11.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 748

Eén centraal islamitisch leergezag, wenselijk of niet?

0
islam.jpg
Foto: © Reuters

Regelmatig wordt in commentaren verzucht dat het zo betreurenswaardig is dat de islam geen centraal leergezag kent als de katholieke kerk. Er is geen instantie die voor alle moslims geldende uitspraken doet over heikele kwesties als de interpretatie van de jihad, de rechten van vrouwen en die van homoseksuelen. Resultaat van dit gebrek is dat er een wildgroei aan interpretaties is van wat de ware islam is en dat de diverse islamitische stromingen elkaar verketteren met het verwijt dat de islam van de ander niet de ware islam is. Dit resulteert op zijn beurt weer in het vermeend ontlopen van verantwoordelijkheden. Hoe vaak horen we moslims namelijk niet zeggen dat de islam van die ander niet de ware islam is en daarom niet representatief voor de islam is. Die andere islam kan heel gewelddadig zijn, zoals die van IS, maar ook heel progressief zoals imams die openlijk homoseksueel zijn en homoseksuele islamitische koppels trouwen in hun moskeeën.

De roep vanuit het Westen is om duidelijkheid. Hier even geen 50 tinten grijs. Er wordt van moslims een helder zwart-wit beeld geëist. Het geen vat kunnen krijgen op ideologische tegenstanders die telkens weer van kleur wisselen, maakt het debat voor de westerse mens bijna onmogelijk. Het moge duidelijk zijn dat de wens van het Westen nooit gerealiseerd zal worden. Er zal nog heel veel water door de Nijl, Eufraat en Tigris stromen eer de moslims in de wereld zich verenigd hebben in een representatief lichaam, vergelijkbaar met dat van de katholieke kerk.

Maar laten we nu eens veronderstellen dat er wel een dergelijke autoriteit zou ontstaan. Dan zou het westen een gesprekspartner hebben waar het wat aan heeft. Maar er zijn beren op de weg. Want wat zou de geografische locatie van een dergelijk lichaam zijn? Herbergen moslims hun ‘paus’ in Caïro, in ?stanbul of in Riyad? En gesteld dat ze het eens worden over de locatie, wat te denken van politieke beïnvloeding? De scheiding tussen kerk en staat is zeker niet usance in de meeste islamitische landen. Sterker nog, de staat bemoeit zich intensief met religieuze autoriteiten. Een treffend voorbeeld is de Egyptische president Sisi die de sjeiks van de al-Azhar Universiteit verordonneerd heeft IS scherp te veroordelen, wat te begrijpen valt, maar ook om voor te stellen dat de islam hervormd zou moeten worden. Dat zou te vergelijken zijn met de president van Italië die de paus vertelt dat het hoog tijd wordt de leer van het katholicisme aan te passen aan zijn wensen. Islamitische gezagsdragers worden in islamitische landen sterk beïnvloed door de politiek en zijn daarom niet neutraal. Zou er dus een religieuze opperautoriteit komen in de islamitische wereld dan dient deze volledig onafhankelijk te zijn. Een bijna onmogelijke opgave.

Dan is er nog de vraag naar de ideologische plaatsbepaling van een dergelijk islamitisch pausschap. Zal het fundamentalistisch zijn? Zal het verlicht zijn? Zal het een mixvorm zijn? Ik denk dat het westen niet erg blij zal zijn met een algemeen erkend fundamentalistisch centraal orgaan. En het zou zo maar kunnen dat veel gewone moslims weinig zien in een verlichte vorm van islamitische autoriteit. De richtingenstrijd die nu gaande is zal zich voortzetten achter de bastions van het islamitische centrum van de wereld to be.

Toch zijn er ook positieve kanten aan de kwestie van die verdeelde islam. Dat uitte zich onlangs toen ik deelnam aan een debat aan de Tilburg University over de relatie tussen islam en gender. Anne Dijk, van het FAHM Instituut, was daar ook en zij presenteerde een alleszins aantrekkelijke vrouwvriendelijke interpretatie van Koran en soenna. Zijn andere moslims ter wereld het met haar oneens? Ongetwijfeld! Maar het ontbreken van een centraal leergezag verschaft Dijk juist haar gezag, en door haar boodschap in digitale media en in publieke optredens te verspreiden, werkt ze mee aan een – wat mij betreft – alleszins aantrekkelijke islam. Een centraal islamitisch gezag zal voorlopig nog niet bewaarheid worden. En dat biedt mensen als Dijk de mogelijkheid met een eigen overtuigende interpretatie van wat islam is te komen en wat mij betreft is dat op dit moment verreweg te prefereren boven de moeizame weg tot eenwording.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Vernietiging van erfgoed door IS is geen unicum

0
Nimrud-erfgoed.jpg
Foto: © Reuters

De bewuste destructie van het Assyrische erfgoed door jihadisten van IS in Irak, waarvan wij inmiddels al enige staaltjes op film hebben kunnen zien, vormt geen unicum. In het verleden zijn religieuze fanatici vaker tot de gerichte vernietiging overgegaan van wat zij als afgodenbeelden beschouwen, zij het dat daaronder meestal niet stadsmuren en soortgelijke toch tamelijk godsdienst-neutrale archeologische overblijfselen werden begrepen. De twee meest recente voorbeelden buiten het oude Mesopotamië vormden het opblazen van twee Boeddha-beelden door de Taliban in Afghanistan, en de systematische sloop van ‘foute’ islamitische heiligdommen in de oude Malinese handelsstad Timboektoe door de regionale terreurgroep Boko Haram.

In de Hollandse polder vormt de Beeldenstorm van 1566 een begrip; in diverse protestantse kerken kunt u nog de restanten bewonderen van heiligenbeelden die toen door een calvinistische volksmenigte werden onthoofd. Ook andere Europese landen hebben hun episodes van religieus gemotiveerde culturele zuivering gekend. In het Florence van de Renaissance gingen in 1497 op instigatie van de fanatieke monnik Savonarola een hele reeks van onchristelijke kunstwerken op de brandstapel. Goebbels was met zijn boekverbrandingen tijdens het Derde Rijk niet de eerste. En al de kerstening van het huidige Nederland ging tevens met de verwoesting van heidense heiligdommen gepaard. Mede om die reden hebben de Friezen in 751 Bonifatius bij Dokkum vermoord.

Doelbewuste vernietiging (dus niet als onbedoelde collateral damage in een militair conflict) van andermans cultureel erfgoed, om aan hardhandig de eigen (morele) superioriteit duidelijk te maken en de vijand te vernederen, hoefde overigens niet altijd religieus geïnspireerd te zijn. In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) werden de Duitsers ervan beschuldigd bewust de Kathedraal van Reims – een van de meest grootse Franse monumenten van de gotiek – beschoten te hebben, zoals de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) zeker opzettelijk de Poolse hoofdstad Warschau hebben vernietigd om daarmee ook fysiek alles wat aan het bestaan van Polen herinnerde voor altijd uit te gummen.

En in hoeveel landen gaat een politieke omwenteling niet tenminste gepaard met de sloop van de openbare monumenten van het verdreven regime, van standbeelden van de gehate heerser, zelfs ongeacht hun eventuele artistieke waarde? Na de Franse Revolutie (1789-1799) was er al snel geen bronzen koning meer op een Frans stadsplein te vinden, zoals ook Stalin en Saddam later massaal van hun sokkel werden getrokken en zo het slachtoffer zijn geworden van wat de Romeinen als “damnatio memoriae” betitelden: als het uitwissen van hun herinnering.

Ongelovigen kunnen het soms dus ook, maar een fanatieke geloofsovertuiging, die snel gepaard gaat met de behoefte de wereld van alles wat het ware geloof in strijd is te zuiveren, helpt wel. In naam van de juiste God moesten al in de Oudheid de tempels voor de foute God(en) met de grond gelijk worden gemaakt.

Een andere geliefde methode om de zege van het ware geloof zichtbaar te maken was natuurlijk de overname en omvorming van andermans heiligdommen. Zo werd menige klassieke tempel later tot katholieke kerk omgebouwd, werd de Grote Moskee van Cordoba na de verdrijving van de Arabieren van het Iberisch Schiereiland een kathedraal, en is omgekeerd de hoofdkerk van de Grieks-orthodoxe christenheid, de Hagia Sophia, na de Ottomaanse verovering van Constantinopel (1453) in een moskee veranderd. Ook dat ging natuurlijk meestal gepaard met de verwijdering van alle liturgische onderdelen die tezeer aan de overwonnen religie herinnerden en met de eigen in strijd waren. Vooral kunstvoorwerpen die mensen afbeeldden – zowel sculpturen als schilderijen – liepen dan groot gevaar.

In het verleden is zodoende nogal eens wat van grote waarde van de ondergang gered, doordat het – achteraf gezien – bijtijds illegaal door buitenlanders was geroofd of gekocht, iets wat haaks staat op de huidige UNESCO-uitgangspunten voor behoud van nationaal erfgoed. Befaamd in dit verband is de kwestie van de zogeheten Elgin Marbles in het British Museum in Londen: de grote reliëfs die door lord Elgin, Brits gezant in ?stanbul, in 1801 met toestemming van de toenmalige Turkse autoriteiten van het Parthenon in Athene waren weggenomen, en vandaag door de Grieken – met het argument dat de Turken niet bevoegd waren om Grieks erfgoed te verkwanselen – worden teruggeëist. Zeker is één ding: als Elgin ze niét had meegenomen, verkeerden ze nu in een slechtere staat.

Regelmatig keren de laatste tijd daarom vooral door westerse archeologen in de 19e eeuw in het kielzog van de westerse kolonisatoren opgegraven kunstvoorwerpen terug naar hun oude plek. De belangrijkste stukken uit het oude Egypte, Mesopotamië en Perzië houden veel Europese musea echter toch nog maar liever zelf. Dat is voor die voorwerpen voorlopig misschien ook wel zo veilig, zolang het Midden-Oosten geteisterd wordt door geloofsfanatici die op hun vernietiging uit zijn. Nog afgezien daarvan dat – door gebrek aan geld en specialistische kennis – ook de zorgvuldige conservering daar vaak nog te wensen overlaat. Je moet er niet aan denken dat straks pakweg het gouden Masker van Toetanchamon, waarvan een afgebroken stukje baard recent in het Egyptisch Museum in Caïro met een soort velpon weer aan de rest schijnt te zijn vastgeplakt, nog eens in handen van de IS-beeldenstormers valt.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

De schijnbare objectiviteit van onderzoeksresultaten

0
ThijlSunier-.png
Foto: © AP

Politici, opiniemakers, en media houden van cijfers en van duidelijke categorieën. Dat geeft orde en helderheid en suggereert objectiviteit. Ze geven de indruk dat de werkelijkheid in duidelijk van elkaar te onderscheiden categorieën kan worden ingedeeld en dat verschijnselen en gebeurtenissen een eenduidige oorzaak hebben. Grootschalige enquêtes kunnen dan ook steevast rekenen op voldoende media-aandacht, ook als er serieuze twijfel is over de uitkomsten. We krijgen dan conclusies gepresenteerd zoals ”15 procent van de jihadi’s is bereid geweld te gebruiken”, of ”44 procent van de moslims vindt het woord van God belangrijker dan de Grondwet”, ”van alle moslims in Europa vindt 30 procent dat de doodstraf moet staan op afvalligheid, terwijl 70 procent van de fundamentalisten bereid is geweld te gebruiken”.

Zo ongeveer verliep de discussie vorige week in het programma Buitenhof tussen socioloog Ruud Koopmans en Nourdin el Ouali van de partij NIDA. Koopmans is de laatste weken weer volop in het nieuws nu hij zijn oude survey uit 2008 weer uit de mottenballen heeft gehaald waarin hij met ”harde” cijfers aantoont dat een groot deel van de moslims in Europa ”fundamentalistische opvattingen” heeft. Koopmans presenteert zijn uitkomsten op een alarmistische toon en tovert het ene na het andere percentage uit zijn hoed. El Ouali’s zwakke verweer is dat Koopmans goed onderzoek heeft uitgevoerd, maar dat de interpretatie van zijn uitkomsten te wensen overlaat. Dat is El Ouali niet aan te rekenen. Ik zou waarschijnlijk hetzelfde hebben gezegd, maar daar zit dus precies het probleem. Hoezo is dit goed onderzoek en waaruit moet dat blijken?

Om te beginnen is daar de geclaimde objectiviteit van de gegevens. Koopmans zegt eigenlijk: ”Ik kan er niets aan doen, dat zijn nu eenmaal de cijfers.” Hij suggereert dat het bij dit soort grootschalige surveys gaat om kennis en gegevens die als het ware ‘buiten’ klaar liggen te wachten om door onderzoekers als Koopmans te worden verzameld om er een mooi rapport van te maken compleet met statistische analysemethodes en ingewikkeld rekenmodellen die moeten laten zien dat de onderzoekers niet van de straat zijn.

Het probleem zit hem in de vragen die gesteld worden, de categorieën die gehanteerd worden, en de conclusies die daaruit getrokken zouden moeten worden. Onderzoekers ontwikkelen een vragenlijst die gebruikt wordt om respondenten te interviewen. Die vragen zijn gebaseerd op de definitie die door de onderzoekers aan bepaalde verschijnselen is gegeven. Neem nu het begrip ”fundamentalisme” dat in Koopmans’ onderzoek centraal staat. In het rapport bespreekt hij dit centrale begrip aan de hand van literatuur en natuurlijk kiest hij dan een definitie die ”algemeen geaccepteerd” is bij wetenschappers. Daarmee dek je je als onderzoeker bij voorbaat in tegen kritiek. Ik zou graag een discussie willen opzetten over de manier waarop hij dat begrip gebruikt, maar dat ga ik niet hier doen. Het gaat me er nu om wat er vervolgens met zo’n definitie gebeurt.

De onderzoekers gaan het begrip operationaliseren zoals dat heet. Ze ontwikkelen kenmerken en vragen die door onderzoek beantwoord zullen worden en voilà daar hebben we de cijfers waarom beleidsmakers zitten te springen. Het probleem is dat de onderzochten hier dus gereduceerd worden tot dataleveranciers. Ze hebben geen enkele controle op wat de onderzoeker met die antwoorden doet, niet in de laatste plaats omdat de vragen vaak zo ingenieus gesteld zijn dat je als respondent geen flauw benul hebt waarover dit gaat en hoe het ene antwoord door de onderzoekers in verband wordt gebracht met het andere. Veel van de vragen die Koopmans in zijn onderzoek heeft gesteld krijgen een heel andere lading afhankelijk de omstandigheden, of nog erger, respondenten kunnen wel eens iets heel anders antwoorden in andere omstandigheden. Het doet denken aan de bekende vraag die decennia geleden aan pacifistische dienstweigeraars zou zijn gesteld: stel uw vriendin wordt aangevallen, zou u dan bereid zijn geweld te gebruiken?

Kortom, het probleem is dat onderzoekers bepalen wat relevante vragen en antwoorden zijn om een verschijnsel te meten. De schijnbare objectiviteit van de resultaten, zeker als het gaat om dit soort gevoelige onderwerpen, geeft het onderzoek en de onderzoekers ten onrechte enorm veel gezag.

Het rapport van marktonderzoeksbureau Motivaction dat in november vorig jaar is gepubliceerd en waaruit zou blijken dat 87 procent van de Turks- en Marokkaans-Nederlandse jeugd positief staat tegenover groepen als IS, is zeer terecht flink onder vuur genomen en wordt nu zelf aan een onderzoek onderworpen om te zien of het wel deugt. Een verantwoordelijke en gewetensvolle onderzoeker kan en mag zich niet verschuilen achter de zogenaamde objectiviteit van zijn onderzoeksresultaten en de zaak eenvoudig op tafel smijten, zo van: ”Kijk maar wat je ermee doet, ik ben slechts boodschapper.” Koopmans heeft daar kennelijk geen moeite mee.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.

Hoe ik het Westen zie

0
Westen-VonDerDunk.jpg
Foto: © AP

?ahin Alpay, hoogleraar Politicologie en Internationale Betrekkingen aan de Bahçe?ehir Universiteit in ?stanbul, schreef 2 weken terug een interessant stuk in Zaman Vandaag onder de titel Hoe zie ik het Westen?, dat aanleiding geeft tot een paar fundamentele overwegingen. Daarbij gaat het mij nu niet om zijn kritiek op de discrepantie tussen de verheven morele principes en het feitelijke opereren van het Westen, die ik deels zeker deel.

Eén belangrijke kanttekening slechts, inzake het verwijt dat aangaande bloedige dictatoren met twee maten gemeten wordt, omdat Saddam wél en Assad níet afgezet is: in dat opzicht kan het Westen het kennelijk nooit goed doen.

Dat het niet-afzetten van Assad mede voortvloeit uit de weinig optimistisch stemmende gevolgen van het wel-afzetten van Saddam (en Kaddafi) laat Alpay buiten beschouwing, om van de dan dreigende Russische VN-veto’s te zwijgen. Een volledige interventie (Irak), een halfslachtige (Libië) en een uitblijvende (Syrië): het levert kennelijk alle drie puinhopen op.

Het gaat mij nu om een andere aanname van Alpay, waar hij van een universele ‘moderniteit’ uitgaat: ”Ik stel dat het belangrijkste conflict vandaag geworteld is tussen zij die de hedendaagse beschaving verdedigen en zij die deze verwerpen.” De stilzwijgende veronderstelling daarbij is, dat er inderdaad zo’n algemene hedendaagse beschaving is, met andere woorden: dat de klokken in dat opzicht automatisch wereldwijd gelijk (zouden moeten) lopen. Dat is een zeer ahistorische gedachtegang, omdat ze enerzijds suggereert dat iedereen, ongeacht de culturele bagage van het eigen verleden, overal met hetzelfde tempo in dezelfde fase van mentaal-moreel-maatschappelijke ontwikkeling zou moeten verkeren én anderzijds, dat er zo’n eenduidige ontwikkeling (met een soort logisch einddoel) zou bestaan.

De huidige globalisering, waarbij de hele wereld van Spitsbergen tot Tasmanië met elkaar in (dagelijkse) verbinding staat, is echter nog maar een zeer jong verschijnsel, slechts een handvol generaties oud, als uitkomst van het westerse imperialisme. Tot dat moment ontwikkelden culturen zich in hoge mate gescheiden, en zeker niet volgens een vast stramien allemaal vanzelfsprekend in dezelfde richting. Tot Columbus (ook maar 15 generaties terug) bestond er zelfs geen enkel contact tussen de bewoners van Eurazië en de Amerika’s. Het zou tegen die achtergrond toch zeer onwaarschijnlijk zijn dat iedere homo sapiens – honderdduizend(en) jaren na het ontstaan van de menselijke soort – precies op hetzelfde punt van ontwikkeling zou zijn aangeland en dus onder ‘hedendaags’ hetzelfde zou verstaan, waar daarop om te beginnen al fysieke factoren sterk van invloed zijn.

Het maakt voor de aard van een samenleving – en daarmee voor haar normen en waarden, voor wat ‘normaal’ is – heel wat uit, of zij maritiem of alpien is, in de tropen of boven de poolcirkel is gesitueerd. Een blik op de Oudheid volstaat: terwijl in Egypte en Mesopotamië al een hoogontwikkelde cultuur bestond, liepen de Germanen nog in prehistorische berenhuiden rond. Vanzelfsprekend was dat toen van invloed op de vraag hoe diverse volkeren elkaar zagen, en ook op wat zij toen als hedendaags-normaal beschouwden.

Wat nu in VN-handvesten als ”universele mensenrechten” is vastgelegd, betreft in hoge mate de vertaling van hedendaagse westerse waarden, product van de Verlichting en Franse Revolutie, en daarmee van een bepaalde ontwikkelingsfase in de West-Europese geschiedenis, die ook weer niet los te zien valt van de ontwikkeling die het christendom hier heeft doorgemaakt. Dat ze na 1945 meteen ook maar voor universeel zijn verklaard, kwam door de politieke dominantie van het Westen in de relevante VN-gremia.

Dat is ook precies het punt van kritiek van China en Rusland, die er duidelijk een andere – evenzeer op grond van hún historische ervaringen bepaalde – kijk op ‘hedendaags’ op nahouden. Peking legt minder nadruk op individuele burgerrechten en meer op de collectiviteit en het belang van maatschappelijke harmonie. Het Westen is al eeuwen lang uitgesproken individualistisch, wat ook botst op de patriarchale tradities in het Midden-Oosten, die daar veelal religieus worden gelegitimeerd – door Arabische christenen overigens evengoed als door Arabische moslims, die qua maatschappelijke opvattingen onderling vaak veel meer met elkaar gemeen hebben dan met hun verwesterde ‘geloofsgenoten’ in Parijs of Amsterdam.

Op een zeer abstract niveau zullen de meeste culturen zowel de christelijke 10 Geboden als de VN-principes over mensenrechten wel onderschrijven, maar the proof of the pudding is in the eating. Zodra het concreet wordt, loopt het uiteen. De waardigheid van de vrouw – dat daaronder dan in Teheran toch snel iets anders verstaan wordt, hangt samen met diepgewortelde opvattingen over de verhouding tussen familie en individu: in hoeverre er moreel ruimte bestaat om je leven zelf vorm te geven. Eert Uw vader en Uw moeder? Heel mooi – maar in Marokko interpreteert men dat niet als een oproep je dementerende ouders te verstoppen in een bejaardentehuis.

Wie overigens nader inzoemt op het Westen zelf, dat door Alpay min of meer als één monoliet wordt gepresenteerd, zal ook daar de nodige morele verschillen constateren. Tussen Amerika en Europa om te beginnen. Denk aan de doodstraf of particulier wapenbezit, waarbij het eigen standpunt aan beide zijden van de Atlantische Oceaan ook beslist als volkomen hedendaags wordt gezien. Maar eveneens binnen Europa, als het om corruptie en cliëntelisme gaat, tussen Finland en Griekenland of al binnen Nederland tussen Groningen en Mark Verheijen’s Venlo of Jos van Rey’s Roermond.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

Pas op voor de grote gelijkmakers in deze wereld!

0
matrix-.png
Foto: © Warner Bros.

Jaren geleden las ik een prachtig boek getiteld Vogels zonder vleugels van Louis de Bernières. Het gaat over een dorp ten zuiden van de Turkse stad Çanakkale aan de Egeïsche Zee. Het verhaal volgt de bewoners vanaf het einde van de negentiende eeuw in de nadagen van het Ottomaanse Rijk tot na de vestiging van de Republiek Turkije in 1923. Het is het verhaal van gewone mensen in en rond dat dorp, mensen van verschillende achtergrond, moslims, christenen, Armeniërs. Mensen wier levens volledig met elkaar vervlochten zijn, die zich wel degelijk bewust zijn van hun verschillende achtergronden, maar die dat niet als belemmering zien om in het dagelijkse leven met elkaar om te gaan. De grote verhalen over identiteit en lotsbestemming, over de natie, over religieuze en etnische verschillen, en over de ‘rechtvaardige zaak’ spelen zich ver boven hun dagelijks bestaan af. Dat dagelijkse bestaan gaat over overleven, familie, buren, vrienden, betekenisvolle naasten. Wat me het meest trof in het verhaal was hoe de auteur de vanzelfsprekendheid van het dagelijkse leven wist te schetsen, de vanzelfsprekendheid van de dagelijkse omgang met mensen ‘met een andere achtergrond’. Maar het verhaal gaat ook over de manier waarop de inwoners van het dorp slachtoffer worden van die grote verhalen van nationale zelfbeschikking, de politiek van grote mogendheden, en de dromen van religieuze en etnische zuiverheid.

Ik moest aan dit boek terugdenken terwijl ik de laatste ontwikkelingen in Europa en elders in de wereld in de media volgde. De wereld is helaas vergeven van ‘grote gelijkmakers’ die een ideale wereld voorspiegelen. Die menen dat mensen gelukkiger zijn als ze in een gemeenschap van louter ‘eigen volk’ leven, met ‘hun eigen waarden, normen en wetten’, ‘van vreemde smetten vrij’. Ik heb het hier niet alleen over de ‘extreme’ voorbeelden waar we in zo’n geval graag aan denken zoals Hitler’s Derde Rijk, de Islamitische Staat, of het arbeidersparadijs van de Rode Khmer in Cambodja. Het gaat ook over Netanyahu’s zuiver Joodse staat, Poetin’s Russische paradijs in Oost-Oekraïne, of welk verhaal van nationale zuiverheid ook dat verschillen tussen mensen vermorzelt onder een gelijkheidsideaal dat ‘de ander’ uitsluit of uitroeit. Ook het hedendaagse Europa dat het multiculturalisme in de ban heeft gedaan spiegelt migranten een wereld voor die mooier is als je met je kop niet boven het maaiveld uitkomt en onzichtbaar wordt. Het gaat hier ook weer niet alleen om de extreme voorbeelden zoals het (islamofobe of antisemitische) populisme dat helaas in de lift zit, ook veel salonfähige politici zijn van mening dat het grootste kwaad van deze tijd religieuze en culturele diversiteit is.

Maar het grootste kwaad van deze tijd zijn juist de grote gelijkmakers zelf die een kruistocht voeren tegen alles wat veelvormig en divers is, niet in hokjes past, grenzen overschrijdt, en wat zich onttrekt aan orde en controle. In mijn eerste column voor Zaman Vandaag, eindig ik met de stelling dat diversiteit onder moslims steeds groter wordt en dat mede daarom de vraag wie namens wie spreekt steeds belangrijker zal worden. Die vraag wordt steeds actueler en is natuurlijk veel breder dan alleen de positie van moslims. Gelijkmakers over het gehele politieke spectrum suggereren dat er vroeger ooit een ideale staat van homogeniteit en eenvormigheid was en dat zij ernaar streven die terug te brengen. We verschillen van elkaar op talloze manieren, maar de grote gelijkmakers proberen ons ervan te overtuigen dat sommige verschillen schadelijk zijn en bestreden moeten worden. Dat is misleidende en gevaarlijke retoriek. Gelijkheidsidealen leiden vrijwel altijd tot uitsluiting.

Veelvormigheid, verandering en culturele vernieuwing is de essentie van ons dagelijks bestaan. De ‘wij-samenleving’ is geen culturele eenheidsworst, maar het is ook geen verzameling aangeharkte culturele tuintjes met hekjes eromheen. Wat het wel is kan niet op een tekentafel worden ontworpen, maar maken we zelf, steeds opnieuw. Een samenleving die zichzelf open en modern vindt moet die steeds veranderende diversiteit juist waarderen als een bron van vernieuwing en niet als een bedreiging van de eigenheid.

Nu de verhoudingen tussen joden en moslims andermaal zwaar onder druk komen te staan omdat er weer dood en verderf is gezaaid, nu in Kopenhagen, is het nog belangrijker en urgenter ons niet te laten gijzelen door grote gelijkmakers van welke pluimage ook, in de directe omgeving of elders op de wereld.

Ik wil eindigen met een leuk bericht. Afgelopen zondag keek ik naar de nieuwe VPRO-serie Het Groot-Brittannië van… De voormalige burgemeester van Londen Kevin Livingstone beet de spits af met een uitermate sympathiek, maar kritisch portret van de stad. Wie wil weten wat diversiteit van het dagelijkse leven betekent raad ik aan die uitzending te bekijken.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.

Met 3 jaar naar school is uitstekend plan

0
PvdA-onderwijs.jpg
Foto: © AP

De PvdA lanceerde vorige week een plan voor leerrechten voor 3-jarigen om de toenemende ongelijkheid in Nederland te bestrijden. Al jaren pleiten verschillende partijen voor een andere aanpak van de kinderopvang. Te veel kinderen komen met een grote taalachterstand binnen in het basisonderwijs. In de 8 jaar basisonderwijs wordt die achterstand met veel extra middelen wel verkleind, maar niet helemaal ingehaald. Daardoor krijgen veel jongeren een vmbo-t advies, waarna zij doorstromen naar het mbo. Van de mbo-niveau 4-jongeren stroomt weer de helft door naar het hbo. Het is de kostbare koninklijke route die 3 jaar langer duurt. Kortom, de achterstand aan het begin van het onderwijs wordt daarna slechts zeer moeizaam en met grote extra kosten ingehaald.

Een eerdere start van het onderwijs ligt voor de hand. De onderwijsexperts het daar ook over eens. Het probleem is hóé we dat moeten doen. In Nederland is de financiering van de kinderopvang gekoppeld aan je loon en is daarmee ondergebracht bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Voorschool waar kinderen met een taalachterstand binnenkomen, valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 2 verschillende geldstromen die ertoe leiden dat er ook 2 verschillende voorzieningen zijn voor kinderen van dezelfde leeftijd.

Kinderen met een taalachterstand uit kansarme gezinnen gaan samen 3 of 4 dag delen naar de Voorschool en de kinderen met werkende ouders uit middenklasse-gezinnen gaan samen naar de crèche of kinderdagopvang van acht tot vijf. We hebben daarmee de segregatie in Nederland al formeel ingevoerd op tweejarige leeftijd. Nergens anders in Europa wordt de Voorschool of de kinderopvang zo georganiseerd. We zijn vervolgens verbaasd dat bij deze kinderen in het basisonderwijs de verschillen eerder groter dan kleiner zijn geworden.  In de politiek zijn er allerlei voorstellen gelanceerd om de Voorschool samen te voegen met de kinderdagopvang. Deze initiatieven stranden, op enkel plaatselijk succes zoals in Almere, op bureaucratie en tegenwerking van de ouders. 

Hoe kan het dan wel? Het Franse voorbeeld laat zien dat het anders kan. In Frankrijk gaan alle kinderen als ze 2,5 zijn naar Maternel. Ze leren daar Frans in een onderwijskundige omgeving. De doorstroming van kinderen uit kansarme gezinnen naar een lyceum is mede hierdoor veel groter dan in Nederland. Het probleem van de segregatie is daarmee natuurlijk niet opgelost. Kinderen gaan naar de kinderopvang in hun eigen buurt. Maar de ongelijkheid dat een kind dat veel extra ondersteuning nodig heeft, 10 uur op de Voorschool zit en een kind uit een middenklasse gezin 30 of 40 uur op de crèche of kinderdagopvang zit, wordt daarmee wel ongedaan gemaakt. 

Het voorstel om alle kinderen vanaf 3 jaar naar school te laten gaan, is dan ook prima. En het is goedkoper dan de reparatie achteraf.

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Een ‘nette’ oorlog bestaat niet

0
Idi-i-Smotri.jpg
Foto: © Mosfilm. Scène uit de Russische oorlogsfilm ‘Idi i Smotri’ (1985).

Vrijwel automatisch laat men tegenwoordig in de media het woord ”moord” gepaard gaan met het adjectief ”afschuwelijk” of ”gruwelijk”, zoals in het geval van Pim Fortuyn of Theo van Gogh, waarmee zo’n toevoeging natuurlijk zijn onderscheidende betekenis verliest. De specifieke manier waarop beiden aan hun gewelddadige einde kwamen, valt immers bínnen de categorie moord niet als bijzonder gruwelijk of gewelddadig te betitelen. Maar als het woord “afgrijselijke moord” in dit verband de laatste jaren één keer inderdaad op zijn plaats was, dan bij de manier waarop IS recent een Jordaanse luchtvaartpiloot heeft geëxecuteerd.

Wat bezielt mensen om tot het levend verbranden van een gevangene over te gaan – en de beelden daarvan dan ook nog als propagandamiddel op internet te verspreiden? Het ‘verhaal’ waarin zij door de makers van de bewuste film zijn ondergebracht, maakt dienaangaande iets duidelijk. Het is hun versie van het aloude oog om oog, tand om tand: brand om brand. Zij zien het vermoedelijk als een legitiem antwoord op het feit dat de piloot zelf brandbommen had afgeworpen, waardoor ook gewone burgers op een afschuwelijke wijze omkomen – de gebruikelijke collateral damage in een oorlog, want een ‘nette’ oorlog bestaat niet. Alleen willen we dat niet zien.

In de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) bezondigden niet alleen de Duitsers, maar vervolgens ook, al dan niet bij wijze van wraak, de Engelsen zich aan terreurbombardementen. In het geval van Hamburg werd zelfs – zo is vele decennia later bekend geworden – van tevoren met proefopstellingen in laboratoria uitgeprobeerd hoe men met de door de bommen te veroorzaken gigantische stadsbrand de meeste doden kon bereiken. Wel kregen de Engelsen het resultaat daarvan vervolgens niet tot in het laatste menselijke detail in een bioscoopjournaal voorgeschoteld.

De nazi’s deden dat ook niet met Auschwitz in hun bioscopen, zoals Assad dat evenmin in het geval van zíjn slachtoffers doet. In zijn geval betreft het nog altijd een veelvoud van de door IS omgebrachte burgerdoden, die voor tal van geradicaliseerde westerse moslimjongeren dan ook een belangrijk motief vormen om als IS-jihadist tegen Syrië ten strijde te trekken. Omdat we er nauwelijks iets van zien, dringt het niet tot ons bewustzijn door – en dat kleurt zo onbewust ons beeld.

Arjen van Veelen wees daar afgelopen maandag in de NRC al terecht op. Een Amerikaanse fotograaf had indertijd een foto van een verkoolde Irakese soldaat tijdens de Eerste Golfoorlog (1990-1991) nauwelijks in kranten gepubliceerd weten te krijgen. Daarmee had hij gehoopt de kijk op de oorlog te doen kantelen – en juist daarom lukte dat niet: het paste niet in het positieve Amerikaanse zelfbeeld, dat de meeste media op zo’n moment dat vaderlandslievendheid wordt vereist, niet met ‘ongepaste’ correcties durven te verstoren.

Met het trauma van Viëtnam in het achterhoofd had de Amerikaanse legerleiding van eerdere publicitaire fouten geleerd. Viëtnam was immers aan het thuisfront verloren door de gruwelijke beelden die ervan aan het Amerikaanse ontbijt doordrongen en zo het idee van een zwart-wit-strijd tussen Goed en Kwaad ondermijnden. De Eerste Golfoorlog moest daarom, door alles zelf strak in de hand te houden, als een brandschone ‘video game war’ de beeldvorming ingaan – en dat is aardig gelukt.

Kortom: ook het Westen doodt in voorkomende oorlogsgevallen massaal en zonder verdoving – alleen generen wij er ons voor, en willen we het resultaat niet (laten) zien. IS is er daarentegen openlijk trots op, en dat is anno 2015 wel uitzonderlijk. In een veel verder verleden was dat overigens minder het geval, en werden in oorlogstijd afgehakte hoofden overal openlijk aan den volke getoond. Een van de Byzantijnse keizers van een jaar of duizend terug had als bijnaam ”de Bulgarendoder”, en dat was niet omdat hij zijn veldtocht tegen de Bulgaren met het gezamenlijk drinken van een kopje thee heeft afgesloten.

De vraag blijft wat IS – in een wereld die intussen gelukkig toch iets gevoeliger is geworden voor bruut geweld dan die van vele eeuwen geleden – met die video’s wilde bereiken, en of men dat ook heeft bereikt. Het antwoord op de eerste vraag luidt vermoedelijk: door intimidatie – ”dit is het einde dat jullie militairen wacht” – de druk vanuit de eigen bevolking op de regering van Jordanië vergroten om zich uit de coalitie tegen IS terug te trekken, wat een zware slag voor de Amerikanen zou betekenen.

Vooreerst lijkt IS echter het tegendeel te hebben bereikt: de woede is dermate groot dat nu ongeveer elke Jordaniër IS persoonlijk te lijf lijkt te willen gaan. Hoe lang dat zo blijft is een tweede, want Jordanië was en is als soennitisch land een wankele bondgenoot: strijden tegen het soennitische ‘kalifaat’ komt de facto namelijk neer op steun voor de sjiieten van Iran en het Syrische bewind. De grote winnaar bij een ondergang van de kalief heet Assad – en gezien het feit dat hij nu de grootste massamoordenaar in de regio is, zal de oorlog tegen IS het gevoel bij veel Jordaniërs en andere Arabieren dat er moreel met twee maten gemeten wordt, versterken. En van dat gevoel profiteert dan weer IS, dat altijd goed nieuwe rekruten voor een opleiding tot jihadist of zelfmoordenaar zal kunnen gebruiken.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

Voldoende redenen om niet op Denk te stemmen

0
TunahanKuzu-Denk.jpg
Foto: © Cihan

Als arabist zou ik natuurlijk bij de volgende parlementsverkiezingen op Denk moeten stemmen, de nieuwe politieke beweging van de twee gevallen PvdA-parlementariërs Tunahan Kuzu en Selçuk Öztürk. Immers, zij stellen in hun nieuwe programma de optie van het leren en onderwijzen van het Arabisch in het basis- en voortgezet onderwijs voor. Ik heb een en andermaal in mijn columns aangegeven dat mijn fascinatie voor het Arabisch groot is en ik de taal wonderschoon vind. Er kan geen genoeg Arabisch worden gesproken, gelezen en geschreven.

Er is nog een reden waarom ik op Denk zou moeten stemmen als ik consequent ben. Hoe vaak heb ik in mijn schrijfsels niet aangegeven dat de integratie pas geslaagd is als de ontvangende partij de Ander accepteert. Je kunt je als ‘allochtoon’ suf integreren, als de meerderheid van de bevolking van het land waar je woont je in wezen niet accepteert zoals je bent, blijf je buitenstaander. En dat is precies het punt dat beide ‘Denk-ers’ debiteren. Weg met integratie, het gaat om acceptatie. Ook vanuit dat perspectief ben ik het hartgrondig eens met de beide heren.

Maar als het om het ‘i-woord’ gaat (islam), beginnen onze wegen te scheiden. Ik begrijp dat Denk van mening is dat de kwestie van de radicaliserende moslimjongeren in sociaal-economische termen moet worden bekeken. Toverwoorden om het probleem op te lossen zijn onderwijs en arbeidsmarkt. Met de islam zou die radicalisering niets te maken hebben. Deze argumenten overwegende denk ik dat Denk hier de plank volledig misslaat. Als je met droge ogen durft te beweren dat radicalisering niets met islam te maken heeft, dan heb je het toch niet goed begrepen. Hoeveel prima geslaagde en ‘geïntegreerde’ jongeren zijn niet richting het Midden-Oosten gegaan om zich daar bij welke jihad dan ook maar aan te sluiten? Ze deden dat niet omdat ze drop-outs waren of geen goede maatschappelijke positie hadden. Ze deden dat uit hun liefde voor de islam: het streven naar het islamitische paradijs op aarde.

Mijn potentiële enthousiasme werd alleen maar minder toen ik begreep dat Denk ernaar streeft in elke gemeente van Nederland (het zijn er 393) een monument als herinnering aan de gastarbeiders op te richten. Want, zo stelt Öztürk: ”Er is een beeld ontstaan van gastarbeiders als zieke mensen die alleen maar geld kosten aan uitkeringen en zorg. Terwijl die mensen Nederland hebben helpen opbouwen.” Hier hebben we te maken met een mooi staaltje slachtofferschap. Het beeld dat Öztürk schetst van zijn eigen achterban is zeker niet gemeengoed. De samenleving, zeker de arbeiders onder hen, is zich zeer bewust van de inzet en het ethos van de Turks- en Marokkaans-Nederlandse gastarbeiders. Door van hen slachtoffers te maken van de beeldvorming die vooral door PVV-parlementariërs wordt gecreëerd, versterkt Denk feitelijk het populistische xenofobische gedachtegoed.

Kuzu en Öztürk stelt verder dat iedereen in Nederland staatsburger is van het Koninkrijk der Nederlanden. Daarmee wekken zij de indruk dat afkomst er niet toe doet. Tegelijkertijd vragen zij de meerderheid de minderheid, die volgens hen niet meer allochtoon mag heten, te accepteren. Daarmee maakt Denk toch weer een onderscheid dat het pretendeert niet te willen maken. Als daar bovenop dan ook in de valkuil wordt getrapt van het slachtofferschap van de gastarbeiders, kan de vraag gesteld worden wat er dan overblijft van de status van dat voor iedereen geldende staatsburgerschap.

Ik vrees dat Denk een beweging is van 2 mannen die tot in het diepste van hun ziel gekrenkt zijn toen ze de PvdA uitgegooid werden en dat ze die rancune al of niet bewust in hun programma hebben verwerkt. Mochten ze bij nieuwe verkiezingen in de Kamer komen, dan zal het mij benieuwen of ze werk maken van die mooie woorden van staatsburgerschap voor iedereen of dat ze door de mand vallen van hun eigen woede. Voor mij in elk geval voldoende redenen om niet op Denk te stemmen, dunkt me.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Na Charlie Hebdo: we zijn geen millimeter opgeschoten

0
ThijlSunier.png
Foto: © AP

Terwijl Europa op zijn kop stond na de aanslagen in Parijs was ik op werkbezoek in Indonesië. Ook daar was de aanslag voorpaginanieuws, maar de roering was niet te vergelijken met de storm die in Europa woedde. Toen ik terugkwam was het stof enigszins neergedaald en kon ik met enige distantie de commentaren tot mij nemen.

Na de verwarring, de boosheid, de kakofonie van berichten en de over elkaar buitelende meningen, volgden de voorspelbare rituelen. Eerst de grote ‘ik-ben-boos’-demonstratie in Parijs, helaas ontsierd door regeringsleiders met hun eigen agenda’s. Daarna volgden de commentaren in de kranten en tijdschriften en trok het leger van deskundigen langs de actualiteitsprogramma’s om de honger naar duiding te stillen. Als afsluitend ritueel een programma op de Nederlandse tv onder leiding van gespreksleiders met als thema ”jouw vrijheid, mijn vrijheid” met weer meningen, discussie, vragen en vergezichten. ”De nationale gebedsmolen”, zoals Bas Heijne het zo treffend omschreef in de NRC.

Maar nu? Ik moet na enkele weken constateren dat we wat de analyses betreft geen millimeter zijn opgeschoten. Niets nieuws onder de zon, geen poging een stap verder te komen. Je kunt de opeenvolging van gebeurtenissen na de aanslagen bijna naadloos vertalen naar de nadagen van de moord op Theo van Gogh 10 jaar geleden. Een ritueel met een voorspelbaar verloop. Al gauw ontwikkelt zich een consensus dat de aanslag op Charlie Hebdo een aanslag op het vrije woord is. De vrijheid van meningsuiting staat na de afschuwelijke aanslagen weer op eenzame hoogte in de berichtgeving en krijgt een welhaast sacrale status.

Maar dat betekent niet dat er overeenstemming bestaat over de implicaties van de aanslagen, de oorzaken, de gevolgen en de noodzakelijke stappen. De veiligheidsexperts spreken de taal van de dijkbewaarder die waarschuwt voor het opkomende water. Het is kennelijk niet relevant om te begrijpen wat de motieven zijn achter de aanslag en over de collateral damage die de securitisering van de samenleving met zich meebrengt en wat dat betekent voor diezelfde vrijheid van meningsuiting, vernemen we ook niets van de terrorismebestrijders.

Het veiligheidsdenken wordt maatschappelijk en politiek gevoed door de angst voor ‘de islamisering van de samenleving’. Hier trekt weer een heel andere stoet van deskundigen voorbij. Wat islamisering nu eigenlijk precies betekent, en wat het probleem is vernemen we niet, maar duidelijk is wel dat het gaat over de veronderstelling dat de aanwezigheid en zichtbaarheid, de aanhang, en de invloed van de islam in Europa toeneemt. Dat ondanks overduidelijke aanwijzingen dat het aantal moslims al jaren stabiel is, evenals het aantal jongeren dat er radicale denkbeelden op nahoudt. De angst voor die vermeende islamisering is niet op feiten gebaseerd, maar op emoties en op veel fact free politieke retoriek. ‘Islamisering’ appelleert aan een gevoel dat we de greep op de zaken dreigen kwijt te raken.

Aan de andere kant zien we juist verklaringen die de ideologische en religieuze aspecten feitelijk negeren en radicalisering verklaren uit een existentiële crisis en frustratie bij de daders. Of het nu gaat om psychologische verklaringen, of de stelling dat radicalisering het gevolg is van mislukte integratie, steeds ontbreekt enige interesse in de religieuze en politieke motieven van de daders. Een bijkomend effect hiervan is dat de boosheid bij veel moslims, bijvoorbeeld over de misère als gevolg van de oorlog in Syrië, wordt opgevat als een voedingsbodem voor radicalisering en terrorisme. Daardoor worden ook de opvattingen van hen die volstrekt geen sympathie voor IS hebben, maar wel menen dat het regime in Syrië bestreden moet worden, als illegitiem opgevat.

Blijft over de prangende vraag wie hier namens wie spreekt als terroristen in naam van de islam dood en verderf zaaien. Die vraag wordt wel gesteld maar meestal in generaliserende termen, en overigens zowel door moslims als niet-moslims. De schuldvraag is echter veel ingewikkelder. De vraag wie het recht en gezag heeft namens de islam te spreken zal in de nabije toekomst steeds belangrijker worden in discussies zoals die nu plaatsvinden. Naarmate moslims in Europa mondiger worden en het relatieve aandeel onder hen van geboren en getogen Europeanen groter wordt, zullen zij niet alleen vaker het recht opeisen mee te bepalen hoe de samenleving eruit ziet, maar ook eisen dat de toenemende diversiteit onder moslims erkend wordt.

Op de korte termijn zullen de aanslagen de klok helaas weer terugzetten, maar op de langere termijn zullen we toch met elkaar moeten omgaan. We moeten beseffen dat we leven in een toestand van deep pluralism, zoals de antropoloog Robert W. Hefner het formuleert. Misschien is het helemaal niet gek om maar weer eens een kopje thee met elkaar te gaan drinken. Dat is niet naïef, dat is pure noodzaak.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.

Het is de vloek van de olie

0
olie-ThomasVonDerDunk.jpg
Foto: © Reuters

Bij de grote protestmars voor de vrijheid van meningsuiting in Parijs na de slachting op de redactie van Charlie Hebdo, liep uiteraard ook een vertegenwoordiger van Saoedi-Arabië mee. Uiteraard?! Bij de dood van de Saoedische koning 2 weken later komt zijn Nederlandse collega als goede vriend uiteraard de laatste eer bewijzen. Uiteraard?! Wat is dit voor volslagen ongeloofwaardige vertoning, dat autocraten die in eigen land de vrijheid van meningsuiting met harde hand onderdrukken, vrolijk in een mars voor de vrijheid kunnen meewandelen? Even eerder mocht de Saoedische blogger Raif Badawi in het openbaar zijn eerste portie van zijn 1.000 stokslagen ontvangen – wegens gebruik van zijn mensenrecht op vrije meningsuiting.

Naast Saoedi-Arabië zagen we in de wandelstoet ook vertegenwoordigers van Rusland, Mali en Turkije – U weet wel, het land waarvan de president recent massaal kritische journalisten heeft laten arresteren en in elke criticaster van zijn bewind een landverrader ziet. Het viel nog mee dat Assad en Jong-un ontbraken, maar de eerste heeft het gewoon nog veel te druk met het uitmoorden van zijn volk, en de tweede nu vast even met het achterhalen van de waarheid over de Sony-hacks.

Saoedi-Arabië: de afgelopen maanden stonden veel westerse politici vooraan om de barbarij van IS te veroordelen, niet alleen de terroristische aanslagen elders maar ook de strafrechtelijke in eigen huis. De Volkskrant kwam afgelopen zaterdag met een aardig vergelijkend staatje inzake het islamitische recht volgens de gedemoniseerde IS en dat volgens het gefêteerde Riyad. De verschillen bleken miniem. Nou goed, aan kruisigen doen ze in Saoedi-Arabië niet, dat is inderdaad heel fideel. Maar voor de rest wordt er even lustig op los gehakt.

De zelfbenoemde kalief brengt nu gewoon óók in de praktijk wat even verder zuidwaarts al veel langer ongestoord gebeurt, en voert – niet zonder financiële hulp van rijke Arabische sheiks – slechts tot in de meest logische consequentie door wat de door de koninklijke vriend van de Oranjes getolereerde wahabitische fundamentalisten uit Saoedi-Arabië al decennia propageren. Zoals ook al-Qaeda en al die andere aanslagplegers vooral vanuit Saoedi-Arabië worden gesteund – en vanuit Pakistan uiteraard, die andere zeer betrouwbare bondgenoot in de strijd tegen het terrorisme.

Als er iets koren op de molen is van degenen op andere continenten die het Westen op het gebied van de mensenrechten onuitstaanbare hypocrisie verwijten, dan is het zoiets als dit. Ongetwijfeld zal men in Den Haag op Buitenlandse Zaken de nodige verwensingen hebben geuit dat die Saoedische koning uitgerekend nu moest doodgaan, zodat men – zo kort na ‘Parijs’ – kleur bekennen moest, maar dat kleur bekennen gaat dus slecht. Het komt niet vaak voor dat Wilders gelijk heeft, maar hier had hij het: wat heeft het Nederlandse staatshoofd daar te zoeken? Mag het niet een onsje minder zijn?

Juist Nederland vaardigt op de meest ongelukkige momenten de hoogste delegaties af. Weet U nog, een jaar geleden bij de Poetin-spelen in Sotsji, waar ook de eretribune, van het Nederlands koninklijk echtpaar en de Nederlandse premier afgezien, vooral met onfrisse dictatoren was gevuld?

De reden daarvoor kon U afgelopen lente tussen de regels door lezen in het grote afscheidsinterview in De Volkskrant met vertrekkend werkgeversvoorzitter Bernard Wientjes. Die was er trots op dat hij ten behoeve van het Nederlandse handelsbelang de voorgaande jaren met ongeveer elke bloeddorstige tiran op de foto had gestaan. Nee, met de Kims van Noord-Korea niet, maar dat lag toch wel vooral aan de antikapitalistische bokkigheid van de Kims. Een concentratiekamp meer of minder zou voor Wientjes zelf geen principiële belemmering hebben gevormd.

En was het niet de Nederlandse handelsman Frans van Anraat die enige decennia terug – niet tegengehouden door de toenmalige staatssecretaris voor buitenlandse handel, ene Frits Bolkestein – aan Saddam Hussein het gifgas leverde, waarmee hij de Irakese Koerden te lijf kon gaan? Dus wat zeurt U nu: we zijn toch alleen maar consequent? De een z’n dood is nu eenmaal de ander z’n brood, zoals een goed Nederlands spreekwoord al heel lang wil. En tot 1940 was Hitler ook een bevriend staatshoofd.

Dat verklaart ook, waarom we steevast bij Saoedi-Arabië ongeacht alle mensenrechtenschendingen en terrorismefinanciering de andere kant opkijken en een koning die dat allemaal heeft getolereerd en gestimuleerd, vanzelfsprekend mee-begraven, als edelmoedige Vader des Vaderlands. Het is de vloek van de olie, die niet alleen de Arabieren zelf – omdat daarmee onvrede over autocratische praktijken kan worden afgekocht – maar ook ons voortdurend treft.

Om de benzine voor Henk en Ingrid goedkoop te houden, laten wij de euro’s met miljarden tegelijk in de zakken van oliesjeiks stromen, van wie er enkelen daarmee vervolgens royaal de terroristen voor het plegen van aanslagen kunnen betalen – die in het Westen de haat tegen moslims aanwakkeren, wat weer voor IS het rekruteren van nieuwe jihadisten makkelijker maakt. Kijk: dát vertelt Wilders, als hij zich hard maakt voor én zijn eigen jihad én voor een lage benzineprijs, zijn kiezers natuurlijk nu weer net niet.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.