‘Moedig van je hoor, die watermeloen’, zei iemand onlangs. Heel even dacht ik dat ze een grapje maakte. Maar nee, ze bleek bloedserieus. Mijn broche, met de hand gehaakt door vrouwen in Hebron, die ik draag uit solidariteit met de inmiddels ruim 40.000 onschuldige slachtoffers in Gaza, was voor haar een moedige daad van verzet. Ik zelf zie het dragen van die watermeloen eerder als daad van ultieme machteloosheid.
Hij maakt nogal wat los, die broche. Soms werpen mensen mij in het voorbijgaan boze blikken toe, met een schuin oog op mijn revers. Maar veel vaker nog is die broche een begin van een bijzonder gesprek. Met een conducteur in de trein, een dame bij de garderobe in een museum, of zomaar een onbekende op straat.
Die gesprekken hebben één ding gemeen: ze gaan over hoe belangrijk het is om te blijven spreken over het onrecht dat zich schijnbaar straffeloos voltrekt in Gaza, de bezette gebieden en inmiddels ook in Libanon. En over hoe pijnlijk stil het blijft in Den Haag, zelfs nadat beide in die Stad van Vrede en Recht gevestigde internationale hoven zich luid en duidelijk hebben uitgesproken.
Dus dat ik werd aangesproken door een wildvreemde over het dragen van een broche, kwam niet meer als een verrassing. Wel dat ze het moedig vond. Dat had ik nog niet eerder gehoord. Ik voelde me er zelfs wat opgelaten over. Teveel eer, voor zo iets kleins. Want bij moed denk ik toch echt aan heel andere dingen.
Al in 1967 deed de Israëlische regering de Palestijnse vlag in de ban
Ik denk dan aan staatssecretaris Achahbar die deze maand het voltallige kabinet-Schoof, inclusief haar eigen partijgenoten, een lesje integriteit gaf. Aan de gastlessen van collega-columnist Lody en zijn bondgenoot Said, die zich niet uit elkaar laten spelen en zich onvermoeibaar blijven inzetten voor verbinding. Aan de kleine Renad, die met haar geïmproviseerde kookvideo’s uit Gaza (‘deze week geen eieren te krijgen, dus we doen het zonder’) mensen wereldwijd weet te raken. Of aan de Oekraïense museumdirecteur die mij vertelde over hoe hij met gevaar voor eigen leven tussen de bombardementen door zijn collectie in veiligheid bracht, zodat het kostbare erfgoed dat hem was toevertrouwd, bewaard zou blijven voor toekomstige generaties.
Moed, dat is tegen de stroom in zwemmen voor het Grotere Goed. Zonder zwemvest, met windkracht elf. Moed, dat is je nek uitsteken, zelfs als je veel te verliezen hebt. Zoals de jonge ambtenaar die ik sprak bij de wekelijkse sit-in voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ze werkte er pas een paar weken. Een mondkapje en een capuchon droeg ze, want ze vond het toch wel spannend. Wat zou haar leidinggevende ervan vinden dat ze daar zat? Maar ze zat er wel, tussen vele andere moedige collega’s, die al een jaar lang elke donderdag hun lunchpauze opofferen om vreedzaam te demonstreren voor een staakt-het-vuren. ‘Ik ben trots op jullie!’ riep een voorbijgangster aan het eind van het half uur stilte. Ik zag dat het de demonstranten goed deed.
Dat soort uitingen van openlijke solidariteit is niet alleen hartverwarmend, maar ook broodnodig in deze tijden waarin zelfs een watermeloen voor sommigen al gevaarlijk is. Dat laatste is overigens niets nieuws.
Al in 1967 deed de Israëlische regering de Palestijnse vlag in de ban. Tot begin jaren negentig, toen de Oslo-akkoorden werden gesloten, bleef het tonen van de Palestijnse vlag verboden. De Palestijnse kunstenaar Sliman Mansour vertelde dat een Israëlische militair hem in de jaren tachtig zelfs verbood de kleuren van de vlag te gebruiken – rood, groen en zwart waren uit den boze. ‘Zelfs als je een watermeloen schildert, zullen we hem in beslag nemen.’
Hij deed het toch. Kijk, dát noem ik pas moedig.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!