De maatschappelijke angst voor extreemrechts groeit. Daarom klinkt de roep om bepaalde geluiden te verbieden steeds luider. Met name Forum voor Democratie moet het ontgelden. Maar is het eigenlijk wel mogelijk om een politieke partij in Nederland te verbieden? Het antwoord is ‘ja’. Alleen, zoals wel vaker het geval is in Nederland, blijkt de praktijk weerbarstiger dan de theorie.
‘Ons politiek denken en handelen wordt bepaald door: ons streven naar een geestkrachtig nationaal bewustzijn van het Nederlandse volk, ons verzet tegen de ongecontroleerde invasie van honderdduizenden criminele en parasiterende vreemdelingen in ons overbevolkte land.’
Het zijn de eerste paar zinnen uit het partijprogramma van de Centrumpartij’86 (CP’86) voor de verkiezingen van 1994. Hoewel partijen zoals de PVV en FvD zich tegenwoordig bedienen van een soortgelijk discours, is de CP’86 uniek. Deze partij werd in 1998 namelijk verboden en ontbonden door de rechter. Die oordeelde dat CP’86 in haar beginselprogramma aanzette tot haat en discriminatie van minderheden en dus kon worden opgedoekt.
Partijverboden zijn zeldzaam in Nederland en rechters gaan zelden over tot een verbod. In 2006 zag de rechter bijvoorbeeld geen reden om de Partij voor de Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit (PNVD) te verbieden. De PNVD, in de volksmond de ‘pedopartij’ genoemd, pleitte in haar partijprogramma (2020) voor het legaliseren van bestialiteit, necrofilie en kinderporno in privébezit.
Maar er bestaan wel degelijk precedenten. In 1894 kwam er formeel een verbod op de Sociaal-Democratische Bond (SDB) – volgens rechtshistoricus Joris Gijsenbergh (Radboud Universiteit Nijmegen) een revolutionaire voorloper van de sociaaldemocraten. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd de NSB opgedoekt vanwege de collaboratie met het Duitse naziregime. In 1956 werd ook de opvolger van de NSB verboden: de Nationaal Europese Sociale Beweging (NSEB).
Partijverboden komen op de agenda te staan in tijden van maatschappelijke angst, vertelt Gijsenbergh. Aan het eind van de negentiende eeuw, toen de SDB werd verboden, waren er revolutionaire onlusten in Parijs en Berlijn. NSB en NSEB werden verboden vanwege het trauma van de Tweede Wereldoorlog. Toen in 1998 CP’86 werd verboden, was er een hernieuwde angst voor neonazi’s. Nu, in tijden van nepnieuws, complottheorieën en polarisatie, klinkt de wens om politieke bewegingen te verbieden wederom luid.
Sinds de oprichting van de PVV in 2006 wordt er geregeld gepleit voor een verbod op deze partij. Maar de laatste jaren, met name de afgelopen maanden, klinkt deze aanklacht voornamelijk tegen FvD.
Opiniemakers zoals Aylin Bilic (NRC) Karin Spaink (het Parool) en Gert Jan Geling (Trouw) schreven er stevige columns over, naar aanleiding van de tribunalen-uitspraken van FvD-Kamerleden Gideon van Meijeren en Pepijn van Houwelingen. Ook op sociale media wordt al tijden voor een FvD-verbod gepleit, helemaal nu FvD-leider Thierry Baudet sympathie richting Poetin en Rusland blijft tonen nadat het land Oekraïne binnenviel. Op Twitter waren de hashtags #FvDmoetVerbodenWorden en #Baudetlandverrader begin deze maand trending.
Ordeverstorend
Maatschappij en media kunnen zoveel willen, maar het blijft aan de rechter om een partij te verbieden. En de rechter is over het algemeen terughoudend met partijverboden, want bij een verbod wordt de wens van een groep stemmers buiten het democratische proces geplaatst. Daarom is het simpele feit dat een partij extreme ideeën predikt niet voldoende om over te gaan tot een partijverbod. Zo ook bij de CP’86: deze werd uiteindelijk pas verboden toen geoordeeld kon worden dat zij een gevaar voor de openbare orde vormde.
Dat is ook de enige verbodsgrond voor politieke partijen momenteel, vertelt advocaat Erik Verweij, tevens kandidaat-gemeenteraadslid voor de VVD in Rotterdam. Pas wanneer een partij als gevaar voor de openbare orde wordt bestempeld, zegt hij, dan kan deze dankzij artikel 20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een vereniging, waar partijen ook onder vallen, worden opgeschort. Dat artikel in de wet is dus niet specifiek gericht op politieke bewegingen. Het is het recht op vereniging dat kan worden ingeperkt zodra deze vereniging van mensen, wat een politieke partij ook is, in strijd is met de openbare orde.
Volgens Gijsenbergh ligt het eraan of een politieke partij een ordeverstorend doel heeft of een ordeverstorende werkzaamheid. Een ordeverstorend doel wordt volgens hem dikwijls minder zwaar bestraft door de rechter: een doel kan immers worden bijgesteld. Maar als de werkzaamheid als ordeverstorend wordt beschouwd door de rechter, dan zal het vonnis strenger zijn.
In principe kan een vereniging – een politieke partij – worden ontbonden of verboden. Bij een ontbinding kan de club worden heropgericht als het doel wordt aangepast, bij een verbod niet meer. Heroprichten wordt dan strafbaar.
‘De openbare orde, wat is dat dan?’
Het klinkt vanzelfsprekend: een partij overschrijdt een grens – de openbare orde – en wordt als gevolg daarvan opgedoekt. Maar daarin schuilt ook een moeilijkheid, meent Gijsenbergh: ‘Het grote probleem in deze thematiek is dat het allemaal gaat om de openbare orde. Alleen wat is dat dan? Dat is lastig.’
De term ‘openbare orde’ is volgens Gijsenbergh al vaag sinds de grondwet van 1848 werd geschreven. ‘Wat de rechter aan de ene kant dus veel speelruimte geeft, maar aan de andere kant ook heel weinig houvast biedt’, zegt hij. Wel werd in de jaren zeventig bepaald dat discriminatie onder openbare orde valt, wat bijdroeg aan het verbieden van de CP’86.
De Wet op de politieke partijen
Wat volgens Gijsenbergh en Verweij nodig is, is een aparte wet die politieke groeperingen reguleert in Nederland – inclusief een duidelijke verbodsgrond. Zo’n duidelijke verbodsgrond bestaat nu nog niet, maar komt er wel aan: de zogenoemde Wet op de politieke partijen (WPP). Deze wet moet definiëren wat een politieke partij precies is en mag zijn. Daar is het de hoogste tijd voor, denkt Gijsenbergh: de term ‘politieke partijen’ komt niet eens voor in de grondwet en slechts een paar keer in de reguliere wet. Partijen zijn verweven in ons systeem en vervullen een publieke functie, maar ze hoeven zich nauwelijks te conformeren aan specifieke wetten.
De WPP gaat die juridische lacune opvullen, zo is de hoop. Volgens Gijsenbergh is het nog niet helemaal duidelijk wat er precies in de wet komt te staan. Wel is het zeker dat het ook over partijverboden zal gaan: er zal een aparte regeling voor politieke bewegingen in komen, zodat zij niet meer onder het verenigingsrecht vallen. Ook wordt het verbodscriterium verder uitgewerkt: gemoderniseerd en beter gedefinieerd, zodat er meer duidelijkheid ontstaat.
‘Specifiek zit het kabinet dan te denken aan een bedreiging van de democratische rechtsstaat’, zegt Gijsenbergh. Alleen hij is bang dat het kabinet zichzelf in de voet schiet met een dergelijk criterium, door een soortgelijk vaag begrip als ‘openbare orde’ te introduceren.
Want wat is de definitie van een democratische rechtsstaat? Hiervan bestaan niet alleen verschillende definities, zo’n begrip verandert naar mate de tijd verstrijkt, stelt Gijsenbergh. Dan blijft het voor rechters lastig om te beoordelen wat wel en niet betamelijk is, en weten politieke partijen ook niet welke regels voor hen gelden.
Gijsenbergh: ‘Het zou kunnen werken als er in de wet een aantal idealen, principes of kernelementen van een democratische rechtsstaat staan, als een soort richtlijn voor de rechter.’ Die kaders zijn nodig, vindt hij, want anders blijft de verbodsgrond te vaag, wat tot willekeur en de schijn van subjectiviteit kan leiden.
Een ander probleem met de WPP is de timing. De wet is al jaren in voorbereiding, maar juist nu de inhoud daadwerkelijk wordt uitgedacht, leeft het debat over partijverboden op. ‘Het probleem is dat als je nu de discussie voert, het gepolitiseerd wordt en gekaapt wordt door de partijen waar het eigenlijk over gaat’, zegt politicoloog Léonie de Jonge (Rijksuniversiteit Groningen). ‘Die partijen zullen de strijd aangaan en zeggen: ‘Kijk, wij worden verboden!’
Deze partijen kunnen ertegenin gaan, door te zeggen dat een wet om politieke partijen te verbieden ondemocratisch is en dat ze een democratisch verkozen partij zijn.’
Het is daarom zaak dat een dergelijk debat op tijd wordt gevoerd, denkt De Jonge. En daar zit volgens haar de crux: in tijden van maatschappelijke rust acht men deze discussie niet prangend genoeg, terwijl je te laat bent zodra de noodzaak om dit debat te voeren wel wordt gevoeld.
Uiteindelijk hebben we het huidige debat over partijverboden ook aan onszelf te danken, ziet De Jonge. ‘De politieke partijen, de media en burgers moeten aan de bel trekken wanneer ze een verschuiving zien van democratische waarden.’ Dat is de afgelopen twintig jaar niet of nauwelijks gebeurd, vindt ze. Daardoor kunnen partijen als de PVV en FvD grenzen langzaamaan verleggen en wat niet normaal is normaliseren.
‘Je moet kunnen zeggen: tot hier en niet verder’
De Jonge: ‘Als de grenzen door die partijen gesteld worden, dan geef je de sleutel aan die partijen om de grenzen steeds verder te verschuiven. Terwijl het juist belangrijk is dat niet aan die partijen over te laten. Je moet kunnen zeggen: tot hier en niet verder.’
Zodoende zitten we vast in wat De Jonge ‘het rechtse perpetuum mobile’ noemt, een idee van de Oostenrijkse taalkundige Ruth Wodak. Partij X creëert een schandaal, er ontstaat ophef, vervolgens komt er media-aandacht, een fel maatschappelijk debat ontstaat, de ‘Kan dit wel?’-vraag valt, partij X kruipt in de slachtofferrol en claimt trial by media. Partij Y ziet dat partij X constant in de media verschijnt en wil dat ook, dus zorgt partij Y voor nieuwe ophef, waarna de vicieuze cirkel doorgaat. ‘Zo ben je dan continu in de media en zo draag je ook continu bij aan het verschuiven van normen, van grenzen, van wat wel of niet door de beugel kan.’
Juridische vooringenomenheid?
Die fatsoensgrens is de afgelopen jaren flink verschoven. Daarom klinken partijverboden voor sommigen nu aanlokkelijk: het zwoegen om die grens te herstellen vervalt. Alleen zo werkt een democratie niet, vindt advocaat Verweij. Hij zegt dat we niet meteen moeten grijpen naar een paardenmiddel als partijverboden, maar naar minder ingrijpende alternatieven, zoals stevigere debatten, een strengere Kamervoorzitter die eerder ingrijpt, politici die zich duidelijker uitspreken tegen antirechtsstatelijke en antidemocratische geluiden én aan het vervolgen van individuen die over de schreef gaan. Dat laatste maakt het volgens hem makkelijker om principieel niet met zulke politici en hun partij(en) samen te werken. Toen de CP’86 werd verboden, speelde voor de rechter mee dat meerdere bestuurders waren veroordeeld voor onder meer discriminerende uitlatingen.
Vervolging kan ook averechts werken. Politicologen concludeerden dat Wilders’ vervolging en veroordeling in de ‘minder Marokkanen’-zaak ‘een aanzienlijke, en mogelijk langdurige, negatieve impact’ had op het vertrouwen in democratie en rechtspraak onder Nederlanders die tegen de multiculturele samenleving ageren.
Als het veroordelen van één politicus al flinke maatschappelijke gevolgen heeft, dan kan het opdoeken van een gehele politieke beweging helemaal inslaan als een bom. Een onafhankelijke rechter oordeelt weliswaar over het verbieden van een partij, vertelt Verweij, maar het Openbaar Ministerie doet de aanklacht. Een instituut dat formeel onder het ministerie van Justitie valt, onder de minister van Justitie. Zo lijkt een partijverbod sneller een politieke keuze, zegt hij, ook al heeft de minister er geen zeggenschap over.
‘En stel je voor, puur hypothetisch, dat het Openbaar Ministerie nu de PVV wil verbieden. Dan lijkt dat al snel een politieke vervolging, gezien de ruzie tussen PVV-leider Geert Wilders en de huidige minister van Justitie, Dilan Yesilgöz. Ga er dan maar aanstaan als OM en minister van Justitie, dat je geen schijn van vooringenomenheid hebt.’
Zo lijkt een partijverbod dus een laatste remedie waartoe een rechter kan overgaan om een antirechtsstatelijk geluid te doven. Een extreem middel ook, dat pas mogelijk is wanneer alle andere wegen zijn bewandeld. En dat is maar goed ook, denkt Verweij. ‘Anders is het direct met een kanon op een mug schieten.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!