19.1 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 910

‘Scheer salafisten niet over één kam’

1
‘Met een verbod op salafistische organisaties komen we niet verder’, zegt Ineke Roex. ‘Als je alle salafisten over één kam scheert en criminaliseert, isoleer je degenen onder hen die weliswaar een orthodox-fundamentalistische leer aanhangen, maar niet anti-democratisch en tegen geweld zijn.’

Het Openbaar Ministerie onderzoekt of het mogelijk is om salafistische organisaties te verbieden. Een motie daarover van Ahmed Marcouch (PvdA) en Ockje Tellegen (VVD) is onlangs aangenomen door de Tweede Kamer. De Kanttekening sprak naar aanleiding daarvan over het salafisme met salafisme-expert Ineke Roex.

Is het salafisme een kweekvijver van gewelddadig jihadisme?
‘Nee. Dat is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Salafisme kan een kweekvijver zijn van gewelddadig jihadisme, maar is het zeker niet per definitie. Sterker nog, de salafistische beweging in Nederland levert momenteel een bijdrage aan het bestrijden van gewelddadig jihadisme. Marcouch vereenvoudigt sterk de complexiteit van de salafistische beweging. Er zijn grote verschillen tussen de verscheidene stromingen binnen het salafisme. Binnen deze beweging maken de niet-gewelddadige salafisten zich heel erg sterk om gewelddadig jihadisme in de eigen kringen te bestrijden. Een recent voorbeeld, is bijvoorbeeld dat salafisten zich hebben uitgesproken tegen de aanslagen in Parijs. Ze bestrijden eigenlijk al sinds de moord op Theo van Gogh in 2004 en zeker de laatste jaren, sinds een aantal jongeren naar Syrië afreist, radicalisering in de eigen gelederen. Je snijdt je in de eigen vingers als je de goedwillende salafistische organisaties verbiedt. Het is symboolpolitiek, want het Openbaar Ministerie gaat nu onderzoeken of salafistische organisaties anti-democratische activiteiten ontplooien. Nou, dan komen ze er gauw achter dat dat niet zo is, en dan heb ik het over de mainstream salafistische organisaties in Nederland. Natuurlijk zijn er ook mensen in Nederland die wel sympathiseren met gewelddadige ideeën, mensen die sympathie hebben voor IS bijvoorbeeld. Die mensen komen niet in die salafistische organisaties. Dus met een verbod op salafistische organisaties komen we niet verder. Het heeft geen zin. De jihadistische netwerkjes bestaan in de marges van de moslimgemeenschap, voornamelijk op het internet. Ze zijn slecht zichtbaar; ze hebben zich niet verenigd in formele organisaties of moskeestichtingen en dergelijke.’

Je claimt dat salafisten in Nederland gewelddadig jihadisme bestrijden. Kan je voorbeelden noemen. Welke organisaties of personen binnen de salafistische beweging bestrijden gewelddadig jihadisme en wat doen ze precies?
‘De belangrijkste actoren op dit moment zijn de moskee as-Soennah en de organisatie al-Yaqeen in Den Haag. Ze doen het al jaren. Toen imam Fawaz Jneid nog spreker was in as-Soennah sprak hij zich in preken al uit tegen de aanslagen in Madrid en Londen en heel expliciet tegen al-Qaeda. Dat is alweer een tijdje geleden. Maar recent hebben mensen die les geven in as-Soennah programma’s over radicalisering ontwikkeld. Sowieso gaan lezingen en vrijdagpreken over dit probleem. Daarnaast heeft het bestuur van de moskee zich uitgesproken tegen de aanslagen in Parijs. Ook andere salafistische moskeeën, zoals de moskee al-Fourqaan in Eindhoven, en organisaties hebben dat gedaan. Ook Suhayb Salaam, één van de belangrijkste salafistische prekers in Nederland, heeft dat gedaan.’

Dat is veroordelen, niet bestrijden. Het veroordelen van terroristische aanslagen staat volgens jou dus gelijk aan het bestrijden van radicalisering? Radicalisme bestrijden eindigt niet, maar begint met het veroordelen van terrorisme.
‘Nee, dat klopt. Maar ze doen het wel in heel felle bewoordingen. En het blijft absoluut niet alleen bij verklaringen. Op grassroots niveau zijn ze ermee bezig, door middel van allerlei activiteiten. Niet naar aanleiding van alleen aanslagen, maar bijvoorbeeld ook toen Sharia4Belgium voet aan de grond in Nederland probeerde te krijgen, waren de salafistische organisaties de eerste die daar tegen ageerden. En dat deden ze in heel strenge bewoordingen.’

As-Soenah doet volgens jou tegenwoordig veel om radicalisering te bestrijden. Waarom omschrijven zo veel radicaliseringsexperts en media de moskee dan als een hotbed van extremisten?
‘De verhouding van salafistische organisaties en moskeeën zoals as-Soennah met jihadistische organisaties was in het verleden inderdaad nogal dubieus. Er waren in het verleden mensen die actief waren binnen jihadistische netwerken die binnen die moskeeën en organisaties kwamen. Maar zij zijn eruit gezet. Deze organisaties en moskeeën hebben een ontwikkeling doorgemaakt. Het is niet van de éne op de andere dag gebeurd dat ze zich bezig gingen houden met deradicalisering. Heel lang hebben ze het radicaliseringsprobleem ontkend, maar zeker de laatste jaren hebben ze er heel veel tegen gedaan.’

Foto: de Kanttekening. Ineke Roex (1982) is antropoloog, gespecialiseerd in het salafisme. Ze is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Ze promoveerde op een proefschrift over salafisten in Nederland, getiteld ‘Leven als de profeet in Nederland: over de salafistische beweging en democratie’ (2013). Daarvoor verrichtte ze intensief antropologisch veldwerk binnen salafistische organisaties. Van 2009 tot 2011 deed ze onderzoek naar radicalisering voor Forum, een inmiddels opgeheven instituut in Utrecht dat onderzoek deed naar multiculturele vraagstukken. Momenteel is ze betrokken bij een onderzoeksproject dat zich richt op islamitisch activisme in West-Europa.

Binnen de salafistische beweging is er een invloedrijke groep of stroming die als kweekvijver fungeert voor gewelddadig jihadisme, dat is een feit. IS, Jabhat al-Nusra, al-Qaeda, Boko Haram, al-Shabaab en veel andere soortgelijke terroristische organisaties hangen immers het salafisme aan.
‘Ja, klopt. Ik zeg ook zeker niet dat er geen probleem is met het salafisme. Ik zeg dat gewelddadig jihadisme een stroming is binnen die brede salafistische beweging en dat we onderscheid moeten maken tussen de verschillende stromingen. Wat heel erg nodig is, vooral nu na de aanslagen in Parijs, is het interne debat onder moslims. Als je alle salafisten over één kam scheert en criminaliseert, isoleer je degenen onder hen die weliswaar een orthodox-fundamentalistische leer aanhangen, maar niet anti-democratisch en tegen geweld zijn. Dan verlam je het debat en creëer je meer problemen. Uiteraard moet wel opgetreden worden tegen de gewelddadig-jihadistische stromingen binnen de salafistische beweging.’

Ben je voor een verbod op de organisaties die wel als gewelddadig-jihadistisch aangemerkt kunnen worden?
‘Zodra een organisatie of individu gewelddadige actie onderneemt of de democratie wil omverwerpen, dan moet de wet gehandhaafd worden. Ik kijk altijd naar wat de wet toestaat en wat niet. Ik denk dat as-Soennah bijvoorbeeld de wet niet overtreedt. Salafistische organisaties worden waarschijnlijk al gemonitord sinds ze bestaan, vooral sinds de moord op Theo van Gogh, de AIVD zit er waarschijnlijk al bovenop. Op het moment dat ze iets doen wat niet kan volgens de wet, wordt er waarschijnlijk sowieso ingegrepen.’

Zou je het salafisme karakteriseren als anti-westers?
‘Nee. Er zijn anti-westerse elementen, maar het salafisme is niet per definitie tegen democratie of anti-westers, zo zwart-wit is het niet.’

Willen we dat het salafisme of de salafistische beweging een plek heeft in Nederland?
‘Het is een feit. Er is vrijheid van godsdienst en vrijheid van vereniging. Een verbod stimuleert het debat niet. Ideeën, opvattingen kun je niet laten verdwijnen door ze te verbieden, ze zullen blijven bestaan. Dus je kunt er beter ruimte aan bieden, zodat erover gedebatteerd kan worden en mensen er kritiek op kunnen uiten.’

Het gelijk van Ella Vogelaar

0
‘Ik ben geboren in Nederland en ik woon hier mijn hele leven. Ik heb veel van Nederland ontvangen en ik probeer, zeker sinds ik werk, veel terug te geven. Uiteindelijk zal ik in Nederland sterven. Ik voel me een Nederlander, maar ik word ‘allochtoon’ of ‘Turk’ genoemd. Niet alleen ik, ook mijn kinderen krijgen die labels. En de laatste 15 jaar worden we ook steeds vaker aangesproken als ‘moslim’. Ook mijn kinderen, die nog nooit een moskee van binnen hebben gezien, wordt gevraagd afstand te nemen van aanslagen in Verweggistan. Nederlanders willen niet accepteren dat wij Nederlanders zijn. Turkse Nederlanders trouwens ook niet. Zij blijven me aanspreken in het Turks, ook publiekelijk of op Facebook, ze vallen me lastig met de Turkse politiek en spreken mij en mijn kinderen vermanend toe wanneer we tijdens de ramadan op straat eten.’

Aycig (39 jaar) heeft zelfs overwogen haar naam en die van haar kinderen te veranderen in Nederlandse namen, maar dat vond ze uiteindelijk te ver gaan. Ook al wil ze zichzelf graag als Nederlander beschouwen en is ze niet meer gelovig, de buitenwereld blijft haar als Turkse en als moslima zien.

Deze week riep CDA-kamerlid Pieter Heerma op tot meer aandacht voor de Nederlandse identiteit en de joods-christelijke waarden en normen. Hij is niet de eerste.

In Nederland voeren we sinds de jaren 90, intensiever dan voorheen, een debat over de Nederlandse identiteit, waarbij vragen als ”wat maakt Nederlanders Nederlands?”, ”wat onderscheidt Nederlanders van anderen?” en ”wat bindt Nederlanders?” aan de orde komen. Dat dit debat intensiveerde kwam onder andere door langlopende processen als ontzuiling, individualisering, globalisering en vervreemding, maar ook door de uitbreiding van de Europese Unie in de jaren 90, de komst van de euro en de verscherping van het integratiedebat.

Dat laatste debat is sinds de eeuwwisseling steeds meer geculturaliseerd en geïslamiseerd: ging het integratiedebat in de vorige eeuw vooral over participatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, de laatste 15 jaar hebben we het vooral over de vraag in hoeverre culturen of religies, en dan vooral de islam, een handicap vormen om te integreren.

Sommigen, onder wie bijvoorbeeld publicist Paul Scheffer en CDA’er Heerma deze week, zwengelen dit debat aan. Zij stellen dat Nederland een zwak gedefinieerde identiteit heeft en dat het voor migranten daardoor niet duidelijk is in wat voor samenleving zij zouden moeten integreren.

De pogingen in de afgelopen decennia om onze nationale identiteit te definiëren hebben tot nu toe echter weinig opgeleverd. Allereerst blijkt het niet mee te vallen om een identiteit te omschrijven waarin alle leden van een verbeelde nationale gemeenschap, variërend van een Amsterdamse hipster tot een ouderling uit Staphorst zich kunnen vinden. Het is gemakkelijker om een paling uit een emmer snot te halen.

Het probleem met identiteiten is namelijk dat ze per definitie dynamisch zijn en in interactie en in contrast met anderen tot stand komen. Ze worden continu en afhankelijk van de omstandigheden opnieuw ingevuld, geïnterpreteerd en aangepast.

De discussie over onze identiteit richt zich in de praktijk vooral op het verleden en wordt teruggebracht tot discussies over sommige gestolde tradities als onlosmakelijk en vaststaand onderdeel van ‘onze cultuur’. Dat leidt tot verhitte en soms verkrampte discussies over bijvoorbeeld Zwarte Piet of over een mogelijk vuurwerkverbod in sommige wijken.

In tegenstelling tot wat Scheffer en anderen hoopten, hebben pogingen tot definiëring van onze nationale identiteit eerder geleid tot polarisatie en het uitsluiten van ‘nieuwe’ Nederlanders.

Dat geldt misschien wel sterker voor moslims. Gestimuleerd door Samuel Huntingtons clash of civilizations-theorie, maar zeker ook door het sterk toenemend islamitisch terrorisme, worden de westerse en islamitische beschavingen steeds scherper tegenover elkaar gesteld.

Sinds George W. Bush de aanslagen van 11 september 2001 een aanval op de westerse beschaving noemde, wordt dit frame herhaald bij iedere aanslag door moslimterroristen. Geweld van extremisten van een ander pluimage krijgt niet deze labels.

Ook de aanslagen in Parijs werden geduid als een aanval op ”onze waarden” en ”onze manier van leven”. En in de debatten die volgden ging het dan al snel over ”wij” versus ”de moslims”. In het enthousiasme om geradicaliseerde moslims buiten te sluiten, dreigen sommige deelnemers aan het debat alle moslims uit te sluiten.

En dan gaat het wringen. Moslims wonen immers niet alleen in islamitische landen, maar ze zijn ook een onderdeel gaan vormen van onze westerse beschaving. 1 op de 20 volwassen Nederlanders beschouwt zichzelf als moslim.

Het is een idee waar een groot deel van de Nederlanders moeite mee heeft. Toen in 2007 de minister van Integratie Ella Vogelaar in dagblad Trouw liet weten dat zij zich kon ”voorstellen” dat wij ”ooit” (”over een paar eeuwen”, voegde ze er aan toe) zullen zeggen dat Nederland een land is van ”joods-christelijke-islamitische traditie”, noemde Geert Wilders haar ”knettergek” en diende hij een motie van wantrouwen in.

De PVV-leider was niet de enige die twijfelde aan het verstandelijke vermogen van Vogelaar. Volgens opiniepeiler Maurice de Hond deelde destijds niet alleen de PVV-achterban, maar ook meer dan de helft van de VVD-stemmers deze mening.

Vogelaar had natuurlijk gelijk. Of Wilders en anderen het nu leuk vinden of niet: moslims zijn hier en zullen hier blijven. Ze zullen een minderheid blijven, maar wel een onlosmakelijk onderdeel van de Nederlandse samenleving blijven vormen en hun invloed op de Nederlandse cultuur gaan hebben. Dat geldt niet alleen voor moslims, maar voor alle religieuze en etnische groepen die de afgelopen decennia in Nederland zijn komen wonen.

Deze constatering zou ook van invloed moeten zijn op de wijze waarop we in Nederland onze nationale identiteit definiëren, voorzover dat nuttig is en daar behoefte aan bestaat. Laten die pogingen tot definiëring van de nationale identiteit in het vervolg meer op de toekomst en minder op het verleden zijn gericht. Laat het gaan over een samenleving die we willen hebben en niet over de samenleving die we hadden.

Daarnaast zal er meer ruimte moeten zijn voor het besef dat mensen een meervoudige, hybride identiteit hebben en zich tegelijkertijd met verschillende groepen kunnen identificeren, zelfs wanneer deze identiteiten op sommige vlakken met elkaar botsen.

Een sterk ontwikkelde nationale identiteit als bindend element, zoals die in immigratielanden als de Verenigde Staten, Canada en Australië bestaat, is alleen mogelijk wanneer dit gepaard gaat met het tegelijkertijd respecteren of op zijn minst accepteren van diversiteit.

Dat betekent ook accepteren dat onze nationale identiteit voortdurend aan verandering onderhevig is. Veel van de christelijke en in veel mindere mate joodse waarden zijn inmiddels vervangen door humanistische waarden uit de verlichting zoals de gelijkheid van man en vrouw en de acceptatie van homoseksualiteit. Die humanistische invloeden zijn de laatste decennia dominant geworden en zullen dat ook blijven. Dat neemt niet weg dat er ook sprake zal zijn van islamitische invloeden en van bijvoorbeeld hindoeïstische, boeddhistische en atheïstische invloeden.

Alleen wanneer de nationale identiteit dynamisch en ruim wordt gedefinieerd zal deze ruimte bieden voor de integratie van alle Nederlanders, waaronder ook die van Aycig en haar (klein)kinderen.

Ewoud Butter is hoofdredacteur van de nieuws- en opiniewebsite Republiek Allochtonië en mede-oprichter en redacteur van de website Polderislam, die achtergrondinformatie biedt over moslims, islamitische stromingen en de institutionalisering van de islam in Nederland. Hij deed onderzoek naar radicalisering en begeleidde diverse projecten in Noord-Holland. Volg hem op Twitter: @ewoudbutter

Islamitisch gezag in Europa is op drift

0
islamitischgezag-ThijlSunier.jpg
Foto: © Reuters

Wat hebben de aanslagen in Parijs met de islam te maken? In de commentaren die de afgelopen weken in de media verschenen worden de daders van de aanslagen erg vaak neergezet als jongeren met een geschiedenis van drugs, criminaliteit en stukgelopen carrières die helemaal niet uit gelovige milieus komen. Ze zijn gefrustreerd, ze leven in sociaal isolement en zijn volledig de weg kwijt als gevolg van economische uitsluiting, discriminatie en mislukking, maar weten bovenal weinig over de islam. Dat is te gemakkelijk geconcludeerd. Veel radicale moslims handelen wel degelijk uit religieuze overtuiging. Jihadistische leiders kun je niet zomaar van onkunde betichten, maar juist daarom is het belangrijk te weten wie naar hen luistert en waarom. Jihadi-salafisme, hoe marginaal ook, heeft een theologische onderbouwing die je niet zomaar kunt afdoen als een onjuiste interpretatie van islamitische bronnen, of een verschijnsel dat niets met de islam van doen heeft. Het is van groot belang aandacht te geven aan de discussies daarover onder moslims en aan de belangrijke rol die religieuze leiders daarin spelen. Dat gebeurt nog te weinig. Eén van de onderwerpen die nauwelijks aandacht krijgen, is de vraag hoe islamitisch gezag zich ontwikkelt en waar het op gebaseerd is. Als we inzicht willen hebben in de vraag hoe islam hier en elders in de wereld vorm krijgt dan is meer kennis over de ontwikkeling van islamitisch gezag onontbeerlijk. Gezag is de verbindende schakel tussen geloofsleer en gemeenschap.

Waarom hebben bepaalde theologen, opinieleiders en activisten een groter gehoor en meer overtuigingskracht dan anderen? Waarop is hun legitimiteit en hun recht van spreken gebaseerd? Hoe ontstaat een publiek, een aanhang? De zoektocht naar gezag is een cruciale schakel in het begrijpen van de gebeurtenissen. Gezag is echter helemaal niet zo vanzelfsprekend als vaak wordt verondersteld. Als een religieus geleerde controversiële uitspraken doet dan loopt men daar niet automatisch achteraan en de vraag is dan wie daar wel naar luistert en wie niet en waarom?

In Europa is al geruime tijd een proces aan de gang dat je ”gezag op drift” zou kunnen noemen. Tot ver in de jaren 90 leek islamitisch gezag stabiel en stevig verankerd in de typische migrantenorganisaties waarvan sommige sterke banden met landen van herkomst hebben. Islamitisch gezag was als het ware opgesloten in institutionele kaders en hing ook samen met netwerken, loyaliteiten en persoonlijke banden. Nieuwe generaties moslims voelen zich steeds minder thuis in deze op migrantenstructuren gebaseerde situatie en zijn van mening dat het religieus gezag dat daarbij hoort niet meer aansluit bij hun ervaringen. Dat traditionele gezag komt dus steeds meer onder druk te staan en wordt ter discussie gesteld door een nieuwe generatie van theologen en predikers die niet gebonden zijn aan gevestigde verenigingen en organisaties. De opkomst van moderne massamedia hebben dit proces van fragmentering versneld en gecompliceerd. In dat opzicht is het een ontwikkeling die we overal in de islamitische wereld zien gebeuren. 

De overtuigingskracht van predikers is niet alleen gebaseerd op kennis van geloofsleer en theologie, maar zeker ook op de manier waarop zij weten aan te sluiten bij de ervaringswereld van jonge moslims. Het gaat ook om de vraag hoe de boodschap verpakt wordt. Dat heeft ook iets te maken verbeelding. Het dominante beeld van de daders van de aanslagen is dat zij in hun leven zijn vastgelopen en zich dan laten mislieden, een negatieve keuze dus. Maar waarom zou het zo ongepast zijn om gewoon te stellen dat deze daders wel degelijk strijden voor een in hun ogen betere wereld en vechten voor een utopisch ideaal? Hun overtuiging moet niet uitsluitend worden afgedaan als pathologie. Dat vereist inzicht in hoe die overtuiging tot stand komt en luisteren naar wat ze te zeggen hebben. 

Maar er is nog iets belangrijkers aan de hand. Over online-imams, rondtrekkende predikers, lokale leiders en het effect van moderne media is al het nodige gezegd en geschreven, maar voornamelijk in relatie tot radicalisering. Fragmentering van gezag en de groei van onafhankelijke predikers wordt vrijwel uitsluitend beschouwd als een ongewenste ontwikkeling die radicalisering stimuleert. Daarom worden deze predikers doorgaans gewantrouwd door beleidsmakers en politici. Maar de fragmentering van en de zoektocht naar religieus gezag is oneindig veel breder dan het jihadistische segment. Tussen zogenoemde ”haat-predikers” en gevestigde traditionele imams, is een hele wereld waar van alles gebeurt, maar die helaas te vaak genegeerd wordt. Dat is zeer onverstandig en kortzichtig. Veel predikers, mannen maar ook vrouwen, kunnen juist een schakel zijn om radicalisering op inhoud tegen te gaan. Beschouw hen als bondgenoten en niet als een potentieel gevaar.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe en voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies.

Saoedi-Arabië is decadent én fundamentalistisch

0
Saoedi-Arabië-fundamentalistisch.jpg
Foto: © Reuters

Het imago van het Midden-Oosten in het Westen heeft in de afgelopen eeuwen een enorme verandering ondergaan. Tot in de 19e eeuw associeerde men de Arabische wereld nog met onmetelijke rijkdom, wulpsheid, verfijning en decadentie: met de sprookjes van 1000 en 1 nacht. Menig ‘oriëntaals’ schilderij in een Europees museum getuigt daar tot op heden van. Thans associeert men deze daarentegen met armoede, barbaarse strafpraktijken, godsdienstfanatisme en vergaande preutsheid – de halfnaakte haremdame heeft als symbool plaatsgemaakt voor de totale omhulling van de boerka.

In het huidige Saoedi-Arabië komen beide samen, en misschien is het juist Saoedi-Arabië dat – samen met de Golfstaten – door die combinatie de islam zo’n slechte naam bezorgt, omdat het Arabisch schiereiland tegelijk de heilige plaatsen van de islam herbergt en daarom als het hartland ervan geldt.

Tegelijk fundamentalisme en decadentie – van het laatste sprak de slotfoto van de jongste G-20-top in het Turkse Antalya boekdelen: temidden van 2 dozijn in sobere zwarte pakken geklede regeringsleiders vormde de Saoedische koning Salman bin Abdoel Aziz al-Saoed in zijn gouden gewaad letterlijk het stralende middelpunt. Hij had er meteen een vakantie aan vastgeknoopt, en daartoe voor zichzelf en zijn gevolg 546 hotelkamers afgehuurd. Daaraan konden zelfs de zonen van Muammar al-Kaddafi (1942-2011) en Saddam Hussein (1937-2006) – bij leven en welzijn geldend als de belichaming van de morele degeneratie van de Arabische elite bij uitstek – niet tippen.

Het ronduit schunnige karakter hiervan – waarin andere miljardair-sjeiks in de Golfstaten overigens amper voor de Saoedische koning onderdoen – realiseert men zich bovenal, als men de vluchtelingencrisis als gevolg van de burgeroorlog in Irak en Syrië beziet, die intussen Jordanië en Libanon maatschappelijk ontwricht.

Het aantal vluchtelingen dat op het stinkend rijke Arabische schiereiland wordt opgevangen daarentegen: nagenoeg nul. Men houdt er stug de boot af – mogelijk mede omdat veel Syriërs seculier en hoogopgeleid zijn en men ginds niet op hun kritische geest zit te wachten. Als er al financiële middelen voor het buitenland worden vrijgemaakt, dan is dat niet om berooide medemoslims te helpen, maar om er peperdure moskeeën te bouwen, waar een zeer radicale wahabitische geloofsleer wordt verkondigd die niet echt van die van IS verschilt.

Wel werken er op het Arabisch schiereiland veel gastarbeiders uit Bangladesh, Indonesië en de Filippijnen, die, rechteloos als slaven, tot op het bot worden uitgebuit – vrouwen in de huishouding, mannen in de industrie. De bouw van die voetbalstadions van Qatar, waarin straks ook Nederland feestelijk aan het WK wil meedoen, heeft inmiddels vanwege de mensonterende arbeidsomstandigheden al talloze buitenlandse bouwvakkers het leven gekost.

Westerse politici laten op gezette tijden hun afschuw blijken als in IS weer eens iemand publiekelijk wordt onthoofd. Dat dit in Saoedi-Arabië al decennia bijna dagelijkse praktijk is, voegt men daar liever niet aan toe. Nog afgelopen week kondigde het land een massa-onthoofding aan, meteen 50 mensen op 1 dag. Ook voor de meeste andere gruwelijke straffen die hij binnen zijn territorium heeft geïntroduceerd kon de zelfbenoemde ‘kalief’ bij Riyad in de leer. Denk aan die kritische blogger, die daar nog voor duizend stokslagen op de rol staat.

Het stond de benoeming van een Saoediër binnen de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in september allemaal niet in de weg en nog vorig jaar evenmin een akkoord tussen Riyad en Londen, waarin werd afgesproken dat de Britten Saoedische cipiers zouden gaan opleiden – pas vorige maand kwam premier David Cameron daar onder zware druk van zijn nieuwe minister van Justitie op terug.

De Saoediërs en de meest basale mensenrechten: Ben Bot zei tegen De Volkskrant op 14 november dat hij als minister eens zijn Saoedische collega daarop aansprak. Diens reactie: “Nou moet je eens goed luisteren, jullie hebben mensenwetten, onze wetten komen rechtstreeks van God – wat denk je dat hier voorrang heeft? Hou op met dat gezwets.” Dat doet het Westen in zulke gevallen, niet in de laatste plaats met het oog op de goedkope olie, meestal inderdaad. Dat de sultan van Broenei inmiddels de Saoedische shariapraktijk wil kopiëren, staat een intieme verhouding met het Nederlandse koningshuis ook nog steeds niet in de weg.

Sinds het uitbreken van de opstanden tegen de Arabische dictaturen is een nieuwe fase aangebroken. Riyad heeft geholpen die in Bahrein te onderdrukken en bombardeert inmiddels Jemen kapot, dat zal straks weer nieuwe vluchtelingenstromen genereren. Bovenal is het land de ideologische hofleverancier van IS, rijke Saoedische particulieren fungeren als geldschieters.

Dit Saoedi-Arabië is sinds jaar en dag de favoriete westerse bondgenoot in de islamitische wereld. We doen er uitvoerig zaken mee, ook Nederland vaardigt, onder enthousiaste leiding van werkgeversvoorzitter Hans de Boer, regelmatig koninklijke handelsdelegaties af. Op de jaarlijkse wapenbeurs zijn naast Britse, Franse en Amerikaanse bedrijven eveneens Nederlandse bedrijven present. Die wapens belanden dan deels in handen van IS en duiken dan weer op in bijvoorbeeld Parijs of Molenbeek.

Het VVD-Kamerlid Han ten Broeke betitelde Saoedi-Arabië recent als een ”ongemakkelijke bondgenoot”. Dat is het eufemisme van de eeuw. Als de VVD zich niet tot gratuite retoriek wil beperken, maar de strijd tegen het terrorisme  serieus neemt, dan vertelt Ten Broeke morgen De Boer dat de wapenhandel aan banden gaat en zijn kiezers dat de benzine duurder wordt. Zo niet, dan had NRC-columnist Maxim Februari 24 november gelijk: de hoogste westerse waarde die op vrijdag de dertiende werd aangevallen was niet democratie, maar hypocrisie.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus.

Weg met de term islamofobie

0
islamofobie-moslims-moslim.jpg
Foto: © AP

De volstrekt zinloze en willekeurige dood van meer dan 130 mensen bij de aanslagen in Parijs kan niemand rechtvaardigen vanuit het geloof. Als de terroristen één ding bereikt hebben dan is het wel dat het nu definitief tot de publieke opinie moet doordringen dat er een groot onderscheid is tussen ‘gewone’ moslims en zij die in naam van de islam terreur bedrijven.

Geen enkele zichzelf respecterende moslim, van liberaal tot fundamentalistisch, kan noch wil dit gedrag goed praten. Het valt te hopen dat dit besef nu meer dan ooit doordringt tot de bevolking van Europa en dat het niet alleen meer gedragen wordt door uitspraken van politici of leidslieden van moslimgemeenschappen.

De gebeurtenissen geven ook aanleiding om de term islamofobie eens nader te beschouwen. Ik heb het altijd een merkwaardige term gevonden. In het westerse en dus ook in het Nederlandse discours wordt de term islamofobie vaak verbonden aan de term antisemitisme. Maar in de term antisemitisme zit de angst en de haat bij degene die antisemitisch is. Terwijl bij de term islamofobie de angst en haat bij degene zit die de angst oproept, namelijk de moslim. Bij antisemitisme ligt de bewijslast bij de antisemiet. Bij islamofobie ligt de bewijslast bij de moslim. Dat is raar.

Een heroverweging van de term islamofobie wordt nog eens versterkt door het volgende. De overgrote meerderheid aan slachtoffers van islamitisch extremisme en terrorisme bestaat zelf uit moslims. Voorbeelden daarvan zijn er helaas te over. Een dag voor de aanslagen in Parijs werd Beiroet getroffen door een bomaanslag waarbij veel moslims het leven lieten. Moslims en niet moslims zijn allemaal slachtoffer van terreur die in naam van de islam wordt bedreven.

Ik heb evenwel niet de illusie dat een oproep tot het afschaffen van de term islamofobie veel effect zal hebben. De term is nationaal en internationaal zo ingeburgerd dat het moeilijk zal zijn een cultuuromslag te bewerkstelligen. Niettemin kan het geen kwaad om het toch te proberen. De verschrikkelijke aanleiding die de aanslagen in Parijs vormen is meer dan reden genoeg om het debat over de term aan te gaan.

Ik heb over alternatieven nagedacht. De eerste is even revolutionair als maatschappelijk heel moeilijk te realiseren. Ervan uitgaande dat joden en Arabieren beiden afstammelingen zijn van aartsvader Abraham, stel ik vast dat ze in wezen familie van elkaar zijn. Naar joden wordt verwezen als Semieten en vanwege de ‘familieband’ kunnen ook Arabieren gelabeld worden als Semieten. Antisemitisme zou, vanuit dit perspectief niet enkel slaan op jodenhaat, de klassieke betekenis, maar ook op Arabierenhaat. Nu zijn de Arabieren in overgrote meerderheid moslims, maar er zijn ook Arabische christenen en er zijn ook veel niet-Arabische moslims. Daarmee zijn dit inhoudelijke bezwaren tegen een dergelijke veralgemenisering van de term antisemitisme. Bovendien is de term vanuit het westerse perspectief zeer beladen en vereist het bredere gebruik ervan meer dan een cultuuromslag. Deze optie moet dan ook als niet realistisch van de hand gewezen worden.

Maar als we de term antisemitisme als basis nemen, kan er wel een ander alternatief gepostuleerd worden. Antisemieten zijn mensen die Semieten (lees: joden) haten, enkel en alleen omdat het joden zijn. Deze lijn van redeneren volgend zijn er ook mensen die moslims haten, enkel en alleen omdat het moslims zijn. De vergelijkbare termen die op een dergelijke moslimafkeer en -haat geplakt kunnen worden zouden dan antimoslimisme en anti-moslimiet zijn. Met de termen anti-moslimisme en anti-moslimiet halen we de fobische angel uit de discussie en leggen we de bewijslast bij degenen bij wie die moet liggen: de eertijds islamofoben en nu anti-moslimieten.

Het valt te hopen dat er ook elders in de wereld een nieuw bewustzijn ontstaat over een nieuwe naamgeving van moslimhaat. Het zal de discussie zeer ten goede komen en de moslims, hoe paradoxaal ook, uiteindelijk ook.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Moslimbashen als verdienmodel

0
Muslims-synagogue.jpg
Foto: © AP

Angst verkoopt. De beveiligingsindustrie vaart er wel bij. Hoe banger het volk, hoe meer men bereid is uit te geven aan veiligheidsmaatregelen. Verzekeringsmaatschappijen leven ook van angst. Geen volk ter wereld, is zo goed verzekerd als de Nederlanders. We geven kapitalen uit aan het vele onheil dat ons eventueel zou kunnen overkomen.

We laten ons graag bang maken en dat weten media en politici ook. Positieve of genuanceerde verhalen verkopen niet. Naar een acht uur journaal met alleen maar positief nieuws zou haast niemand meer kijken. Berichten die de burgers angst aanjagen, krijgen een prominentere plaats in het nieuws dan in het verleden. Haalden berichten over relatief kleine criminaliteit vroeger alleen het regionale nieuws en soms De Telegraaf, tegenwoordig is het al snel landelijk nieuws. We horen hierdoor tegenwoordig veel meer over criminaliteit zonder dat er feitelijk sprake is van een toename van criminaliteit. In werkelijkheid neemt de criminaliteit al zeven jaar af.

Media versimpelen graag. De moordende concurrentie dwingt ze berichten snel te brengen. Voor het checken van feiten is niet veel tijd. Bij een genuanceerd verhaal zappen de kijkers immers al snel naar een andere zender en bij lange artikelen haken veel lezers af.

Moderne politici begrijpen dat en praten steeds meer in soundbytes. Iedere politieke boodschap is verworden tot een frame van maximaal 140 tekens. Politici zijn steeds vaker in doorlopende staat van woede, ontzetting en verbazing. De media zijn immers gevoeliger voor emoties dan voor argumenten.

Het is voor politici beter grof en direct te zijn; dat suggereert immers eerder daadkracht dan de woordenbrij van de elite. De moderne politicus benoemt ook liever problemen dan oplossingen en zet ‘goed’ en ‘kwaad’ duidelijk tegenover elkaar: ‘wij’ [gewone mensen] tegen ‘de elite’, ‘Nederlanders’ versus ‘niet-Nederlanders’, ‘rechts’ versus ‘links’, ‘autochtoon’ versus ‘allochtoon’, ‘joods-christelijk’ versus ‘moslims’, etc.

Het is vijf voor twaalf

En ten slotte: alles gaat naar de hel, de verdoemenis en de bliksem als er niet snel wat verandert. Het is vijf voor twaalf, tijd om angst te zaaien.

Een bijzonder geliefd onderwerp om de mensen bang voor te maken, is de islam of moslims. Angst voor de islam scoort. Het is misschien niet erg origineel, maar het blijkt wel bijzonder effectief. Angst voor de islam levert hogere verkoopcijfers, meer hits en meer kiezers op.

En, ja, natuurlijk, er zijn intolerante en extremistische moslims die de angst voor de islam bijzonder effectief voeden: zo vinden wereldwijd verreweg de meeste aanslagen uit naam van de islam plaats. In Europa en de Verenigde Staten, is dat overigens niet het geval. In de VS en Europa zijn moslims sinds 2001 verantwoordelijk voor slechts een fractie van het aantal aanslagen, de meeste aanslagen worden gepleegd door extreem-rechts, extreem-links, nationalisten of seperatisten. Zulke nuanceringen lees en hoor je zelden. Liever wordt de angst voor de islam verder aangejaagd.

Tips

Om Nederlanders bang te maken voor de islam, worden door media en politici vaak bepaalde regels gehanteerd. Het gaat om ongeschreven regels.

Maar, stel dat die regels, voor een beginnend redacteur of politicus wel zouden zijn opgeschreven, dan zouden ze er ongeveer zo uit kunnen zien:

  • Schets een beeld van een snelle toename van het aantal moslims. Spreek alleen over immigratie van moslims en laat de emigratie achterwege. Voor Turkse Nederlanders geldt bijvoorbeeld al een aantal jaren dat er vanuit Nederland meer mensen naar Turkije migreren dan vice versa. Dat is niet handig te verleden wanneer u wilt waarschuwen voor ‘islamisering’.

  • De aanwezigheid van moslims, is overigens volstrekt irrelevant om angst voor ze te creëren. In Duitsland begon de anti-islam-beweging PEGIDA bijvoorbeeld in Dresden, waar slechts 0,4 procent van de bevolking moslim is.

  • Moslims zijn overigens per definitie daders en nooit slachtoffers; op z’n hoogst slachtoffers van de islamitische ‘ideologie’. Let daarbij ook op wanneer u over ‘islamitisch terrorisme’ spreekt: vermelden vooral niet dat het merendeel van de slachtoffers ook moslim is. Dat past niet in het frame van een clash of civilizations.

  • Kruip zelf in een slachtofferrol. Uw vrijheid wordt bedreigd door de moslims. Dat ze een kleine minderheid met weinig politieke macht vormen, is niet relevant. Verwijt tegelijkertijd moslims dat juist zij in een slachtofferrol kruipen.

  • Wees alert en maak van ieder lokaal incident een zaak van landelijke proportie: een Sint zonder kruis, een hal zonder kerstboom, een stiltecentrum of een mallotige advocaat zonder respect voor de rechter. Het zijn allemaal uiterst serieuze bedreigingen voor de rechtsstaat die om aparte wetgeving vragen.

  • Verwijs altijd naar de islamitische wereld als een groot, machtig monolithisch blok en ontken dat de islam vanaf haar oprichting uiteengevallen is in vele elkaar bekampende stromingen en vormen van volksislam. Toon u ook onwetend over het gegeven dat het zelfs de moslims in Nederland nog nooit gelukt is om gezamenlijk één islamitisch overlegorgaan of islamitische omroep te vormen.

  • Hanteer dezelfde stelling als de salafisten, namelijk dat er maar één interpretatie van de islam mogelijk is en iedere moslim uiteindelijk een fundamentalist is.

  • Toon u een ware theoloog en strooi kwistig met citaten uit de Koran, uiteraard alleen wanneer ze uw betoog ondersteunen.

  • Associeer moslims met geweld. Hanteer daarbij de volgende overzichtelijke vergelijking: ‘allochtoon = moslim = extremist’.

  • Spreek niet negatief over ‘moslims’, maar wel over hun ‘ideologie’, de islam. Dat uit juridische overwegingen.

  • Ontmenselijk burgers waar u het niet zo op heeft. Gebruik daarom beeldspraak als ‘straatterroristen’, ‘rifratten’ en ‘geitenneukers’.

  • Ga geen publieke discussie of debat aan, zeker niet met moslims. Voordat u het weet krijgen ze namelijk menselijke trekjes en voldoen ze niet aan het angstbeeld dat u van hen heeft geschetst.

  • De mening van een moslim deugt niet tot het tegendeel is bewezen. Het begrip taqqiya is het ultieme middel om iedere uitspraak van een moslim verdacht te maken. Iemand te beschuldigen aan taqqiya te doen, is een effectieve methode om iemands mening bij voorbaat verdacht te verklaren en het geeft de verdachtmaking ook nog enig theologisch gewicht.

  • Tot slot: een moslim kan nooit één van ons worden. We blijven hem of haar daarom tot in generaties ‘allochtoon’ noemen en trekken de integriteit van schijnbaar geïntegreerde moslims in twijfel door ze het label ‘wolf in schaapskleren’ te geven.

Ewoud Butter is hoofdredacteur van de nieuws- en opiniewebsite Republiek Allochtonië en mede-oprichter en redacteur van de website Polderislam, die achtergrondinformatie biedt over moslims, islamitische stromingen en de institutionalisering van de islam in Nederland. Hij deed onderzoek naar radicalisering en begeleidde diverse projecten in Noord-Holland. Volg hem op Twitter: @ewoudbutter

Abbas verliest steun Palestijnen

0
Palestina-etnische-zuivering.jpg
Foto: © AP

Wanhopige mensen doen wanhopige dingen. En tot de mensen die het meest reden hebben om wanhopig te zijn, behoren de Palestijnen. Inmiddels al bijna een halve eeuw wordt ook het laatste kwart van het oorspronkelijke mandaatgebied Palestina, dat hen na de oprichting van de staat Israël in 1948 nog als territorium gelaten was, illegaal door Israël bezet.

Over geen enkele andere zaak zijn vermoedelijk zoveel resoluties van de Verenigde Naties geweest, alleen hebben die, als gevolg van een veto van de Verenigde Staten, nooit enige consequentie, waardoor Israël in de praktijk een vrijbrief heeft gekregen om in de door haar bezette gebieden te doen wat haar goeddunkt. Voor Europa, dat zich laat gijzelen door haar schuldgevoel over de Holocaust, geldt nog steeds sterk hetzelfde.

Bezetting is overigens een eufemisme, voor wat in de praktijk plaatsvindt. Er is, in de vorm van de sinds 1967 vrijwel een ononderbroken nederzettingenpolitiek, sprake van een – vaak met godsdienstige argumenten gelegitimeerde – steeds verder voortschrijdende Israëlische kolonisatie van het Palestijnse territorium. Het is een vorm van sluipende landroof, waarbij de Palestijnen een normaal bestaan onmogelijk wordt gemaakt. Hele generaties groeien op in een in situatie waarin geen uitzicht is op verbetering.

Met soms oogluikend toestaan, soms openlijke instemming van de Israëlische regering worden zij door de kolonisten van de beste grond verdreven en met een aan de Zuid-Afrikaanse Apartheid herinnerend pasjessysteem in getto’s opgesloten. Elders worden zij uit nederzettingen waar zij al generaties wonen weggetreiterd, zodat steeds grotere delen van de westelijke Jordaanoever inmiddels ‘Palestijnenvrij’ zijn. Sommige Israëlische ministers hebben er de afgelopen jaren niet omheen gedraaid dat dit het plan is voor het hele Heilige Land. In het geval van andere staten zou het Westen dan niet schromen van etnische zuivering te spreken. In dit geval durft men dat niet.

De Palestijnen zijn in eigen land tot tweederangs mensen gedegradeerd, en worden door de militaire Israëlische autoriteiten gekoeioneerd. Daarbij is de Palestijnse ‘regering’ van Abbas – los van haar eigen corruptie en incompetentie – in de ogen van de Palestijnse bevolking in de positie van een collaborateurregime terecht is gekomen, omdat zij de facto als verlengstuk van de Israëlische autoriteiten fungeert. Niet voor niets zijn er, mede onder druk van het Westen (dat een overwinning van het veel strijdbaarder Hamas vreest), al jaren geen verkiezingen gehouden om democratisch te testen hoeveel gezag Abbas nog echt bezit.

Ongeacht wat zijzelf doen, verslechtert de positie van de Palestijnen verder. Komen zij weer eens stenengooiend in opstand, dan heeft Israël een excuus om hun ’terrorisme’ met eigen staatsterreur in de vorm van willekeurige detentie en de collectieve bestraffing door vernietiging van de huizen van de familie van de daders te beantwoorden. Ook worden dan als extra straf weer een paar Israëlische nederzettingen uitgebreid. Houden de Palestijnen zich een tijd rustig, dan leidt dat niet tot enige toeschietelijkheid; ook dan worden de nederzettingen uitgebreid. Kortom: wat de Palestijnen ook doen, die volgende nederzetting komt er altijd.

Tegen die achtergrond grijpen Palestijnse jongeren nu in wanhoop naar een volgende vorm van geweld om de aandacht van de wereld te vestigen op het structurele onrecht dat hen door Israël wordt aangedaan: door volkomen willekeurige gewone onschuldige Israëlische burgers op straat neer te steken. Tot verontwaardiging van het Westen weigert Abbas zich daarvan te distantiëren. Die verontwaardiging is begrijpelijk, maar Abbas’ weigering is dat ook – en als het Westen nog serieus een oplossing wil, zou zij voor de reden van Abbas’ weigering meer oog moeten hebben.

Abbas was jarenlang het gematigde troetelkind van het Westen, die door onderhandelingen voor zijn volk zou bereiken, wat zijn voorganger Arafat (1929-2004) met geweld niet was gelukt. Alleen: hij heeft, door de weigering van het Westen om substantiële druk op Netanyahu en diens voorgangers uit te oefenen, niets bereikt. Door al zijn gematigdheid, in combinatie met zijn bereidheid om in Israëls opdracht met geweld de opstandigheid onder zijn eigen Palestijnen te onderdrukken, heeft hij elke legitimatie onder zijn eigen volk verloren.

Doordat Abbas in ruil voor zijn gematigde opstelling al die jaren niets substantieels heeft teruggekregen, kan hij veel Palestijnen niet meer van het nut van onderhandelingen overtuigen; de Israëlische landroof – de kernoorzaak van het conflict – gaat immers nog steeds gestaag door, of Abbas nu praat of schiet. In hun ogen is hij zo een ‘nuttige idioot’ van Amerika, Europa en Israël geworden.

Om niet zijn laatste restje gezag in eigen kring te verliezen, moet hij dus toch enige afstand tot westerse directieven zien te houden, en dus niet op hun bevel de messentrekkerij scherp veroordelen. Verkiezingen zouden anders in de huidige situatie zeker zijn einde betekenen, en zonder twijfel een veel radicalere Palestijn aan de macht brengen. Dat is ook wat het Westen zal moeten beseffen, als men nu een scherpe veroordeling door Abbas van het Palestijnse jeugdgeweld verlangt zonder hem argumenten aan te reiken waarmee hij zijn eigen volk overtuigen kan: wil men dat?

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus.

Oorlog tegen IS: welke oorlog, wiens oorlog?

0
oorlog-Parijs-ThijlSunier.jpg
Foto: © AP

Daags na de aanslagen in Parijs verklaarde de Franse president Hollande de oorlog aan IS. In Nederland zei ook premier Rutte dat we nu in oorlog zijn. Maar, ”we zijn niet in oorlog met een geloof of de islam”, voegde hij daaraan toe. Wat mij verbijstert aan die oorlogsverklaringen is dat ze suggereren dat we pas nu in een conflict gerommeld zijn waar we part noch deel aan hebben. Verbijsterend en vooral cynisch. Taliban, al-Qaeda en IS zijn monsters die het Westen en Rusland mede gecreëerd hebben in een al decennia durende strijd om macht, invloed en natuurlijke hulpbronnen. Die oorlog is al lang bezig ten koste van vele duizenden onschuldige slachtoffers hoofdzakelijk in de regio zelf en het Westen neemt daar al lang aan deel.

Welke oorlog? Wiens oorlog?

Op het nieuws: beelden van oorlog in Brussel en Parijs waar de jacht op de daders van de aanslagen is geopend. Natuurlijk, die moeten gepakt en berecht worden, maar hoe zit het met die andere oorlog die maar niet op gang komt? De oorlog tegen de armoede en de ontluistering, zoals in de Parijse banlieus die volkomen aan hun lot zijn overgelaten en waar alle hulpprogramma’s door deze en de vorige Franse regering zijn wegbezuinigd. Hetzelfde geldt voor het Brusselse Molenbeek, waar in de afgelopen 20 jaar het weefsel van de samenleving is aangetast door neoliberale bezuinigingsdrift. Wijken en voorsteden waar een sociale muur omheen is gezet, uit de samenleving weggesneden als ”broeinesten”, ”sharia-driehoeken”, of hoe we die ook noemen.

In Nederland is het gelukkig anders, wordt dan gezegd. Dat is maar ten dele het geval. Gelukkig wordt hier nog wel gepraat en wordt gebruik gemaakt van bestaande informele netwerken, en worden signalen uit de buurt soms serieus genomen, maar anderzijds horen we buurtwerkers klagen dat veel specifiek beleid wordt wegbezuinigd omdat het teveel ”multicultureel pamperen” is. Ook de overduidelijke aanwijzingen van discriminatie van moslims op de arbeidsmarkt wordt onvoldoende serieus genomen.

Welke oorlog? Wiens oorlog?

Terwijl er althans in woord wordt benadrukt dat we niet in oorlog zijn met een geloof, is de praktijk dat Wilders nog harder schreeuwt dat terreur en islam hetzelfde zijn en dat kennelijk steeds meer mensen het met hem eens zijn. Maar zelfs als we de islamofobe uitspraken van Wilders en zijn aanhang negeren, dan blijft staan dat er sprake is van een groeiend wantrouwen tegenover moslims in onze samenleving. Dat is precies wat IS nodig heeft. Wat IS met deze aanslagen probeert te bereiken, is een wig drijven tussen moslims en niet-moslims in Europa. Terwijl met de mond beleden wordt dat we dat niet laten gebeuren, is de praktijk dat dat groeiende wantrouwen en islamofobie niet radicaal worden bestreden, maar juist aangewakkerd. Niet alleen opzettelijk door islamofobe extremisten, maar ook door zogenoemde goedwillende burgers. Moslims zijn al lang een onderdeel van deze samenleving. Dat is een keihard feit, maar kennelijk is het moeilijk om dat echt tussen de oren te krijgen van die goedwillende burgers.

Eén van de subtiele manieren waarop dat in talkshows en discussieprogramma’s gebeurt, is keer op keer bij ieder volgend drama de vraag ”waarom horen we zo weinig van moslims” te stellen. In plaats van de keuzes en opvattingen van vrijwel alle moslims tegen IS-terreur als vanzelfsprekend aan te nemen en hen als bondgenoten te zien in de strijd tegen dit kwaad, worden zij toch weer eerst even op het matje geroepen. Moslims wordt bij voorbaat het recht ontnomen om niets te zeggen over zo iets als deze aanslagen met als argument dat ze dan wel ”heimelijk zullen sympathiseren” met IS. Mij wordt als niet-moslim die vraag nooit gesteld, maar moslims moeten eerst weer iets bewijzen voordat zij mogen meepraten of juist zwijgen en zelfs dan blijft het wantrouwen. Ik onderschrijf de stelling van imam El Forkani dat dit het uitgelezen moment is voor moslims om te laten zien hoe hun religie zich ontwikkelt en welke discussies daarover onder moslims gevoerd worden, maar het moet een vrije keuze blijven of je daar wel of niet aan deelneemt. Die keuze mag niets te maken hebben met de vraag of je moslim bent of niet. Ik heb als niet-moslim die keuze wel, dus moet dat ook voor moslims gelden.

Welke oorlog? Wiens oorlog?

Als je zoveel mogelijk mensen, moslims en niet-moslims, bij dat radicale midden van burgemeester Van Aartsen van Den Haag wil krijgen, en als je wil dat het IS niet zal lukken een wig in de samenleving te drijven, dan moet wantrouwen en dubbele maatstaf tegenover moslims ook radicaal worden bestreden en moeten de islamofobe ‘profeten’ en andere haatzaaiers de pas worden afgesneden. Pas dan kan de echte oorlog tegen IS succesvol zijn.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe en voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies.

Neutraliteit en de dubbele standaard

0
Gülen-beweging-Nederland-.jpg
Foto: © Ender Özçat?

Vorige week organiseerde de redactie van het wetenschappelijke tijdschrift Religie, Recht en Beleid een studiedag getiteld “Geloof in de seculiere samenleving: welk geloof, wiens samenleving?” Er werden twee onderwerpen besproken, de maatschappelijke rol van religieuze organisaties in een tijd dat de staat zich steeds verder terugtrekt, en religie en maatschappelijke (on)veiligheid. Er waren ambtenaren van diverse ministeries, mensen uit het religieuze middenveld, en wetenschappers. Bij elk van de twee blokken werd de aftrap gedaan door een beleidsmaker van een ministerie, waarna het middenveld en de wetenschap daarop konden reageren.

Ik beperk me hier even tot het eerste discussierondje waarin de door de overheid bejubelde participatiesamenleving centraal stond, een samenleving waarin de staat zich terugtrekt als uitvoerder en een grotere rol is voorzien voor het maatschappelijk middenveld, de persoonlijke netwerken van burgers, en van het particuliere initiatief. De discussie spitste zich toe op de vraag of de zich steeds verder terugtrekkende staat niet gewoon het resultaat is van de neoliberale agenda van de overheid en niet alleen te maken heeft met de economische crisis. Maar de discussie ging ook over de zogenoemde neutraliteit van de staat en de koudwatervrees als het gaat om de inbreng van religieuze organisaties in het maatschappelijke domein. We kunnen de laatste jaren een opmerkelijke tegenstelling waarnemen. Aan de ene kant trekt de staat zich dus terug als het gaat om de verdeling van welzijn, maar anderzijds bemoeit ze zich steeds actiever met de inhoud van cultuur en religie. Niets neutraliteit dus. Een vertegenwoordiger van de overheid op de studiedag liet weten dat actief burgerschap vanuit religieuze motieven prima is “als er maar niet geëvangeliseerd wordt”. Ik weet niet wat hij daarmee bedoelde, waarschijnlijk met een tas folders aan de deur aanbellen, maar je naasten helpen lijkt me een prachtige en belangrijke vorm van evangelisatie.

In het geval van islamitische organisaties en bewegingen wordt zoals we kunnen waarnemen het taalgebruik grimmiger en overheerst wantrouwen. Je kunt het vaak niet keihard bewijzen, maar er wordt onder het mom van veiligheid en integratie met twee maten gemeten. Dan is het poldermodel, de neutraliteit en het met de mond beleden gelijkheidsbeginsel niet meer vanzelfsprekend, maar onder voorbehoud. Dan moeten sommige partijen aan de denkbeeldige onderhandelingstafel eerst bewijzen dat ze veiligheid en integratie dienen. Dan zijn eigen netwerken en organisaties niet het cement van de participatiesamenleving, maar een aanwijzing van een groeiende “parallelle samenleving”. Dan gaat het “surveillanceregime”, zoals Martijn de Koning dat noemt, de boventoon voeren.

We zagen onlangs weer een staaltje van wantrouwen en vooral de dubbele standaard naar aanleiding van de instelling van een lectoraat Cross-Cultureel Ondernemerschap aan de Hogeschool Inholland. Deze lectorale leerstoel kwam tot stand in samenwerking met HOG?AF, een ondernemersvereniging die banden zou hebben met de Gülen-beweging. Het ANP stuurde een bericht de wereld in naar aanleiding van een vraag van SP-Tweede Kamerlid Sadet Karabulut, die sinds haar aantreden in de Kamer elke betrokkenheid van islamitische organisaties en bewegingen aan de samenleving te vuur en te zwaard bestrijdt. Verschillende kranten namen het bericht over, inclusief de toon van wantrouwen en alarmisme. Het argument dat naar voren kwam was dat onderwijsinstellingen neutraal moeten zijn en niet in zee mogen gaan met particuliere partners, zeker niet als het gaat om “diepreligieuze” organisaties met een “geheime agenda”.

Ik wil hier niet ingaan op de vraag of de beschuldigingen waar zijn. Betrokkenen zijn daar zelf voldoende toe in staat. Het gaat mij erom dit potsierlijke en bizarre voorbeeld van een dubbele standaard aan de kaak te stellen. Hoezo zijn onderwijsinstellingen opeens neutraal? Alle universiteiten en hogescholen in Nederland hebben innige banden met maatschappelijke partners (religieus, etnisch of anderszins), met het bedrijfsleven en met belangengroepen en lobbynetwerken. Dat is vaak de enige manier om de karige inkomsten van de overheid aan te vullen. Overal worden leerstoelen die betaald zijn door particuliere partners ingesteld. En de overheid juicht dat toe. Maar kennelijk als het gaat om eventuele indirecte banden met een islamitische beweging, dan geldt het neutraliteitsbeginsel en staan we pal tegen inmenging.

Maar er speelt nog iets anders en dat is het schokkende gebrek aan gedegen kennis over religie en hoe religieuze organisaties, inclusief islamitische, te werk gaan. In Nederland is het idee dat religie als maatschappelijke kracht heeft afgedaan nog verbijsterend wijdverbreid. De bereidheid om daar met een iets meer genuanceerde en open blik naar te kijken is bijzonder klein. Het gevolg is dat er volstrekt achterhaalde denkbeelden over de plaats van religie in onze samenleving steeds opnieuw worden geventileerd. In een op 2 november in de NRC gepubliceerd stuk houden een groep jonge religieonderzoekers een pleidooi voor een serieuzere bestudering van religie. Lees het stuk zelf. Het is meer dan ooit noodzakelijk.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe en voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies.

Ik ben om

0
vluchteling-Maurice-Crul.jpg
Foto: © Reuters

Mijn vrouw en ik hebben al jaren en debat over open grenzen. Mijn vrouw is voor en ik vind het wel een mooi idealistisch idee, maar ik denk dat het in de praktijk niet kan. We slaan elkaar niet de hersens in en sturen elkaar ook geen kogelbrieven. Mijn vrouw wint uiteindelijk altijd toch wel een beetje omdat zij van onze gezamenlijk en/of rekening allerlei initiatieven steunt voor uitgeprocedeerde mensen en bootvluchtelinginitiatieven. Altijd goed getimed, vlak voordat we lekker uit gaan eten, vertelt zij mij dan waar ons geld naar toe is gegaan. ”Dat is mooi”, antwoord ik dan met lach.

Een week geleden vertelt mijn vrouw mij tussen neus en lippen door dat zij die avond naar het centraal station gaat om vluchtelingen welkom te heten en hen te helpen op de doorreis naar Ter Apel. Ik zeg laconiek dat ik naar de sportschool ga en vraag haar wanneer ze weer terug zal zijn in verband met onze dochter. Zij zegt: ”Rond twaalf uur of half één.” Ik ben druk dus ik het registreer het maar half, maar later denk ik, half een nachts op het centraal station in Amsterdam is dat wel een goed idee?  Half uit bezorgdheid en half omdat ik toch ook wel nieuwsgierig ben geef ik aan dat ik wel mee zal gaan. Mijn vrouw zegt meteen: ”Ik ga natuurlijk ook veel liever met jou samen!”

Onderweg naar het station maak ik nog wat cynische grappen als opwarmer voor de avond. Ik ben niet zo van het hulpverlenen. Deels omdat ik mij daarin altijd ongemakkelijk voel, maar ook omdat ik vind dat je daardoor snel iemands waardigheid afpakt. Op het station staat een groep vrijwilligers al te wachten voor de late avond ploeg. Allemaal jonge mensen. Wij zijn ruim twintig jaar ouder. Het is een bonte verzameling vrijwilligers. Het initiatief wordt getrokken door een groepje jonge Marokkaans-Nederlandse jongeren, maar er is ook een Argentijns stel, een jong hip Indisch-Nederlands stel, twee jonge Ieren, en aantal vluchtelingen die al langer in Nederland zijn uit Syrië, Somalië, Irak en Eritrea. De sfeer is heel losjes, maar ook serieus. Wij hebben geen idee wat ons te wachten staat. Het wordt een emotionele roller coaster.

Onze eerste trein is die uit Basel. Het is één van de mooiste treinen die stopt op CS. We verdelen ons over de vier uitgangen van het perron met bij iedere groep een Arabisch-spreker. Mijn vrouw spreekt zeven talen. Ik vind ook wel dat je dat moet kunnen als je voor open grenzen bent. Ik zelf ben een analfabeet op het gebied van talen. De enige vreemde taal die er redelijk vloeiend uitkomt is Engels. In ”ons deel” van de trein lijken geen vluchtelingen te zitten. Ik zie echter helemaal aan het eind van het perron een groepje mensen bij elkaar staan in het donker. Ik zeg tegen mijn vrouw dat ik wel even ga kijken. In mijn oranje t-shirt met de tekst welcome refugees, we are here to help you, met een vergelijkbare tekst in het Arabisch daaronder, stap ik op het groepje af. Als ik hen beter kan zien weet ik dat dit inderdaad een groepje vluchtelingen is. Ik krijg het een beetje benauwd, maar denk: ik kan nu niet weer terug lopen. Ik stap op hen af en met een wat schriele stem zeg ik ”hallo” en vraag in het Engels of ze hulp nodig hebben. Er wordt schichtig gekeken en de jonge vrouw met een baby’tje in haar handen maakt naar mijn idee een verlegen gebaar dat ze geen hulp nodig hebben. De twee mannen en een oma zien er leeg en uitgeput uit. Communicatie is verder niet mogelijk en ik zeg: I will get my wife, she speaks some Arabic.

Ik keer met mijn vrouw terug en zij gaat meteen op de vrouw met het baby’tje af en legt haar hand op haar arm als zij tegen haar begint te praten. Ik sta er als een Hollandse zoutzak bij en vraag met handgebaren of ik bagage kan sjouwen. Dat wordt beleefd afgeslagen. Maar de groep zet zich nu wel in beweging. We lopen samen met hen naar de hal waar eten en drinken en dekens op hen wachten. Mijn vrouw zegt dat zij wel een heel ander soort Arabisch praten dan Marokkaans-Arabisch. Maar die paar woorden die zij blijkbaar wel verstonden hadden gelukkig vertrouwen gewekt. Na wat thee en soep mogen we de vier weken oude baby bekijken en vertelt de vrouw dat ze al vijf nachten niet hebben geslapen en in Slovenië vijftien uur door de modder hebben gelopen. We brengen ze later naar de nachtopvang. Als we aan het eind van de lange avond de hulpgoederen van het station naar de opvang brengen staat één van de mannen uit deze familie er op om te helpen de spullen naar de opslag container te dragen. I help, zegt hij en wijst naar mijn oranje t-shirt. Ik ben om.

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.