18.1 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 844

Inwijding tot leerling, gezel, meester

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: de vrijmetselarij. We bezochten de open dag van de Rotterdamse vrijmetselaarsloges.

Op het eerste gezicht geeft de buitenkant van het hoekige gebouw aan de Oostmaaslaan 950 in Rotterdam niets prijs over zijn bestemming. Bij binnenkomst ontvangen drie net geklede heren de bezoekers. De ruimte lijkt een normale receptieruimte van een willekeurige vereniging, al hangen er aan de muren her en der wat verwijzingen naar de vrijmetselarij. Er is een bar en de bezoekers worden getrakteerd op drank naar keuze. Al snel ontstaan er gesprekken over de grote vragen des levens. Is dit het supergeheime mysterieuze genootschap dat volgens complottheorieën de wereldmacht in handen heeft? ‘De wildste geruchten doen over ons de ronde’, zegt Marco van Wijk, vrijmetselaar sinds 2011. ‘Dat heeft met ons verleden te maken, in de achttiende eeuw leefde de Rooms-Katholieke Kerk op zeer gespannen voet met de vrijmetselarij. Op sommige plaatsen werden onze bijeenkomsten verboden. Daardoor is een sfeer van geheimzinnigheid ontstaan.’ De Wijk zegt zelf geen last te hebben van dat imago. ‘Als ik mensen vertel dat ik vrijmetselaar ben, dan reageren ze over het algemeen goed, maar ik vertel het ook niet aan iedereen. Ik begrijp de argwaan wel, die had ik voor ik intrad ook. In Nederland valt het wat dat betreft nog mee. In landen waar de invloed van de Katholieke Kerk groter is, zoals Italië, worden vrijmetselaars met veel meer argwaan bekeken.’

Vrijmetselarij en de Verlichting
De vrijmetselarij kent een lange geschiedenis. Al in de veertiende eeuw wordt er gesproken over vrijmetselaars, dan nog gildes van bouwvakkers en metselaars. In de achttiende eeuw ontwikkelen de gildes zich stap voor stap tot genootschappen waarin zowel adel als gewone burgers samenkomen om vrijelijk te filosoferen over de samenleving. Die ontwikkeling liep synchroon met de Verlichting. Filosofen zaaiden twijfel over de waarheidsclaims van religies, stelden het individu en de rede centraal en ontwikkelden een reflectieverende en onderzoekende houding jegens de eigen cultuur, de maatschappij en de mens.

Na een paar drankjes verplaatst het gezelschap zich naar de eerste etage van het gebouw. Bij binnengaan staat boven de deur de spreuk ‘ken u zelve’. De vloer bestaat uit zwarte en witte vierkante vlakken. We worden getrakteerd op een lezing van filosoof Jabik Veenbaas, schrijver van meerdere boeken over de Verlichting, waaronder De Verlichting als kraamkamer (2013). Hij beschrijft de ontstaansgeschiedenis van de Verlichting en hoe de opkomst van de vrijmetselarij past binnen die tijdsgeest. ‘Een heel belangrijk thema in de Verlichting was de afschuw van de vele geloofsoorlogen en religietwisten die vooraf gingen aan die periode. Wat dat betreft staat de vrijmetselarij helemaal in die traditie, aangezien je binnen de vrijmetselarij nog steeds iets terugvindt van die afkeer. Bijvoorbeeld in de typische vrijmetselaarsgedachte dat je elkaar niet moet hakketakken over geloof, maar elkaar rustig de ruimte moet geven om elkaars visie te bespreken, in een sfeer van vredelievendheid.’

Diversiteit
Na de lezing is het weer tijd voor een drankje. Het gezelschap bestaat voornamelijk uit oudere heren, meestal gekleed in zwarte broek, overhemd en colbert. Kan iedereen toetreden tot de vrijmetselaars? ‘Absoluut’, zegt Van Wijk. ‘We selecteren niet op leeftijd of op sociale achtergrond, we vinden het heel belangrijk dat we divers zijn. Je kan hier een bankdirecteur treffen, maar ook een bakker of slager. Een belangrijk uitgangspunt is dat je mensen leert kennen die je anders nooit ontmoet had.’

Desalniettemin zijn er weinig jongeren te bekennen. ‘Dat heeft denk ik ook te maken met het karakter van onze bijeenkomsten. Ik kan me herinneren dat er een jongen van achttien interesse toonde in ons. Dat is erg jong. Je bent dan nog heel erg bezig met wie je bent en jouw plek in de wereld. We verwachten wel een zekere geworteldheid van de leden. We bespreken grote thema’s en vaak ben je daar nog niet aan toe op die leeftijd.’

Ook zijn de aanwezige vrijmetselaars overwegend blank. Toch zijn er volgens Van Wijk wel degelijk Surinaamse, Turkse en Marokkaanse Nederlanders die interesse tonen in de vrijmetselarij. ‘Vorig jaar hadden we bij de open dag een Marokkaans-Nederlandse jongeman, maar uiteindelijk heeft hij de stap naar intreding niet gemaakt. Hij vond het heel interessant, maar zijn omgeving reageerde er niet goed op. Bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders speelt die omgevingsfactor een grote rol denk ik. Je merkt dat bepaalde complottheorieën over de vrijmetselarij in die kringen sterk aanwezig zijn.’

Geen dogma’s
De vrijmetselarij is onderverdeeld in ‘loges’, een loge is een groep vrijmetselaars. De loges hebben een eigen naam en eigen kenmerken. Van Wijk is lid van de loge Eensgezindheid. Andere Rotterdamse loges zijn onder andere De Drie Kolommen, Acacia en De Drie Lichten. Sommige loges hebben strikte kledingvoorschriften, terwijl andere loges op dat punt meer vrijheid geven. Meestal zijn de loges alleen toegankelijk voor mannen, maar er zijn ook gemengde en vrouwelijke loges. ‘Dat de meeste loges bestaan uit mannen, is een restant uit de achttiende eeuw’, legt Van Wijk uit. ‘In de achttiende eeuw had je geen ongebonden vrouwen, ze waren of gebonden aan de ouders of aan hun man en kinderen. De vrijmetselarij is één van de weinige organisaties uit die tijd die de tand des tijd heeft doorstaan. Kenmerkend is dat we niet vasthouden aan dogma’s en dat we meegaan met de tijd. Daarom zijn naar mijn mening vrouwen in de vrijmetselarij een heel normale zaak.’

Van ruwe steen naar zuivere kubus
Vrijmetselaars geloven dat de mens door zelfinzicht en dialoog met anderen zichzelf en de wereld kunnen verbeteren. Die ontwikkeling wordt verduidelijkt met symboliek. Zo wordt de mens bij geboorte omschreven als een ruwe steen die door inspanning bijgeschaafd kan worden tot een zuivere kubus. Een bouwwerk kan alleen gebouwd worden met zuivere kubussen die naadloos op elkaar passen. Vrijmetselaars werken aan een ‘menselijk bouwwerk’ door te zoeken naar wat verbindt en weg te nemen wat verdeeld.

Wekelijks komt de loge bij elkaar ‘om te arbeiden’. Zo’n bijeenkomst wordt een ‘comparitie’ genoemd en begint met een inleider die een verhaal vertelt. Dit verhaal wordt de bouwsteen genoemd. Daarna volgt een eerste ronde waarbij leden vragen kunnen stellen aan de inleider over zijn visie op dit verhaal. In de tweede ronde krijgen de leden de kans om hun visie op het verhaal kenbaar te maken.

Van Wijk benadrukt dat de vrijmetselarij geen religie is en ook geen gemeenschappelijk Godsbeeld kent. ‘We geloven dat er iets is wat het individu overstijgt. Datgene wat ons allen overstijgt kan je God noemen, maar dat hoeft niet. Een atheïst ontkent dat er een God bestaat, maar wat is God dan? Als ik het woord God gebruik, dan kan het voor jou ineens heel concreet worden, maar in het hoofd van iemand anders kan het weer heel iets anders betekenen. Vrijmetselaars hebben de opdracht samen te bouwen aan een betere wereld. Het bouwwerk dat je samen bouwt overstijgt ons allen. Sommigen noemen dat bouwwerk God, maar hoe je het noemt maakt niet uit. Er zijn islamitische, atheïstische, christelijke en andersgelovige vrijmetselaars. Het is een broederschap die gekenmerkt wordt door mensen met verschillende opvattingen en overtuigingen. Wat ons bindt, is dat we het erover eens zijn dat we niet dezelfde mening hoeven te hebben en dat we door naar elkaar te luisteren tot een dieper inzicht kunnen komen. Zo bouwen we aan een betere wereld.’

Goed en kwaad
Toch heeft de vrijmetselarij wel kenmerken van een religie. Zo kent de broederschap een intredingsritueel en later inwijding tot leerling, gezel en meester. Ook heeft de vrijmetselarij een idee over waar het in moreel opzicht naartoe moet met de wereld. Presenteert de vrijmetselarij dus net als religies een duidelijk beeld over goed en kwaad? De Wijk: ‘Wij spreken liever van zwart en wit, daarom is de vloer verdeeld in zwartte en witte vlakken. Datzelfde vindt je terug in het taoïsme bij yin en yang. Soms is goed goed en soms is slecht slecht, dat hangt van de context af. Waar het om gaat is dat je de verbinding zoekt tussen die uitersten. Ons symbool van de winkelhaak staat voor de rechte verhoudingen en het symbool van de passer staat voor het opmeten van iets waarnaar je kan zeggen ‘dit past in een groter geheel’. Het is niet zo dat er één formule is die voor iedereen past, maar die gereedschappen geven ons de mogelijkheid en de vrijheid om over goed en kwaad van gedachten te wisselen. De diversiteit op het gebied van religies kan sterk verschillen per loge. Onze loge is vrij seculier, maar christenen, joden en moslims zijn van harte welkom. Per land kan het geloof van vrijmetselaars verschillen. In Israël heb je bijvoorbeeld loges met Joden en in Palestina loges met moslims.’

Inwijding
Aan een statafel verderop treffen we Huub Nooteboom, sinds anderhalf jaar is hij vrijmetselaar. Hij begrijpt dat mensen soms denken door alle rituelen en symbolen dat de vrijmetselarij een religie op zichzelf is. ‘Het is meer een levensovertuiging, je kan daarnaast een religie aanhangen, dat bijt elkaar niet. Religie en de vrijmetselarij kunnen wel met elkaar verstrengeld raken. Mijn inwijding was voor mij heel bijzonder, het voelde bijna als een religieuze ervaring. Het is iets wat je ervaren moet hebben om te begrijpen wat het is. Ik had me vooraf niet ingelezen over dit ritueel, het is de bedoeling dat je er door verrast wordt. Het was voor mij een enorm emotionele ervaring.’

De inwijdingen hebben een besloten karakter, maar Tom Foort, die zich mengt in het gesprek, benadrukt dat daar niets achter gezocht moet worden. ‘Er is echt niets geheimzinnigs aan. Als je wil weten hoe die inwijdingen gaan, dan kan je dat zo opzoeken in de bibliotheek en je kan zelfs internetfilmpjes bekijken waarin je precies kunt zien hoe het gaat.’ Foort is al sinds begin jaren zeventig lid. ‘Het heeft mijn leven veranderd. Ik ben er veel toleranter door geworden. Tot mijn twintigste vocht ik altijd met iedereen, sinds mijn intreding accepteer ik de mening van anderen. Mijn vrouw is katholiek en ik ben protestants en toch hebben we nooit problemen gehad. Een predikant vroeg ooit aan mij ‘hoe kan het dat jij zo goed met je vrouw op kan schieten?’ Ik antwoordde dat hij misschien een keer mee moet gaan naar de vrijmetselaars!’

Na de borrel verplaatst het gezelschap zich opnieuw naar de eerste verdieping, alwaar enkele vrijmetselaars een toespraak hebben voorbereid over hun ervaringen bij de broederschap. Vrijmetselaar Ed van Lingen vertelt: ‘Op mijn werk en in mijn privéleven zag ik steeds vaker verdeeldheid onder mensen. Ik vroeg me af met wie ik daar over kon praten, hoe ik verbondenheid kon vinden met de mensen en de wereld om me heen. Op zoek naar antwoorden bezocht ik ongeveer een jaar geleden de open dag van de vrijmetselarij. Ik ontdekte dat ik met de mensen daar kon praten over dit thema, zonder dat het discussiëren werd. Het is kennisoverdracht op een heel bijzondere manier. Nu kom ik iedere maandagavond vol energie en nieuwe inzichten thuis. Als er een avond een broeder ontbreekt, dan wordt hij ook echt gemist.’

Ook vrijmetselaar Dolf Coutinho vertelt over zijn ervaringen. ‘Ruim vijfentwintig jaar naar mijn toetreding beschouw ik de inwijding nog steeds als een bepalende gebeurtenis in mijn leven. Die volgt in volgorde van belangrijkheid direct op mijn huwelijk en de geboorte van onze kinderen. Na jaren word ik nog steeds verrast door wat de vrijmetselarij mij geeft. De inwijding tot leerling, gezel en meester waren voor mij stuk voor stuk inspirerend. Zoals je bij een biljartclub je inspiratie haalt uit het biljarten zo haal je bij ons je inspiratie uit het vrijmetselen.’

Als de sprekers klaar zijn brengt Van Wijk de bezoekers naar de inwijdingsruimte. De tafels en stoelen staan in een U-vorm, met aan de open ruimte een spreekgestoelte. ‘Op het oosten zit het bestuur, op het zuiden de gezellen en op het noorden de leerlingen’, vertelt Van Wijk. Hier leggen intreders een gelofte af aan de broederschap. ‘Een gelofte afleggen aan je broeders kon in de achttiende eeuw niet. Je zweerde trouw aan God of de natie, maar niet aan mensen die met jou op gelijke voet stonden. Daarom waren de vrijmetselaars heel voorzichtig met openheid geven over de broederschap. Dat heeft ons een geheimzinnig imago gegeven en daar zijn we tot op de dag vandaag helaas nog niet van af.’

Naast gezamenlijke open dagen van de verschillende loges kunnen geïnteresseerden zich aanmelden voor het bijwonen van comparities op loge-open dagen. Voor data en meer informatie: www.vrijmetselarij.nl

Is Noord-Korea op weg naar erkenning?

0

Sinds het aantreden van Donald Trump als president van de Verenigde Staten hebben we met betrekking tot Noord- en Zuid-Korea een merkwaardige opbouw van spanning gezien. Dat werd bewust opgestookt door Trump en de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un, met een dreigende gewapende confrontatie tot gevolg. Vervolgens zagen we een even merkwaardige als plotselinge ontspanning met uitzicht op een topontmoeting tussen beide leiders, die kansen biedt op nog meer ontspanning en – wie weet – een getekende vrede.

Sinds 1962 heeft het zwaar repressieve, dictatoriale regime in Noord-Korea met vallen en opstaan en diverse onderbrekingen gestreefd naar een eigen kernwapen. Dat streven werd urgenter naar aanleiding van het beleid van George W. Bush, die tijdens zijn state of the union-toespraak in 2002 Noord-Korea rekende tot de ‘as van het kwaad’ die bestreden moest worden. Die boodschap heeft het Noord-Koreaanse regime goed in zijn oren geknoopt. De andere landen die Bush noemde waren Iran en Irak. De Amerikaanse invasie in Irak en 2003, met de val en uiteindelijk de dood van Saddam Hoessein tot gevolg, werd door Noord-Korea dan ook gezien als een bewijs voor hun vrees dat Noord-Korea een zelfde lot beschoren zou zijn. Essentieel daarin was het feit dat onder druk van de Verenigde Staten en zijn bondgenoten Irak in 1991 gestopt was met het ontwikkelen van kernwapens. De les voor Noord-Korea was duidelijk: als je afziet van het ontwikkelen van een kernwapencapaciteit ben je een willoos slachtoffer van Amerikaanse agressie. In 2011 werd het ‘gelijk’ van Noord-Korea nogmaals bevestigd. In Libië werd Muammar al-Kaddafi ten val en ter dood gebracht, mede door het ingrijpen van westerse mogendheden onder leiding van de Verenigde Staten. Ook Kaddafi was in 2003 met zijn ontwikkeling van kernwapens gestopt en als gevolg daarvan in de ogen van de Noord-Koreanen het slachtoffer van Amerikaanse agressie geworden. De les was kristalhelder: het bezit van een geloofwaardige kernwapencapaciteit beschermt je tegen Amerikaanse agressie en vormt de sleutel tot het overleven van het regime.

Toen nota bene in datzelfde jaar, 2011, Kim als opvolger van zijn overleden vader aantrad, stond hem heel duidelijk voor ogen dat de ontwikkeling van een eigen kernwapencapaciteit een hoofddoel van zijn beleid zou moeten zijn. Pas als Noord-Korea als soevereine staat serieus genomen zou worden, zou er sprake kunnen zijn van zicht op overleving en verdere ontwikkeling.

Kim had nóg een prioriteit, de economie. Gedurende het bewind van zijn grootvader en vader had het Noord-Koreaanse volk voortdurend offers moeten brengen voor de vooruitgang van de natie. De levensstandaard van het volk werd bewust laag gehouden om geld vrij te maken voor het inrichten en onderhouden van een tot de tanden bewapend leger bestaande uit miljoenen soldaten. De jonge Kim gooit het echter over een andere boeg. Bij zijn aantreden in 2011 verklaarde hij dat als hij niet in staat zou zijn de levensstandaard van het Noord-Koreaanse volk te verbeteren, hij gefaald zou hebben als leider. Zijn toon is dan ook beduidend anders dan die van zijn voorgangers. Het brengen van de ooit zo noodzakelijke offers door het volk is volledig verdwenen uit de retoriek en propaganda van het regime. Dat wil niet zeggen dat alles nu beter is. Nog steeds kwijnen vele duizenden Noord-Koreanen onder mensonterende omstandigheden weg in gevangenkampen. Om nog maar te zwijgen van de vele goedkope uitzendkrachten die Noord-Korea naar diverse landen stuurt om buitenlandse deviezen te kunnen oogsten. En natuurlijk moest eerst de kernwapencapaciteit samen met een raketprogramma tot een geloofwaardig niveau worden ontwikkeld voordat het volk weer aan de beurt zou komen. De veiligheid van de natie en het regime gaan nog steeds voor alles. In die zin zijn de offers van het volk er nog niet minder op geworden.

Na alle powerplay van Trump en Kim lijkt er nu toch een doorbraak te zijn. Trump heeft zich bereid verklaard Kim te ontmoeten. CIA-directeur Mike Pompeo, tevens kandidaat-minister van Buitenlandse Zaken, is al in het geheim bij Kim op bezoek geweest om de topontmoeting voor te bereiden. En Kim heeft zich ook van zijn goede kant laten zien. Hij heeft onlangs verklaard geen atoom- en raketproeven meer uit te voeren en de kernwapentestlocatie te ontmantelen. Dat is verrassend, aangezien men aanvankelijk had verwacht dat hij dit pas onder druk en tijdens het komend topoverleg zou doen. Het is nu dus de vraag of Kim tijdens het topoverleg met Trump nog meer zal willen toegeven. Zal hij bereid zijn het Noord-Koreaanse kernwapenarsenaal volledig af te bouwen? Daarmee zou hij de door hem en zijn voorgangers zo vurig gewenste veiligheid en soevereiniteit van Noord-Korea mogelijk in de waagschaal stellen. Het is zeer de vraag of hij zover zal gaan. Maar de huidige economische sancties hebben wel hun tol geëist. De sancties moeten worden beëindigd voordat ooit sprake kan zijn van economisch herstel in Noord-Korea, laat staan van verbetering van de levensstandaard. Het is dus interessant te bezien hoe ver Trump en Kim zullen willen gaan om vijfenzestig jaar na de wapenstilstand tussen de beide Korea’s toch een vredesverdrag te tekenen. Daartoe moet aan beide kanten iets worden gegeven.

Daarnaast, en dat wordt vaak vergeten, het gaat om de toekomst van beide Korea’s. En dat is vooral een zaak van Noord- en Zuid-Korea. Kim en de Zuid-Koreaanse leider Moon Jae-in zullen voor een belangrijk deel bepalen hoe de beide landen tegenover elkaar willen staan, met elkaar willen omgaan en samenwerken. Of er daarbij sprake zal zijn hereniging is zeer de vraag. Daarvoor liggen beide landen in ideologisch en politiek opzicht te ver uit elkaar. Het is ook zeer de vraag of buurlanden China en Japan daarmee kunnen leven. Maar, laten we wel wezen, de mening van Europese buurlanden speelde uiteindelijk ook geen rol bij de hereniging van Oost- en West-Duitsland in 1990. Als de Korea’s hun lot in eigen hand nemen, dan kan er van alles gebeuren.

Onrecht ontzien

0

Eerder dit jaar werkte ik mee aan een bundel getiteld Zwart: Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen. Daarin schreef ik een essay met de titel Wij zijn meer dan onze kleur. Mijn boodschap: voordat we plaatsnemen in de hokjes ‘zwart’ of ‘wit’ zijn we in eerste instantie individuen. Individuen met een eigen vrije wil. Helaas worden individuen in dit land tot hun huidskleur gereduceerd. Zo gaat er geen week voorbij zonder dat mensen in een willekeurig gesprek mijn mening vragen over racisme, discriminatie of aanverwante onderwerpen. De achterliggende gedachte is heel simpel: als ‘zwarte schrijver’ heb ik vast wel een mening over deze zaken.

Ik word regelmatig uitgenodigd om een praatje te houden of in een panel over racisme plaats te nemen. Regelmatig hoor ik mensen die mij uitnodigen benadrukken hoe belangrijk het is om ‘mensen van kleur’ een podium te geven. ‘Want het zou raar zijn als wij voor dit onderwerp alleen maar een wit panel zouden hebben.’ De intentie is goed. Maar we weten ook dat de weg naar de hel geplaveid is met goede intenties. Daarom sla ik sinds vorig jaar zulke uitnodigingen af. Want het feit dat ik een zwarte huidskleur heb maakt mij geen deskundige. Het feit dat ik een zwarte huidskleur heb zou geen reden moeten zijn om in een willekeurige situatie een gesprek over racisme of discriminatie met mij aan te knopen.

De politieke realiteit in Nederland maakt het helaas haast onmogelijk om in abstracte zaken als ‘individualiteit’ te geloven. Deze week werd een goede vriend van me bij terugkeer van een conferentie in Italië op Eindhoven Airport aangehouden. Met twee andere arrestanten bleek hij iets gemeen te hebben: een zwarte huidskleur. Toen hij de marechaussee daarop aansprak kreeg hij te horen dat ze ‘potentiële criminele en terroristen moeten aanhouden’. ‘Er zit een limiet aan hoe onrechtvaardig je mensen kunt blijven behandelen’, schreef hij later op sociale media. ‘Er zit een limiet aan het moeten invechten in een samenleving waartoe je hoort en aan bijdraagt.’

De afgelopen maanden zag ik deze vermoeidheid om mij heen toenemen. Jonge Afro-Nederlanders en andere bi-culturele Nederlanders die het beu zijn constant op hun huidskleur beoordeeld te worden. Eerst sloten ze hun ogen, ze filterden wat op hen afkwam en bleven geloven dat hun individualiteit bepalend was voor hun lot. Ze deden hun best, haalden goede cijfers en diploma’s. Maar het onrecht bleef. En blijft. Anders dan hun witte collega’s krijgen ze geen uitnodiging van advocatenkantoren wanneer ze met goede cijfers hun rechtenstudie hebben afgerond. Ze worden voor de zoveelste keer aangehouden of aan de kant gezet, louter om hun uiterlijk. In zulke situaties moeten ze een keiharde conclusie trekken: het maakt niet uit hoe hard ik werk of ik hier geboren ben of niet, voor de buitenwereld ben ik in de eerste instantie mijn huidskleur.

De afgelopen maanden heb ik in mijn columns in de Kanttekening niet over racisme of discriminatie geschreven. Niet omdat er al genoeg over is gezegd, maar omdat ik van mening ben dat jonge ‘zwarte schrijvers’ zich niet altijd met zulke onderwerpen bezig zouden hoeven houden. Deze column had daarom bijvoorbeeld over het kabinet Rutte III kunnen gaan en de dubieuze manier waarop het met feiten omgaat. De column had ook over artificiële intelligentie of transhumanisme kunnen gaan. Maar over al deze zaken gaat deze column helaas niet. Want soms doet onrecht zich pal voor je neus voor waardoor je het niet meer kunt negeren. Wij zijn meer dan onze kleur, maar individualiteit blijft een abstracte mythe als onze samenleving in haar bekrompenheid gevangen blijft.

Nieuwe Koude Oorlog is een feit

0

Don’t mention the war. Het is de bekendste zin uit de nu al meer dan veertig jaar oude Engelse komedieserie Fawlty towers. Het betrof het taboe om in het hotel tegenover Duitse vakantiegasten zinspelingen op de Tweede Wereldoorlog te maken. Inmiddels maakt daarvan een actuele variant opgang. Don’t mention the Cold War. Naar aanleiding van de toegenomen spanningen tussen het Westen en Rusland, eerst rond Oekraïne, nu rond Syrië, wordt regelmatig de vraag opgeworpen of de Koude Oorlog terug is. En steevast volgt dan van politieke zijde de bezwering dat dat niet het geval is, laatst nog van Stef Blok. Een nieuwe Koude Oorlog? Nee, echt niet.

Kennelijk schijnt een nieuwe Koude Oorlog het grote schrikbeeld te zijn en is er niets ergers dan dat. Terwijl men toch moet toegeven: liever een Koude dan een Warme Oorlog. Aan de Koude ‘Wereld’oorlog gingen ook twee echte vooraf en die waren toch beslist veel erger. Tenminste voor Europa, buíten Europa vertaalde ze zich wel in reële oorlogen, in een soort plaatsvervangende oorlogen, waardoor een directe confrontatie tussen Oost en West uitbleef. Denk aan Korea of Vietnam. In het eerste geval staan Amerika en Rusland nog steeds tegenover elkaar, de argusogen gericht op de eventuele geostrategische offers die voor vrede gebracht moeten worden.

Om te kunnen beoordelen of het huidige conflict wel of niet als een nieuwe Koude Oorlog betiteld kan worden, is het nuttig om te kijken wat de oude dan was. Want concrete argumenten wáárom er nu van geen nieuwe Koude Oorlog sprake zou zijn worden eigenlijk niet gegeven door al die politici die ons bezweren dat er nu géén nieuwe Koude Oorlog gaande is. We moeten dat van hen op goed gezag aannemen, zo’n beetje zoals we dat in de Teeven-affaire inzake het niet bestaan van bonnetjes op gezag van Opstelten moesten doen. ‘Als ik dat zeg, dan is dat zo.’ Met de Unilever-memo’s werden we er onlangs opnieuw op gewezen dat het echter niet verstandig is een VVD-bewindsman op z’n woord te geloven.

Laat ons, voor een definitie van de Koude Oorlog, de Wikipedia-pagina raadplegen. ‘De Koude Oorlog was een periode van gewapende vrede tussen de communistische en de kapitalistische wereld.’ In de Duitse versie staat iets soortgelijks, met de toevoeging dat die wereldwijd en met alle denkbare middelen werd gevoerd, zij het dat een directe militaire confrontatie uitbleef, maar het wel tot plaatsvervangende oorlogen kwam. Op de Engelse Wikipedia-pagina is de definitie een stuk minder helder; op de Franse lijkt die op de Nederlandse. Wel, met deze teksten in het achterhoofd, zou ik zeggen: dan zijn we toch een aardig eind op weg. Gewapende vrede? Check. Ja, er is duidelijk weer een wapenwedloop aan de gang, de defensiebudgetten gaan in beide kampen weer omhoog, het vredesdividend van 1989 is uitgewerkt. Wereldwijd? Check. Ja, overal zitten Washington/Brussel en Moskou/Beijing elkaar weer dwars. Met alle denkbare middelen? Check. Ja, niet alleen met militaire, in de vorm van plaatsvervangende oorlogen (Syrië, Oekraïne), ook met economische (importrechten) en tevens met nieuwe digitale; denk aan het Russische trollenleger. De grote woorden over en weer vandaag doen ook niet onder voor die van indertijd, alleen zijn ze verrijkt met de nieuwe term ‘nepnieuws’ wanneer het andermans beweringen betreft.

Zeker, van de botsing tussen een communistische en een kapitalistische wereld is zó geen sprake meer, al is China in naam nog steeds communistisch. Maar een ideologische tegenstelling speelt wel degelijk een belangrijke rol, die tussen democratie en dictatuur, wat trouwens ook in de ‘echte’ Koude Oorlog het geval was. Poetin zet Rusland doelbewust op de kaart als cultureel-maatschappelijk alternatief voor het ‘verweekte’ Europa, al oefent dat op anderen nu weinig aantrekkingskracht meer uit, afgezien dan van speelgoedmacho’s van het slag Baudet. En het weer steeds totalitairder opererende China poneert zijn ‘Aziatische’ model van ‘maatschappelijke harmonie’ (lees: totale gelijkschakeling) ook consequent als tegenhanger voor het ‘chaotische’ Westen.

Het belangrijkste verschil tussen de nieuwe Koude Oorlog en de vorige is dat ze een stuk onoverzichtelijker is geworden, doordat met het relatieve machtsverval van Amerika en Rusland andere staten een belangrijkere rol zijn gaan spelen en hun eigen conflicten niet meer zo makkelijk in de oude Oost-West-mal laten dwingen. Dat speelt vooral in het Midden-Oosten, waar NAVO-partner Turkije in Syrië op eigen houtje opereert en Saoedi-Arabië en Iran hun eigen plaatsvervangende oorlogen voeren, waarbij hun steekspel zeker niet in een klassiek Koude Oorlog-vertoog over democratie versus dictatuur en verlichting versus theocratie past. Samen met het terroristische IS-spook dat de laatste jaren door de regio waarde, verklaart dat tal van onwaarschijnlijke bondgenootschappen van het Westen, zijn gedeeltelijke samenwerking met Moskou en de facto accepteren van Assad en daarmee het gebrek aan enige consistente eigen koers.

Ex-moslims houden zich niet langer gedeisd

0

In een Facebook-groep voor ex-moslims, waarover in Trouw recentelijk een artikel te lezen was, vertelde een daar actieve ex-moslim een verhaal over hoe hij met een moslim sprak over zijn geloofsafval. De moslim in kwestie gaf aan dat het prima was dat hij ex-moslim was geworden. Maar hij moest het niet wagen om openlijk iets negatiefs te vertellen over de islam, want dan zou hij daar de gevolgen van ondervinden.

Bovenstaand is een anekdote die veel ex-moslims bekend zal voorkomen. Het wordt in islamitische hoek gedoogd om je geloof te verlaten, zolang je er maar over zwijgt en de islam niet negatief bejegent of openlijk bekritiseert. Gebeurt dat wel, dan volgen er consequenties, en die consequenties worden op hun beurt weer door velen in islamitische hoek gedoogd of zelfs actief gesteund.

Op deze manier is geloofsafval in islamitische kring lange tijd binnen de taboesfeer gehouden. Tot nu toe. Want inmiddels piept en kraakt het aan alle kanten. Een nieuwe generatie van jonge, maar ook oudere ex-moslims is niet langer bereid zich gedeisd te houden en komt openlijk voor haar ongeloof uit. Het nieuwe boek van Boris van der Ham en Rachid Benhammou, Nieuwe vrijdenkers, staat vol met getuigenissen van mensen die hun verhaal willen delen met de rest van Nederland.

De reacties daarop van islamitische kant waren voorspelbaar: stilzwijgen, ontkenning en kritiek. De eenvoudigste optie is om er gewoon over te zwijgen. En dat is wat velen dan ook deden. Soms uit schaamte, soms uit onwetendheid, maar soms ook uit onwil om aandacht aan dit onderwerp te schenken. Want waarom zou je aandacht schenken aan de problematiek van ex-moslims wanneer je zelf niet tot deze groep behoort?

Een tweede reactie was ontkenning. Het was geen probleem, het kwam maar bij een enkeling voor. En personen die online in interviews te zien waren zouden acteurs zijn die daarvoor betaald kregen. Het zou een poging zijn de islam opnieuw in een kwaad daglicht te zetten. En er zou zeker geen sprake zijn van grootschalige geloofsafval binnen de islam. Sterker nog, de islam zou juist sterk groeien omdat mensen zich massaal bekeerden!

De laatste manier waarop gereageerd werd, was middels kritiek. De bagger die terug te vinden is onder rapportages op de website van de omroep Human deed velen schrikken. Ronduit haatdragend werd gereageerd op ex-moslims die hun verhaal deden. De meer gematigde kritiek ging er onder meer over dat ex-moslims die hun verhaal deden zich lieten gebruiken door racistisch Nederland, opnieuw om moslims weg te zetten. Niet ex-moslims die uit de kast kwamen, maar juist moslims waren hier het slachtoffer.

Dergelijke reacties vormen een patroon. Telkens wanneer ex-moslims in Nederland, maar ook daarbuiten, zich uiten zien we dat gebeuren. Als ex-moslims aandacht vragen voor de problematiek rondom het verlaten van de islam reageren veel moslims steevast op dezelfde, problematische manier. De vraag is, voor hoe lang nog? Hoe lang kan er nog over gezwegen worden? Hoe lang kunnen de problemen nog ontkend worden? Hoe lang houdt de kritiek nog stand?

Deze vragen beantwoorden is koffiedik kijken, maar mijn inschatting is dat het niet lang meer duurt. Er woedt een veenbrand in islamitische hoek. Een nieuwe generatie ex-moslims eist de aandacht op en deelt haar ervaringen met de buitenwereld. Velen zijn bereid daarnaar te luisteren, ook in ‘islamitische’ hoek, deze krant en De nieuwe maan bijvoorbeeld zijn daar goede voorbeelden van. Maar anderen blijven koppig proberen de geest weer terug de fles in te drukken. Ze staan aan de verkeerde kant van de geschiedenis. En hopelijk zullen velen van hen die nu aan die verkeerde kant staan bereid zijn om over hun schaduw heen te stappen, naar de goede kant.

‘Men stuurt aan op een totale excuuscultuur voor alles wat vroeger is misgegaan’

0
‘De geschiedenis is tweeslachtig en duister. Het verleden oppoetsen door middel van vernietiging helpt niet. De mensheid is nu eenmaal bipolair en krankzinnig.’

Hoe moeten we omgaan met omstreden historische personen? Moeten we een morele discussie voeren over het verleden? Moet de publieke ruimte ‘gedekoloniseerd’ worden? De Kanttekening vroeg dat en meer aan Leefbaar Rotterdam-gemeenteraadslid Tanya Hoogwerf, Nida-leider Nourdin el-Ouali, operaregisseur Lotte de Beer, schrijver en publicist Anousha Nzume, historicus en GeenStijl-publicist Constanteyn Roelofs en de extreemlinkse actiegroep De Grauwe Eeuw.

Die Zauberflöte
Vier schrijvers en toneelmakers herschreven onlangs op uitnodiging van de stichting Nieuw Nederlands Opera Front een aantal fragmenten uit Wolfgang Amadeus Mozarts (1756-1791)  opera Die Zauberflöte. Een poging om op een andere manier te kijken naar het volgens sommigen racistische en vrouwonvriendelijke libretto, dat overigens niet door Mozart zelf, maar door Emanuel Schikaneder (1751-1812) is geschreven.

De ophef over Die Zauberflöte staat niet op zichzelf. Er is de laatste tijd veel discussie over hoe om te gaan met de hedendaagse echo’s van sommige episodes en onderdelen van de Nederlandse geschiedenis, zoals het kolonialisme en de racistische elementen. Van standbeelden en straatnamen voor VOC- en WIC-bazen tot cowboy- en indianenfeesten.

In Die Zauberflöte speelt het personage Monostatos een dubieuze rol. Monostatos is een Moor die dienaar is van de opperpriester van de zon Sarastro. Sarastro is de Heerser over het Licht en zijn opponent is de Koningin van de Nacht. De opera is een klassiek sprookje over goed en kwaad, waarin Sarastro als deugdzaam en goed wordt gezien en de Koningin van de Nacht als jaloers en slecht. Sarastro houdt Pamina, de dochter van de Koningin van de Nacht, gevangen en Monostatos houdt bij haar de wacht. Monostatos wordt neergezet als een op seks beluste schurk. Zo probeert hij Pamina te verkrachten. Monostatos wordt door zijn heerser Sarastro gestraft voor die daad. Monostatos zingt daarop droevig. ‘Alles voelt liefdesvreugde, minnekoost en dartelt, dolt en zoent; enkel ik moet alle liefde mijden, want een zwarte, die is te lelijk. Heb ik dan geen hart gekregen? Ben ik niet van vlees en bloed? Altijd zonder vrouw te leven, dat is waarlijk hellegloed!’

Censuur
De Beer schreef mee aan de herziene versie van Die Zauberflöte. ‘Toen ik het complete libretto las, schrok ik toch wel een beetje van wat daar allemaal werd gezegd en geïmpliceerd door en over Monostatos, de enige zwarte figuur in de opera. Alleen al de suggestie om daar iets mee te doen in de productie waar ik voor was gevraagd, kwam ons op ontslag te staan. Toen dacht ik: daar wil ik wat mee doen met Opera Front, een project dat ik ooit heb opgezet om dingen te onderzoeken rondom opera die in het reguliere circuit niet kunnen.’

De Beer vroeg een aantal schrijvers uit binnen- en buitenland om met de blik van nu te kijken naar de rol van vrouwen en de zwarte man in de opera. Nzume ging in op de uitnodiging. ‘Ik ben niet voor censuur en zeker niet voor de censuur van de geschiedenis. Maar waarom zou je niet kijken of je de essentie van een prachtige opera, die volgens mij gaat over vrijheid en verlichting, ook kunt behouden zonder dat je een zwarte man laat zingen dat zwarten afstotelijk en om te haten zijn en hem ook nog even een witte vrouw laat aanranden?’, stelt Nzume. ‘Tijdens het project was ook een operaregisseur aanwezig die vertelde dat opera eigenlijk altijd fluïde is geweest. Vrouwen werden moeiteloos door mannen gespeeld en andersom, jonge strijders door oude mannen en tot in de negentiende eeuw werden teksten en zelfs hele melodieën aangepast aan de smaak van toen. En dat was allemaal normaal. Pas daarna is het allemaal puriteinser geworden en mocht opeens niks meer veranderen. Eigenlijk staat wat wij nu doen in een veel langere traditie.’

Op onder meer GeenStijl en sociale media was er veel kritiek op het project. Het project werd gezien als het zoveelste voorbeeld van een culturele ‘beeldenstorm’ waarbij allerlei tradities opeens verboden werden.

Fluïde identiteit
Nida diende onlangs een motie in om de publieke ruimte in Rotterdam te ‘dekoloniseren’. Wat is dat precies? Ouali: ‘Het voornaamste doel van Nida is een publiek debat op gang brengen over het vernoemen van straten, pleinen en gebouwen naar omstreden figuren. Dat maatschappelijk debat is cruciaal om wederzijds begrip te kweken over dieperliggende gevoeligheden over dit koloniale verleden. We moeten in ieder geval beginnen met het zichtbaar en kritisch contextualiseren van controversiële personen naar wie bijvoorbeeld straten in Rotterdam zijn vernoemd. Een contextualisering van waaruit we vervolgens de discussie met elkaar kunnen voeren over eventuele vormen van aanpassing. Dat laatste bepalen we namelijk samen.’

Wie luistert naar het verhaal van Nida, hoort niet direct een oproep tot een ‘beeldenstorm’. ‘Nee, klopt’, zegt Ouali. ‘Nida is niet voor het wegpoetsen van onze geschiedenis. Ons historisch verleden zal altijd onderdeel zijn van onze fluïde identiteit. We dienen de geschiedenis te eren door ervan te leren. Dat verleden moet dan ook op gepaste wijze plek krijgen, mét de context en nuancering van huidige maatschappelijke normen.’

Doodsbedreigingen
Ook Hoogwerf vindt het niet raar om het koloniale verleden en de manier waarop we dat representeren in de publieke ruimte nader te bekijken. ‘Het ter discussie stellen van de koloniale erfenis is niet raar. De vraag voor ons is wel: wie doet dat en met welke agenda? En welk probleem los je er mee op? Het is duidelijk dat aan ons koloniaal verleden behoorlijk wat zwarte randjes zitten, maar door dat verleden dan maar helemaal uit te wissen creëer je geen betere samenleving.’

Hoogwerf laakt de invloed van bepaalde groepen en politieke partijen op de samenleving. ‘Als je kijkt naar de personen die het debat nu opstarten, dan zie je een kleine groep activisten. Groepen zoals Kick Out Zwarte Piet en de Grauwe Eeuw en de ondertekenaars van de brief aan het Centrum Witte de With, met in hun slipstream partijen zoals Nida. Onschuldig kun je dat activisme allang niet meer noemen als we beseffen dat we anno 2018 te maken hebben gehad met doodsbedreigingen door de Grauwe Eeuw aan het adres van de acteur die Sinterklaas speelt, vechtpartijen, journalisten die onder een auto worden geduwd, misleiding van de politie en zwaarbeveiligde intochten van Sinterklaas. Het is een klein groepje dat heel hard blijft roepen dat we in Nederland te maken hebben met institutioneel racisme, wat simpelweg niet het geval is. Er blijft gewezen worden naar de aanwezigheid van herkenbare manifestaties in de openbare ruimte van het koloniale verleden als teken dat minderheden in Nederland onderdrukt blijven worden en het slavernijverleden niet erkend wordt. Dat is natuurlijk onzin. Wie wordt beter van het blijven roepen dat er sprake is van racisme en onderdrukking? Alleen de activisten is het antwoord. Het maatschappelijk debat en de segregatie worden er in ieder geval niet mee bevorderd.’

Excuuscultuur
Is Hoogwerf voor of tegen het plaatsen van bordjes met historische context bij bijvoorbeeld straten en pleinen die zijn vernoemd naar en beelden van omstreden historische personen? ‘Een disclaimer bij iedere zeeheld? Van mij hoeft dat niet. Europeanen waren niet de enige imperialisten in die tijd. Zo waren er bijvoorbeeld ook Arabische en Turkse veroveraars. Lokale vorsten behandelden andere volken en zelfs hun eigen onderdanen vaak ook niet goed. Het was in die tijd heel gebruikelijk, in een heel groot deel van de wereld – ook hier – om mensen beestachtig te behandelen. Agressie en onderdrukking hoorde bij de wereld van toen. Helaas. En helaas ook nu nog. Laten we onze energie gebruiken voor het oplossen van het onrecht van nu. Die bordjes hoeven van mij dus niet. Maar nee, ik ga er ook niet voor liggen als ze worden opgehangen. Men stuurt aan op een totale excuuscultuur voor alles wat vroeger is misgegaan, dat maakt het problematisch. Er wordt van mij een gevoel geëist dat ik niet heb. De koloniale pijn, die voel ik gewoon niet.’

Wat vindt Ouali daarvan? ‘Ik wil mensen zeker niet opdragen iets te voelen dat ze niet voelen’, reageert hij. ‘Het feit dat dit onderwerp nu zoveel aandacht krijgt, opent al veel ogen. Je zult altijd mensen hebben die het probleem nooit zullen zien of niet willen zien. Maar ook dat mag. We kunnen en willen niemand gedachten opleggen, maar we mogen in deze open democratie wel gewoon een debat van de grond proberen te krijgen met mensen die daar voor openstaan. Bewustwordingsprocessen als deze, waarbij ook de minder fraaie kanten van het eigen nationale verleden een plaats krijgen, duren meestal tientallen jaren. Wij merken zelf dat het bewustzijn steeds meer wordt gevoeld, zowel bij nazaten van slachtoffers als daders. De discussie wordt ook steeds breder gevoerd. Dat is goed.’

Sommige activisten vergelijken het koloniale verleden met de Holocaust. ‘Je kunt het nazisme niet vergelijken met het kolonialisme’, vindt Hoogwerf. ‘Kolonialisme kwam wereldwijd voor en was niet gericht op een specifieke groep, ras of religie. Kolonialisme was gericht op het veroveren van land en economische belangen, de Holocaust was gericht op het vernietigen van alle Joden en is daarom toch echt van een andere orde.’

Hysterische zoektocht naar rechtvaardigheid
Onlangs is in een Duits dorpje een klok uit het Derde Rijk met daarop een afbeelding van een hakenkruis weer in gebruik genomen ondanks protest uit binnen- en buitenland. Roelofs vindt dat dat moet kunnen. Hij vindt een morele discussie over het verleden niet zinnig. Hij is tegen het wegpoetsen van het verleden uit de publieke ruimte, ook het naziverleden. ‘De geschiedenis is een veelstemmige erfenis die je gewoon niet kan bezien in een hysterische zoektocht naar rechtvaardigheid. Die is er namelijk niet. De geschiedenis is geen tribunaal. Het is juist fascinerend dat bijvoorbeeld de Duitse cultuur zowel het nazisme als het meest verhevene en barmhartige in zich bergt. Het is het land van Heinrich Himmler (1900-1945, red.), van Johann Sebastian Bach (1685-1750, red.), van Dietrich Bonhoeffer (1906-1945, red.). Een naziklok die nog steeds in een kerk hangt is dus juist een mooi voorbeeld van zo’n duale identiteit. De geschiedenis is tweeslachtig en duister. Het verleden oppoetsen door middel van vernietiging helpt niet. De mensheid is nu eenmaal bipolair en krankzinnig. En de Duitsers al helemaal. Lekker laten hangen dus die klok.’

Roelofs is voorstander van discussies over geschiedenis in de totaalcontext. ‘Het is ergens ironisch en duister dat dit verzet tegen Nederlands nationalisme komt van nationalisten, die bijvoorbeeld blindelings achter Recep Tayyip Erdogan aanlopen of Nelson Mandela (1918-2013, red.) vereren, maar heel erg gaan blazen als je over plaasmoorde of brandende autobanden begint. En de politieke partij Denk bijvoorbeeld, die wil straatnamen aanpassen, maar vereert intussen sultans die nog veel dodelijker waren dan een paar koopmannen van de VOC en ontkent de Armeense genocide.’ Roelofs ziet nog een ander probleem. ‘Dit soort kwesties gaat de meerderheid van Nederlanders niet aan. Bijna geen enkele Nederlander weet nog wie Jan Pieterszoon Coen (1587-1629, red.) was. Als je de gemiddelde Nederlander vertelt dat VOC een voetbalclub is, dan geloven ze het ook. Ons geschiedenisonderwijs is deplorabel en onmodieus. Het is een strijd die wordt gevoerd tussen een paar rechtse meningentypes en een klasse van zorgvuldig gecureerde, gesubsidieerde en gedresseerde beroepsactivisten. Het boeit Nederland verder totaal niet.’

Verheerlijking
Kan en wil De Grauwe Eeuw daar een rol in spelen? Hoe probeert De Grauwe Eeuw het debat te beïnvloeden? ‘Wij tonen op zoveel mogelijk domeinen in de samenleving de hypocrisie en het racisme aan dat met koloniale verheerlijking gepaard gaat’, reageert De Grauwe Eeuw (de schrijver van dit artikel mailde De Grauwe Eeuw – op basis van anonimiteit , red.). ‘Het zijn witte instituten waar wij ons op moeten richten. Het overtuigen van individuele witte mensen is niet ons doel. Educatie van witte mensen over het koloniale verleden is de verantwoordelijkheid van witte mensen zelf, al is het maar omdat witte mensen al snel in de white fragility-stuip schieten als een persoon van kleur iets zegt dat buiten de comfortzone valt. Instituten kun je vaak al via hun eigen beleid bewegen om hun verantwoordelijkheid te nemen. Wij zetten bij die instituten in op meer educatie en informatie over kolonialisme of specifieke personen. Soms proberen wij dat af te dwingen met de aandacht die wij voor bepaalde vormen van koloniale verheerlijking creëren. De media en politiek framen onze acties graag als een ‘beeldenstorm’, alsof wij straatnamen willen aanpassen en de geschiedenis willen uitwissen. Wij pleiten juist voor het ter plekke aanbrengen van aanvullende informatie over betreffende verheerlijking. Met uitzondering van de Coen-tunnel. In dit geval starten wij bewust een juridisch traject, omdat daarmee de aandacht op onze boodschap gegarandeerd is.’ Dus geen ‘beeldenstorm’ voor de Grauwe Eeuw? ‘Neen, juist niet. Het is niet aan ons om bijvoorbeeld straatnamen te verwijderen, daarmee haal je ook juist een heel belangrijk deel van educatie weg. Onze insteek is dat mensen gaan beseffen wat voor terroristen hier vereerd worden, veelal uit gebrek aan bewustzijn, terwijl Nederland continu zelf met het vingertje wijst naar andere landen over vermeend terrorisme en mensenrechtenschendingen.’

Iraanse Koerden dromen van vrij Koerdistan

0
‘Dat we vergunningen nodig hebben om naar andere Koerdische gebieden te gaan is beschamend.’

De onderdrukking van de Koerden in Turkije, Irak en Syrië haalt met enige regelmaat het Nederlandse nieuws. Over de achtergestelde positie van dit volk in Iran horen we daarentegen een stuk minder. Toch hebben ook de Koerden in Iran te maken met repressie. Onze correspondent Freek de Swart was in Iraans-Koerdistan en peilde de stemming.

Kafkaiaanse universiteitstour
Wie met de bus van Teheran naar Sanandaj rijdt merkt direct waar het Perzische grondgebied stopt en Koerdistan begint. In het gebied van het bergvolk dragen de mannen opvallende Obelix-broeken tot aan de navel en dikke snorren onder de neus. Ook voelen de bazaars, in tegenstelling tot Perzisch-Iran, hier weer aan als echte bazaars. Hier geen steriele winkelpromenades, maar schreeuwende marktkooplui, emotioneel afdinggesteggel en vertrapt fruitpuree op de grond. Met zo’n vierhonderdduizend inwoners is Sanandaj de tweede stad van Iraans-Koerdistan. Toch voelt de plaats meer aan als een gezapig provinciedorpje waar toevallig heel veel mensen naartoe zijn verhuisd. Gezien het feit dat Sanandaj pas zo’n tweehonderd jaar bestaat als stad zou dat nog best eens kunnen kloppen ook.

Om meer te weten te komen dan Wikipedia over de Iraanse Koerden en hun cultuur besluit uw verslaggever een bezoekje te wagen aan de University of Kurdistan in Sanandaj. Waar anders kan je immers beter mondige Engelstalige jongeren vinden? De wandeling als achteloze toerist over het campusterrein wekt echter al snel de argwaan van de beveiligers. ‘Bent u Amerikaan?’, wil één van hen weten. Het antwoord geboren te zijn in Holland haalt de kou nauwelijks uit de lucht, het lijkt voor nog meer verwarring te zorgen. Haastig wordt uw verslaggever naar binnen getrokken richting een directeur-achtig persoon. De man achter het kitscherige bureau, gemaakt van zwart leer en goudkleurig plastic, wil een paspoort zien. Na dat te hebben afgegeven word ik de kamer uitgeleid richting de gang. Een pijnlijke spoedcursus over de diversiteit binnen autoritaire regimes volgt. In dictaturen die draaien op corruptie laat de macht het plebs zoveel mogelijk met rust. In landen waar big brother altijd over je schouder meekijkt is met rust laten an sich al verdacht.

Op de gang beantwoordt docent Arabisch Payam ondertussen wat vragen. De leraar legt uit dat Iran de bakermat is van alle Koerden en dat de allereerste Koerdische stam Ardalan uit Sanandaj komt. Over de huidige politieke situatie laat Payam zich liever niet uit, al geeft hij toe dat die niet ideaal is. ‘Dat we vergunningen nodig hebben om naar andere Koerdische gebieden te gaan is beschamend.’ Sanandaj ligt hemelsbreed maar zo’n zestig kilometer van Iraaks-Koerdistan vandaan, veel inwoners hebben dan ook familie wonen aan de ander kan van de grens.

Vanuit een schuine ooghoek is te zien hoe de directeur inmiddels is begonnen met het noteren van gegevens uit het paspoort. Niet veel later pakt hij ook de telefoon. Op de man af vraagt uw verslaggever of Payam voorstander is van een vrij Koerdistan. Gedeelde angst schept immers ook een band. Ongemakkelijk schuift Payam wat met zijn voet terwijl hij eveneens een blik werpt op de bellende directeur. ‘De republiek is belangrijk, allerlei mensen met verschillende culturen en religies leven hier vredig samen’, antwoordt hij formeel. Als voorbeeld van deze vermeende cohesie wijst hij op het verschil in geloofsovertuiging tussen hem en de mensen in het kantoor. Hij is soenniet, zij zijn sjiiet. ‘We zijn eerst moslim, dan Iraniër en dan Koerd’, verduidelijk hij even later nogmaals voor de zekerheid.

Na nog twee telefoontjes mogen Payam en ik terugkomen in het kantoor. Een andere beveiliger met een badge in de kleuren van de Iraanse vlag heeft inmiddels het paspoort in handen. In gebrekkig Engels maakt de directeur duidelijk dat ik een extra permit nodig heb van het govermental house voordat ik lukraak studenten mag aanspreken. Iedereen in de ruimte lijkt opgelucht te zijn met deze doorschuifoplossing. Onder toeziend oog van de ayatollahs Khomeini en Khamenei aan de muur wordt het paspoort teruggegeven. Met een ferme hand op de pols en elleboog duwt Payam me even later van het universiteitsterrein af in een taxi richting de provinciale overheid.

Vrij Koerdistan
Na deze kafkaiaanse universiteitstour besluit uw verslaggever het onderwerp wat toeristischer aan te vangen via het Koerdisch Huis. Dit museum laat met archaïsch landbouwmateriaal het Koerdische verleden van de regio herleven. De plaats blijkt vooral een trekpleister te zijn voor lokale toeristen zoals Kavo, Sina en Bahram. De jongens komen allemaal uit de buurt en blijken grote voorstanders van een vrij Koerdistan te zijn, zei het op fluistertoon. ‘Het is gevaarlijk om in Iran hierover te praten’, vertelt Sina terwijl hij met zijn handen zichzelf ophangt. Vooral de doodstraf die begin februari werd uitgesproken tegen Rahim Hossein Panahi heeft indruk achtergelaten bij het trio. Deze inwoner van Sanandaj kreeg die straf nadat hij vorig jaar juni was opgepakt voor lidmaatschap van de Koerdische separatistische groepering Komala. Volgens Amnesty International was de rechtszaak een farce. Ondanks de repressie ziet Sina de toekomst van de Koerden hoopvol in. ‘We hadden bijna een eigen land in Irak.’ In tegenstelling tot veel andere Iraniërs ziet Sina in de Amerikanen en Europeanen bondgenoten.

Iets verderop in de binnentuin is eerstejaars student Architectuur Hazir bezig met het maken van wat schetsen. Hij is een stuk minder optimistisch over de toekomst van zijn land en de rol van het Westen. ‘In alle landen waar Koerden wonen worden we onderdrukt. In Irak leek het de goede kant op te gaan, maar dat gaat ook steeds slechter.’ Volgens Hazir wordt de Koerdische zaak ook ondermijnt door interne meningsverschillen. ‘Koerden zijn alleen verenigd als er legers aan de grenzen staan, er is veel verdeeldheid onderling.’ Daarnaast hebben de Amerikanen volgens Hazir de Koerden meerdere malen in de steek gelaten. Zelf is de student overigens niet van plan om zich met de strijd te bemoeien. ‘Ik ben niet politiek bezig, dat is zelfmoord. Ik wil mijn land veranderen met gebouwen.’

Dat in Sanandaj iedereen elkaar kent blijkt niet veel later in een telefoonwinkel. Verkoper Mohammed weet niet alleen hoe je simkaarten activeert, maar ook hoe je de plaatselijke actievoerders moet bereiken. Volgens de man is de invloed van Iran op de regio veel groter dan de meeste mensen denken. ‘Iran wil niet dat iemand iets over Iran weet, Iran heeft in de meeste landen een rol’, laat Mohammed via Google Translate weten. Er wordt een afspraak gemaakt voor later op de avond. Met wie is niet helemaal duidelijk, maar volgens Mohammed een belangrijk persoon. Voor het verlaten van de winkel laat de telefoonverkoper nog een laatste waarschuwing vertalen vanuit het Farsi. ‘Je moet voorzichtig zijn, omdat onze mensen meer risico lopen en erger. De meeste jonge mensen worden geëxecuteerd.’

Een paar uur later blijkt de mystery guest Ejlal Ghawami te zijn. Naast journalist is hij woordvoerder van Human Rights Watch in Koerdistan. Op een stoel voor de toonbank vertelt Ghawami ontspannen zijn verhaal. Alleen wanneer er zo nu en dan een klant de kleine telefoonwinkel binnenkomt valt hij stil. Dat blijkt geen overdreven voorzichtigheid. Zo zat de journalist zelf ruim drie jaar in de gevangenis voor zijn aandeel binnen de Koerdische verzetsbeweging. De voorzitter van Human Rights Watch in Koerdistan, Mohammed Seddigh Kaboud, vertrok na een straf van ruim tien jaar zelfs helemaal uit Koerdistan, omdat hem het werk onmogelijk werd gemaakt. ‘Het Koerdische volk wordt onderdrukt door de Islamistische Republiek. We mogen bijvoorbeeld geen politieke partijen oprichten’, vertelt Ghawami. Ook discrimineert het regime volgens hem op geloof. Zo zouden er zo’n drie miljoen soennieten in Teheran wonen die geen enkele moskee hebben voor zichzelf. Het regime ontkent dat en beweert dat er minstens negen soennitische gebedshuizen zijn in de hoofdstad.

Volgens Ghawami voeren de Koerden in Iran alleen vreedzaam actie voor meer democratie en mensenrechten. ‘Helaas komt de Europese Unie de Koerden niet te hulp. We respecteren de Europese Unie en haar inwoners, maar de enigste hulp komt van ngo’s.’ Dat het regime de sjiitische Koerden voortrekt maakt het eveneens moeilijk om een front te vormen volgens Ghawami. Hij schat dat het regime verantwoordelijk is voor de moord op zo’n vijftienduizend Koerden sinds de revolutie. Ook houdt regime volgens hem zijn onderdanen buiten de landsgrenzen in de gaten. Daarbij verwijst hij meermaals naar de beruchte liquidatie van Abdul Rahman Ghassemlou. Deze Koerdische politicus werd in 1989 hoogstwaarschijnlijk door de Iraanse geheime dienst vermoord in Wenen.

Ondanks de druk van verschillende kanten blijft Ghawami hoopvol over de toekomst van Koerdistan. Hij wijst erop dat de Koerden ook ten tijde van de sjah werden onderdrukt en dat ze het uiteindelijk langer hebben uitgehouden dan hem. ‘Elke Koerd op deze wereld droomt van een vrij en onafhankelijk Koerdistan. Onze leiders van honderd jaar geleden tot nu proberen dat te realiseren.’

Mijn atletische prestatie in Pyongyang

0

Ik rende begin april de Pyongyang Marathon, georganiseerd ter ere van de verjaardag van de ‘Grote Leider’, Kim Il-sung (1912-1994), de vader van de ‘Geliefde Leider’ Kim Jong-il (1941-2011) en grootvader van de huidige leider Kim Jong-un. De tour vertrok vanuit Peking, mijn uitvalsbasis in den Verre. Het ging mij niet om de marathon zelf. Ik vond het een mooie gelegenheid om een blik te werpen op ’s werelds meest totalitaire maatschappij en nam de renterreur op de koop toe.

Mijn familie en vrienden hadden geschrokken gereageerd toen ik ze van mijn plan verteld had: ik zou daadwerkelijk ergens gaan hardlopen?! Nu waren er naast de hele marathon ook kortere afstanden. Ik deed de tien kilometer versie van de marathon (dat is nog steeds een echte marathon hoor). Toch maakte mijn moeder zich zorgen dat ze me niet heelhuids terug zou zien. ‘Drink voldoende water onderweg!’ Vreemd. Ik weet niet waarom men denkt dat ik niet goed kan hardlopen. Ik ben juist erg atletisch, maar omdat ik nooit train, kan ik dat alleen niet vaak laten zien.

Dwars door Pyongyang
Het parcours liep dwars door het centrum van Pyongyang en begon en eindigde in een vol Kim Il-sung-stadium. Er waren Noord-Koreaanse en buitenlandse renners, onder wie professionele atleten en amateurs. Langs de brede boulevards werden we aangemoedigd door nieuwsgierige Pyongyangers. De stad zag er fleurig uit, met haar paarse bloesems en pastelkleurige gebouwen.

Zoals op iedere andere dag stonden er op kruispunten vrouwelijke verkeersregelaars in strakke uniformen. Die worden speciaal geselecteerd op lengte en lekkerheid. In Noord-Korea heb je geen reclame, dus laten ze hun modellen het verkeer regelen op grote, lege straten. Dat zouden we in Nederland ook moeten doen; goed voor de mannelijke motivatie. Een beetje zoals F1-pitspoezen, maar dan op ieder kruispunt in de binnenstad.

Omdat het koud was, droeg ik een dikke wollen sjaal. Het viel me bij de start op dat ik de enige besjaalde renner was. Ondertussen rende mijn Zweedse vriend de hele marathon met een cowboyhoed die hij in het zuiden van de Verenigde Staten had gekocht. Dat was omdat hij zijn kapsel wilde verbergen. Zijn laatste knipbeurt had rampzalig uitgepakt. Ergo: we waren niet erg aerodynamisch.

Maar ik liet mij motiveren door de pitspoezen en Kim Il-sung en zette uiteindelijk toch een scherpe tijd neer. Tien kilometer in één uur, vijfendertig minuten en negen seconden. Het was goed voor de vierentachtigste plek. Ik was de snelste van alle langzame renners. Omdat ik zó ruim in de tijd zat, kon ik zelfs tijdens de race nog wat foto’s nemen met mijn lieftallige lokale tienerfans, die met een camera langs de weg stonden en mij even exotisch vonden als ik hen (zie foto). De twee Britse pubtijgers van in de vijftig, die ik in het hotel had uitgedaagd omdat ik dacht dat ik ze als begin-dertiger wel aankon, bleven me helaas voor. Maar ik liet een bejaarde Chinese man ver achter me. Je had hem moeten zien waggelen, ‘t zag er niet uit! Vlak voor de finish sprintte ik een bebierbuikte Roemeen voorbij. Hij deed net alsof het hem niet uitmaakte wie van ons eerder finishte. Loser!

Tijdens het wachten op mijn Zweedse vriend, die de hele afstand rende, bezoop ik me met drie oudere Noord-Koreanen in een tentje naast het stadium. Ik schoof aan waar plaats was en werd opgenomen in het drankfestijn toen bleek dat ik wat Koreaanse woordjes kende. De zelfverzekerde uitstraling van mijn tafelgenoten deden mij doen vermoeden dat ze partijkader waren. We troffen op een gegeven moment zelfs een diplomatieke conclusie: ‘Nederland (is een) vriend’ (nedeollandeu chingu). Maar de stemming sloeg om toen een Noor uit mijn groepsreis-gezelschap, die in de tafel naast ons was komen zitten, foto’s van ons begon te maken. Suf. De gidsen hadden ons nog zo gewaarschuwd: maak geen ongevraagd foto’s van mensen. Bovendien lijkt mij dat kaderleden zich sowieso niet graag in beschonken toestand laten fotografen door en met buitenlanders. Eén van de Koreanen werd boos en dwong de Noor de foto’s te wissen. Vervolgens richtte zijn wantrouwen zich ook op mij. Hij vroeg of ik ook foto’s had. Ik antwoordde ‘niet hebben’ (eopseoyo). Die woordjes, wellicht in combinatie met mijn warrige Boris Johnson-achtige haar, bleken dermate ontwapenend, dat we al snel weer aan het drinken sloegen.

Het menselijke en het totalitaire
Het reisbureau waar we mee reisden, bestaat al sinds begin jaren negentig. Medeoprichter Nick Bonner bracht in 2001 de bekende Britse journalist Christopher Hitchens (1949-2011) het land in. Hitchens schreef na afloop het vernietigende essay Visit to a small planet over Noord-Korea. Toen ik Bonner enkele maanden geleden in een Pekings café naar Hitchens vroeg, noemde hij het een vergissing dat hij hem had meegenomen. It was a mistake. Bonner probeert namelijk de menselijke kant van het leven in Noord-Korea te tonen. Het is inderdaad waar dat je zonder dat humanistische inzicht al snel zoiets krijgt van ‘laten we een grote bom op dat land gooien’. Bonner heeft drie documentaires in Noord-Korea opgenomen en was één van de makers van de enige speelfilm die ontstond uit een samenwerkingsproject tussen westerse en Noord-Koreaanse filmmakers. De film werd een groot succes in Noord-Koreaanse bioscopen. Zijn empathische aanpak werpt vruchten af, maar hij had kunnen voorzien dat de kritische Hitchens zich op het totalitarisme zou richten.

Als ik Hitchens’ verslag van zeventien jaar teruglees, valt me op hoe weinig het land veranderd is. In Noord-Korea heb je sowieso vaak het gevoel dat je uit een tijdmachine bent gestapt. Alle afbeeldingen die je tegenkomt zijn ofwel geschilderd dan wel kopieën
van schilderijen. Nergens enig digitaal ontwerp. Het groezelige televisiescherm in het
Het groezelige televisiescherm in het restaurant van het Yanggakdo Hotel – wellicht daar aangebracht ten tijde van de opening van het hotel in 1996 – herhaalde de beelden van de ontmoeting tussen Deng Xiaoping en Kim Jong-il in 1983. Eigenlijk staat het hele land op replay. De leiderschapscultus rond Kim Il-sung is uitgegroeid tot een versteende traditie, waar zijn zoon en tenslotte zijn kleinzoon aan zijn vastgeplakt. De heilige ideologie heette eerst Kimilsungism en nu KimilsungismKimjongilism. Noord-Korea zit vast in een twintigste-eeuwse psychose.

Onze groepsreis werd langs allerlei symptomen van de totalitaire gekte gevoerd. Tijdens ons bezoek aan een middelbare school werden we eerst een biologiezaaltje met opgezette dieren ingegooid, om direct daarna een klaslokaal te bezoeken, waar stille, rechtopzittende leerlingen als foto-object moesten dienen. Ze leken aanvankelijk nergens op te reageren, totdat iemand uit de groep aan een kind vroeg how old are you? De klas antwoordde direct en synchroon, alsof er een knop was ingedrukt. We are thirteen years old! In weer een ander zaaltje gaf een groepje meisjes een dans- en zangvoorstelling. Op het einde werden we gesynchroniseerd, ‘spontaan’ uitgezwaaid door de geforceerd glimlachende menspoppetjes. Ik associeer zulke objectiveringen met mijn ervaringen in China, waar mensen elkaar ook geregeld tot gebruiksobjecten reduceren en weinig begrip hebben van autonome individualiteit. Hoewel ik me al jaren met dit onderwerp bezighou, is mij nog steeds niet duidelijk in hoeverre dit stalinistisch is, in tegenstelling tot de erfenis van een oudere Oost-Aziatische cultuur. Westerlingen worden er sowieso te makkelijk in meegezogen. Wij gaan opeens ongevraagd foto’s maken van Noord-Koreanen, alsof ze slechts objecten zijn. Thuis hoeft niemand ons uit te leggen dat dat niet netjes is. Wel was het geruststellend dat ik kinderen druk zag kletsen toen ik door een raam een onvoorbereid klasje binnen gluurde. Toch is het een vloek om daar op te groeien.

Nog griezeliger was het gigantische, raamloze oorlogsmuseum – een spookhuis vol wassen beelden van dode Amerikaanse soldaten en orwelliaanse leugens. We liepen over een donker bospad en door een schuilkelder. Een windmachine liet de kleding van een Amerikaans lijk wapperen. Er was plaats voor allerlei gesimuleerde oorlogsscènes, maar niet voor waarheid. Een video en bordjes stellen dat de Amerikanen de Koreaanse Oorlog (1950-1953) waren begonnen. In werkelijkheid was het Kim Il-sung met de ondersteuning van Jozef Stalin (1878-1953). Maar het meest frappante is dat de Chinese bondgenoten niet meer in het verhaal voorkomen. De meerderheid van de Noordelijke Strijdkrachten en doden waren Chinees, maar het solipsistische Noord-Koreaanse verhaal doet alsof Kim Il-sung in zijn eentje eerst de Japanners en toen de Amerikanen verslagen heeft. Er komen eigenlijk sowieso geen echte mensen voor in het Verhaal. Je hebt alleen de ‘Mythologische Leider’, een abstracte Koreaanse heldennatie en vijand-collectieven – nergens een realistische biografie of motief, van wie dan ook. Het is nog erger dan wat ik heb gezien in China en in het oorlogsmuseum van Yasukuni in Tokio, waar je tussen al het infantiliserende collectieve zelfbedrog her en der nog wat feitjes ontdekt. Het Pyongyangse oorlogsmuseum is de perfecte negatie van waarheidsvinding. De gekte druipt van de muren. Zou al die onwaarheid de zon voor eeuwig hebben uitgedoofd? Ik was opgelucht toen we na een klein uur het gebouw weer verlieten en er buiten nog steeds licht bleek te schijnen.

Juche
Helaas liet de volgende perversie niet lang op zich wachten. We bezochten Noord-Korea’s Bethlehem, het huisje waar de ‘Grote Leider’ zou zijn geboren in 1912 oftewel Juche-jaar één, het begin van de Noord-Koreaanse jaartelling. De gidsen noemden het een ‘heilige plek’, maar in deze kribbe heeft nooit een ware messias gelegen. Wel schonk deze valse profeet ons zijn Juche-‘filosofie’. Iets over de mens, de kosmos en nationale soevereiniteit. Juche is een zak woorden op het niveau van een mislukt opstel in havo drie, maar in Noord-Korea geldt het als de hoogste intellectuele prestatie van de mensheid.

We bezochten ook de Juche Toren ter ere van Kims ‘filosofie’ – honderdzeventig meter hoog, in de vorm van een faraonische obelisk. Ik ben niet bekend met andere filosofieën die een eigen toren nodig hadden om indruk te maken. De Aristoteliaanse Deugdenleer-Toren? De Spinozaanse Verlichtingstoren? In de lift omhoog werden we begeleid door een knappe, Engels-sprekende Koreaanse in een elegant jurkje. Het uitzicht boven was indrukwekkend, maar mijn Zweedse vriend had vooral oog voor de begerende ogen van de liftdame, die nog even een praatje kwam maken. Ondertussen broeide er ook in mijn gesprek met een Singaporese toeriste iets niet geheel Platoons. Misschien was het omdat we ons op de top van een groot fallisch object bevonden.

In de boekwinkel kocht ik een dozijn naar het Engels vertaalde boeken over Juche en de drie Kims, omdat je er heerlijke citaten uit kunt vissen. Zo lezen we in Exposition of the principles of Juche idea, deel vijf, uit Juche-jaar honderddrie: the single-hearted unity, the cream of the combination of the leader and the masses was well set up in the DPRK (Noord-Korea). De crème van de combinatie? De relatie tussen de ‘Leider’ en de massa is wel erg smeuïg. Ondertussen noemt de Koreaanse Arbeiderspartij zich ‘de partij van de liefde’. Wacht eens even, zo noemt Thierry Baudet Forum voor Democratie! Flauw dat de Koreanen niet toegeven dat ze die frase van Baudet hebben. (Hij heeft het trouwens weer van de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit.)

Ik begon op de laatste avond aan de Kim-lectuur. Terwijl de anderen in ons reisgezelschap zich in de hotelbar bezopen en gefascineerd converseerden over de ontdekking dat de dames in de kelder van het hotel niet alleen gewone massages gaven, lazen mijn Zweeds vriend en ik braaf Kim-boekjes in het tafeltje ernaast. Op een gegeven moment kwam onze Koreaanse gids langs. Hij had gedronken en greep naar het boek dat ik vasthield. We wisten dat hij een geintje wilde uithalen. Ik ken dat van Zuid-Korea, waar ik ruim zes maanden woonde met mijn Koreaanse verloofde. Hij stond op het punt om iets plagerigs over het boek zeggen, maar toen hij de kaft bekeek, bleek het over de wijze inzichten van de ‘Leiders’ te gaan. Oeps. In Noord-Korea vindt men grapjes over de ‘Leiders’ hé-lé-máál niet grappig. Hij legde het snel weg en pakte het boek dat mijn vriend vasthield – oei, dat ging ook over de ‘Leiders’. Hij wendde zich tot de stapel op tafel. Het bleken boeken over Juche. We keken hem aan. Zo van ‘ja, wat ga je nu zeggen?’ Hij stamelde those are great books en liep rechtstreeks richting de uitgang. We hadden hem verslagen, met Kimmie-kracht.

De tragedie van de Totale Mens
Ach, de Kimmies… Noord-Korea is in de ban van de ‘Totale Mens’ (niet te verwarren met Louis van Gaals ‘totale mens-principe’). Dit is het waanidee dat de partijelite en met name de ‘Leiders’ overal goed in zijn, alles weten en alle deugden in zich verenigen. Het dient ter legitimatie van de totalitaire gelijkschakeling. Als de ‘Leiders’ alwetend en zondeloos zijn, dan kunnen en moeten ze zich overal mee bemoeien, is de leiderschapscultus overal op zijn plaats en kan er buiten de officiële ideologie geen onafhankelijk gezag bestaan. Kim Jong-il schrijft bijvoorbeeld in On the Juche philosophy op pagina één: ‘Onze academische kringen missen nog steeds een correct begrip van de Juche-filosofie.’ Ze denken namelijk dat Juche slechts ‘zoiets is als een menselijke filosofie’. Gelukkig kan ‘Hij’ ze corrigeren, omdat ‘Hij’ een direct lijntje met de absolute waarheid heeft. The force is strong in zijn familie.

De tragedie van de ‘Totale Mens’ is dat ze illusionair is. Mensen zijn goed in verschillende dingen. Sommigen zijn nergens goed in; niemand is overal goed in. De machtigste politicus is normaliter niet – en zeker niet van nature – de beste wetenschapper, docent, atleet of huwelijkspartner. Daarom neigen moderne maatschappijen tot wat sociologen ‘statusincongruentie’ noemen. Mensen hebben verschillende posities in naast elkaar staande rangordes. ‘Grote Leiders’ en hun volgers ervaren dat echter als storend en verlangen naar de duidelijkheid van een ‘Totale Rangorde’. Dat is de totalitaire geest. De totalitaire geest tracht tegen het rommelige pluralisme van de menselijke conditie in, een ‘Totale Rangorde’ op te zetten. Ze doet alsof de verschillen tussen mensen absoluut zijn; alsof de ‘Hogeren’ in alles hoger zijn. Zodoende moet Kim Il-sung doorgaan voor een groot filosoof en zou Kim Jong-il een topgolfer zijn. Maar was Kim Il-sung écht goed in filosofie? Nee. Was Kim Jong-il écht een topgolfer? Ik denk dat hij even goed kon golven als ik kan hardlopen.

De totalitaire geest is infantiel en vernauwend, ja, en slecht, uiterst slecht, maar juist daarom zijn de Noord-Koreanen best te begrijpen. Want hoewel totalitarisme een onmenselijke regimevorm is, is het verlangen naar totalisering maar al te menselijk. Immers, als we iemand voor specifieke kwaliteiten bewonderen, wil dan niet iets in ons die persoon ’totaal’ aanbidden? En willen we in het diepste van onze ziel, zelf niet ook gewoon ’totaal goed’ zijn, in plaats van goed-als iets of goed-in iets, wat altijd relatief en relativeerbaar is? Ergens verlangen we allemaal naar een onmogelijke ‘Totaliteit’.

Leed in Gaza genocide noemen gaat te ver

0

De staat Israël bestaat zeventig jaar en dat is niet onopgemerkt gebleven. Dagelijks vonden er demonstraties plaats aan de grens tussen Gaza en Israël waarbij Israël met scherp schoot en er doden en gewonden vielen. De situatie in Gaza is onhoudbaar. Bijna twee miljoen mensen zitten er opgesloten in de grootste gevangenis ter wereld. Dat Israël de grenzen gesloten houdt is vanuit veiligheidsoverwegingen begrijpelijk, maar Gaza grenst aan nog een land, dat geen enkele reden zou moeten hebben de grenzen gesloten te houden en dat is Egypte. Egypte beschouwt het Hamas-bestuur van Gaza als potentieel staatsgevaarlijk en zo vinden de voormalig gezworen vijanden elkaar dus in het afsluiten van de strook met de noodlottige gevolgen voor de bewoners ervan.

In de overige bezette gebieden volgt Israël een harde administratieve politiek waarbij het de levensruimte van de Palestijnen letterlijk, maar ook figuurlijk probeert zo klein mogelijk te houden of te maken. Steeds meer Palestijnen wordt de toegang tot Jeruzalem ontzegd en dat terwijl zij deze stad ook als hoofdstad beschouwen. De ‘erkenning’ van de Amerikaanse president Trump van Jeruzalem als hoofdstad van Israël heeft de situatie van de Palestijnen er niet beter op gemaakt. Zij lijden.

En datzelfde lijden is wat de Joden gedreven heeft tot het stichten van hun staat in 1948. Gezegd wordt dat de Holocaust de trigger was tot het opzetten van deze staat, maar de gedachte aan een Joods thuisland dateert al van voor de opkomst van de nazi’s toen Theodor Herzl in 1895 zijn Der Juden-staat: Versuch einer modernen Lösung der Juden-frage schreef. Naast de Holocaust zijn er meer periodes geweest waarin de Joden in Europa vervolgd en gedood werden. Voor de Tweede Wereldoorlog waren er eerder meer dan minder Europese landen waar de Joden uitgezet waren, met Spanje en Portugal als meest in het oog springend, maar ook Engeland en Frankrijk waren ze ooit uitgejaagd.

De Joden hebben een geschiedenis van fysiek en administratief lijden van eeuwen lang achter zich en het is daarom zo dramatisch vast te stellen dat zij nu de oorzaak zijn van vergelijkbaar lijden van de Palestijnen in de bezette gebieden. In Gaza wordt al gesproken van een genocide, een vergelijking die uiteraard volkomen mank gaat. De Palestijnen lijden, maar vergeleken met het lijden van het Joodse volk door de eeuwen heen hebben zij nog wel een weg te gaan.

Dat laatste klinkt cynisch en dat is het ook en waar ik voor pleit is dat aan dat lijden een eind komt. Maar waar ligt dan de oplossing? Ik heb niet vaak over Israël en de Palestijnen geschreven, omdat het een onderwerp is dat mensen ertoe brengt je een antisemiet of een islamofoob te noemen, al naar gelang je stellingname. Maar ik neem dit voor lief en presenteer hier een aantal van mijn gedachten.

Bij Wakker Nederland op zondagmorgen 22 april was journalist Hans Knoop te gast naar aanleiding van diezelfde zeventigjarige verjaardag van Israël. Hij was het die een bekend mantra herhaalde: Israël kan het zich niet permitteren de tweede slag te slaan. Israël moet altijd als eerste slaan. Doet het dan niet, dan loopt het, het risico van de kaart geveegd te worden. Knoop zei dat onder andere naar aanleiding van de Iraanse dreiging vanuit Syrië die steeds groter wordt. Mijn positie in dit debat ondersteunt deze visie. Zullen Arabieren en Iraniërs, soennieten of sjiieten, echt het bestaansrecht van Israël accepteren, ook als het land zich in een kwetsbare (lees: vernietigbare) positie bevindt? Ik denk van niet. Ik denk dat de Arabieren en Iraniërs, mocht de kans daar zijn, alsnog hun kans zullen grijpen ‘de Joden de zee in te jagen’. Wie twijfelt of dat zo is, kijkt naar wat er in Syrië gebeurt, waar Arabieren elkaar in soorten en maten over de klink jagen. Als het onder elkaar zo gaat, hoe zal het dan met een gemeenschappelijke tegenstander gaan? De vraag stellen is de vraag beantwoorden.

Ik vrees dat als Israël straks vijfenzeventig jaar bestaat en daarna tachtig en dan honderd, we nog steeds met hetzelfde probleem te maken hebben. Het valt te hopen dat de oplossing van het Palestijnse probleem niet zo lang op zich laat wachten als dat van de Joden indertijd in Europa en ook dat het lijden van de Palestijnen niet nog erger wordt. Maar ik heb er een hard hoofd in, ook al omdat de vermeende (Arabische) vrienden van de Palestijnen het op alle fronten laten afweten, net als indertijd de Europanen dat deden met de Joden. Het is op een andere manier, maar helaas, de geschiedenis herhaalt zich telkens weer.

Wilhelmina en de Joden-vervolging

0
‘Dat Wilhelmina en Nederland zo weinig aandacht hadden voor de Joden-vervolging kwam door de geallieerde strategie die het winnen van de oorlog exclusieve prioriteit gaf.’

Wilhelmina (1880-1962) werd door historici Lou de Jong en Cees Fasseur geprezen om haar rol in oorlogstijd, maar de koningin ligt nu onder vuur. In zijn pas verschenen boek Wilhelmina: werkelijkheid en fictie schrijft historicus Gerard Aalders onder andere dat de vorstin nauwelijks geprotesteerd heeft tegen de Holocaust in Nederland. De Kanttekening sprak Aalders en twee andere historici, Bart van der Boom en Katja Happe, over Wilhelmina en de Joden-vervolging.

Sla de mof op zijn kop
Aalders is uiterst kritisch over Wilhelmina: ‘Lou de Jong, Cees Fasseur en anderen hebben van haar een heldin gemaakt. Nederland zou dankzij haar een prominente plek hebben gekregen in het geallieerde bondgenootschap en ze zou het verzet tegen de Duitse bezetter hebben gestimuleerd. Hier klopt echter niets van. De geallieerden namen Wilhelmina totaal niet serieus. De Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt oordeelde vernietigend over haar. Ze had volgens hem geen enkel inzicht in internationale betrekkingen en het verloop van de oorlog. Het onderbrengen van de verschillende verzetsorganisaties in Nederland in de Binnenlandse Strijdkrachten in september 1944 pakte rampzalig uit. De Gestapo en de Sicherheitsdienst konden hierdoor gemakkelijk in het Nederlandse verzet infiltreren, met vele doden als gevolg.’

Ook over Wilhelmina’s houding ten opzichte van de Joden kraakt Aalders harde noten. ‘In haar praatjes voor Radio Oranje heeft ze het slechts drie keer over de Joden-vervolging gehad. De koningin was in haar uitspraken bovendien onbegrijpelijk en vaag. Lou de Jong beweerde dat de toespraken van Wilhelmina kunnen worden vergeleken met die van Winston Churchill (1874-1965), maar ze kwam niet verder dan ‘sla de mof op zijn kop’. Ik viel, eerlijk gezegd, bijna in slaap.’

Waarom deed Wilhelmina dan zo weinig? ‘Desinteresse en onwetendheid. De kennis van Wilhelmina en het kabinet over bezet Nederland was verbijsterend slecht. Wilhemina kreeg ook steeds verkeerde inlichtingen, ze hoorde alleen verhalen die ze graag wilde hoorde. De Engeland-vaarders werden van te voren goed geïnstrueerd. ‘Maak haar niet van streek, spreek haar niet tegen.’ Een Engeland-vaardster die wel over de Joden-vervolging begon mocht haar verhaal niet verder vertellen, want dat vond de koningin niet leuk.’

Aalders benadrukt dat hij de bronnen goed heeft onderzocht. ‘De Jong en Fasseur beweren dat Wilhelmina in de jaren dertig al anti-nazi was, maar dat onderbouwen ze nergens. Ik heb nog contact opgenomen met het Koninklijk Huisarchief in Den Haag, dat niet vrij toegankelijk is, met het verzoek om brieven te lezen waaruit Wilhelmina’s zogenaamde anti-nazi-houding blijkt. Ze wilden mij niet helpen en wezen mij op de Wilhelmina-biografie van Fasseur. Die zijn stelling niet met voetnoten onderbouwt. Mijn conclusie luidt daarom: Wilhelmina’s afkeer van Hitler dateert van 10 mei 1940 en geen dag eerder.’

De oorlog winnen
Van der Boom, verbonden aan de Universiteit Leiden, is een stuk milder over Wilhelmina. ‘We moeten het verleden niet bekijken met de normen van nu. Veel interessanter is waarom de mensen toen deden wat ze deden. Wilhelmina had inderdaad weinig aandacht voor de Joden, maar daarin verschilde ze niet van de andere geallieerde leiders. Franklin Delano Roosevelt (1882-1945, red.) sprak in 1944 voor het eerst over de Joden-vervolging, heel laat. En de Belgische regering in ballingschap besloot tegen de Joden-vervolging te protesteren, omdat de Nederlanders dat ook hadden gedaan.’

Dat er zo weinig aandacht was voor de Joden-vervolging had volgens Van der Boom drie redenen. ‘Ten eerste was men erop gebrand om de oorlog te winnen. Er waren plannen om Joden vrij te kopen, maar behalve onhaalbaar waren zulke plannen ook in strijd met het geallieerde beleid. Het losgeld zou door de Duitsers kunnen worden gebruikt om de oorlog te verlengen. Ten tweede was het tot midden 1944 onduidelijk wat er precies met de Joden gebeurde. Er waren wel veel gruwelverhalen, maar men wist niet hoe betrouwbaar die waren. Ten slotte waren de geallieerde regeringen bang de nazipropaganda in de kaart te spelen. Als men extra aandacht besteedde aan de Joden zouden de nazi’s zeggen ‘zie je wel, de geallieerde regeringen staan onder controle van de Joden’. Zeker in Amerika was het publiek niet ongevoelig voor deze propaganda.’

Veel te laat
Happe heeft net ook een boek over de Holocaust afgerond: Veel valse hoop: de Joden-vervolging in Nederland 1940-1945. Happe vindt de vraag of Wilhelmina meer had kunnen of moeten doen een beetje gek. ‘Wat gebeurd is is gebeurd, we kunnen de gebeurtenissen niet terugdraaien. Maar je kunt desalniettemin wel concluderen dat Nederland heel weinig gedaan heeft. Pas in 1944 werd er adviescommissie voor Joden ingesteld. Dat was veel te laat, want in 1942 en 1943 waren de meeste Nederlandse Joden al naar het oosten gedeporteerd.’

Dat de Nederlandse regering in ballingschap tot midden 1944 weinig wist over de Holocaust wordt door Happe in twijfel getrokken. ‘Lou de Jong, die toen voor Radio Oranje werkte, was Joods en wist vrij goed wat er met de Joden gebeurde. In december 1942 hadden de geallieerde naties een gezamenlijke verklaring doen uitgaan. Daarin schreven ze dat ze wisten wat het lot was van de gedeporteerde Joden was. Wanneer de oorlog voorbij was zouden de daders daarvoor verantwoordelijk worden gehouden en gestraft.’

Wat vindt Happe ten slotte van Van der Booms bewering dat de andere geallieerde regeringen ook heel weinig deden en dat de Belgen dankzij Nederland ook aandacht begonnen te besteden aan de Joden-vervolging? ‘De regeringen in ballingschap in Londen hadden goede contacten met elkaar. Dat kan een rol hebben gespeeld. Maar dat Wilhelmina en Nederland zo weinig aandacht hadden voor de Joden-vervolging kwam door de geallieerde strategie die het winnen van de oorlog exclusieve prioriteit gaf.’