met journalist Wierd Duk (de Telegraaf). Cuperus pleit voor een ‘herstart van de integratie’ en een ‘deltaplan voor integratie om onze Europese middenklassesamenlevingen te redden en de voortschrijdende islamisering tegen te gaan’.

Cuperus was kandidaat namens de PvdA bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2009 en was van 1996 tot 2017 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Wiardi Beckman Stichting, de denktank van de PvdA.

Cuperus: ‘De prijs die wij betalen voor het feit dat Nederland een immigratiesamenleving is geworden, is veel te hoog. Immigratie zet druk op de verzorgingsstaat van de PvdA, want te veel nieuwkomers eindigen in de bijstand. Immigratie zet druk op het bijzonder onderwijs van de christelijke partijen, want islamitische scholen zijn een garantie voor een parallelle samenleving. En immigranten verdringen de blanke onderklasse op de flexibele arbeidsmarkt van de VVD. Dat is totaal onderschat.’

Monasch denkt niet dat de PvdA in staat is een koerswijziging te maken. ‘Er gaan ook intern gelukkig steeds meer geluiden op voor een koerswijziging, maar om dat te verwezenlijken moet Lodewijk Asscher (partijleider van de PvdA, red.) de achterban echt forceren. Ik weet niet of hij daartoe bereid is. Ik hoop het ten zeerste, maar ik denk niet dat de huidige PvdA de stap durft te maken die de Deense sociaaldemocraten hebben gemaakt’, verklaart Monasch. ‘De PvdA heeft gekozen voor een enge benadering van integratie en immigratie, zonder de mogelijk gevolgen te overzien. Met een immigratiebeleid gekarakteriseerd door het motto wir schaffen das zet je de samenleving hevig onder druk. Daarmee beschadig je de samenleving, want je kunt niet op zo’n roekeloze manier immigranten opnemen. Dat zei ik ook in de Tweede Kamer-fractie van de PvdA, men was het er totaal niet mee eens.’

‘Het Deense model is een aardig voorzetje’
Monasch is voorstander van selectieve immigratie. Daarvoor diende hij meerdere moties in, in de Tweede Kamer. Het vormde één van de speerpunten van zijn partij De Nieuwe Wegen waarmee hij meedeed aan de Tweede Kamer-verkiezingen van 15 maart 2017, maar geen zetel wist te behalen. ‘Natuurlijk hoor je als samenleving solidair te zijn met mensen die op de vlucht zijn. Maar de meeste vluchtelingen moeten opgevangen worden in kampen van de UNHCR (de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties, red.). Je kunt immers niet iedereen opnemen. Selecteer dan mensen in UNHCR-kampen van wie je weet dat ze zich goed, snel kunnen aanpassen in onze samenleving. Als je zegt dat je niets moet hebben van homo’s, dat mannen en vrouwen niet gelijk zijn, enzovoorts, dan is er gewoon geen plek voor jou in onze samenleving. Maar ik ben en blijf overtuigd sociaaldemocraat en mijn visie is: als je hier eenmaal bent als immigrant, dan gaan we wel om je heen staan, dan gaan we ervoor zorgen dat je meedraait in onze samenleving. Door paal en perk te stellen aan immigratie kunnen we meer doen voor de integratie van de immigranten die we wel hebben opgenomen.’

Ook Van de Beek ageert tegen niet-selectieve immigratie. ‘In hoeverre het integratiebeleid lukt of niet lukt vind ik van ondergeschikt belang. Natuurlijk moet de overheid geld en energie investeren in de geslaagde integratie van immigranten. Echter, integratiebeleid zoals wij dat in Nederland kennen is feitelijk het paard achter de wagen spannen. Het is veel beter immigranten te selecteren op hun kansen op sociaaleconomische en sociaalculturele integratie. Als je dat goed doet heb je dat integratiebeleid veel minder nodig. Want integratiebeleid is maar heel beperkt mogelijk. Sociaalculturele integratie is natuurlijk helemaal niet van bovenaf op te leggen. Als een orthodoxe moslim de Nederlandse cultuur geperverteerd, seksueel losbandig en inferieur vindt, los je dat echt niet op met een cursusje ‘Nederlandse waarden en normen’. Dat is gewoon ontzettend naïef gedacht. Het is daarom veel beter om alleen immigranten toe te laten van wie je verwacht dat ze vanzelf sociaalcultureel integreren.’

Hetzelfde geldt volgens Van de Beek voor sociaaleconomische integratie. ‘Neem bijvoorbeeld de zogenaamde gastarbeid. Laaggeschoolde arbeiders werden naar Nederland gehaald om werk te doen dat voor een belangrijk deel vanaf de jaren zeventig uit Nederland verdween. De gastarbeiders raakten massaal werkloos, wat vele miljarden euro’s heeft gekost. Bovendien blijken ook de kinderen van de gastarbeiders zelf gemiddeld laaggeschoold. Omdat in het algemeen het opleidingsniveau van ouders heel bepalend is voor het opleidingsniveau van kinderen, bestaat de kans dat die achterstanden ook bij de volgende generaties nooit helemaal weggewerkt zullen worden. En het opleidingsniveau is allesbepalend voor de sociaaleconomische positie. Ook dat laat al zien dat je veel beter kunt selecteren op een goed gemiddeld opleidingsniveau in plaats van te proberen achteraf met integratiebeleid hardnekkige achterstanden te repareren. Vanwege voorgaande overwegingen ben ik dan ook erg tegen niet-selectieve immigratie. Het recht op asiel bijvoorbeeld moet beperkt worden tot geografisch Europa, zodat de potentiële aantallen kleiner zijn en de kansen op sociaalculturele en sociaaleconomische integratie groter. Ook de immigratie voor arbeid, studie en gezin moet veel restrictiever en selectiever.’

Volgens Nanninga is het Nederlandse integratiebeleid faliekant mislukt. ‘De derde generatie na de ‘gastarbeiders’ is nog steeds niet geïntegreerd, oververtegenwoordigd in uitkeringen, misdaad en radicalisme en ziet vaak Marokko of Turkije nog steeds als vaderland, met alle gevolgen van dien. Het Deense model is een aardig voorzetje. Daarnaast moet beslist een halt worden toegeroepen aan de immigratie. Nu de gevolgen van te veel immigratie zonder integratie zich op allerlei, vooral negatieve manieren laten zien, is het politieke zelfmoord om nog langer niets te doen. Letten we op, Nederlandse ‘linkse’ partijen?’

De man die Hitler een open brief schreef

0
Mensrechtenactivist Armin T. Wegner waarschuwde in een vroeg stadium voor de Holocaust en was getuige van de Armeense Genocide. Historicus Ewout Klei dook in deze voor Nederland grotendeels onbekende geschiedenis.

In het voorjaar van 1933, vlak nadat hij het Duitse Rijk (1871-1945) effectief veranderd had in een dictatuur en de eerste maatregelen tegen de Joden in gang waren gezet, kreeg Adolf Hitler een bijzondere brief onder ogen. De brief was geschreven door de Duitse schrijver en mensenrechtenactivist Armin T. Wegner (1886-1978) en dateerde van 11 april. Wegner protesteerde tegen de Joden-vervolging. De brief is om twee redenen bijzonder: 1) het was het enige openlijke protest in nazi-Duitsland tegen de Joden-vervolging; 2) de auteur die daartegen protesteerde was in 1915 als Duitse officier ooggetuige van de Armeense Genocide.

Wegner was van 1886 en dus enkele jaren ouder dan Hitler. Hij kwam uit een oud adellijk Pruisisch geslacht, met een stamboom die terugging tot de tijd van de kruistochten. Wegner promoveerde in de rechten en schreef daarnaast een boel gedichten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was hij eerst arts aan het westfront, voordat hij vertrok naar het Ottomaanse Rijk (1299-1922) en in dienst trad bij veldmaarschalk Colmar von der Golz (1843-1916). Wegner aanschouwde de deportatie van de Armeniërs en ontdekte dat ze werden uitgeroeid door de Ottomanen.

Met gevaar voor eigen leven besloot Wegner alles te fotograferen, met als doel dat deze misdaad tegen de menselijkheid niet zou worden vergeten. Ook maakte hij aantekeningen en verzamelde hij informatie van andere getuigen, om zo een goed beeld van alles te krijgen. De Ottomanen kregen uiteindelijk lucht van deze activiteiten, met als gevolg dat Wegner terug naar Duitsland werd gestuurd. Ze vernietigden zijn foto’s, maar gelukkig had Wegner de negatieven het land uit weten te smokkelen, omdat hij die had verstopt in zijn heupgordel. Mede daardoor weten we heel goed wat er met Armeniërs gebeurd is. De Ottomaanse autoriteiten hadden Wegner natuurlijk het liefst uit de weg geruimd, maar dat konden ze niet doen omdat het Duitse keizerrijk hun bondgenoot was.

Toen de Eerste Wereldoorlog ten einde was pleitte Wegner in een open brief aan de Amerikaanse president Woodrow Wilson (1856-1924) voor een onafhankelijk Armenië. Deze brief verscheen in vele kranten. Het feest ging uiteindelijk niet door, omdat de Turkse nationalisten en de Russische communisten een gelegenheidscoalitie hadden gesloten. Wegner bleef zich echter inzetten voor Armeniërs en hoopte dat zij zich met de Turken zouden verzoenen.

In 1921 was Wegner getuige in het geruchtmakende proces tegen Soghomon Tehlirian (1897-1960). Deze Armeense nationalist had in Berlijn Talat Pasja (1872-1921) vermoord, de architect van de Armeense genocide. Wegner vertelde tijdens dit proces over de gruwelijkheden die hij tijdens zijn verblijf in het Ottomaanse Rijk had aanschouwd, voor de jury mede een reden om Tehlirian vrij te spreken.

Wegner was als mensenrechtenactivist en pacifist niet bepaald blij met de machtsovername van de nazi’s, begin 1933. Vooral het antisemitisme zat hem dwars. Toen de nazi’s op 1 april 1933 met een anti-Joodse boycot kwamen besloot Wegner daartegen te protesteren. Hij schreef begin april een open brief, die hij aan verscheidene kranten aanbood. Geen enkele krant durfde de brief echter te publiceren. Daarop zond Wegner de brief naar het Braunes Haus in München, het hoofdkwartier van de nazipartij, met het verzoek om de brief naar Hitler door te sturen.

In zijn brief veroordeelde Wegner in ondubbelzinnige bewoordingen de discriminatie van de Joden. Hij herinnerde Hitler aan de Joden die veel voor Duitsland hadden betekend, zoals de beroemde natuurwetenschapper Albert Einstein (1879 -1955), en de circa twaalfduizend Joden die tijdens de Eerste Wereldoorlog in dienst van de keizer waren gesneuveld. Joden konden kortom ook goede Duitsers zijn. Wegner had ook kritiek op Hitlers idee van een zuiver ras. De Duitsers stamden af van onder andere de Franken en de Friezen en hadden ook ‘onzuiver’ Slavisch bloed in de aderen. En bovendien, kwam de Führer zelf niet uit Oostenrijk? Volgens Wegner stond niet alleen de toekomst van de Joden op het spel, maar ook de toekomst van Duitsland. De Joden hadden de slavernij in Egypte, de ballingschap in Babylonië, de Spaanse inquisitie en de Russische pogroms overleefd, dus ze zouden ook de nazi’s overleven. Maar Duitsland zou als men niet stopte met de Joden-vervolging een grote schuld op zich laden, die niet gauw zou worden vergeten. Wegner deed in zijn zes pagina’s tellende brief een moreel appel op Hitler. Een waarlijk groot man was in staat om zijn fouten toe te geven en daarvan te leren. Hitler moest stoppen voordat het te laat was, want als hij de Joden kwaad zou doen zou dit ook kwade gevolgen voor Duitsland hebben. Wegner drukte Hitler op het hart dat hij zijn brief niet schreef omdat hij een vriend van Joden was, maar omdat hij liefde had voor het Duitse volk. De edelmoedigheid, de trots, het geweten en de eer van het Duitse volk waren in het geding.

De nazi’s voelden zich niet verplicht tot een inhoudelijke repliek. Martin Bormann (1900-1945) schreef Wegner dat hij de brief naar de Führer zou doorsturen, en daar bleef het voorlopig bij. Op 19 augustus werd Wegner opeens gearresteerd door de Gestapo. Wegner werd achtereenvolgens in de concentratiekampen Oranienburg, Börgermoor en Lichtenburg opgesloten. Na een aantal maanden besloten de nazi’s hem vrij te laten. Hij pakte meteen zijn koffers en vluchtte nazi-Duitsland uit. Hij kwam via Groot-Brittannië en Palestina in Italië terecht en overleefde daar, met een beetje geluk, de Tweede Wereldoorlog (1939-1945).

Hoewel bijna niemand in Duitsland en Nederland hem kent is Wegner door de Joden en Armeniërs in het zonnetje gezet. In 1967 kreeg Wegner van Israël de Yad Vashem-onderscheiding, omdat hij de eerste en enige Duitser was die openlijk tegen de Joden-vervolging had geprotesteerd. Hoewel Wegner niemand persoonlijk had gered had hij tevergeefs getracht om leed op grote schaal te voorkomen, door zich rechtstreeks tot Hitler te wenden. Daarnaast wist Wegner op het moment dat hij zijn brief schreef dat dit niet bepaald zonder persoonlijke risico’s was, omdat na de Rijksdag-brand al vele tegenstanders van het naziregime waren opgepakt en gemolesteerd door de nazi’s. De commissie die zich boog over de vraag of Wegner ook een ‘rechtvaardige onder de volkeren’ was vond deze twee redenen doorslaggevend. Wegner was geen doorsnee held, maar verdiende het eerbetoon dubbel en dwars. Een jaar later plantte Wegner ook een boom in Israël, wat bij de Yad Vashem-onderscheiding hoort. In 1968 werd Wegner bovendien opgenomen in de Orde van de Heilige Gregorius, vanwege zijn decennialange belangeloze inzet voor de zaak van de Armeniërs.

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog bleef Wegner boeken schrijven. Hij keerde niet terug naar Duitsland, maar bleef in Italië wonen. Mede daardoor vergat het Duitse publiek hem. In 1978 overleed hij op eenennegentigjarige leeftijd. In 1996, enkele jaren na de Armeense onafhankelijkheid, werd een deel van Wegners as herbegraven bij het genocidemonument in de Armeense hoofdstad Yerevan. De president van Armenië was aanwezig bij deze staatsbegrafenis.

Vrijheid in je eentje

0

‘Eén van de dingen waar ik heel erg trots op ben is dat je hier op school je mening kunt geven, dat je gehoord wordt, daar wordt soms wat mee gedaan en soms zeggen we ‘we hebben je mening gehoord, maar we denken er zelf anders over’. Maar je mag het wel zeggen.’

Onze directeur introduceerde de spreker van vandaag. In het kader van de vrijheidscolleges die van 27 maart tot en met 5 mei worden gehouden, was er op onze school een Nederlandse rapper uitgenodigd die zou gaan praten over vrijheid. Hij had er zin in en de verwachtingen waren hoog gespannen. En ‘aan het eind van het verhaal mag je alles vragen wat je wilt, alles zeggen wat je wilt, graag zelfs’. Aldus de rapper. Dat was nog eens vrijheid van meningsuiting.

Het thema voelde voor mij extra actueel vanwege een gebeurtenis een week geleden. Op een avond verscheen plotseling in de groepsapp een video – geplaatst door Najib. Ik klikte op play en ik zag een rapper die in hoog tempo opsomde wat er allemaal niet deugt aan Nederland. ‘Het land van de duivel. Het land van pedofielen, travestieten en lesbiennes, waar Dennis kan trouwen met Dennis. We worden vergiftigd met aspartaam. Het land waar alles gezegd mag worden en waar alles gebeurt wat God verboden heeft.’

Naar mijn idee had de rapper een vertekend beeld van Nederland en verder was ik het niet met hem eens. Zo te horen had hij ook niet veel op met vrijheid. Het lied ademde haat en agressie.

Toen ik met Najib in gesprek ging over de rapvideo, stuitte ik op een muur van samenzweringstheorieën. Volgens Najib is er sprake van een complot tegen moslims. Zijn wantrouwen wat betreft de media is groot. De mainstream media zitten volgens Najib allemaal in een complot, zoals bijvoorbeeld bij de beeldvorming rond IS, ‘want moslims zouden nooit tegen moslims vechten’. Bij een toets niet veel later (‘juf, dit is gymnasium’, aldus Najib) waar ik caramels uitdeelde voor een beetje extra energie, fluisterde ik hem in dat er vast aspartaam in zat. Hij grijnsde, zag er de humor wel van in.. aspartaam? Boeien.

Dat was vorige week. Nu zaten we hier in een lokaal voor de vrijheidslezing. De rapper vertelde zijn persoonlijke verhaal – en ging in op de vraag wat vrijheid eigenlijk was. Was het zekerheid? Kan vrijheid bestaan als er ongelijkheid is? Is vrijheid een situatie waarin iedereen onvoorwaardelijk voor elkaar zorgt? Het ging over vrijheid van geest, creativiteit, altijd vragen blijven stellen en ‘gekke monnie met iets leips maken’. Het theoretisch gehalte was hoog en ik zag dat de aandacht langzaam wegglipte. Het was wat abstract voor mijn leerlingen. Niks mis met vragen, maar wat mijn leerlingen ook heel erg op prijs stellen zijn antwoorden. ‘Wat betekent vrijheid voor jullie?’, vroeg de rapper aan het eind van zijn lezing.

Najib stond op. De opwinding stond op zijn rode wangen te lezen. ‘Ja, we mogen dan wel alles zeggen wat we willen, maar als ik dan zeg wat ik vind dan wordt meteen gezegd dat ik radicaal ben.’ Maar het is toch ZIJN vrijheid van meningsuiting als hij zegt wat hij vindt?

Het is ook verwarrend. Het lijkt soms of de ene vrijheid van meningsuiting wél mag en de andere niet, de ene mening geaccepteerd is en de andere niet, zo voelde hij zich over het filmpje dat hij geplaatst had. Maar dat is de crux bij die vrijheid van meningsuiting-discussie. Het gaat niet alleen om jouw vrijheid, maar ook om die van de ander. Het moet niet zo zijn dat je met jouw vrijheid die van anderen beperkt, dat mensen niet meer met elkaar mogen trouwen omdat jij dat nou eenmaal vindt. Maar mag je daar dan wel een mening over hebben en daar een liedje over maken? Vragen, vragen, ik heb de boodschap van de vrijheidslezing al helemaal geïnternaliseerd, lijkt wel.

Halverwege de video van de ‘haatrap’ in onze groepsapp liet de rapper overigens iets over zijn motieven doorschemeren. ‘Je kan blijven likken broer maar ze moeten je niet.’ Zijn rap is de klaagzang van een afgewezene die alles van degene die hem afgewezen heeft af wil breken. Het is wraak waarbij de vrijheid het moet ontgelden. De vrijheid van de ander, wel te verstaan. Niet die van hemzelf.

De namen in deze column zijn gefingeerd.

‘De impact zal blijvend zijn’

0

‘Op 25 september werd hij afgevoerd naar Auschwitz, drie dagen later kwam hij om in de gaskamers, samen met zijn eerste vrouw Ilona en hun kinderen Nandor en Magdolna.’

Binnenkort verschijnt een nieuw deel van de boekenserie Joodse huizen: verhalen over vooroorlogse bewoners. Joodse huizen brengt in kaart hoe het leven was in de circa zesendertigduizend huizen waar Joodse Nederlanders woonden voor de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Dat levert indringende verhalen op, waarvan er één is opgetekend door historicus Aline Pennewaard, over de in Woerden woonachtige Emanuël ‘Mano’ Markovits (1878-1942). Markovits werd op 28 september 1942 vermoord in Auschwitz. Zijn levensverhaal leest als een bloedstollende thriller. De Kanttekening sprak Pennewaard.

Waarom is dit verhaal nog steeds relevant?
‘Omdat de oorlog als moreel ijkpunt niet meer onomstotelijk is en antisemitisme steeds vaker openlijk de kop opsteekt. Daarbij wordt alles op één hoop gegooid. Dat zie je bijvoorbeeld in het debat over de Palestijnse kwestie. Alle nuance is weg, en passant wordt de Holocaust openlijk betwijfeld. Dat maakt de weg vrij voor meer Joden-haat. Neem de oprichting van de staat Israël. Dat streven is niet na de Holocaust ontstaan, maar stond al veel langer op de planning. Vergeet niet dat ver voor de Tweede Wereldoorlog pogroms, gericht tegen Joden, in Rusland aan de orde van de dag waren. Het verschil met de periode onder nazi-Duitsland is dat we een kanteling hebben gezien van een religieuze component, namelijk Joden zijn de moordenaars van Jezus, naar een raciale.’

Wat was het lot van Markovits?
‘Op de vlucht voor de Eerste Wereldoorlog (1914-1918, red.) belandde hij met zijn gezin in Rotterdam. Als fabrikant van sacharine (een zoetstof, red.) maakte hij in zijn nieuwe woonplaats een fortuin. Hij kreeg een relatie met de vijfentwintig jaar jongere niet-Joodse Bé, maar zijn vrouw weigerde te scheiden. Joden die getrouwd waren met Nederlanders waren beschermd tegen vervolging door de nazi’s, maar dat gold dus niet voor Markovits. Hij ging desondanks ervan uit dat zijn Hongaarse nationaliteit (Hongarije was een bondgenoot van Hitlers Duitsland, red.) hem zou beschermen. Dat bleek niet zo te zijn. Op 25 september werd hij afgevoerd naar Auschwitz, drie dagen later kwam hij om in de gaskamers, samen met zijn eerste vrouw Ilona en hun kinderen Nandor en Magdolna.’

Foto: de Kanttekening. Historicus, auteur en onderzoeker Aline Pennewaard (Woerden, 1978) studeerde in Nederland en Israël. Ze werkt momenteel aan haar promotieonderzoek dat zich richt op de deportaties van Joden vanuit Nederland naar de vernietigingskampen. Samen met Guus Luijters schreef zij het boek ‘In memoriam, addendum: de gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma en Sinti kinderen, 1942-1945’ (2012). Binnenkort verschijnt het boek ‘Joodse huizen: verhalen over vooroorlogse bewoners’ waarvoor zij een bijdrage heeft geschreven.

Hoe bent u zo gefascineerd geraakt door deze familiegeschiedenis?
‘Mijn opa werkte bij de Joodse slager Izaks in Woerden. Toen de situatie penibel werd onder de Duitsers, bood mijn opa aan te helpen een onderduikadres voor hem en zijn gezin te zoeken, maar Izaks weigerde; hij wilde niemand tot last zijn, was zijn antwoord. Zulke verhalen hoorde ik al op jonge leeftijd en ze wekten mijn interesse. Ik zat als jong meisje gekluisterd aan de radio toen de Golf-oorlog (1990-1991, red.) uitbrak. Ik begon veel te lezen over het onderwerp en volgde al het nieuws dat over Israël verscheen. Mijn protestant-christelijke achtergrond zal daaraan hebben bijgedragen. Later ben ik de verhalen die mijn opa mij vertelde over weggevoerde Joden gaan natrekken en ik heb uitgezocht wat er precies met de familie Izaks gebeurd is.’

Het verhaal van de familie Markovits was onbekend. Hoe is dat mogelijk, na zoveel decennia waarin onderzoek is gedaan naar de Holocaust?
‘De geschiedschrijving over de Holocaust bestaat uit fases. We zitten nu in een periode van persoonlijke verhalen. In de eerste decennia na de oorlog bestond geschiedschrijving over de Holocaust voornamelijk uit het beantwoorden van de vraag wat er gebeurd was, waarom en hoe. De laatste jaren is een verschuiving zichtbaar naar de meer persoonlijke verhalen achter die gebeurtenissen. Daardoor duiken verhalen als die over Markovits nu meer op.’

Wat is de toekomst van verhalen over Joden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog?
‘De historiografische kant is natuurlijk inmiddels wel helder, maar er zijn nog heel veel persoonlijke verhalen onontdekt en niet vastgelegd. Ik verwacht dat de trend van meer persoonlijke verhalen zal toenemen.’

Is de geschiedschrijving over de Holocaust ooit af?
‘Nee, die is nooit af. Juist omdat er telkens weer nieuwe bijzondere persoonlijke verhalen bekend worden.’

Blijft de Holocaust een moreel ijkpunt?
‘Voor Nederland gaat het om de enige genocide die op ons grondgebied plaatsvond. Dus die impact zal blijvend zijn lijkt mij.’

Op de schouders van de onzichtbaren

0

Facebook-baas Mark Zuckerberg en Martin Luther King hebben allebei een subliem persoonlijk kantelmoment meegemaakt. Ze hadden een openbarend moment dat niet alleen tot een persoonlijke transformatie leidde maar ook tot de verandering van de samenleving als geheel. Een momentum dat zowel Zuckerberg als King met beide handen grepen. Sindsdien staan hun namen, net als die van Kings naamgenoot, Martin Luther, in de geschiedenisboeken.

Het was op 17 oktober 1517, vorig jaar precies vijfhonderd jaar geleden, dat Luther zijn vijfennegentig beroemde stellingen op de Wittenbergse kerkdeur plakte. Een moedige daad die vorig jaar wereldwijd en in Duitsland in het bijzonder, groots werd gevierd.

De viering van grootheden moet gepaard gaan met een groot besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid voor hun nalatenschap. Door het schandaal rondom het Britse databedrijf Cambridge Analytica, dat data van miljoenen Facebook-gebruikers ongevraagd verzamelde en voor politieke doeleinde verkocht, rijst steeds de vraag welke verantwoordelijkheid Zuckerbergs grootheid met zich meedraagt. Verdient hij net als de twee Martin Luthers ook een herdenkingsmoment in de toekomst?

King werd eerder deze maand wereldwijd herdacht. Op 4 april was het precies vijftig jaar geleden dat hij werd vermoord. Het afgelopen jaar was hij samen met Mahatma Gandhi en de ex-man van de onlangs overleden Winnie Mandela in een tentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam te zien. ‘We have a dream is een tentoonstelling over drie wereldberoemde personen die grote invloed hadden op de geschiedenis van de twintigste eeuw’, schrijft de Nieuwe Kerk. En verder: ‘Gewone mensen die uitgroeiden tot leiders van grote bewegingen tegen rassendiscriminatie en sociale ongelijkheid.’ In de laatste zin wordt het sublieme persoonlijke moment van de drie heren geïllustreerd. Drie heren die uit het niets zich tot de grootheden der geschiedenis werkten.

Terug naar de hedendaagse grootheid Zuckerberg, die net als King al heel jong zijn naam bijschreef bij de grote der aarden. Hij is nog maar drieëndertig jaar oud, een jaartje jonger dan King was toen hij zijn beroemde I have a dream-rede hield voor het Lincoln Memorial in Washington D.C. Maar de tijden zijn veranderd. Want terwijl King ruim tweehonderdduizend mensen fysiek toesprak, heeft Zuckerberg sinds de oprichting van Facebook ruim veertien jaar geleden, vanuit computerschermen in Californië de verantwoordelijkheid gekregen over meer dan twee miljard mensen.

Mensen die maandelijks op zijn sociale platform zitten. En zo wist de Amerikaanse mooiboy zijn sublieme persoonlijke moment op Harvard te verzilveren tot de creatie van de grootste natiestaat ter wereld: Facebook. Vanuit een ander perspectief is Facebook op het christendom na (het geloof van beide Luthers) de grootse religie ter wereld.

Grootheden staan op de schouders van hun dragers. De namen van de meer dan miljard Facebook-gebruikers mogen daarom niet vergeten worden, ondanks het feit dat ze na hun dood geen standbeeld zullen krijgen. Ik ben bang dat ze slechts een nummertje zijn met een onzichtbare spoor in de collectieve geschiedenis. Maar wat zou Zuckerberg zonder hen werkelijk zijn?

De politiek van big data

0

Met een nipte meerderheid werd de sleepwet bij het referendum op 21 maart weggestemd. Geen ruime overwinning voor de nee-stemmers, maar toch wel een heel mooie uitslag als je bedenkt dat de voorstanders van de nieuwe wet voorspelden dat het een gelopen race was en dat een overweldigende meerderheid van de bevolking ‘ja’ zou stemmen. Het kabinet had de directeuren van veiligheidsdiensten ingevlogen om te vertellen dat de wet een zuiver technische niet-politieke aangelegenheid was, een kwestie van de juiste algoritmen. De ironie wilde overigens dat deze veiligheidsambtenaren hinderlijk voor de voeten werden gelopen door Rutte en Buma die er juist weer politieke show van maakten met heel veel bangmakerij over de gevolgen voor onze veiligheid als de wet zou worden afgewezen.

De discussie lijkt zich vooral toe te spitsen op privacy, maar dat is zeker niet het enige dat op de wet valt aan te merken. Het is een grote misvatting om veiligheidsonderzoek met big data af te doen als neutrale algoritmische rekenkunde. Lang behoorde ook ik tot diegenen die zeiden niets te verbergen te hebben. Ik hoefde dus ook niet bang te zijn als ze mijn gangen zouden nagaan. Maar dat is zoals nu steeds duidelijker wordt, erg naïef gedacht. Uit een onlangs verschenen kritisch rapport van de CTIVD, de toezichthouder op de veiligheidsdiensten, blijkt dat geheime diensten uit verschillende landen steeds vaker samenwerken en gegevens uitwisselen, zonder dat dit proces voldoende wordt gecontroleerd. Minister Ollongren had het rapport al in februari in haar bezit, maar heeft het zo lang mogelijk in haar bureaula laten liggen omdat het oordeel van de CTIVD weleens ongunstig voor de uitkomst van het referendum zou kunnen uitpakken.

Die uitwisseling van data alleen al is een politieke daad. Wat hier in Nederland mag of in elk geval (nog) niet als verdacht wordt aangemerkt, kan in een ander land wel degelijk grote gevolgen hebben voor de persoon in kwestie. Big data-analyse is altijd politiek beladen. Uit onderzoek naar de consequenties van dit soort rekenmethodes blijkt dat de uitkomsten van grootschalige data-analyses over de achtergrond van mensen, een profiel kan opleveren zonder enig inzicht in en controle op de totstandkoming ervan. Dat is zeker het geval als het om onderzoek naar veiligheidsrisico’s gaat. Opeens en op onvoorspelbare wijze kun je tot een risicocategorie behoren. Dat kan ernstige consequenties hebben zoals stigmatisering en uitsluiting. Het zal geen verbazing wekken dat uit datzelfde onderzoek blijkt dat het vooral moslims zijn die als potentieel risicovol worden aangemerkt. Je hoeft dus helemaal niets gedaan te hebben om tot een risicocategorie te worden gerekend.

Dat big data voor zichzelf spreken is dus een domme mythe. Er zal altijd geïnterpreteerd worden. Altijd zijn er politici die op grond van een reeks kenmerken menen iemands risicoprofiel te kennen. Zoals we weten meent Trump dat hij op grond van iemand nationaliteit kan afleiden of die persoon gevaarlijk is. In wezen komen risicoprofielen op basis van algoritmen op precies dezelfde manier tot stand. De bizarre oncontroleerbaarheid van data, zeker als die over landgrenzen reizen, en de manier waarop we zo te maken kunnen krijgen met het politieke beleid van andere landen, bleek onlangs op mijn eigen universiteit, de VU. Wij gebruiken daar Canvas, een softwareprogramma voor het onderwijs. Een collega van mij was in Iran voor zijn werk. Toen hij een klusje wilde doen dat met zijn onderwijs te maken had werd de toegang tot Canvas op internet geblokkeerd omdat hij in een land was dat onder Amerikaans handelsembargo staat. Stond er gewoon bij op het scherm: geen toegang. De VS levert deze software, dus dit land bepaalt kennelijk hoe wij ons werk doen. Het laat niet alleen zien hoe we in toenemende mate naar de pijpen moeten dansen van andere landen, maar vooral ook hoe diep digitalisering ingrijpt in de manier waarop we ons werk doen.

Laat ik nog een voorbeeld geven uit mijn eigen praktijk. Een Rotterdamse politica van Leefbaar Rotterdam die de weg is kwijtgeraakt meende enige tijd geleden dat ik me met onderzoek bezighoud dat gevaarlijk is voor de samenleving. Een niet zo heel belangrijke gebeurtenis omdat haar aantijgingen ten overstaan van de verantwoordelijke Rotterdamse ambtenaren eenvoudig konden worden weerlegd. In mijn geval is dit allemaal niet zo ingrijpend; er zijn mensen die op grond van foute beschuldigingen al jaren in de gevangenis zitten.

Stel dat door een combinatie van allerlei gegevens die op grond van die wet bij elkaar gevoegd mogen worden een risicoprofiel ontstaat dat er toe leidt dat bepaalde bevolkingsgroepen uitgesloten worden van werk, huisvesting, onderwijs, rechtsbijstand en andere noodzakelijke behoeften. En dat allemaal ten behoeve van de veiligheid. Het is helemaal niet onvoorstelbaar dat door foute interpretatie van samengevoegde gegevens onweerlegbare conclusies worden getrokken door politici en beleidsmakers die echt macht hebben.

Big data, algoritmen; veel wetenschappers vinden het allemaal prachtig en fascinerend, een speeltje voor techneuten, maar ze hebben geen enkel oog voor de politieke lading die eraan kleeft. Dat is niet alleen kortzichtig en dom; het is gevaarlijk. We hebben in Nederland een discussie nodig over de politieke consequenties van algoritmische analyses en over de uitsluitingsmechanismen die de steeds verdergaande securitisering van de samenleving met zich meebrengt. Dat is veel urgenter dan de schending van de privacy.

‘Niemand begroette mij, niemand klopte op mijn deur’

0
‘Het is zeer waarschijnlijk dat ik op een dag dood word aangetroffen in een duister steegje in een achterbuurt, want dat is het lot van veel transgenders in grote Turkse steden.’

Transgender Ihsan Colak woont in het vrij conservatieve Turkse dorp Kayislar in de provincie Manisa. Daar heeft ze na vele jaren eindelijk haar plek gevonden, maar zonder slag of stoot ging dat niet. Door de vooroordelen die ook in de Turkse maatschappij heersen over transgenders werd ze aangezien voor sekswerker of drugsdealer. ‘Niemand begroette mij, niemand klopte op mijn deur. Zelfs als ik dagen ziek in bed lag durfde niemand mij beterschap te wensen. Dat heeft ongeveer een jaar geduurd. Ik heb me nooit zo eenzaam gevoeld als toen.’ Colak neemt geen blad voor de mond. Ze hield voet bij stuk totdat ze in het dorp werd geaccepteerd zoals ze is. De Kanttekening sprak haar.

Wanneer wist je zeker dat je in een verkeerd lichaam bent geboren?
‘Dat was op de basisschool denk ik, rond groep vier. Ik voelde me niet thuis in het lichaam waarin ik mij bevond. Ik was altijd al anders dan de rest van de kinderen in mijn omgeving. Ik speelde niet met jongens, met meiden kon ik het veel beter vinden. Wanneer mijn ouders gingen werken op het land bleef ik altijd achter om huishoudelijke werkzaamheden te doen. Ik was bijvoorbeeld dol op koken. Maar ook schoonmaken, afwassen en andere dingen die normaal door mijn moeder werden gedaan, regelde ik totdat zij terugkwam.’

Hoe was je relatie met je ouders?
‘Mijn vader heeft er nooit echt een probleem van gemaakt, maar hij was dan ook niet erg spraakzaam. Hij liet in ieder geval op zijn eigen manier merken dat hij het niet erg vond. Met mijn moeder had ik wel een heel aparte en bijzondere relatie. Ik was helemaal gek op haar en zij ook op mij. Naast mijn moeder voelde ik me net een klein meisje en durfde ik dat ook te zijn. Als zij mij een knuffel gaf vergat ik al mijn problemen en begon ik weer hoop te krijgen op een betere toekomst. Zij was mijn beschermengel en ook al is ze inmiddels overleden, dat is ze naar mijn gevoel nog steeds. Ik weet nog goed dat onze buren telkens aan mijn moeder vroegen of ik te koop was, omdat ik altijd zo opgemaakt en vrolijk gekleed was. Dat deden ze om mijn moeder pijn te doen. Hoewel zij dan soms aan mij vroeg of het niet wat minder kon, wat betreft make-up bijvoorbeeld, heeft ze mij nooit gedwongen om iemand anders te zijn. Ze heeft nooit van mij verwacht dat ik opeens ander gedrag ging vertonen om de maatschappij te pleasen, ook omdat ze wist dat ik dat nooit zou accepteren.’

En je broers, hoe was je relatie met hun?
‘Dat was minder. Ik heb nooit een goede relatie gehad met mijn broers, dat heb ik nog steeds niet. Zij hebben altijd moeite gehad met wie ik ben. Toen ik tien was werden letterlijk mijn tanden eruit geslagen door één van mijn broers, omdat hij me met meisjes zag spelen op straat. Ik had een hoofddoek om en voelde me op dat moment dolgelukkig. Hij kwam daar toevallig met zijn vrienden voorbij en besloot mij te straffen voor wie ik ben. Hij schaamde zich waarschijnlijk voor mij. Daarna is het niet meer goedgekomen tussen ons.’

Je leeft als transgender in een Turks dorp. Met wat voor moeilijkheden heb je te maken?
‘Ik leef nu in het dorp waar ik ooit ben geboren en tot mijn twaalfde heb geleefd. Na de dood van mijn ouders besloot ik op mijn vijfendertigste weer hiernaartoe te verhuizen. In eerste instantie kostte het mij heel veel moeite om geaccepteerd te worden door mijn dorpsgenoten. Ze hadden een verkeerd beeld van wat een transgender is en dachten dat ik een sekswerker of drugsdealer was. Ze hadden moeite met iemand die heel anders is dan de rest en wisten niet hoe ze daarmee om moesten gaan. Niemand begroette mij, niemand klopte op mijn deur. Zelfs als ik dagen ziek in bed lag durfde niemand mij beterschap te wensen. Dat heeft ongeveer een jaar geduurd. Ik heb me nooit zo eenzaam gevoeld als toen.’

Hoe is dat uiteindelijk veranderd?
‘Op een gegeven moment was ik het helemaal zat. Ik stormde het dorpscafé binnen waar alle mannen zaten en confronteerde ze met hun gedrag. Ik vroeg aan die mensen wat ik ze had misdaan. Ik vroeg ze of ik niet iedereen probeerde te helpen, of ik niet altijd klaarstond voor hun vrouwen en kinderen en of ook ik niet gewoon een mens was, geschapen door God. Ze waren muisstil en konden niets anders dan ‘ja’ knikken. Langzaam begonnen ze aan mij te wennen. Eerst noemden ze mij abla (zuster, red.), maar daar was ik niet echt blij mee. Later veranderde dat in hala (tante, red.) en dat is zo gebleven. Ik ben nu de tante van het dorp en iedereen weet dat ze altijd op mij kunnen rekenen.’

Heb je nu helemaal geen problemen meer in het dorp?
‘Natuurlijk wel, ten eerste heb ik hier beperkte middelen om rond te komen en verkeer ik in serieuze financiële problemen. Ik zit zonder elektriciteit omdat ik de rekening niet kan betalen. Ik wil als ober werken in een restaurant of een andere simpele baan hebben, maar dat is niet mogelijk omdat die banen hier simpelweg niet voorkomen. Daarnaast is de sociale druk ook vrij hoog. Ook al zijn mijn dorpsgenoten door de jaren heen wat milder geworden, het blijft een kleine plek waar sommige dingen heel erg opvallen. Zo wordt er bijvoorbeeld over mij geroddeld wanneer ik een vriend op visite heb. Ze denken volgens mij dan dat ik het bed induik met hem. Ik voel me gewoon niet heel erg vrij in wat ik doe. Maar ik ben alsnog blij dat ik niet in de stad hoef te wonen, ik heb het hier ondanks alles naar mijn zin.’

Is het niet makkelijker voor je om in de grote stad, bijvoorbeeld in Istanbul te leven, waar transgenders minder opvallen en de sociale druk ook wat minder is?
‘Maar wat kan een transgender in de grote stad doen om te overleven, behalve aan de slag gaan als sekswerker? Wie zal mij daar aannemen voor een normale baan? Wie zal mij de kans geven om mijn talenten te gebruiken? Het is zeer waarschijnlijk dat ik op een dag dood word aangetroffen in een duister steegje in een achterbuurt, want dat is het lot van veel transgenders in grote Turkse steden. Daarom blijf ik me verzetten tegen het idee dat het beter is dat ik het dorp verlaat. Ik verkoop hier eieren van mijn kippen en werk als schoonmaker om rond te komen. Veel keuze heb ik natuurlijk niet. Daarnaast wil ik mijn dorp ook helemaal niet verlaten. Hier heb ik mijn herinneringen aan mijn ouders, zij hebben altijd gewild dat ik hier zou blijven.’

Ze noemen jou ‘de hulpengel’ van het dorp. Je bent heel erg geliefd. Heb je nog momenten van eenzaamheid?
‘In de ochtend valt het nog mee, dan heb ik van alles te doen. Ik help ouderen, werk in mijn tuin of klets met vrouwen onder het genot van een kopje Turkse koffie. Ik ga ook vaak naar het graf van mijn ouders waar ik met ze praat of de Koran reciteer. Maar als het eenmaal avond is en iedereen zich terugtrekt naar zijn woning waar ze samen kunnen zijn met het gezin, blijf ik in mijn eentje achter. Ik heb dan niemand om mee te praten behalve de muren van mijn huis. Niemand die zich nog bekommert om mijn problemen of gevoelens. Soms huil ik de hele nacht door, maar als ik eenmaal onder de mensen ben zet ik mijn vrolijke gezicht op. Velen denken daardoor dat ik altijd zo blij en vrolijk ben en voelen zich heel vredig naast mij. Hoe moeilijk ik het soms heb weet alleen ikzelf en God.’

Zou je niet ooit verliefd willen worden of willen trouwen?
‘Ik ben daar nu te oud voor, er rest niets anders dan vrede te hebben met mijn eenzaamheid. Het helpt niet om te dromen over dingen die toch nooit uitkomen. Dat maakt mijn leven alleen maar complexer. Ik heb heel veel dingen opgegeven om mijn plek te vinden in dit dorp, liefde is daar één van. Ook mijn seksualiteit heb ik onderdrukt, zodat ik enigszins word geaccepteerd.’

Heb je nooit overwogen om je te laten ombouwen tot een vrouw? Zou dat niet veel problemen oplossen voor jou?
‘Ik heb daar eigenlijk heel lang over nagedacht maar durfde nooit de volgende stap te zetten. Dat heeft met meerdere dingen te maken. Ten eerste was ik bang dat ik moeite zou hebben met mijn nieuwe lichaam en dat ik daar nooit helemaal aan zou kunnen wennen. Ik was ook bang dat ik psychische problemen zou krijgen door de hormonale behandeling. Ook mijn dorpsgenoten wilden niet dat ik de transitie zou ondergaan. ‘We willen niet dat je gaat veranderen, we houden van jou’, hebben ze mij heel vaak gezegd. Ze waren natuurlijk ook bang dat hun vrouwen jaloers zouden worden op mij als ik eenmaal vrouw ben. Dat zou voor meer wrijving in het dorp kunnen zorgen. Daarnaast heb ik natuurlijk gewoon ook het geld niet voor de nodige behandelingen.’

‘Drammen heeft een beperkte houdbaarheidsdatum’

0
‘De huidige generatie anti-racisten staat meer in de traditie van Malcolm X en de Black Panthers, met hun focus op black power.’

Vijftig jaar geleden, op 4 april 1968, werd de zwarte predikant en burgenrechtenactivist Martin Luther King vermoord. De Kanttekening sprak over Kings erfenis met advocaat Don Ceder (28), SP-Statenlid in Zuid-Holland en secretaris van het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis Luiza Soares (43), columnist Chris Dorsman (35) en Dave Ensberg (34), juryvoorzitter van de Vrije Universiteit Martin Luther King-wedstrijd en bestuursvoorzitter van Kompass, een organisatie die zich inzet voor de mensenrechten in Nederland.

Religieus appèl
MLK inspireert nog steeds. Ceder, die op 21 maart werd verkozen in de Amsterdamse gemeenteraad voor de ChristenUnie, beschouwt MLK als een voorbeeld ter navolging.
‘Hij heeft ons laten zien dat je wat kunt bereiken als je ergens voor staat. Dat hangt niet van de meerderheid af of van wat de mensen van je vinden. Belangrijk is om te staan voor het goede, dat ieder mens waardevol is. Dat MLK dat deed en daarvoor ging heeft het mogelijk gemaakt dat ik dat nu ook kan.’ Ceder benadrukt de christelijke kant van MLK. ‘King geloofde als dominee dat ieder mens waardevol is in Gods ogen. Hij vertelde dat je dit goddelijke recht mocht opeisen. Dat gaf burgers moed en de burgerrechtenbeweging vleugels.’

Soares beaamt dat. ‘MLK is een grote naam voor de burgerrechtenbeweging, net als Rosa Parks (1913-2005, red.) en Malcolm X (1925-1965, red.). Maar wat zijn optreden extra impact gaf was het religieuze appèl. Zijn speeches hebben daarom nog steeds enorme zeggingskracht, denk aan I have dream. Kings mooiste toespraak vind ik het verhaal dat hij in mei 1961 in een kerk hield in Montgomery, Alabama, toen zwarte gelovigen werden belegerd door duizenden boze blanken. Hij vertelde dat we de harten van mensen niet kunnen veranderen, dat doet God, maar dat menselijk gedrag wel gereguleerd kan worden. Sowieso vind ik de geweldloosheid die King predikte heel knap. Hij werd bedreigd, ook zijn vrouw en kinderen.’

Dorsman roemt in dit verband de morele moed van MLK. ‘Hij had vaak kunnen denken ‘stik er maar in’. Dat deed hij niet. Hij ging door. Je kunt in zo’n situatie radicaliseren, maar MLK bleef actievoeren en de dialoog aangaan. Hij wilde mensen overtuigen, omdat je alleen dan wat kan bereiken. Dat is echt heel knap.’

Ensberg vindt dat verbindende het belangrijkste. ‘MLK was geen militant, maar een voorstander van geweldloos verzet. Hij is voor mij een inspirator. Hij hechtte waarde aan mensen zijn, niet aan hoe ze eruit zien.’

Kleurenblindheid
Hoe zit het met MLK’s ideaal van kleurenblindheid en zijn strategie van verbinding? Staat dat niet haaks op de sterke focus op kleur van de huidige generatie anti-racistische activisten en hun radicalisme? Of hebben historici die het ‘brave’ beeld van MLK hekelen gelijk?

Ceder vindt dat die historici een punt hebben. ‘MLK was een echte activist. We moeten niet een te braaf beeld van hem schetsen. Hij was in zijn eigen tijd omstreden en werd ook in de gevangenis gegooid. Hij riep veel afschuw en tegenstand op. Maar aan de andere kant wist hij toch ook weer te verbinden.’

Dorsman waardeert MLK als activist, maar staat in dubio. ‘Kleur doet er pas niet meer toe als er sprake is van een gelijkwaardig bestaan. Zover zijn we nog niet. Er wordt nog steeds verschil gemaakt, denk bijvoorbeeld aan racisme op de woningmarkt.’ Ensberg gelooft wel in MLK’s ideaal: ‘Ik wil een inclusieve samenleving, hoewel dit een zaak van onze samenleving moet zijn en niet van de overheid.’

Soares waardeert dat MLK een breed front maakte tegen racisme, met blanke medestanders. ‘De huidige generatie anti-racisten staat meer in de traditie van Malcolm X en de Black Panthers, met hun focus op black power.’

Radicalisme
Betekent waardering voor MLK kritiek op radicalere activisten? Niet persé. Ensberg ziet een positieve rol voor activisten weggelegd. ‘Zij hebben denk ik goede intenties om de maatschappij beter te maken. Onze samenleving heeft ook idealisten nodig, puriteinse dromers.’

Ceder maakt een onderscheid tussen activisten, mensen die maatschappelijke problemen aankaarten, en politici, die problemen moeten oplossen en naar meerderheden moeten zoeken. ‘Hier zijn ook verschillende types mensen voor nodig. Activisten zijn misschien niet altijd even netjes, maar we hebben ze als samenleving wel erg nodig. En het bijzondere van MLK was juist dat hij een activist en een verbinder was.’

Soares vertelt dat ze Sylvana Simons en Bij1 volkomen begrijpt. ‘De gevestigde partijen zijn tekort geschoten als het gaat om racismebestrijding. Daarom is Bij1 opgericht. Toch heb ik niet voor Bij1 gekozen, maar voor de SP, omdat ik het doel op een andere manier wil bereiken.’

Dorsman is kritischer. ‘Binnen de anti-racisme-beweging groeit gelukkig de groep die de dialoog wil aangaan. Drammen heeft een beperkte houdbaarheidsdatum. Soms is men contra-productief bezig. Denk aan de podcast Dipsaus van Anousha Nzume. Dipsaus kraakte schrijver Tommy Wieringa af, omdat hij op het Boekenbal een overleden vriend herdacht. Dipsaus noemde Wieringa en zijn overleden vriend spottend ‘witmang’ op Twitter. Ik heb daar echt geen woorden voor. Ik voorspel dat de anti-racisme-beweging in de toekomst een andere toon zal aanslaan, want dan kan men veel meer bereiken.’

Tegen dat ‘radicalisme’ verzet ook Ensberg zich. ‘Je moet geen nieuwe exclusie krijgen. Dat bijvoorbeeld witte mannen worden uitgesloten. Of mensen die een relatie hebben met iemand van een andere huidskleur. Ik ben gelukkig getrouwd met een witte vrouw. Een Surinaamse vrouw vond dat niet goed en vroeg mij ‘zijn wij niet goed genoeg voor jou?’ Zo’n opmerking is echt niet oké. We zijn met elkaar getrouwd, omdat we van elkaar houden. We zijn zielsmaatjes. Huidskleur doet er niet toe.’