17.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 841

‘Islamisering’: lucratief electoraal winstmodel

0

We worden in Nederland inmiddels ruim twintig jaar gewaarschuwd voor het gevaar van de ‘islamisering’ van onze samenleving. Pim Fortuyn zette het op de agenda en de strijd tegen de ‘islamisering’ is inmiddels al ruim twaalf jaar het belangrijkste agendapunt van Geert Wilders’ PVV. Gaat het dan zo hard met die ‘islamisering’? Is er reden tot zorg?

Wat is ‘islamisering’?
De term ‘islamisering’ wordt gebruikt om een proces aan te duiden waarbij de samenleving door een groeiend aantal moslims en zichtbare instituties als moskeeën een meer islamitisch karakter zou krijgen.

Door wie wordt de term gebruikt?
De term werd aanvankelijk zelden door de Nederlandse pers gebruikt, maar dat veranderde toen Fortuyn in 1997 zijn boekje Tegen de islamisering van onze cultuur publiceerde. Aan het begin van deze eeuw werd de term vooral populair onder aanhangers van de Eurabië-theorie, onder wie Wilders. Volgens deze complottheorie van Bat Ye’or (pseudoniem van Gisèle Orebi) zal een geïslamiseerd Europa uiteindelijk opgaan in de Arabische wereld. Door een toenemend percentage moslims en een toenemende invloed van het islamitische gedachtegoed zal de islam steeds dominanter worden in Europa. Grootschalige immigratie en hoge geboortecijfers zouden een onderdeel zijn van de strategie van moslims om Europa over te nemen.

Is er sprake van ‘islamisering’?
De afgelopen twintig jaar is er sprake geweest van een verdubbeling van het aantal moslims in Nederland van ongeveer een half miljoen naar een miljoen. Maar, omdat de totale bevolking ook groeide, nam het aandeel moslims met een krappe procent toe, tot nu ongeveer 5 procent van de bevolking. Zowel in 2016 als 2017 beschouwde 5,1 procent van de bevolking boven de vijftien jaar zichzelf als moslim. Moslims vormen daarmee een relatief kleine groep in vergelijking met het veel sneller groeiende deel van de bevolking (50,1 procent) dat zich niet meer tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering rekent of de afnemende groep christenen (39 procent).

In 331 (86 procent) van de Nederlandse gemeenten ligt het percentage moslims – ver – onder het landelijk gemiddelde van 4,9 procent. Daarvan is in 40 gemeenten het percentage moslims zelfs 0. Er zijn 54 gemeenten waar het aandeel volwassen moslims per gemeente boven het landelijk gemiddelde van 4,9 procent ligt. In de vier grote steden ligt het percentage inwoners dat zichzelf als moslim beschouwt weliswaar hoger, maar met tussen de 10 procent (Utrecht) en 16 procent (Den Haag) van de bevolking, blijft het aandeel moslims in de grote steden niet erg groot. Voormalig VVD-leider Frits Bolkestein voorspelde in 2005 dat Amsterdam in 2015 een islamitische meerderheid zou hebben, maar die voorspelling kwam bij lange niet uit: het aantal Amsterdammers dat zichzelf als moslim beschouwt, ligt al jaren rond de 12 tot 14 procent.

Ook van een toename van het aantal islamitische instituties is amper sprake. Het aantal moskeeën ligt al jaren tussen de 450 en 500; het aantal islamitische basisscholen neemt amper toe (5 procent van de islamitische kinderen gaat naar een islamitische school) en de geschiedenis van de Nederlandse moslimomroepen is een aaneenschakeling van tragische mislukkingen.

Waarom dan toch die aandacht voor ‘islamisering’?
In de eerste plaats omdat het een onderwerp is dat vooral door de PVV wordt geagendeerd. Dat wordt ook duidelijk uit de grafiek die laat zien hoe vaak het woord ‘islamisering’ in vier grote Nederlandse kranten gebruikt werd.

Hoewel Fortuyn het begrip ‘islamisering’ eerder agendeerde, is het vooral Wilders geweest die ‘islamisering’ op de politieke agenda zette toen zijn partij in 2006 met negen zetels in de Tweede Kamer kwam. Tijdens een interview met de Volkskrant in oktober 2006 stelde hij: ‘Nederland staat aan de vooravond van een ‘tsunami van islamisering’. Moslims zullen de Nederlandse samenleving overspoelen en zorgen voor criminaliteit en overlast, ook op het platteland. Hun intolerante en gewelddadige cultuur zal de Nederlandse samenleving raken ‘in het hart, in onze identiteit’.’

In de jaren daarna hield Wilders het onderwerp op de agenda, onder andere met zijn film Fitna, maar kwam het woord ‘islamisering’ ook vaker voor in de buitenlandberichtgeving van de media, bijvoorbeeld wanneer over zusterpartijen van de PVV werd bericht of over de opkomst van islamisten in Turkije. In 2010 kwam de meeste aandacht in de kranten voor ‘islamisering’ door vooral de deelname van de PVV aan gemeenteraadsverkiezingen, de winst van deze partij bij de Tweede Kamerverkiezingen en de deelname van de PVV als gedoogpartner aan het eerste kabinet-Rutte. Na 2010 werd er wat minder over ‘islamisering’ gesproken, tot in 2015, toen Nederlandse kranten aandacht gingen besteden aan de opkomst van Pegida in Duitsland. Later in dat jaar gingen de berichten over ‘islamisering’ ook over de komst van vluchtelingen naar West-Europa in 2015 en werd ingespeeld op angsten voor ‘omvolking’.

Is de angst voor een islamitische machtsovername in Nederland reëel?
Nee. Allereerst omdat de meeste moslims daar helemaal geen interesse in hebben. En mochten er moslims zijn die daar wel van dromen, dan zullen ze moeten leven met het idee dat ze in de Nederlandse samenleving een minderheid vormen en dat dat zo zal blijven. Bovendien: de diversiteit onder Nederlandse moslims is zo groot dat de vorming van een machtig politiek machtsblok gedoemd zal zijn te mislukken.

Zijn er dan geen problemen?
Natuurlijk, die zijn er. Daar waar verschillende leefstijlen en levensbeschouwingen samenleven, kan het flink botsen. Waar de wet of mensenrechten worden geschonden, moet uiteraard worden opgetreden. En jihadisme vormt voor de hele samenleving, inclusief bijna alle moslims, een reële bedreiging, net als trouwens bijvoorbeeld toenemend rechtsextremisme.

Voor partijen als de PVV zijn het aanwakkeren van polarisatie en het voeden van angsten, zoals de angst voor ‘islamisering’, onderdelen van een lucratief electoraal winstmodel. Die angsten zijn voor een deel van de bevolking echt; het zorgwekkende is dat ze op weinig reële feiten zijn gebaseerd.

Surinaams onbehagen

0
Decolonize the mind heeft iets Politburo-achtigs. Een ministerie van Waarheid, met Hira als grootinquisiteur.’

In Suriname is er veel onbehagen. Over het slavernijverleden en het kolonialisme natuurlijk, maar ook over het feit dat het land nog steeds arm is, ondanks de miljarden euro’s aan Nederlandse ontwikkelingshulp en de rijkdom aan grondstoffen zoals bauxiet, olie en goud. En waarom is Desi Bouterse nu president, de hoofdverdachte in het justitieel onderzoek naar de December-moorden van 1982? Over het Surinaams onbehagen heeft historicus Hans Ramsoedh een nieuw boek geschreven: Surinaams onbehagen: een sociale en politieke geschiedenis van Suriname, 1865-2015. De Kanttekening sprak hem.

Wat wilt u met dit boek vertellen?
‘Al meer dan dertig jaar ben ik hiermee bezig. Ik was jarenlang eindredacteur van een Nederlandstalig Surinaams-Caribisch tijdschrift. Er zijn natuurlijk wel meer boeken over de geschiedenis van Suriname geschreven, maar ik mis daarin een goede rode draad; dat is het onbehagen.’

Waaruit bestaat dat onbehagen?
‘In mijn boek onderscheid ik drie periodes: de koloniale periode, de post-koloniale periode en de naoorlogse periode. Het onbehagen heeft sociaaleconomische en politieke oorzaken, maar de precieze redenen verschillen van tijd tot tijd. In de koloniale tijd ging het om uitsluiting: de Surinaamse elite, die bestond uit rijke kleurlingen en joden, had nauwelijks politieke inspraak. In de jaren dertig van de twintigste eeuw ging het om sociaaleconomisch onbehagen, vanwege de economische crisis. Nu zijn er weer heel andere problemen.’

Uw boek begint in 1865, twee jaar na de afschaffing van de slavernij in Suriname. Waren de contractarbeiders uit India en Java, die in plaats van de zwarte slaven op de plantages gingen werken, eigenlijk ook niet slaven? Of horigen misschien?
‘Zeker niet. Natuurlijk werden deze arbeiders, die uit China, India en Java kwamen, uitgebuit, maar hun situatie was niet te vergelijken met die van de zwarte slaven. Ten tijde van de slavernij vielen slaven niet onder het persoonsrecht, maar onder het zakenrecht. Plantage-eigenaars konden ongestraft een slaaf doodslaan, als ze dat wilden. Contractarbeiders hadden meer rechten. De positie van de contractarbeiders kun je eigenlijk beter vergelijken met die van Nederlandse landarbeiders in de negentiende eeuw. Ook hun positie was niet best, maar ze waren geen slaven.’

Foto: Hans Ramsoedh

Maar kinderen van contractarbeiders werden toch ook verplicht om op de plantage te werken? Dat gaat toch best ver?
‘Vanaf hun twaalfde inderdaad. Maar niettemin waren ze niet, zoals slaven, voor eeuwig aan de plantage gebonden. Ze mochten de plantage verlaten als ze een pasje kregen. Ook was het beleid er aanvankelijk op gericht om deze arbeiders na hun contract te laten terugkeren naar waar ze vandaan kwamen. Daarna was het beleid gericht op permanente vestiging in Suriname na afloop van de contractperiode.’

Hoe was de Surinaamse samenleving na de afschaffing van de slavernij opgebouwd?
‘Het was een gestratificeerde samenleving gebaseerd op kleur. De top werd gevormd door blanken. Joden en kleurlingen vormden samen de middengroep. Creolen waren na de afschaffing van de slavernij massaal naar de stad getrokken en werkten in de opkomende nijverheid. Op het platteland woonden en werkten hindoestanen als contractarbeiders. Na de Tweede Wereldoorlog trokken veel hindoestanen naar de stad, wat leidde tot spanningen met de creolen. Tot 1958 maakten de kleurlingen de dienst uit in Suriname, daarna kwam een coalitie van hindoestanen en creolen aan de macht onder leiding van Johan Adolf Pengel (1916-1970, premier 1963-1969, red.). Deze coalitie bevorderde de emancipatie van creolen en hindoestanen, maar ook de concurrentie tussen beide groepen. Na het overlijden van Pengel in 1970 wonnen de hindoestanen de verkiezingen. De creolen waren bang tweederangsburgers te worden. Dat versterkte de spanningen in het land.’

In 1975 werd Suriname onafhankelijk en enkele jaren later werd Desi Bouterse dictator en stortte het land in chaos. Hoe kon dat zo komen?
‘In de periode 1975-1980 was Suriname een democratie, maar ondanks de drieënhalf miljard gulden aan Nederlandse ontwikkelingshulp bleef de beoogde welvaart uit. Ook de militairen waren ontevreden en in 1980 greep Bouterse de macht. Aanvankelijk waren de meeste Surinamers maar wat blij met de staatsgreep. Maar dat veranderde snel. Het leger trad hard op tegen politieke tegenstanders. De December-moorden moeten ook tegen deze achtergrond worden begrepen, toen vijftien tegenstanders zonder vorm van proces werden geëxecuteerd. De periode 1982-1987 staat in Suriname bekend als ‘de donkere jaren’. Er was chaos en burgeroorlog. Tienduizenden mensen ontvluchtten het land. Ze trokken naar de Nederlandse Antillen en Nederland. De Nederlandse ontwikkelingshulp was stopgezet in reactie op de December-moorden, wat voor extra economische moeilijkheden zorgde.’

Daarna werd de democratie hersteld. Maar waarom kon Bouterse ondanks zijn misdaden in 2010 weer aan de macht komen, nu op democratische wijze?
‘Dat komt omdat men niets had geleerd. In 2010 bestond de politieke elite uit precies dezelfde mensen als in 1975. Er was niets veranderd. Bouterse speelde, toen de democratie onder Ronald Venetiaan (president 1991-1996 en 2000-2010, red.) was hersteld, weliswaar tweede viool, maar hij was niet weg. De zittende politieke kaste wees ritueel op het gevaar van Bouterse, maar deed verder eigenlijk niets. Bouterse wist dankzij zijn flamboyante persoonlijkheid – hij is welbespraakt en ook ontzettend humoristisch – de jonge kiezer voor zich te winnen. Omdat de Surinaamse geschiedenisboeken nauwelijks aandacht besteden aan de December-moorden, staat Bouterse bij hen ook niet bekend als een gewetenloze moordenaar.’

Zal Bouterse nog in de cel komen? Er loopt nu een proces tegen hem en hij is al veroordeeld door een rechter. Zal dit vonnis ook door het hooggerechtshof worden bevestigd?
‘Bouterse is door het Hof van Justitie veroordeeld tot zestien jaar. Zijn advocaat heeft tegen het vonnis hoger beroep aangetekend. Ik kan mij niet voorstellen dat het gerechtshof bij de behandeling van het hoger beroep begin 2019 tot een ander besluit komt. Er is dan wel een probleem: Bouterse is onschendbaar als president. Als hij aftreedt als gevolg van de uitspraak van de rechter, dan moet hij de cel in, maar Bouterse kan ook besluiten dat hij op zijn post blijft. Het leger blijft vermoedelijk achter hem staan, dus dat wordt heel spannend. Bouterse gebruikt het presidentschap om aan een veroordeling te ontkomen.’

Foto: Reuters. Desi Bouterse in 1996.

In je boek las ik ook over de beroemde Surinaamse verzetsstrijder Anton de Kom (1898-1945). Waarom is de herinnering aan hem zo gepolitiseerd?
‘Dat komt omdat De Kom een radicale marxist was die contacten had met Henk Sneevliet (1883-1942, Nederlands politicus, vakbondsman en verzetsstrijder, red.) en andere radicale revolutionairen. Niet alleen de Nederlandse koloniale machthebbers, maar ook de nationalistische Surinamers moesten niets van communisten hebben. Toen De Kom in 1933 naar Suriname terugkeerde, werd hij bij aankomst meteen in de gaten gehouden door de autoriteiten. De Kom was in Paramaribo een adviesbureau voor werklozen begonnen. Omdat de autoriteiten bang waren dat hij de Surinamers tegen het Nederlandse gezag zou opzetten, namen ze hem gevangen en zetten ze hem weer op de boot terug naar Nederland. Pas decennia later werd De Kom herontdekt door linkse studenten, om vervolgens door Bouterse te worden misbruikt als nationalistisch symbool. De Kom wilde natuurlijk vrijheid voor Suriname, maar was geen nationalist à la Bouterse.’

U bent ook heel kritisch over publicisten zoals Sandew Hira, bekend van zijn leuze decolonize the mind. Wat is volgens u mis met hun manier van naar de Surinaamse geschiedenis kijken?
‘Het zijn publicisten die mentaal gezien in de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn blijven steken. Ze creëren een sfeer waarin iedereen met een blanke huidskleur per definitie verdacht is en koloniaal zou zijn. Enkele Leidse historici, die heel degelijk werk doen, worden in het verdachtenbankje geplaatst. Als ik colleges geef over Suriname keer ik mij ook tegen deze dogmatische manier van geschiedenis bedrijven. Decolonize the mind heeft iets Politburo-achtigs. Een ministerie van Waarheid, met Hira als grootinquisiteur.’

U heeft ook ‘Blok-gate’ verwerkt in uw boek, de controverse naar aanleiding van de ondiplomatieke uitspraken van minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok over onder meer de multiculturele samenleving en Suriname, die hij een failed state noemde. Beschouwt u Suriname als zodanig? En hoe kijkt u tegen deze controverse aan?
‘Van Bloks ‘analyse’ van Suriname als failed state klopt helemaal niets. In Suriname functioneren de democratische instituties namelijk wel. Het is niet voor niets dat president Bouterse is veroordeeld door een rechtbank. We moeten geen roze bril opzetten en Suriname voorstellen als een multicultureel paradijs, er zijn etnische spanningen, maar die hebben nooit tot strijd geleid. Blok heeft te weinig kennis over Suriname. En bovendien is de multi-etnische Surinaamse samenleving een Nederlandse creatie. Eerst woonden er alleen indianen in Suriname, daarna kwamen de blanken en hun zwarte slaven, vervolgens werden de contractarbeiders uit China, India en Java aangevoerd. Niettemin wordt de kwestie-Blok door Bouterse en de zijnen gebruikt om weer op de anti-Nederlandse trom te roffelen. De gemiddelde Surinamer haalt over Bloks uitspraken de schouders op, maar Bouterse grijpt het natuurlijk met beide handen aan om de aandacht af te leiden.’

Regeert straks de straat?

0

Als de staat niet in staat is om haar eigen wetten te handhaven, staat uiteindelijk de staat zelf op het spel. Dat geldt zowel in het klein als in het groot. In het klein zagen we dat afgelopen weekend in Nederland, waar hooligans door uit naam van Zwarte Piet met geweld te dreigen, in diverse steden demonstraties van tegenstanders onmogelijk maakten, terwijl voor dat laatste toestemming was verleend. Ofschoon men uit de affaire met de blokkeer-Friezen van vorig jaar lering had kunnen trekken door de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen, was dat duidelijk onvoldoende gebeurd. Zo regeerde niet de staat, maar de straat.

Dat het zo uit de hand liep, valt niet los te zien van de lafheid van de Nederlandse regeringscoalitie, die in het Zwarte Piet-debat maar geen stelling durfde te nemen. Dat geldt vooral voor de VVD en het CDA, waar onder een deel van de achterban het PVV-sentiment van de ‘bedreigde Nederlandse identiteit’ welig tiert. VVD-fractievoorzitter Dijkhoff, nog verder naar rechts afgedwaald, is al bij voorbaat voor het potentiële geweld gecapituleerd en wil, om het volkssentiment niet te tarten, dergelijke demonstraties in de toekomst zelfs gaan verbieden.

Op zo’n moment blijkt Rutte weer eens letterlijk een waardeloze, want een waardenloze premier: een rol voor zichzelf om het steeds verder escalerende conflict tussen beide kampen in goede banen te leiden, ziet hij niet weggelegd. De samenleving moet het maar oplossen. Het is niet voor het eerst dat hij ons bij morele vraagstukken in de steek laat als het gesundes Volksempfinden met werkelijk liberale principes botst. Ook aan de vuurwerkdiscussie wenst zijn regering zich niet te branden: de gemeentebesturen zoeken het zelf maar uit, voor landelijke inperking van de knaltraditie heet geen draagvlak te bestaan. Alleen bij de afschaffing van de dividendbelasting deed draagvlak er niet toe; toen volstonden een jaar lang Ruttes eigen vezels.

Wat hij in elk geval te weinig in zijn vezels voelde, was dat de politiek zich niet aan het debat over Zwarte Piet kan onttrekken en dat Nederland meer is dan een B.V. Banen zijn niet het enige dat in het leven telt. En de onwil en het mentale onvermogen om ook in morele zin een sturende rol te spelen, wreekt zich nu. De raddraaiers van zaterdag zagen in het wegkijken van de regering een vrijbrief voor eigenrichting. Niet toevallig liep het beter in die steden, zoals Zaandam, waar het gemeentebestuur de kemphanen vooraf bij elkaar had weten te brengen.

Wat een wankelmoedige rechtshandhaving, die ruimte voor eigenrichting schept, in het groot betekent, zagen we de afgelopen weken in Pakistan. De nieuwe president Khan had zijn verkiezingszege gedeeltelijk te danken aan het paaien van ultra-orthodoxe moslims, die van de zogenaamde blasfemiewet hun absolute politieke prioriteit hadden gemaakt. Nu dreigt hij voor hun dreigementen bezwijken in de zaak van de acht jaar in de dodencel opgesloten Asia Bibi.

De kwestie drukt ons op drie dingen. Ten eerste op de grote gevaren waaraan christenen in een aantal streng-islamitische landen zijn blootgesteld vanwege het ‘foute geloof’. Dat lot treft overigens niet alleen christenen – ook aanhangers van andere religies, of moslims die tot een andere dan de dominante stroming behoren, worden in zulke landen zwaar gediscrimineerd, als ze niet al eveneens bij het minste of geringste in levensgevaar kunnen raken. Het is niet zonder reden dat velen van hen een seculiere dictatuur, zelfs eentje van de ergste soort, prefereren boven een orthodox-islamitische democratie. Het verklaart de steun die Assad nog steeds onder grote delen van de Syrische bevolking geniet; Saddam kon indertijd in Irak op hetzelfde bogen. En wat hun persoonlijke bewegingsvrijheid betreft zijn veel vrouwen in het huidige sjiitische Irak inderdaad slechter af.

Ten tweede confronteert de casus-Bibi ons met onze eígen morele standvastigheid. Graag verkondigt het Westen dat het een vrijhaven voor vervolgden is. Durft het nu ook de woede van de extremisten ginds te trotseren door Bibi asiel aan te bieden? Niet geheel toevallig maken daarvoor zich nu in Nederland in elk geval de confessionele partijen sterk, nu het om geloofsgenoten gaat. Blijft dat ook als een en ander straks economische repercussies krijgt, omdat de weinig standvastige Khan, als gevangene van de extremisten, zich gedwongen ziet tot boycotmaatregelen? En als vervolgens individuele Nederlanders ter plekke gevaar lopen, omdat een razende meute haar woede op hen koelt? Voor de eigen ambassade ginds heeft Den Haag al voorzorgsmaatregelen genomen, maar daarnaast lijkt mij toch ook een nadrukkelijk negatief reisadvies op z’n plaats. Nogal wat landgenoten zijn merkwaardig naïef, zoals reeds dat fataal afgelopen fietsavontuur in Tadzjikistan van deze zomer bewijst.

En ten derde wordt het misschien tijd om eens wat kritischer naar de ‘natuurlijke’ bondgenoten van het Westen te kijken, tegen de achtergrond van de daarmee samenhangende partijkeuze in het geopolitieke conflict in het Midden-Oosten. De afgelopen decennia stond het Westen als bijna vanzelfsprekend aan de kant van Saoedi-Arabië en Pakistan, in hun conflicten met Iran en India. Zeker: ook Iran verdient op dit moment niet bepaald een omarming, gezien de vermoedelijk in opdracht van het regime gepleegde moordaanslagen op dissidenten in Europa, waaronder ook in Nederland.

Maar op z’n laatst, sinds de afslachting van journalist Khashoggi moet toch duidelijk zijn dat Riyad geen haar beter is. En ofschoon het Westen in het geval van Islamabad versus Delhi slechts indirect partij voor de eerste kiest, worden de Pakistani zeker sinds 9/11 door Washington – net als de Saoedi’s – een belangrijke bondgenoot in de strijd tegen het terrorisme, terwijl al-Qaeda en IS ideologisch in hoge mate juist vanuit deze beide landen zijn gevoed.

‘Het kapitalisme is doorgeslagen’

1
‘We consumeren te veel en te onbewust, we plunderen de grondstoffen en vervuilen de grond.’

Er is een groeiend aantal leefgemeenschappen in Italië, tegenwoordig zo’n vijftig. Hoe leven mensen binnen zulke gemeenschappen? Onze verslaggever Sara-May Leeflang doet verslag vanuit Italië.

Sommige leefgemeenschappen zijn ecologisch georiënteerd, andere artistiek, spiritueel, ideologisch of een mix van alles. Eén van de bekendste is de spiritueel-ecologische Damanhur, die door de Verenigde Naties is bekroond voor haar duurzame initiatief. Het is een gemeenschap van circa zeshonderd mensen uit heel de wereld en is gelegen in de groene omgeving aan de voet van de Alpen, ten noorden van de regio Piëmont en tussen de steden Turijn en Aosta. De gemeenschap heeft eigen ‘tempels van de mensheid’. Binnen de gemeenschap leeft men aan de hand van de regels van een eigen gevormde wet die gericht is op cultuur, kunst, muziek, scholing, wetenschap en technologie. Verder heeft de gemeenschap ook een eigen munteenheid en een eigen universiteit, die bezoekers trekt voor cursussen, lezingen en projecten.

Verbondenheid
Giovanni (27) uit Turijn heeft zo’n drie jaar geleefd in een Osho-leefgemeenschap vlakbij de Zwitserse grens. Osho (Rajneesh Chandra Mohan, ook wel bekend als Bhagwan Shree Rajneesh, 1931-1990) was een goeroe, een spiritueel leider uit India die mensen over heel de wereld heeft geïnspireerd met zijn expressieve meditatie en therapeutische technieken. Voor Giovanni heeft het leven in een leefgemeenschap veel voordelen. ‘Er is zoveel liefde en steun onder elkaar. Ik voelde me nooit alleen. Op slechte momenten, als ik verdrietig was of als ik door een moeilijk moment ging, dan was er altijd iemand die me kon steunen of met wie ik kon praten. Op mijn beurt kon ik mensen steunen met mijn aanwezigheid.’

Giovanni ziet om zich heen een toenemende interesse in leefgemeenschappen. ‘Er is denk ik een groeiend bewustzijn dat het anders moet en dat het huidige sociale model voor veel mensen niet meer werkt. De motieven om je bij een leefgemeenschap aan te sluiten verschillen. Sommigen willen een gezondere manier van leven, anderen hebben meer economische motieven. Sommigen hebben niet veel geld en willen leven in een gemeenschap waarin mensen alles delen met elkaar. Anderen hebben weer ideologische en spirituele redenen. En vaak is er sprake van een mix van dit soort verschillende redenen.’

Giovanni legt uit dat veel leefgemeenschappen voornamelijk ecologische motieven hebben. ‘Er is een groeiend besef dat duurzaamheid de sleutel is voor het behoud van de aarde en ook de beste manier om eten te verbouwen. Ik denk dat dit heel belangrijk is. We zijn als mensen met elkaar verbonden, maar ook met de planten en de dieren. Als de aarde niet gezond is, zal dat gevolgen hebben voor ons. Dat is eigenlijk precies hetgeen je ervaart in een leefgemeenschap. Als één van de tien mensen zich niet goed voelt, verdrietig is, problemen heeft of ziek is, zal dat de rest van de gemeenschap beïnvloeden. Als de aarde door een slechte periode gaat, zal dat absoluut effect op ons hebben. Als de aarde ongezond is, zullen we merken dat er iets mis is. Je ziet het al als het weer verandert. Wanneer het regent, willen mensen binnen blijven en met een deken op de bank zitten. En als de zon schijnt, willen ze naar buiten gaan.’

Kapitalisme
De Osho-leefgemeenschap waar Giovanni onderdeel van was, is niet zo ecologisch georiënteerd, maar dat zou het naar zijn mening wel moeten zijn. ‘Het kapitalisme is doorgeslagen. We consumeren te veel en te onbewust, we plunderen de grondstoffen en vervuilen de grond. Het gaat te ver. De aarde heeft zorg nodig, dus ik denk dat het goed is om terug te gaan naar een duurzaam leven.’

Voor Giovanni was het ook een beweging tegen de maatschappij, het kapitalisme en vóór ‘het traditionele gezin’. ‘In de leefgemeenschap vond ik alles wat ik niet in de gewone maatschappij kon vinden. Onze leider was een vrouw. Er waren veel projecten om haar te ondersteunen en kracht te geven. We werkten veel met de vrouwelijke kwaliteiten in ons.’

Emilia (31) uit Milaan is werkzaam in de mode en volgt het nieuws niet meer. ‘Ik word depressief van de media. Ik had zo genoeg van Italië en de conservatieve mindset dat ik jaren in het buitenland heb gewerkt. Nu ben ik terug en ik kan nu ook de mooie kant van Italië zien. Er zijn goede bewegingen en mensen worden opener. Toch is er nog een lange weg te gaan.’

Hippies
Italië kampt al jaren met schulden. Media speculeren al over een mogelijke exit uit de eurozone, maar volgens experts zal dat niet snel gebeuren. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Griekenland heeft Italië een geavanceerde economie. Zo teert het niet alleen op toerisme, maar heeft het een invloedrijke innovatieve industrie. Het heeft veel grote multinationals. Toch is de werkloosheid aanzienlijk hoog en heeft het land veel uitdagingen voor de boeg. Zo kamp het met de opvang van vluchtelingen. Onlangs is burgemeester Domenico Lucano van het zuidelijke dorpje Riace opgepakt en twee weken onder huisarrest gesteld. De reden daarvoor was dat hij sinds 2000 migranten een huis, werk en opleiding aanbood om de vergrijzing te bestrijden. Niet alleen de asielzoekers werden daarmee geholpen, ook het dorp ging erop vooruit. Volgens de populistische regering van premier Giuseppe Conte heeft hij daarmee de wet geschonden en hij wordt beschuldigd van immigratiefraude.

Het gebeurt wel vaker dat de Italiaanse regering ingrijpt in projecten die een bestaand probleem zouden kunnen oplossen of vernieuwing zouden kunnen brengen. Vlak na de Tweede Wereldoorlog emigreerden Italianen uit het zuiden naar verlaten spookstadjes in het noorden, zoals Bussana Vecchia, een dorpje vlakbij de Franse grens, verlaten na een verwoestende aardbeving. De regering vernielde als reactie alle trappen en daken om de huizen onbewoonbaar te maken. In de jaren zestig werd het opnieuw geprobeerd, maar nu waren dat hippies en kunstenaars uit alle delen van Europa. Zij knapten het dorp op, organiseerden evenementen en verkochten hun kunst. Daaruit werd het ‘Internationaal Kunstenaarsdorp’ geboren, dat nog steeds actief is, ondanks het verzet van de lokale bewoners en de Italiaanse regering, die de inwoners als bezetters proberen neer te zetten.

Healing
Roman (32), een IT’er uit Zwitserland, reist al ruim drie jaar de wereld rond. Hij heeft ruim vier maanden in een meditatiegemeenschap in Italië geleefd. ‘Ik zat in het Miasto Osho Instituut voor Meditatie en Spirituele Groei. Ik betaalde honderd euro per maand. Ik was vrijwilliger en ervoer intensieve meditatieprogramma’s. Ik kan het iedereen aanraden. Het is zo’n speciale plek, iedereen komt er om te leren en groeien.’

Volgens Giovanni voelt het leven in een leefgemeenschap alsof je familie van elkaar bent en soms zelfs nog meer. ‘We waren erg verbonden en we zorgden voor de ander. Ik kon moeilijke momenten veel makkelijker aan dan als ik alleen was geweest. Maar we hadden ook heel veel lol, er werd veel gelachen. De focus in de leefgemeenschap is therapeutisch. Mensen van overal kwamen voor therapeutische workshops. Osho heeft veel expressieve technieken om oude en nieuwe pijnen die binnenin zitten eruit te halen. Dat maakt je lichter, meer relaxed.’

Valeria (48) komt uit Milaan. Ze is ruim zestien jaar geleden een leefgemeenschap begonnen in Toscane. ‘Ik ben eigenlijk een stadsmeisje, maar het snelle stadsleven werd me te veel. Ik heb de natuur om me heen nodig. Mijn vriend en ik hebben een prachtig stuk land met olijfbomen gekocht.’ Valeria en haar vriend zijn beiden opgeleid in meditatie- en healingtechnieken. Ze produceren olijfolie en hebben hun eigen permacultuurprojecten. Ze werken daarbij samen met vrijwilligers uit alle windstreken. ‘We hebben veel projecten, ik heb het erg druk. Dit jaar hebben we heel hard gewerkt en ik ben nu echt toe aan vakantie.’

Heimwee
Na circa drie jaar geleefd te hebben binnen de Osho-leefgemeenschap, vertrok Giovanni met zijn vriendin naar Duitsland. ‘Het leven in een gemeenschap was belangrijk, maar het was net zo belangrijk om eruit te stappen en de wereld in te gaan en op mezelf te zijn. Wel mis ik de warmte van de gemeenschap. Het samen ontbijten, eten, lachen. Het leven in een gemeenschap is voor mij de beste manier om te leven, maar dan vooral in een gemeenschap die georiënteerd is op meditatie en groei. Dat is zo mooi. In je eentje kun je ook mediteren, maar met mensen samen gaat het proces van groei veel sneller. Je leert veel meer over jezelf, bijvoorbeeld hoe je in relatie tot anderen staat en waarom.’

Waarom de leefgemeenschappen in Italië zo populair zijn weet Giovanni niet zo goed. ‘Ik zie het in meer Zuid-Europese landen, zoals Portugal en Spanje. Misschien is het omdat de politiek zo chaotisch is. Maar het heeft misschien ook een andere reden. Mijn moeder leefde op een natuurlijke wijze. Ze groeide op in een grote familie. Ze verbouwden hun eigen eten, hadden een eigen koe voor de melk en gingen duurzaam met de aarde om. Deze meer natuurlijke wijze van leven is helemaal niet zo ver weg van ons. En daar hebben veel mensen heimwee naar.’

(H)echt Verbonden

0

Op 1 november werd in het Rotterdamse stadhuis het project (H)echt Verbonden gepresenteerd, over huwelijkse gevangenschap. Het project gaat over situaties waarin – meestal – vrouwen zich bevinden als zij willen scheiden, maar waar de partner weigert mee te werken aan de scheiding. Er is een rapport gemaakt en aanvullende informatie gegeven op verschillende media voor verschillende doelgroepen. Het project is bedoeld om betrokkenen informatie te bieden over hoe te werk te gaan en waar en door wie hulp kan worden verleend.

(H)echt Verbonden is het resultaat van een samenwerking tussen vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen in de regio, ervaringsdeskundigen, hulpverleners, juridische en andere experts en de gemeente. Juist die brede samenwerking was een absolute voorwaarde om dit project succesvol op te zetten. Zoals één van de organisatoren zei: ‘Hierdoor voorkom je stigmatisering van een specifieke groep. Bovendien heeft de samenwerking tussen diverse religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen bewezen dat we door uitwisseling en kennismaking van elkaar kunnen leren en tot nieuwe inzichten kunnen komen. Dat is wat mij betreft de grootste winst binnen dit project.’

Het rapport werd aangeboden aan de Rotterdamse wethouder Judith Bokhove, portefeuillehouder Mobiliteit, Jeugd(hulp) en Taal. Het was geen bijeenkomst in een zijzaaltje in een bijgebouw onder tl-buizen. Er was flink uitgepakt met een uitgebreid buffet voorafgaand aan de bijeenkomst in de grote burgerzaal van het stadhuis, waar vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen, ambtenaren, politici en andere belangstellenden bij elkaar kwamen. Tijdens de presentatie kwam een aantal van hen aan het woord.

Een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van dit project werd geleverd door vertegenwoordigers van SPIOR, de koepelorganisatie van moskeeën en andere islamitische organisaties in de regio Rijnmond. Niet zo verwonderlijk, vanwege de zeer actieve opstelling van de koepel bij tal van ‘hete hangijzers’, maar ook belangrijk omdat, wanneer het om zaken als huwelijkse gevangenschap gaat, islam doorgaans de olifant in de kamer is. Tijdens de presentatie kreeg ook een rabbijn en een pandit het woord – overigens geen vertegenwoordiger van het christendom. Ook bij die religieuze gemeenschappen is er sprake van huwelijkse gevangenschap, maar helaas, het heersende beeld in de samenleving is dat we hier toch vooral weer te maken hebben met een islamdingetje. Juist daarom is het van belang ook islamitische gezagsdragers bij zo’n initiatief te betrekken.

Hoe buitengewoon gevoelig en ingewikkeld dat allemaal ligt, bleek ook wel naar aanleiding van de ophef die een jaar geleden ontstond over de campagne van de beweging Zelfgekozen, met posters door heel Rotterdam van zoenende mensen met verschillende achtergronden. Men wilde daarmee duidelijk maken dat het kiezen van een huwelijkspartner vrij moet zijn. Zelfgekozen richt zich op huwelijksdwang, dus de dwang met iemand te moeten trouwen. Op zichzelf goed om dat ook aan de kaak te stellen, maar de manier waarop Zelfgekozen en (H)echt Verbonden te werk gaan verschilt enorm.

De strategie van Zelfgekozen is een zo groot mogelijke zichtbaarheid en ruchtbaarheid in de media, met veel lawaai en verontwaardiging. En, niet onbelangrijk, de initiatiefnemers menen dat de islam het grote kwaad is. Dat is niet zo verwonderlijk als we weten wie de initiatiefnemers van Zelfgekozen zijn; onder meer Leefbaar Rotterdam en Femmes for Freedom, de club van Shirin Musa. Beide staan bekend als uitgesproken critici van de islam. Dat mag, maar doe het dan ook op een integere manier en niet door het verspreiden van nepnieuws en het bespelen van sentiment. Zo werd een aantal onderzoekers naar islamitisch huwelijksrecht er door de oprichters van Zelfgekozen zonder enige onderbouwing van beschuldigd te pleiten voor de invoering van ‘shariarechtbanken’ in Nederland. In plaats van samen met betrokkenen te zoeken naar een oplossing, worden vooral onderbuikgevoelens bespeeld en wordt gedaan alsof zij tegen de heersende opinie in iets aan de kaak stellen. Niets is minder waar. Huwelijksdwang is een thema dat bijvoorbeeld SPIOR, maar ook andere islamitische organisaties al meer dan vijftien jaar geleden aan de orde stelden.

Het grote verschil tussen Zelfgekozen en (H)echt Verbonden is nu juist dat de laatsten heel zorgvuldig te werk zijn gegaan en zo in staat waren om een brede coalitie tot stand te brengen van partijen die doorgaans niet zo snel met elkaar om de tafel zitten. Hoe effectief (H)echt Verbonden zal zijn, moeten we natuurlijk afwachten, maar de aanloop ernaartoe is in elk geval veelbelovend want heel inclusief. Het is overduidelijk dat het aanwijzen van bepaalde bevolkingsgroepen als schuldige, het toch al sterk gepolariseerde veld alleen maar meer onder druk zet. Om gevoelige kwesties aan de kaak stellen, heb je mensen nodig die omzichtig te werk gaan, die niet op voorhand partijen uitsluiten en die zonder constante media-aandacht hun werk kunnen doen. Met activisten die op hoge toon hun verontwaardiging uiten, kom je geen stap verder.

‘Het belangrijkste is dat je elkaar erkent’

0
‘Het feit dat mijn moeder het gesprek aangaat, terwijl ze veel eigenlijk niet wil bespreken, dát is het revolutionaire.’

Samen met haar moeder ging Nazmiye Oral drie jaar geleden met het aangrijpende theaterstuk Niet meer zonder jou langs theaters en buurtcentra in binnen- én buitenland, waaronder New York. Rode draad is het gesprek tussen een streng gelovige moeder en een vrijzinnige dochter. Nu is er de gelijknamige, ontroerende en eerlijke documentaire, waarin het gesprek plaatsvindt thuis bij Orals moeder, in Hengelo. Een gesprek waarin alles op tafel komt, inclusief tot dan onbesproken taboes.

Waarom wilde je de documentaire graag maken?
‘Van ieder werk dat je maakt, wil je dat het door zoveel mogelijk mensen gezien en ervaren wordt. Voor mij was het een droom om dit te doen. Ik heb goede mensen om me heen die die droom deelden, met als belangrijkste persoon mijn regisseur Adelheid Roosen. Ik vind het belangrijk, omdat de documentaire toepasbaar is op alles. Het is een gesprek tussen een moeder en een dochter, om openheid en verlichting te brengen, het heft in handen te nemen, begrip voor elkaar te hebben, zonder oorlog en zonder de behoefte om de één of de ander te laten veranderen. Ook al houd ik me niet aan de traditie, de traditie is ook van mij. Ik wil die mede vormgeven, want dat is niet alleen maar voorbehouden aan mensen die vinden dat ze mogen beslissen over hoe het allemaal moet zijn. ‘Niet meer zonder jou is’ geen film, maar een gebeurtenis’, zei iemand. Zo zie ik dat ook.’

Kan je dat uitleggen?
‘Iedereen legt de focus op mijn verhaal en dat van mijn moeder, maar het verhaal is niet het doel of de hoofdpersoon, het gesprek is de hoofdpersoon. Ik vind dit zo belangrijk dat ik hoopte, wenste en droomde dat het zou gebeuren, maar ik had eigenlijk nooit verwacht dat het zou gebeuren. Daarom ben ik enorm trots op mijn familie… dat ze dit doen en durven, want het is niet niks.’

Je hebt jezelf losgemaakt van de islam, het geloof dat je familie nog wel aanhangt. Is Niet meer zonder jou bedoeld om mensen die daarmee worstelen, een steun in de rug te geven?
‘We hebben de voorstelling een paar jaar gespeeld en je merkte dat het publiek er echt op reageerde. Mensen zeiden dat ze het nu echt begrepen, vanuit welke cultuur ze ook kwamen. Het is heel moeilijk als je in de ‘ik-cultuur’ bent opgevoed, de westerse cultuur, om te snappen waarom het voor iemand uit de ‘wij-cultuur’, de islamitische cultuur, moeilijk is om tegen de familie of tegen de gemeenschap in te gaan. Andere mensen vinden het weer juist niet cultuurgebonden. Ik krijg veel reacties en merk dat het mensen erg veel doet en vooral dat het zoveel mensen aanspreekt, zowel aan de linker- als aan de rechterkant.’

Nazmiye Oral (Hengelo, 1969) is schrijfster, theatermaakster en actrice. Haar ouders maken deel uit van de eerste generatie Turkse Nederlanders in ons land. Ze verliet op haar eenentwintigste haar ouderlijk huis in Hengelo, nadat ze op haar achttiende was uitgehuwelijkt. Ze speelde onder meer in het theaterstuk Gesluierde monologen (2003) van Adelheid Roosen over islamitische vrouwen, interviewde Pim Fortuyn over de islam en integratie, een dag voordat hij werd doodgeschoten, en is medeoprichter van het theaterplatform Zina, een gezelschap van makers uit verschillende culturen en disciplines. In 2011 kwam haar debuutroman Zehra uit, die haar een nominatie voor de E. du Perron-prijs opleverde. Sinds 2016 heeft ze een Gouden Kalf in huis voor ‘beste actrice televisiedrama’ voor haar rol in de film In vrijheid (2016).

Hoe? 
‘Mensen vinden het een voorbeeld en zien mijn moeder ook zo, want zij doet het heel goed. De eerste generatie is nog steeds traditioneel, maar wil toch wel luisteren en begrip tonen voor de nieuwe generatie. De documentaire heet Niet meer zonder jou en dat houdt voor mij in dat ik niet zomaar wegloop als ik het moeilijk heb, maar juist vecht voor het recht om niet weg te hoeven. Men moet ermee leren leven dat mensen die de mening van de dominante groep binnen een moslimgemeenschap niet delen, bijvoorbeeld over wel of niet moslim zijn, trouwen en hetero of homo zijn, ook thuishoren in dezelfde gemeenschap.’

De meeste moslimgemeenschappen zijn vrij gesloten. Hoe moeilijk is het om ervoor te zorgen dat zulke gemeenschappen zich openstellen voor bepaalde veranderingen?
‘Ik denk net zo moeilijk als dat in Nederland is bij bijvoorbeeld mensen die onderdeel zijn van streng gereformeerde gemeenschappen. Zij zijn net streng gelovige Turkse mensen. Het zijn bepaalde waardes waar mensen aan vasthouden, een identiteit en eer, maar er zijn ook taboes, pijn en dingen die niet mogen. Het is verschrikkelijk als je zo opgroeit. Ik probeer het belangrijkste verschil tussen de westerse en de islamitische cultuur als volgt te verklaren. Westerlingen hebben bij geboorte eigen benen gekregen, waarmee ze kunnen weglopen. Mijn benen zijn niet van mij. Die zijn opgebouwd uit het deeg en de regels van de gemeenschap, want niets in de moslimgemeenschap behoort tot ‘ik’. ‘Ik’ staat in dienst van het geheel. Om weg te kunnen lopen moet je eerst uit het niets eigen benen maken. En als je wegloopt, dan is er schuld. Schuld die kan eindigen in de dood. Want weggelopen zou onvergeeflijk zijn, omdat je de gemeenschap iets zou hebben afgepakt. Ik ben weggegaan, terwijl mijn benen niet van mij waren, maar van de gemeenschap.’

Wat vind jij daarvan?
‘Ik kan dat niet aangeven en ik hou er ook niet van om op die manier over cultuur te praten. Ik vind het een steriele en afstandelijke manier van het benaderen van een cultuur. Cultuur, religie, politiek, het zijn allemaal mensen. We doen het allemaal zelf. We geloven in iets en dan wordt het groot of we geloven niet meer in iets en dan sterft het uit. Hetzelfde geldt voor mijn verhaal. Sommige mensen gaan er maar vanuit dat ik de drang had om een ander pad te kiezen dan trouwen, kinderen krijgen en gelukkig zijn, omdat ik op mijn eenentwintigste het huis uit ben gegaan en dat zou dan een verdienste zijn van het Westen. Dat is een totaal verkeerde benadering. Het is niet zo dat er alleen hier in het Westen verlichte of artistieke mensen zijn of dat alleen de mensen hier iets anders willen zijn dan de moeder of dochter van iemand.’

Heeft dat zijn weerslag in de documentaire?
‘Dat denk ik wel. De grootste reactie is van mensen uit de ‘wij-cultuur’ die opgelucht zijn dat er eindelijk gepraat wordt. Het bijzondere van dit verhaal is niet dat iemand voor het eerst tegen de regels is ingegaan, want Ayaan Hirsi Ali deed dat bijvoorbeeld ook al, maar het bijzondere hiervan is – en dat vind ik nieuw en revolutionair – dat de oude garde het gesprek helemaal aangaat. Helemaal, tot op het bot. Het feit dat mijn moeder het gesprek aangaat, terwijl ze veel eigenlijk niet wil bespreken, dát is het revolutionaire. Als ik dit had gedaan met een paar andere verlichte vrienden, dan had het niet gewerkt.’

Hoe reageerde je moeder toen je haar vroeg voor het gesprek?
‘Toen ik aan mijn moeder voorstelde om het gesprek te voeren, niet onder vier ogen, maar voor honderden mensen, zei ze meteen ‘ja’. Dat vond ik dapper, zeker omdat we het over alles konden hebben; seks, homoseksualiteit, atheïsme, godsdienst, alles. En dat we onszelf op het hakblok legden. Mijn moeder draagt een hoofddoek, spreekt niet zo goed Nederlands, is geen acteur, maar heeft toch de ‘ballen’ om in mijn territorium te komen en zich uit te spreken. Ik zag dat mijn moeder af en toe bang was dat mensen haar een verschrikkelijke vrouw zouden vinden en toch ging ze er staan. Dat is bijzonder.’

Hoe was dat voor jou?
‘Het was nooit een vanzelfsprekendheid dat we op deze manier ergens over praatten, dus daarom vond ik dat het een keer moest gebeuren. Al heb ik het ook écht moeten leren, elke avond weer op het podium. Het leven kan van de éné op de andere minuut voorbij zijn en dan heb je nooit geweten… wie de ander is. Dan weet je eigenlijk niets van elkaar. Ik vond daarom dat het gesprek nú moest gebeuren. Ik was klaar met zwijgen en langs elkaar heen praten.’

Hoe is het dan om het gesprek niet privé te doen, maar ten overstaan van de wereld?
‘Geweldig. Het dwingt je om jezelf helemaal te geven en dat is voor mij de enige manier om het te doen. Het is erg louterend en ook intiem. Ik dacht ook altijd dat een onderwerp na een goed gesprek afgerond was, maar dat is niet zo. Je moet het gesprek blijven voeren, steeds opnieuw. Sommige mensen denken na de voorstelling dat ik erkenning van mijn moeder wil hebben, maar dat is niet zo. Dan had ik namelijk nooit een gesprek met haar kunnen voeren, want dan is die erkenning het belangrijkste en sta ik al op achterstand.’

Was het moeilijk om het gesprek te voeren terwijl het geloof er tussenin stond?
‘Het feit dat ze gelovig is, heeft geen invloed op ons gesprek gehad, maar het is nog steeds moeilijk om tegen haar te zeggen dat ik niet geloof. Daar wordt ze helemaal raar van. Ze zegt dat ze me niet kwijt wil en dat ze niet wil dat ik brand in het hiernamaals, omdat dat in haar ogen zal gebeuren, omdat ik niet geloof. Dat is op zich heel lief, maar het is angst. Er zit een harnas omheen. De eerste keer dat ik haar vertelde dat ik niet geloof, schrok ze enorm. Toen heb ik haar uitgelegd waar ik wel in geloof… Als ik al ergens in geloof, dan is het Advaita, wat niet eens een geloof is, maar uitgaat van dat alles één is. Dat vond ze toch op haar situatie lijken en toen was ze relaxt. Dus toen bleken we toch over het geloof te kunnen praten. Ik denk ook dat veel meer ouders dat kunnen, terwijl ze in eerste instantie denken dat ze er niet open voor staan. Maar het is misschien niet voor niets dat we dit nu pas kunnen, je moet er wel klaar voor zijn en het vergt moed en de grote wens om dichter bij elkaar te komen en samen een waarachtig leven te leiden.’

Staat dat los van geloof?
‘Tuurlijk. Iedereen kan het doen. Met je ouders, vriend of buurman. Zelfs van natie tot natie. Het belangrijkste is dat je elkaar erkent, zelfs als je elkaar niet kent. Maar je moet jezelf niet afsluiten of weglopen. En je moet de ander niet willen overtuigen van iets, je moet iemand niet willen veranderen en je moet niet hoeven te winnen. Het doel zou moeten zijn: getuigenis doen van jezelf in de aanwezigheid van de ander en de wens de ander te ervaren terwijl hij of zij getuigenis doet van zichzelf.’

Wereldburgers op een eiland

1
Op een plek waar mensen aarden in stuifzand, is de blik op de wijde wereld nooit ver weg.

De meeste Nederlanders kennen Vlieland als die zomerse badplaats vol zeeleeuwen, dikke Duitsers en weinig verkeer. Toch wordt de gemeente het hele jaar door bewoond door een gemeenschap van zo’n duizend mensen. Hoe kijken deze Vlielanders aan tegen hun woonplaats, de Randstad en de wereld in het algemeen? Onze verslaggever Freek de Swart zocht het uit.

Aankomen op Vlieland in het laagseizoen voelt in het begin niet eens zo heel anders dan tijdens de zomer. Er staat turend volk langs de kade, er hangen krijsende meeuwen in de lucht en overal staan bagagezoekers irritant in de weg. Dat het echt geen vakantietijd is, merk je een klein kwartier later. De massa is verdwenen en het aankomstplein ligt erbij als een filmset na sluitingstijd. Zelfs de vogels lijken naar elders te zijn gevolgen. Gelukkig blijkt het nabijgelegen VVV-kantoor nog wel bewoond. Hier helpt een vriendelijke medewerkster graag mee met het zoeken naar bewoners die het Vlielandse leven ademen. Op de achterkant van een folder schrijft ze wat namen, inclusief adressen. Rekening houden met privacy op een klein eiland is immers net zo zinloos als het bouwen van een treinstation.

Bittere armoede
De eerste naam op het lijstje is Dirk Bruin, een lokale historicus die genetisch gezien niet Vlielandser kan zijn. Binnen bij waddencentrum De Noordwester vertelt hij trots dat zijn voorouders al in 1759 op het eiland woonden. ‘Ik vind het bijzonder dat heel het eiland vol ligt met hun voetstappen en dat ik daarin treed, dat is anders dan bij iemand die hier net komt wonen.’ Bruin legt uit dat het op Vlieland in die tijd vooral draaide om de maritieme handel. Vloten richting de Oostzee en later Oost-Indië begonnen en eindigden hun reis vaak in het dorp. Daar kwam een eind aan toen het vasteland betere aansluitingen kreeg op de Noordzee en de grote rivieren. Ook werden de schepen langzaamaan te groot voor de Waddenzee. ‘De doodsklap was de bouw van de Afsluitdijk, sindsdien speelt Vlieland op maritiem vlak absoluut geen rol meer.’

Dirk Bruin.

Aangezien de grond op het eiland niet geschikt is voor landbouw, begon daarmee een zware tijd voor Vlieland. Veel eilanders trokken naar het vasteland of zochten hun heil in de minuscule en nog piepjonge toeristische sector. Toch verzet de historicus zich tegen het beeld dat Vlieland begin twintigste eeuw in bittere armoede leefde. Bruin verwijst daarbij naar zijn eigen overgrootvader die in deze periode een huis met een stuk tuin bezat en voedsel kon rapen op het wad. ‘Tegenwoordig is er geen werkman meer op Vlieland die een eigen huis kan kopen. Jongelui willen graag blijven en er is genoeg werk, maar dus geen betaalbare woningen.’ Het bouwen van nieuwe huizen op Vlieland blijkt moeilijk, omdat het eiland voor het leeuwendeel in handen is van Staatsbosbeheer. ‘Die weigert grond vrij te geven voor bebouwing en toont zich ook bij ruilverkaveling geen ruimhartige partner. Het was begin twintigste eeuw een stuivende bende hier en de bevolking kreeg het niet vastgelegd. Staatsbosbeheer heeft toen deze prachtige bossen aangelegd. Het is een vloek en een zegen tegelijk.’

Cultuurverschillen en een azc
Tijdens de rondleiding door het museum van De Noordwester blijkt Bruin niet alleen historische talenten, maar ook archeologische te bezitten. Veel van de uitgestalde pronkstukken heeft hij zelf gevonden op het strand of opgedoken uit wrakken in het water. Zo liggen er onder andere klokken uit Britse onderzeeërs, maar ook veel ouder munt- en aardewerk. Het zijn duidelijk restanten uit een tijd toen verdrinkingen op zee onderdeel waren van het dagelijkse leven. Hoewel Vlieland inmiddels volledig is aangesloten op de moderne wereld, merkt Bruin nog steeds wel cultuurverschillen. ‘Soms praat ik met nieuwe bewoners en dan hoor ik meteen: dit zijn geen blijvers. Die hebben dan moeite met plaatselijke gebruiken.’ Als voorbeeld noemt hij de aangespoelde boot van een drenkeling. Het jutten van de aangespoelde spullen vonden veel nieuwkomers in het dorp gelijkstaan aan lijkenpikkerij. Bruin is zich daarentegen van geen kwaad bewust. ‘Aangespoelde dingen neem je mee naar huis. Ik heb er wel gevoel bij dat er iemand is omgekomen, maar de zee geeft en neemt.’

Andersom hadden de bewoners van Vlieland grote bezwaren tegen de komst van een azc naar het eiland in 2001. ‘Er was vooral angst dat groepen alleenstaande mannen onrust zouden veroorzaken. Uiteindelijk kwamen er vooral gezinnen. Toen ze vertrokken stonden er mensen met tranen langs de kade, dat heeft een verandering in denken teweeggebracht.’ Een Servisch-Kroatisch echtpaar bleef wel achter. Zij bestieren tegenwoordig het succesvolle theater Podium Vlieland.

Ook qua homoseksuelen is Vlieland volgens Bruin tolerant. Zo kent het dorp een handvol homostellen die met een gerust hart hand in hand kunnen lopen door de Dorpsstraat, iets wat in bepaalde wijken van grote steden niet altijd zonder gevaar is. Bruin merkt op dat toeristen uit de Randstad wel vaker wat bangig uit de ogen kijken wanneer ze bijvoorbeeld op straat worden begroet. ‘Ik snap dat je in Amsterdam niet iedereen de hele tijd kan groeten, maar je hoeft toch niet te schrikken?’

Eenmaal buiten bij het waddencentrum De Noordwester heeft de avond de straten van Oost-Vlieland verandert van rustig naar leeg. Er wordt spaarzaam met straatverlichting omgegaan in het dorp, wat het geheel een desolaat doch sprookjesachtig sfeertje geeft. Zo’n plek waar Jack the Ripper kan toeslaan, maar ook een romantische serenade niet zou misstaan. Vlieland bij nacht is dan misschien niet het einde van de wereld, maar zeker wel het eindstation van Nederland, zoveel is zeker.

Ook in de cafés zijn geen Vlielanders te bekennen. Aan de bar hangt een paar bouwvakkers uit Wolvega. Ze zijn op het eiland om een nieuw hekwerk rondom een voetbalveld te plaatsen. Ook de barvrouw blijkt van het vasteland te komen. Volgens haar bestaat vrijwel het gehele horecabestand op het eiland uit expats. ‘Vlielanders zijn mensen met een gebruiksaanwijzing, kan ik je zeggen’, laat ze tijdens de laatste ronde weten. Of dat een compliment is over hun diepzinnigheid of een sneer richting hun botheid wordt niet duidelijk.

Vlielanders en eilanders
De volgende dag scoren we een ontbijtje in de lokale supermarkt, waar we Folkert Janssens ontmoeten. Deze Drent kwam in 1985 voor het eerst op het eiland en was op slag verliefd. Vanwege de woningnood duurde het tot 2000 voordat hij zich er voorgoed vestigde. ‘Alles is hier overzichtelijk en elk Nederlands landschapstype heb je hier, behalve mergelgrotten.’ Janssens blijkt een groot natuurliefhebber te zijn die regelmatig het gezelschap opzoekt van bruinvissen en zeeleeuwen. Ook tijdens het interview wordt hij een paar keer afgeleid door een voorbijvliegend winterkoninkje. ‘Vogels zijn hier veel minder schuw dan op het vasteland’, vertelt hij er enthousiast bij.

Een ander verschil met de rest van Nederland is volgens Janssens het leefritme. ‘Dat wordt voor een groot gedeelte bepaald door de drie veerboten die het eiland dagelijks aandoen.’ Dit fysieke isolement betekent volgens hem overigens niet dat de moderne tijd geen grip heeft op Vlieland. ‘Heel veel mensen denken dat we hier achterlopen, maar als je hier iets bestelt, dan heb je het de volgende dag in huis.’

Dat Vlielanders van nature hun blik juist op de wereld hebben gericht blijkt ook uit het standbeeld van Willem de Vlamingh (1640-1698) dat vlakbij de veerbootterminal staat. Deze Vlielandse kapitein werd geboren als Willem Hesselsz, maar vernoemde zichzelf al vrij snel naar de gevreesde Vlamingen om zijn beperkte lengte te compenseren. Voor de VOC voer hij rond de wereld en bracht onder andere de westkust van Australië in kaart. ‘Vlielanders zijn ondernemend en waaien vaak uit over heel de wereld.’ Janssens noemt zichzelf trouwens nooit Vlielander, want: ‘Vlielander word je nooit echt, maar een eilander wel.’

Drenkelingen
Vervolgens neemt Janssens ons mee naar het kerkhof van Vlieland. Naast veel eilandbewoners is de plek ook de laatste rustplaats van veel drenkelingen. Graven van aangespoelde Duitse en Engelse soldaten uit de Tweede Wereldoorlog liggen er gebroederlijk naast elkaar, maar ook eeuwenoude grafstenen zoals die van Lancelot Skynner. Deze kapitein ging ten onder in 1799 samen met de HMS Lutine. Dit schip had zoveel goud aan boord dat het verzekeraar Lloyds bijna ruïneerde. ‘Later is de bel van het schip nog opgedoken, die luiden ze nu in het hoofdkantoor van Lloyds als er heel slecht nieuws is.’

Volgens Janssens is er veel respect voor drenkelingen op Vlieland, omdat vroeger iedereen op het eiland wel iemand had verloren op zee. Ook tradities uit het verleden worden daarbij geëerd. Zo staat er op de begraafplaats een replica van een walviskaak. Die stonden vroeger vaak op graven van kapiteins. Of het niet benauwend is om met zo’n kleine gemeenschap op een eiland te leven? Janssens vindt van niet. ‘Niet alleen is er genoeg natuur om je in terug te trekken, het samenwonen midden op zee zorgt ook voor een bepaalde harmonie. Je kunt wel ruzie hebben met elkaar, maar samen heb je ook altijd ruzie met de elementen.’

De tocht gaat verder richting De Jutter. Deze school biedt onderwijs aan voor leerlingen tussen de vier en achttien jaar. Sinds 2016 bezit de onderwijsinstelling een hypermodern nieuw gebouw waar ook een bibliotheek en kinderopvang in gehuisvest zijn.

Buiten speelt de elfjarige Coen Rispens een potje voetbal met zijn beste vriend. Het leven op Vlieland bevalt hem prima. ‘Je kunt hier veel dingen op straat doen, want er zijn niet veel auto’s.’ Wel mist de jongen speelgoedwinkels en pretparken op het eiland. Een voordeel is dan weer dat Rispens vakantievrienden heeft die ieder jaar terugkomen. Net als Janssens begint ook hij over het verkeerde beeld dat sommige mensen op het vasteland hebben over Vlieland. ‘Veel mensen zeggen dat we dingen niet hebben, maar wifi hebben we hier gewoon.’ Of Rispens de rest van zijn leven op het eiland blijft wonen, is nog maar de vraag. Momenteel speelt hij voor de lokale voetbalclub VSV ‘31 en een baan als profkeeper lijkt hem wel wat. Dromerig vertelt hij over een voetbalcarrière die hem via FC Groningen en Ajax naar Chelsea moet leiden. Toch zal hij ook in het hippe Londen zijn roots niet vergeten. ‘Ik zal dan wel een huis hebben in Engeland, maar ook terugkomen en hier een tweede huis kopen.’

Coen Rispens (rechts).

Wanderlust
Net zoals elk ander respectabel eiland kent ook Vlieland een kluizenaar, in de vorm van Jan Snoek. Al is hij het zelf niet met deze term eens. ‘Kluizenaar, hoezo? Ik heb toch gezelschap’, wijzend naar zijn hond Hessels.

Jan Snoek met zijn hond Hessels.

Snoek woont in een oude boot in de haven van Vlieland en draagt ongeacht het jaargetijde een korte broek. Voordat hij toestemt met een interview moet de verslaggever wel beloven geen vragen te stellen van financiële aard. ‘Dat bracht mij namelijk eerder in de problemen.’ Uit het bord op zijn boot wordt wel duidelijk dat de man zeepieren verkoopt.

Snoek vertelt dat hij oorspronkelijk uit Den Helder komt en in 1983 voor het eerst op Vlieland belandde. ‘Omdat ik midden in een militair oefenterrein aanmeerde, werd ik gelijk opgepakt en naar het dorp gebracht. Ik was toen nog een kwajongen zonder zorgen’, herinnert hij zich die tijd. Tegenwoordig komt hij alleen in Oost-Vlieland om boodschappen te doen. Naar het strand om te jutten doet hij eveneens minder dan eerst. ‘Je vindt alleen een stukje visnet en wat plastic. Vroeger viel er nog weleens iets van een schip af, maar ze bouwen die tegenwoordig beter, denk ik.’ Ook de bossen op het eiland waren volgens hem vroeger beter. ‘Door strengere eisen van Staatsbosbeheer mag daar steeds minder. We mogen bijvoorbeeld niet meer met een kettingzaag het bos in zonder cursus. En daar vragen ze driehonderdvijftig euro voor.’

Of Snoek ondanks al deze achteruitgang de rest van zijn leven op Vlieland blijft weet hij nog niet. Wel woont hij bewust op een schip zodat hij weg kan varen zodra de wanderlust toeslaat. In die zin symboliseert Snoek misschien nog wel als beste de volksaard van de bewoners van het eiland. Want op een plek waar mensen aarden in stuifzand, is de blik op de wijde wereld nooit ver weg.

Een buurman met een barcode

0

Het brievenproject is weer begonnen. Ik schreef er eerder al eens over. Het is een project van het Joods Maatschappelijk Werk, waarbij jongeren en Joodse ouderen die de oorlog hebben overleefd, elkaar brieven schrijven. Het mooiste aan het brievenproject vind ik om te zien hoe snel er een band ontstaat tussen totaal verschillende mensen – de Joodse ouderen die de oorlog overleefd hebben en de leerlingen die zo’n zestig jaar jonger zijn en vaak een niet-Nederlandse culturele achtergrond hebben. Hoe is dat toch mogelijk?

Het project begint met het bezoek van een Joodse man of vrouw in de klas. Die vertelt over de oorlog en wat hem of haar overkomen is. Dit jaar was Miel Andriesse onze gast. Hij was anderhalf toen hij werd ondergebracht bij een familie in Noord-Brabant. Daar overleefde hij de oorlog. Het is een indrukwekkend verhaal, maar het leek een beetje langs mijn leerlingen heen te gaan. Dat lag niet aan Miel, het is eerder dat de kinderen het niet begrijpen. Ze weten te weinig over de oorlog en ze hebben geen houvast om de gebeurtenissen te plaatsen. ‘Ik had een buurman die ook zo’n barcode had’, zei Sergio, toen Miel vertelde over Auschwitz en hoe daar de Joden een nummer op hun arm getatoeëerd kregen. Dat had hij dus wel gezien, maar het verhaal erachter kende hij niet.

In Europa is oorlog een zeldzaam verschijnsel, maar er zitten leerlingen in mijn klas die directe ervaring hebben met oorlog. Vlak voordat Miel ons bezocht, had Osko een spreekbeurt gehouden over wat hem overkomen is. Hij woont nu twee jaar in Nederland, is afkomstig uit Syrië. ‘De Koerden waren aan alle kanten niet welkom’, aldus Osko. Bovendien was het oorlog in Syrië, dus vluchtte zijn familie eerst naar Turkije en daarna naar Nederland. ‘We hadden veel geluk’, zei Osko. Daarmee bedoelt hij dat ze het overleefd hebben. Ook Miel heeft in die zin geluk gehad, ook hij overleefde de oorlog. Zijn vader en moeder niet. En van zijn vaders kant waren na de oorlog nog maar een paar mensen in leven.

Na het verhaal van Miel ging het project echt van start. We hadden de kinderen ingedeeld en in groepjes van twee gingen ze schrijven naar voor hen onbekende ouderen. Moeten ze schrijven, want het is eigenlijk huiswerk. ‘Omdat ik u wil leren kennen schrijf ik u deze brief’, begon één van de leerlingen. Dat is de opdracht van ons aan de leerlingen: die ander leren kennen. En die opdracht werkt! Dát uitspreken of beter gezegd schrijven, is de toverformule waarmee het allemaal begint. Daarna gaat het eigenlijk vanzelf en vertellen en vragen de kinderen honderduit. Het gaat over geloof, (leerling: ‘Ik heb geen geloof, ik heb alleen een broertje’), liefde, familie en wat ze graag eten. Eigenlijk al vanaf brief twee zie je dat de belangstelling gewekt is en voordat je het weet zien de kinderen dat er meer overeenkomsten dan verschillen zijn tussen hen en de ander. De ouderen met wie ze schrijven zijn ooit jong geweest, houden soms ook van sport, hebben hobby’s en interesses die de leerlingen zelf ook hebben. Wat dan volgt is herkenning. ‘Ik begrijp ook dat het moeilijk was zonder uw echte moeder, zelf woonde ik een halfjaar bij mij tante.’ Al snel durven de kinderen alles te vragen. ‘Hebben uw familieleden de oorlog overleefd? Hoe voelde u zich na de oorlog? En hoe was uw liefdesleven?’

In februari ontmoeten de brievenschrijvers elkaar, en dan is het alsof ze elkaar eigenlijk al kennen. En dat is ook zo, ze kennen elkaar al, hoewel ze maar een paar brieven hebben uitgewisseld. Het is een leerzame ervaring en een les tegen vooringenomenheid en vooroordelen. Leer de ander kennen, dat is het ongewone huiswerk waar de kinderen mee op pad gestuurd worden. Bijna altijd zien ze dan dat die ander veel minder van hen verschilt dan ze op het eerste gezicht dachten.

Het comfort van de stille meerderheid

0

‘Broeder, wat is er aan de hand met Nederland?’, vraagt een vriend dringend via WhatsApp. ‘Wij moeten dit snel analyseren.’ Op zo’n vraag kun je verschillende antwoorden geven. Lage werkloosheid en een personeelstekort in de bouw, de zorg, de politie, het onderwijs en de ICT – om maar wat te noemen. Toch dacht ik na het WhatsApp-bericht van de vriend in kwestie meteen aan het dossier-Zwarte Piet.

De Telegraaf-activist Wierd Duk heeft met een collega een ophitsend artikel – naar de traditie van zijn krant – gepubliceerd waarin zij anti-Zwarte Piet-boegbeelden Mitchell Esajas en Jerry Afriyie bestempelen als radicaal-links en gevaarlijk. Esajas, Afriyie en andere anti-Zwarte Piet-activisten moeten deze maand extra voor hun leven vrezen. November is al jaren een Zwarte Pieten-maand in dit land. Door misinformatie, verspreid door ophitsers en actiejournalisten zoals Duk, nemen veel Nederlanders de vrijheid om racistische opmerkingen en doodsbedreigingen te sturen naar mensen die zich inzetten tegen Zwarte Piet.

De rechtbank in Leeuwarden heeft de zogenaamde blokkeer-Friezen tot taakstraffen veroordeeld. Deze blokkeer-Friezen hebben vorig jaar een sabotageactie midden op de snelweg uitgevoerd om de vrijheid van meningsuiting van anti-Zwarte Piet-betogers te beperken. Bij het vonnis van de rechtbank in Leeuwarden kreeg hun leider, Jenny Douwes, een zwaardere straf: tweehonderdveertig uur taakstraf plus een maand voorwaardelijke celstraf. Volgens de rechter heeft Douwes zich schuldig gemaakt aan opruiing. Toch hebben de blokkeer-Friezen een heldenstatus gekregen. Dat ondanks het feit dat ze het recht hebben geschonden om een racistische karikatuur te verdedigen. De leider van de groep werd vorig jaar door Duk tot volksheldin van Friesland verklaard. Zij kreeg de bijnaam ‘Jenny d’Arc’. De blokkeer-Friezen gaan in hoger beroep tegen hun vonnis. Een crowdfunding-campagne om het hoger beroep te steunen, haalde binnen een paar dagen meer dan anderhalve ton binnen.

Zowel de vriend die mij een WhatsApp-bericht stuurde als heel mijn omgeving – bestaande uit zowel witte als niet-witte Nederlanders – werd emotioneel van het feit dat tegenstanders van Zwarte Piet voor de zoveelste keer gedemoniseerd worden als mensen die een gevaar vormen voor Nederland. Dat terwijl het juist voorstanders van Zwarte Piet zijn die bereid zijn agressieve middelen in te zetten om voor de knecht van de Sint te vechten, zoals uit het vonnis bleek. Het is vooral pijnlijk om te ontdekken dat een grote groep mensen bereid is om de schenders van de wet zowel financieel als moreel te steunen, terwijl mensen die voor hun vrijheid van meningsuiting voor hun leven moeten vrezen. Dus toen de vriend via WhatsApp vroeg wat er aan de hand is met Nederland, wist ik meteen waarop hij doelde.

‘De stilte van de stille meerderheid is het probleem – misschien nog wel meer dan de opwinding van die pro-Zwarte Piet-activisten die voor de rechter zijn gebracht’, schrijft journalist Joost de Vries (de Groene Amsterdammer) in The Guardian. ‘Een grote meerderheid van de bevolking lijkt haar gedachten aan zichzelf te houden. Toch is het onmogelijk een dialoog te hebben met iemand die zwijgt en dan alleen maar spreekt in de stembus en verkiezingsresultaten produceert die niemand ziet aankomen.’ Zijn analyse doet denken aan een uitspraak van Martin Luther King.

In the end, we will remember not the words of our enemies, but the silence of our friends.

De vraag die wij in de toekomst zullen moeten beantwoorden luidt: wat heeft u gedaan toen een kleine zwarte minderheid zich verzette tegen een racistische karikatuur?

Zuid-Thailand: smokkel, corruptie, machtspolitiek

0
‘Tot eind jaren negentig was het heel normaal dat we deelnamen aan elkaars vieringen, maar na 2004 sloeg vriendschap om in angst, wantrouwen en isolatie.’

Sinds januari 2004 kwamen er bijna zevenduizend mensen om het leven door aanslagen in het zuiden van Thailand. Deze aanslagen worden gepleegd door islamitische groeperingen die onafhankelijkheid zoeken van het boeddhistische Thailand. Ondanks dat het geweld de afgelopen jaren is afgenomen, heeft de regering nog altijd geen controle over de situatie en vielen er dit jaar al enkele tientallen doden door schietpartijen en bomaanslagen. Dat klinkt als het welbekende scenario van terreur in naam van religie, maar wat als blijkt dat smokkel, corruptie en machtspolitiek grotere drijfveren zijn dan godsdienst?

De drie meest zuidelijke provincies van Thailand – Yala, Pattani, Narathiwat – grenzen aan Maleisië en zijn etnisch en cultureel sterk verbonden met hun buurland. Tachtig procent van de bevolking spreekt een Maleis dialect en in tegenstelling tot de rest van boeddhistisch Thailand wordt hier de islam beoefend. Deze regio, het voormalig Maleis sultanaat Pattani, werd in 1785 door Thailand veroverd. Met name vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw kwam de centrale overheid met een serie hardhandige maatregelen om assimilatie af te dwingen, hetgeen vooral zorgde voor etnische spanningen, gebrek aan samenwerking met de lokale bevolking en, door falend gezag, een situatie van wetteloosheid.

Hoewel er al meer dan zestig jaar onvrede heerst onder de islamitische bevolking over het gezag uit Bangkok, escaleerde het geweld pas in 2004, toen de Thaise overheid onder voormalig premier Thaksin Shinawatra besloot om lokale overheidsinstellingen in het roerige zuiden te ontmantelen. Hij verving deze met een corrupte politiemacht en zorgde voor sterke militaire aanwezigheid, wat leidde tot een klimaat van wantrouwen, machtsmisbruik en buitensporig geweld van Thaise agenten tegen de plaatselijke bevolking. Ook werd het oude systeem van raadgeving bij de lokale gemeenschapsleiders afgeschaft, wat ervoor zorgde dat burgers in de drie provincies zich steeds meer onder het juk voelden van vreemde machthebbers. Toen separatistische groeperingen bomaanslagen begonnen te plegen op overheidsinstellingen, militairen, leraren, boeddhistische monniken en in de openbare ruimte, was er voor de Thaise overheid, van oudsher gedomineerd door militairen, geen weg terug om te ontsnappen aan de cyclus van geweld.

Na het uitbreken van het geweld in het voormalig sultanaat bleven beide partijen bijdragen aan een escalatie van dit geweld. De overheid reageert met zware represailles op aanslagen, probeert seculier Thais onderwijs af te dwingen en wantrouwt de lokale bevolking. De separatistische groeperingen profiteren van het overheidsgeweld door nieuwe rekruten aan te trekken onder jongeren, die vaak laaggeschoold zijn. Ook kampt het gebied met grootschalige georganiseerde misdaad, smokkel en corruptie waar zowel ambtenaren als separatisten bij betrokken zijn. Het doorbreken van de geweldsspiraal zou daarom de belangen van lokale bestuurders en de ondergrondse economie in de regio schaden, waardoor veel partijen gebaat zijn bij een voortzetting van de relatieve wetteloosheid.

Toch is de veiligheidssituatie in het zuiden verbeterd en is het aantal aanslagen sterk gedaald sinds 2015. Desondanks vielen er de afgelopen drie jaar nog ruim honderdzestig doden door schietpartijen, afrekeningen en bomaanslagen en staan er nog altijd checkpoints met zwaarbewapende militairen en pantservoertuigen verspreid door het gebied. Tot op heden hebben besprekingen tussen de overheid en het cluster aan separatistische groeperingen nog weinig opgeleverd. De opstandelingen zeggen dat de overheid de dialoog alleen gebruikt om hun leiders te identificeren en op te sporen en enkele groeperingen weigeren ronduit om aan te schuiven zonder tussenkomst van internationale bemiddelaars, iets wat de Thaise regering van begin af aan geweigerd heeft. Hierdoor blijft het onzeker of en wanneer het geweld weer op zal laaien.

Een constructieve aanpak door de Thaise overheid wordt belemmerd door een gebrek aan begrip van de lokale cultuur, een gebrek aan ervaring in conflicthantering en door rivaliteit tussen de regionale politie en het leger. Volgens plaatselijke bronnen zijn veel agenten in de zuidelijke provincies betrokken bij drugshandel en andere criminele activiteiten. Door deze reputatie wordt de politie geminacht door het leger en stagneert de samenwerking tussen beide partijen. Het leger reageert vaak hard op aanslagen door met zwaarbewapende militairen hele dorpen uit te kammen en er zijn honderden gevallen bekend waarin verdachten en hun families gemarteld en seksueel mishandeld werden om verklaringen af te leggen. Uit onderzoek blijkt dat deze mensenrechtenschendingen systematisch plaatsvinden, waardoor het vertrouwen in de Thaise staat voortdurend wordt geschaad en de dorpelingen in de armen worden gedreven van de opstandelingen. Om deze reden provoceren de rebellen het leger en de onervaren Thaise overheid tot gewelddadige acties om sympathie te genereren bij hun eigen bevolking. Want, redeneren veel dorpelingen in dit geval, als beide kampen geweld plegen, is het beter om je aan te sluiten bij je eigen mensen.

Volgens de Thaise overheid wordt de opstand gefinancierd door criminelen en ook externe waarnemers vermoeden dat de lokale onderwereld een grote rol speelt in het geweld. Een van de oorzaken is de wetteloosheid die jarenlang heerste in het bergachtige grensgebied. Olie, drugs, wapens, bedreigde diersoorten en zelfs mensen worden in grote aantallen van en naar Maleisië gesmokkeld. Volgens de Thaise publieke omroep is vooral oliesmokkel een miljoenenbusiness die gerund wordt door een illegaal kartel van invloedrijke personen. Zo liet de arrestatie van het voormalig hoofd van de Thaise inlichtingendienst Pongpat Chayapan in 2014, op beschuldiging van corruptie en hulp bij oliesmokkel, zien dat er een link bestaat tussen hoge Thaise autoriteiten en de smokkelaars. Ook zijn er aanslagen gepleegd die specifiek gericht waren op agenten die onderzoek deden naar de oliesmokkel, hetgeen doet vermoeden dat er machtige personen bij betrokken zijn.

Volgens een analyse van Reuters-journalist Jason Szep wordt algemeen aangenomen dat de oliesmokkel gerelateerd is aan het geweld en dat de separatisten grotendeels gefinancierd worden door inkomsten uit illegale handel. Szep schrijft dat veel westerse diplomaten zelfs vermoeden dat het grootste deel van de aanslagen direct gerelateerd is aan aan de drugshandel, andere smokkel en georganiseerde misdaad en minder dan de helft aan de onafhankelijkheidsstrijd. Politicoloog Aurel Croissant van de Universiteit van Heidelberg (Duitsland) stelt dat het naïef zou zijn om aan te nemen dat smokkelaars en separatisten duidelijk van elkaar kunnen worden onderscheiden. Volgens hem zijn criminaliteit en terrorisme daarvoor teveel met elkaar verweven.

Naast de samenhang tussen terrorisme en smokkel, kampt Thailand al jarenlang met ongebreidelde corruptie in alle lagen van de overheid. Een gevaarlijk samenspel van drugshandel, prostitutie, vriendjespolitiek, samenzweringen, traditionele boeddhistische tolerantie, een tendens om problemen te negeren en een cultuur van onschendbaarheid van hooggeplaatste officieren heeft geleid tot een complexe misdaadgolf die het land overspoelt. Wapenbezit in het zuiden wordt geschat op één per vijf inwoners, waarmee het behoort tot de meest bewapende gebieden ter wereld. Ook is de corruptie in de drie roerige provincies volgens de Wereldbank zelfs zo groot dat functionarissen vanuit het hele land solliciteren op functies in de instabiele regio, want, zoals de krant Asian Times schrijft, ‘oorlog is winst in Zuid-Thailand’.

Sinds de Rohingya-crisis in buurland Birma is ook mensenhandel een grote bron van inkomsten geworden voor de smokkelkartels. Wanhopige vluchtelingen worden in de handen gedreven van smokkelaars en komen vaak terecht in illegale kampen in de bergen van Zuid-Thailand. Volgens een overlevende zitten er soms duizenden mensen in dit soort kampen in de hoop doorgestuurd te worden naar buurland Maleisië of om aan het werk te kunnen in Thailand. Voor veel van hen gebeurt geen van beiden en worden ze onder erbarmelijke omstandigheden vastgezet in de afgelegen kampen. De vluchtelingen worden gemarteld en gedwongen hun familie te bellen om ze vrij te kopen. Wanneer dit niet mogelijk is, worden veel van hen uitgehongerd, verkocht als slaaf of vermoord en gedumpt in een van de vele massagraven in de jungle. Volgens Phil Robertson van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch is het onmogelijk dat de Thaise autoriteiten niet op de hoogte zijn van deze praktijken. ‘We hebben getuigenverklaringen van Thaise ambtenaren die onderhandelen met smokkelaars terwijl honderden vluchtelingen gevangen worden gehouden en er zijn zelfs bewijzen van overheidsfunctionarissen die de asielzoekers zogenaamd redden, maar ze vervolgens weer doorverkopen aan de mensenhandelaren.’

De Thaise generaal Udomchai Thammasarojrat stelde in 2011 dat het geweld vooral oplaaide toen het leger begon met het bestrijden van de oliesmokkel. ‘De smokkelkartels reageerden met aanslagen, gepleegd in naam van de onafhankelijkheidsstrijd, uitgevoerd door jonge, laagopgeleide jongeren, waarvan een groot deel drugsverslaafd is’, verklaart de generaal. Volgens de overheid zijn het dezelfde jongeren die worden ingezet voor het plegen van liquidaties in de onderwereld en in de grootschalige handel in drugs, waarbij grote hoeveelheden heroïne, pillen en cocaïne naar buurland Maleisië worden gesmokkeld, maar die ook terechtkomen in het gebied zelf. In een onderzoek uit 2010 gaven bewoners van de zuidelijke provincies dan ook aan dat drugshandel het meest urgente probleem in de regio is.

Ondanks het streven van het leger en de overheid om de veelheid aan criminele activiteiten in het zuiden de kop in te drukken, zouden zij volgens veiligheidsexpert Thitinan Pongsudhirak zelf verantwoordelijk zijn voor het verhinderen van een doorbraak. ‘Ondanks dat hun pogingen oprecht en serieus zijn, heeft een militaire overheid met absolute macht en een top-down-beleid ironisch genoeg niet de kracht om dit soort problemen op te lossen. Dit komt zowel door een gebrek aan medewerking als door corruptie in alle betrokken lagen van bestuur en uitvoering. Het uitbannen van mensenhandel en andere criminaliteit kan simpelweg niet van bovenaf gecommandeerd worden, daarvoor heb je vooral actieve betrokkenheid in het veld nodig en die is er nauwelijks.’

Ook onderzoekers Desmond Ball en Nicholas Farrelly van de Nationale Universiteit van Australië vermoeden dat pogingen om het conflict te beëindigen vaak hun doel missen. Volgens hen houdt de overheid met militaire maatregelen de cultuur van represailles in stand door de bijna onschendbare positie van soldaten die gestationeerd zijn in het zuiden. Door machtspolitiek, wantrouwen richting de bevolking en concurrentie met de lokale politie heerst er een cultuur van trots binnen het leger, waardoor er een klimaat is ontstaan waarin aanslagen worden gezien als een aanval op hun persoonlijke eer en reputatie en er dus hard teruggeslagen moet worden. ‘En wat als de lokale jeugd verstrikt raakt in deze vergeldingsdynamiek?’, schrijft Farrelly in zijn onderzoek naar de veiligheidssituatie in Zuid-Thailand. ‘Waar is voor hen de uitweg? Kunnen zij de spiraal van geweld zomaar doorbreken ondanks dat zoveel van hun vrienden en familieleden zijn omgekomen? Vaak zijn de jongeren laagopgeleid, economische mogelijkheden zijn beperkt in het agrarische bosgebied en veel van hen zien smokkel en andere criminele activiteiten als enige optie.’ Volgens de onderzoekers hebben deze omstandigheden  geleid tot het geloof onder veel zuiderlingen dat het geweld niet zal stoppen vanwege de economische kansen die de wetteloosheid in het conflictgebied biedt.

Dit zijn duidelijke aanwijzingen dat verschillende betrokken partijen niet gebaat zijn bij het doorbreken van het geweld. Er is geen eind in zicht zolang de Thaise autoriteiten blijven investeren in hardhandig contra-terrorisme terwijl tegelijkertijd lokale onvrede wordt aangewakkerd door criminaliteit en wanpraktijken van ambtenaren en soldaten in het veld.

Hoewel volgens kenners de werkelijke opstandelingen slechts verantwoordelijk zijn voor een fractie van het geweld, bepalen zij wel de retoriek en de morele rechtvaardiging ervan. Na de aanslagen van 11 september 2001 vonden de militante groeperingen aanleiding tot het uitroepen van een heilige oorlog en sindsdien worden ook steeds vaker IS-achtige filmpjes geplaatst van onthoofdingen en met jihadistisch taalgebruik. Ondanks deze ogenschijnlijke overeenkomst met islamitische opstanden zoals die in Irak, de Filipijnen en Syrië, krijgen groepen als al-Qaida en IS hier geen voet aan de grond. Het Nationaal Revolutionair Front (Barisan Revolusi Nasional, BRN), de grootste rebellengroep in Zuid-Thailand, heeft duidelijk gemaakt dat IS hier niet welkom is, ook al hebben zij vergelijkbare extremistische denkbeelden. De groep is bang om door samenwerking met buitenlandse jihadistische organisaties hun legitimiteit en steun te verliezen, zowel binnen de internationale gemeenschap als onder hun eigen aanhangers.

Ondanks dat de verschillende groeperingen van elkaar verschillen in aanpak en doelstellingen zijn ze allemaal in bepaalde mate op zoek naar meer autonomie. Sommige willen op politieke wijze meer zelfbestuur van de Thaise overheid, terwijl anderen doelen op complete onafhankelijkheid en de heroprichting van het oude sultanaat. Tot op heden zijn de groeperingen vooral succesvol geweest in het ondermijnen van de staat door het gebied relatief onbestuurbaar te maken met aanslagen op boeddhisten en Thaise overheidsdoelen. Toch leidt de islamitische burgerbevolking zelf het meest onder het geweld, omdat er ook veel aanslagen worden gepleegd op markten en winkelcentra. Maar liefst negentig procent van alle slachtoffers viel onder de burgerbevolking en het grootste deel hiervan is moslim.

Ondanks dat het aantal aanslagen de afgelopen jaren verminderd is, zijn de separatisten nog altijd actief. Met name in arme, geïsoleerde dorpen blijkt de steun aan lokale groeperingen en de aanverwante smokkelarij moeilijk uit te roeien. Dit heeft voor een groot deel te maken met armoede en slechte educatie in het gebied. Bewoners van de grensprovincies verdienen ruim de helft minder dan in andere delen van Thailand, bijna zeventig procent van de moslimbevolking heeft niet meer dan een basisschooldiploma en minder dan tien procent heeft de middelbare school afgemaakt. Dit komt vooral omdat er door het geweld scholen gesloten zijn en veel lokale leraren het doelwit werden van aanslagen vanwege hun samenwerking met de Thaise overheid.

Maatschappelijke deelname is logischerwijs beperkt voor de inwoners van Pattani, Yala en Narathiwat. Niet alleen uit angst voor separatisten, maar ook omdat ze een achterstand hebben in taal en zich niet thuisvoelen in de Thaise boeddhistische cultuur. Vooral sinds de opleving van het geweld in 2004 zijn aanhangers van de twee religies sterk uit elkaar gegroeid. Zo vertelt de boeddhistische apotheker Athorn dat zijn gezin in het verleden bevriend was met moslimfamilies. ‘Tot eind jaren negentig was het heel normaal dat we deelnamen aan elkaars vieringen, maar na 2004 sloeg vriendschap om in angst, wantrouwen en isolatie. Het lijkt er nu op dat de moslims ons willen verjagen zodat zij hier de baas kunnen worden.’ Inmiddels is een deel van de boeddhisten het gebied ontvlucht of woont in door het leger beschermde enclaves.

Toch is er verandering gaande binnen de drie provincies. Druk op de overheid en de separatisten om een verandering van tactiek en het stoppen van het geweld begint toe te nemen doordat de bevolking zich door moderne informatievoorzieningen beter bewust is van het grotere plaatje. Zij zien in dat het pad van geweld voor beide kampen op niets uitloopt en dat de onderliggende problemen in het gebied niet worden aangepakt. Veel van hen beseffen dat totale onafhankelijkheid van het voormalig sultanaat realistisch gezien nooit gaat gebeuren, maar zien mogelijkheden in een constructieve dialoog over een vorm van decentralisatie met meer zelfbestuur en verhoogde religieuze en educatieve vrijheid.

Op verschillende plekken in de regio zijn sociale werkgroepen ontstaan die hun best doen deze dialoog zelf te voeren. Waar de separatisten tot op heden een monopolie hadden op de richting waar het conflict heen ging, eisen burgers meer zeggenschap en sturen zij erop aan om in gesprek te gaan met de overheid, desnoods buiten de rebellen om. Ook lijkt er vanuit de burgerbevolking meer momentum te ontstaan om onderling het debat aan te gaan over hun identiteit en de problemen in de regio. Dit zou erop kunnen duiden dat het conflict een nieuwe fase ingaat met mogelijkheden om te ontsnappen aan de cyclus van geweld die de Zuid-Thaise maatschappij al jarenlang in een wurggreep houdt.