7.3 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 847

Soort zoekt soort

0
THOMAS VON DER DUNK - ZAMANVANDAAG.JPG
Foto: © Reuters

Onlangs berichtte Zaman Vandaag over een recent onderzoek, waaruit opnieuw bleek dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders op de arbeidsmarkt in het nadeel zijn. Ook wanneer ze dezelfde opleiding voltooid hebben, maken ze minder kans op een bepaalde baan dan autochtone Nederlanders. Dat blijkt een zeer hardnekkig verschijnsel, dat weliswaar niet typisch Nederlands is, en zich ook in andere Europese landen voordoet, maar in Nederland toch iets meer. Hoe komt dat?

Het heeft ongetwijfeld te maken met het fenomeen van het old-boys-network. Veel banen worden niet via advertenties vergeven, maar via relaties; familie en vrienden gaan soms ook actief voor iemand naar een nieuwe baan op zoek. Vooral voor hogeropgeleiden spelen open sollicitaties een relatief grote rol. En ook omgekeerd, als iemand een baan te vergeven heeft, geldt al snel: soort zoekt soort. Voor hogeropgeleiden nog sterker, omdat de verlangde capaciteiten vager zijn. Van een aanstaande buschauffeur wordt een groot rijbewijs verlangd: dat is een objectief meetbare eis. Van een bestuurder worden leidinggevende capaciteiten verlangd. Die laten zich minder objectief vaststellen, dus speelt subjectiviteit (‘het is er al eentje van ons’) een grotere rol. Ook vrouwen en homo’s lopen in bepaalde sectoren tegen dat hardnekkige verschijnsel aan.

Maar waarom is dat verschijnsel in Nederland misschien nog iets hardnekkiger dan in onze buurlanden? Dat heeft vermoedelijk niet alleen met het dominante clubjesdenken te maken (een streng-protestantse school zal niet snel een katholieke, laat staan islamitische directeur aanstellen), maar, paradoxaal genoeg, ook met het relatief sterk egalitaire karakter van de Nederlandse samenleving. Dat impliceert dat, anders dan in het hiërarchischer Frankrijk of Duitsland, de baas niet gewoon de baas is en met baas wordt aangesproken, maar net als alle andere collega’s met Pietje of Marie. Dat betekent ook dat de baas bij het aannemen van nieuw personeel meer geneigd zal zijn met de wensen van zijn of haar andere werknemers rekening te houden. Past de nieuwkomer wel in de groep? In Frankrijk of Duitsland heeft die groep het eerder maar te accepteren als de baas de kandidaat met de beste papieren aanneemt; in Nederland is dat minder het geval, en als – zoals bij veel banen voor hogeropgeleiden – kwaliteit minder gemakkelijk meetbaar is, dan worden ‘nieuwe’ Nederlanders nog sneller het slachtoffer van de neiging van de werkgever om, teneinde gedoe met het eigen personeel te vermijden, de voorkeur te geven aan iemand die makkelijker in de groep lijkt te passen.

Daarbij komt, dat dat in de groep passen in Nederland – meer dan elders – niet alleen het werk als zodanig betreft. In Nederland wordt relatief minder onderscheid gemaakt tussen werk en privé-leven; Duitsers scheiden over het algemeen strikter tussen collegae (vaak nog met U aangesproken) en vrienden en familie (altijd inclusief de betovergrootouders gewoon ‘jij’). In Nederland moeten collegae ook snel persoonlijke vrienden (kunnen) zijn, met wie je eveneens je vrije tijd deelt. Je moet er gezellig mee kunnen kletsen over voetbal (probleem voor veel vrouwen en homo’s), en je moet er ook na het werk gezellig mee naar de kroeg kunnen (probleem voor veel moslims). Het risico op geklaag over het schenken van alcohol op recepties? Verzoeken om een aparte gebedsruimte (denk aan de twee Turks-Nederlandse PvdA-Kamerleden)? Waarom zou je het risico op gedoe lopen als er ook ‘gewone’ sollicitanten zijn?

Hier laten ook nog de restanten van onze verzuilde traditie hun sporen na. Wat in het ene gezelschap een ‘must’ is, is in het andere ‘not done’. De meeste autochtone Nederlanders zijn tamelijk vrijzinnig in hun morele opvattingen, en voelen zich dan al snel in hun uitingsvrijheid beperkt, als zij met orthodox-gelovige christenen te maken hebben. Dan moeten ze op hun woorden passen. Ik herinner mijzelf uit de tijd dat ik begin jaren negentig aan de Leidse Universiteit bij geschiedenis werkzaam was een informeel gesprek over een mogelijke kandidaat voor een assistentenpost. ”Ja, maar die is wel erg gereformeerd.” Met andere woorden: paste die wel voldoende in de groep en zouden de anderen zich in zijn bijzijn niet opgelaten voelen? Tegen precies diezelfde oermenselijke neiging van soort zoekt soort lopen bij het solliciteren ook veel ‘nieuwe’ Nederlanders aan, en dat valt heel moeilijk te veranderen. 

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

Waarom het anders verloopt in Tunesië

0
TUNESIË-democratie-verkiezingen.jpg
Foto: © Reuters

Soms gaan dingen ook wel eens redelijk goed. Een voorbeeld vormt Tunesië, waar blijkens de jongste verkiezingen en de ingetogen reactie van de verliezer – de islamistische Ennadah-partij – de nieuwe democratie voorzichtig wortel lijkt te schieten. Hier niet, als in buurland Libië, een anarchistisch uiteenvallen van de staat in oude stamgebieden. Hier niet, als in Syrië, een in een uiterst bloedige burgeroorlog tussen de moderne barbarij van een tirannie en de archaïsche barbarij van een theocratie uitgemonde volksopstand. Hier niet, als in Egypte, na een jaar weer een militaire staatsgreep die zo’n 1.000 doden heeft gekost, maar waarvan VVD-prominent Hans van Baalen – die dit voorjaar nog op een Kievs plein voor de grote democraat zou spelen – indertijd zei dat “het leger had gedaan wat juist was”.

Hoe komt het, dat het in Tunesië tot nu toe anders verloopt? Misschien draagt het volgende daaraan bij. Ten eerste is Tunesië een betrekkelijk klein land op een niet geweldig strategische plek. Het lijdt daardoor niet aan grootheidswaan en geopolitieke ambities, zoals Egypte. Het is evenmin een speelbal in een groot regionaal geopolitiek machtsspel, zodat buitenstaanders er belang bij hebben een dictator in het zadel te houden, zoals Rusland en Iran in het geval van Syrië. Mede in samenhang daarmee speelt het leger nauwelijks enige politieke rol – en het kan die ook niet zo gemakkelijk opeisen als in Egypte, waar het ook een economisch machtsconglomeraat vormt.

Tunesië heeft, en dat draagt ook aan haar prettig geringe strategische betekenis bij, voorts geen olievelden van betekenis, zodat onvrede van de bevolking met een gebrek aan medezeggenschap ook niet, zoals in Saoedi-Arabië, onder goedkeurend oog van westerse oliemultinationals door de machthebbers met miljardenschenkingen kan worden afgekocht. De inkomsten van de staat komen grotendeels uit belastingen, en dan geldt al snel de leuze van de Amerikaanse revolutionairen van 1776: no taxation without representation. Vrij in het Nederlands vertaald: als wij voor de fiscus dokken, willen we daarvoor ook wat terugzien, en daarover iets te vertellen hebben.

Mede in samenhang met zijn geringe omvang is Tunesië ook etnisch en religieus tamelijk homogeen. Hier geen sektarische strijd tussen soennieten en sjiieten als in Syrië of Irak, ook geen koptische christenen als favoriet zwart schaap voor alles wat er mis kan gaan, als in Egypte. De Tunesische bevolking behoort binnen de Arabische wereld tot de hoogst opgeleide, wat – anders dan in het verpauperde Egypte – in gering analfabetisme en in een redelijk omvangrijke middenklasse, en daarmee een zelfstandig denkende en haar eigen brood verdienende burgerij resulteert. Beide vormen belangrijke voorwaarden voor een vruchtbare voedingsbodem voor een democratie. Ook in Europa kon die pas in de loop van een negentiende eeuw tot ontwikkeling komen, toen daaraan werd voldaan. In de tijd van Karel de Grote – die ook zelf pas op latere leeftijd lezen en schrijven leerde – was dat ondenkbaar geweest.

Een volgende positieve factor is mogelijk de ligging van Tunesië, niet alleen ver van de conflicthaarden van het Midden-Oosten, maar ook dicht bij het vredige Europa: ondanks alle babbels van internetgoeroes over globalisering en verdwijnende grenzen doet de plaats op de kaart er nog steeds toe. Van beter functionerende buurlanden kan, door gemakkelijkere grensoverschrijdende contacten, een voorbeeldwerking uitgaan.

En tenslotte kan juist het volledig uit de hand lopen van de ‘Arabische Lente’ in Egypte, Libië en Syrië een waarschuwende anti-voorbeeld-rol hebben gespeeld, die tot matiging in beide kampen dwong: dat willen we in elk geval niet. Het is met een paar politieke moorden op seculiere politici en fundamentalistische agressie tegen kunstenaars en intellectuelen even riskant geweest, maar anders dan de Moslimbroeders in Egypte, die zelf ook het conflict op de spits dreven, heeft Ennadah zich uiteindelijk terughoudend opgesteld.

Een garantie dat het ook goed blijft gaan, is dat overigens niet. Daarvoor is de economische situatie veel te wankel – en die lag indertijd ten grondslag aan de onvrede en de opstand tegen het Ben Ali-regime. Het is hier dat Europa, dat het grootste belang bij een functionerende democratie in een islamitisch buurland heeft, omdat dat in geval van succes een voorbeeld voor de rest van de Arabische wereld kan zijn, een nuttige rol kan spelen. Bijvoorbeeld door Tunesië toegang te verlenen tot de Europese markt en het land tenminste die voordelen van associatieverdragen en dergelijke te gunnen waarop Israël al decennia lang aanspraak kan maken, terwijl dat land nu juist steeds verder ontspoort.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

Pijnlijk proces van acceptatie

0

Het conflict binnen de PvdA over Kuzu en Öztürk is meer dan een politiek conflict. Het wijst op de moeizame maatschappelijke acceptatie van Turkse Nederlanders in de politiek.

Tweede Kamerleden Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk stapten vorige week op bij de PvdA. Zij hadden kritiek op de integratiekoers van de PvdA, zoals het onderzoek naar 4 Turkse organisaties en bewegingen. De PvdA-top kon die kritiek niet op prijs stellen. PvdA-partijleider Diederik Samsom verklaarde dat er onenigheid was ontstaan over standpunten over gelijke rechten voor homo’s en vrouwen, terwijl de kritiek van Kuzu en Öztürk daar helemaal niet over gaat.

Het ware probleem voor de PvdA lijkt de positieve houding van Kuzu en Öztürk tegenover de 4 Turkse organisaties en bewegingen. Dat is de PvdA-top in het verkeerde keelgat geschoten. Dat laat zien dat bepaalde ‘type’ politici met een Turkse achtergrond voor sommige partijen nog steeds niet welkom zijn op het Binnenhof. Zij worden veel te gemakkelijk weggezet als homofoob, onderdeel van ‘de lange arm van Ankara’ of belangenbehartiger van Turkse Nederlanders. Loyaliteit aan de kiezer wordt vaak veel te snel in verband gebracht met cliëntelisme, vooral als je als politicus een Turkse achtergrond hebt. Intussen worden andere belangenbehartigers in de Tweede Kamer genegeerd.

Het vertrek van Kuzu en Öztürk is een slecht signaal richting ambitieuze jonge nieuwe Nederlanders die actief willen participeren aan onze samenleving. Hun vertrek toont volgens sommige Turkse Nederlanders aan dat de gedachte dat nieuwe Nederlanders hun achtergrond moeten verloochenen en hun achterban moeten negeren om geaccepteerd te worden, nog altijd sterk is in bepaalde kringen. Waarom zou een politicus niet mogen opkomen voor de eigen achterban? Waarom zou een politicus geen kritiek mogen uiten op het beleid van de eigen partij? Politici die het belang van een pluriforme samenleving benadrukken, moeten daar ook naar handelen en dus opvattingen – die niet botsen met de democratische waarden – waar ze het niet mee eens zijn, respecteren. Vrijheid van meningsuiting, waaronder de mogelijkheid om kritiek te uiten op bestuur en beleid, is een essentieel onderdeel van democratie.

Andere belangrijke vragen zijn: waarom zijn Turkse Nederlanders zo sterk gefocust op Turkije en de eigen groep, zoals blijkt uit meerdere onderzoeken? In hoeverre heeft dat te maken met ‘de lange arm’ van de Turkse overheid en haar organisaties in Nederland? Kunnen organisaties die opgericht zijn door Turkse Nederlanders niet juist bijdragen aan de participatie van de Turks-Nederlandse gemeenschap aan onze samenleving? Waarom behandelt minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid organisaties die opgericht zijn door Turkse Nederlanders alstegenstanders in plaats van bondgenoten tegen bijvoorbeeld radicalisering onder jongeren?

Het zou productiever zijn als het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich zou concentreren op het beantwoorden van die vragen. ”Een open, transparante en vooral coöperatieve houding aan beide kanten is productiever dan de verdachtmakingen die nu het debat bepalen”, stellen antropoloog Thijl Sunier en islamoloog Nico Landman, die verantwoordelijk zijn voor het literatuuronderzoek naar de 4 Turkse organisaties en bewegingen, in een recent opiniestuk. Met die opmerking slaan zij de spijker op z’n kop.

Mehmet Cerit is hoofdredacteur van Zaman Vandaag en Zaman Hollanda. Volg hem op Twitter: @Ceritm

De Arabische Zomer breekt aan in Tunesië

0
JanJaapdeRuiter-Tunesië.png
Foto: © Reuters

Niets zo mooi als het democratische spel. Als je op de website kijkt waarop de uitslagen staan van de verkiezingen in Tunesië zie je de getallen en percentages per district voor je ogen dansen. En lange lijsten zijn het met heel veel partijen en partijtjes met percentages die variëren van dik boven de 60 tot ruim achter de komma. En natuurlijk werd er feestgevierd door de winnende partij, Nida Tounes. En enigszins terneergeslagen maar hoffelijk erkende de verliezer, de islamistische Ennahda-partij, haar verlies. In het 217 zetels tellende parlement verliest Ennahda haar leidende positie en gaat zij van 85 naar 69 zetels en Nida Tounes komt uit op 85 zetels. De laatste partij is aan zet om een regering te vormen en Tunis gonst van de geruchten hoe zij dat zal gaan doen. 

De Tunesiërs lieten zich in deze verkiezingen niet leiden door de vraag of de islam het leidende waardensysteem van het land en haar bestuur moest zijn. Geen intensieve debatten over de vraag of vrouwen al of niet boerka’s moesten dragen of dat jongens en meisjes in het onderwijssysteem gescheiden moeten worden. Nee, drie jaar nadat de Tunesiërs de gehate dictator Zine al-Abidine Ben Ali verdreven, hebben ze wel hun vrijheid terug maar de economie hapert en het toerisme ligt op haar gat. De democratie heeft vooralsnog niet gezorgd voor echt brood op de plank en de Ennahda-partij, die in eerste instantie na de vrije parlementsverkiezingen in 2011 regeerde, wordt dat zwaar aangerekend. 

Zoals het in een ware democratie betaamt wordt er op allerlei trommels geroffeld. Gedurende de campagne was het de vraag of Ennahda toch niet een geheime islamiseringsagenda voor het land had. In zekere zin was dat een onzinnige vraag. Immers, de partij had ingestemd met een grondwet waarin de islam of de sharia geen enkele rol speelt. Man en vrouw zijn gelijk. Het is een grondwet die zijn weerga niet kent in de Arabisch-islamitische wereld. 

Datzelfde wantrouwen overkomt nu de partij die de verkiezingen gewonnen heeft: Nida Tounes. Nida is een Arabisch woord en betekent ”oproep”. Je zou het met ”appèl” kunnen vertalen. De partij is een samenraapsel van allerlei meest seculiere groeperingen, maar de partij als geheel kan het best als centrumrechts gekarakteriseerd worden. Essentie is de niet-religieuze basis. Het wantrouwen bestaat daarin dat de partij nogal wat prominenten in haar gelederen telt die politiek ook onder dictator Ben Ali actief waren. Dat roept de verdenking op of de partij wel echt democratisch is en of de partijleden wel schone handen hebben. De 87-jarige partijleider Beji Caid Sebsi, die zich ook kandidaat gesteld heeft voor de presidentsverkiezingen in november, is een oudgediende van Ben Ali. 

Maar met die oudgedienden herbergt de partij ook veel bestuursexpertise en ook die is van belang in een land dat nog steeds zijn evenwicht niet heeft hervonden. Die mensen kennen het klappen van de bestuurlijke zweep en het zou dom zijn hen aan de kant te zetten. In het post-Saddam Hoessein-tijdperk waren de Amerikanen zo onverstandig de Baath-bestuurders van hun post te ontheffen, met als gevolg een nog grotere chaos voor het land. Dat zal Tunesië niet overkomen.

Een goede democratie is altijd in crisis en dat is ook logisch. Het gaat om de macht, het gaat om de toekomst van het land en van de jeugd. Het mooiste is als partijen daar volgens de regels van het democratische spel over (bek)vechten. Dat is in Nederland het geval, we zien het in de Verenigde Staten en we zien het nu ook in Tunesië. Tunesië is daarmee het enige land waar de Arabische Lente daadwerkelijk overgaat in een Arabische Zomer.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Echte mannen stimuleren hun vrouwen te gaan werken

0
vrouwen-werken-arbeidsmarkt.jpg
Foto: © AP

Yücel wilde nooit dat zijn vrouw ging werken. Hij vond namelijk dat een echte man zoveel moest verdienen dat zijn vrouw thuis kon blijven en voor de kinderen kon zorgen. Om dezelfde reden wilde hij ook niet dat zijn kinderen gingen werken zolang ze thuis woonden. ”Als mijn kinderen wat extra’s nodig hebben, dan moet ik er desnoods zwart een baantje bij gaan zoeken, maar zij niet.”

Çi?dem, zijn vrouw, vond dat prima. Ze had ook niet de behoefte om te gaan werken, zeker niet toen ze kinderen kregen. Aan het huishouden en de opvoeding van haar kinderen had ze haar handen meer dan vol. Daarnaast vond ze het fijn dat ze thuis was wanneer haar kinderen uit school kwamen. Voor geen geld zou ze dan ook willen ruilen met Hülya, haar beste vriendin die ze had leren kennen tijdens haar studie aan de Vrije Universiteit. Hülya moest hard werken om werk en de opvoeding van haar kinderen te combineren. Dat kon nooit goed voor de kinderen zijn.

Maar alles veranderde toen Yücel tijdens een klus in het weekend een stalen balk op zijn rug kreeg en voor de rest van zijn leven in een rolstoel belandde. Om het huis en de school van de kinderen te kunnen betalen moest Çi?dem een baan gaan zoeken, maar dat viel tijdens de crisis niet mee. Omdat ze bovendien werkervaring miste, had haar universitaire diploma amper nog waarde.

Er zijn in Nederland vele stellen, die net als Yücel en Çi?dem, op grond van hun eigen argumenten besloten hebben dat de vrouw zou stoppen met werken na de komst van de kinderen.

Hoewel de arbeidsparticipatie van vrouwen langzaam toeneemt, verdient ongeveer de helft van de vrouwen in Nederland minder dan het bestaansminimum en is financieel afhankelijk van hun partner. Dat maakt ze kwetsbaar wanneer het inkomen van die partner verdwijnt. Ook bouwen deze vrouwen geen of amper pensioen op.

In Amsterdam geldt voor 10 procent van de vrouwen dat ze helemaal niet werken, geen opleiding volgen en geen uitkering ontvangen. Het gaat hierbij meestal om gezinnen waarvan de moeder huisvrouw is en de man al het geld verdient. Onder Amsterdamse vrouwen van Nederlandse herkomst geldt dit voor 6 procent van de vrouwen, onder vrouwen van Marokkaanse (25 procent) en Turkse herkomst (30 procent) is deze groep veel groter.

Is dat erg? Voor individuele vrouwen valt daar moeilijk een oordeel over te geven. Natuurlijk, werk is voor veel vrouwen goed voor hun zelfbeeld en zelfvertrouwen, maar wanneer vrouwen verwachten gelukkig te kunnen worden in een afhankelijke positie, ook als de kinderen de deur uit zijn, dan is dat voor hen natuurlijk prima.

Voor de samenleving is het wel erg. Het betekent allereerst een verspilling van de talenten van deze vrouwen die we in heel veel segmenten van de samenleving nodig hebben.

De emancipatie van de vrouw in Nederland kan bovendien wel een nieuwe impuls gebruiken. Nog steeds zijn er bijvoorbeeld veel te weinig vrouwen in topposities. Om dat te veranderen moet niet alleen het glazen plafond doorbroken worden, maar moet ook het aantal vrouwen dat zich op de arbeidsmarkt begeeft toenemen.

Moeders zijn verder het belangrijkste rolmodel voor hun kinderen. Een moeder die goed het huishouden runt kan een prima rolmodel zijn, maar zal het in de meeste gevallen moeten afleggen tegen het rolmodel van een moeder die niet alleen kan strijken, maar ook actief deelneemt aan het leven buitenshuis.

Ten slotte zit er een economische component aan het verhaal: het is een verspilling van geld wanneer grote groepen op kosten van de samenleving een (dure) opleiding hebben gehad waar vervolgens weinig tot niets meer mee gedaan wordt. Vanuit deze gedachte vind ik het te verdedigen dat de overheid meer financiële prikkels gebruikt om werken aantrekkelijker en thuis blijven onaantrekkelijker te maken.

Maar uiteindelijk is het aan vrouwen en mannen zelf om de participatie van vrouwen te stimuleren. Ja, ook aan mannen. Want vrouwenemancipatie wordt nog te vaak als een zaak van alleen vrouwen gezien. Echte mannen stimuleren hun vrouwen te gaan werken. Het is logisch dat zij dan zelf ook meer zorgtaken ter hand nemen.

Çi?dem liet me vorige week weten dat ze drie maanden geleden een baantje als receptioniste heeft gevonden in het ziekenhuis. Het bevalt haar zo goed dat ze nu ook een baantje voor haar oudste dochter probeert te regelen.

Ewoud Butter is hoofdredacteur van de nieuws- en opiniewebsite Republiek Allochtonië en mede-oprichter en redacteur van de website Polderislam, die achtergrondinformatie biedt over moslims, islamitische stromingen en de institutionalisering van de islam in Nederland. Hij deed onderzoek naar radicalisering en begeleidde diverse projecten in Noord-Holland. Volg hem op Twitter: @ewoudbutter

Zoektocht naar juiste beeld van Brusselse probleemwijken

0

Een charmeoffensief voor de Brusselse ‘quartiers’ van de ‘kut-Marrokaantjes’ in Molenbeek en Schaarbeek. Het kan nooit kwaad. Zeker niet wanneer ze in beeld gebracht worden door twee ‘gasten’ die kunnen filmen èn het nodige enthousiasme hebben om op een aanstekelijke manier de sfeer en de animo van deze probleemwijken op je los te laten. Image is het geëngageerde debuut van Adil el-Arbi en Bilal Fallah. Ook al stelt de film terecht enkele wantoestanden aan de kaak, door zijn geromantiseerde karakter met tweedimensionale personages, mist hij hier en daar nuance en daarmee ook effect.

Heel expliciet de problemen laten zien van de ‘Marokkanen-wijken’ in Brussel èn tegelijkertijd de sympathie van het publiek voor hun bewoners winnen. Dat was niet meer en niet minder de ambitie van regisseursduo Adil el-Arbi en Bilall Fallah. In Image, die onlangs in première ging, zitten alle hoofdpersonages vast in hun imago: het imago dat de media hen oplegt en het imago dat ze graag van zichzelf de wereld willen insturen.

Eva is een jonge journaliste (Laura Verlinden) die werkt voor een van de grootste zenders in België. Van haar baas, presentator Herman Verbeeck (Gène Bervoets), heeft ze de opdracht gekregen om enkele sfeerbeelden te gaan draaien in Molenbeek en Schaarbeek, naar aanleiding van rellen die daar een paar dagen eerder hebben plaats gevonden. Maar als Eva in contact komt met Lahbib (ontdekt talent Nabil Mallat), een opvliegende maar charismatische jongen van Marokkaans origine, die gerespecteerd en gevreesd wordt in de quartiers, besluit ze een diepgaandere reportage te maken die het ware gelaat van deze vergeten wijken in Brussel laat zien. Hiermee haalt ze zich de ergernis van Verbeeck op de hals, die de hete adem van een verjongingskuur bij de zender in de nek voelt en gebrand is op wervende scoops, die hem opnieuw op de kaart van het televisielandschap kunnen zetten.

Langzaamaan leert Eva de frustraties van de jonge Marokkaanse Belgen kennen. Ze zijn opgejaagd wild voor de politie en worden om de haverklap geplaagd door razzia’s. “Of je wordt hier crimineel, of je wordt kapper. Al kan je natuurlijk ook altijd nog straten vegen of tram- en busbestuurder worden”, verwoordt Lahbib de uitzichtloosheid. Maar ook de media voeden de bron van het ongenoegen: “Er wordt alleen maar over ons bericht als het negatief is.”

Onder de laag zwellend onbehagen ontwaart Eva ook de schoonheid van de buurt: de gemoedelijkheid bij de kapper, de sfeer tijdens de undergroundfeestjes en ook de gevoelige (gitaar)snaar van ruwe bolster Lahbib, die hij voor zijn makkers angstvallig verborgen houdt. Maar ook zit ze op de eerste rij wanneer de spanning in de quartiers toeneemt, na een aanslag op een politieman, waarvan de hele mediawereld gelooft dat de dader van vreemde origine was. De grimmigheid die ontstaat door de aanhoudende controles van politie, giet alleen maar olie op het vuur. Tegelijkertijd wordt Eva onder zware druk gezet door Verbeeck om haar reportage af te maken.

Overdreven
Alle ingrediënten zijn dus in de verhaallijn aanwezig om een sociaal bewogen portret te maken van de confrontatie tussen de allochtone wijken in Brussel en de Vlaamse mediawereld. Deze laatste wordt in een bijzonder negatief daglicht gesteld: niet alleen maakt ze zich schuldig aan stereotype berichtgeving over allochtonen, maar ook blijk je er enkel carrière te kunnen maken als gehaaide netwerker en door naar de pijpen van de gevestigde waarden te dansen.

Hoewel het opzet van de film mooi is, mist de uitwerking ervan vaak zijn doel. Niet dat het geheel niet fraai in beeld is gebracht. De kijker wordt verwend met knappe shots en camerabewegingen, maar ook met speciale effecten als slow motion en bevriezende beelden, die een dramatische touch aan de film geven. Ze laten zien wat de filmmakers in huis hebben, maar voelen ook overdreven aan en passen niet goed bij het sociale karakter van de film.

Op die manier wordt er vaak een loopje genomen met de geloofwaardigheid. Vooral de ontknoping laat je achter met de idee dat als iedereen die een tegenslag op het werk meemaakt, zou reageren als Eva, de wereld een slagveld zou zijn. Dat gebrek aan geloofwaardigheid wordt in de hand gewerkt door een gebrek aan nuance en kritische bevraging. De wereld van de Marokkanen wordt vrij romantisch voorgesteld, waarbij deze laatsten eenzijdig in de rol van slachtoffer worden geduwd. Zelfs de ruwe kant van Lahbib wordt altijd vergoelijkt: hij slaat een man verrot, maar hij doet dat wel omdat die een vermeende pedofiel is; hij valt een oude man lastig, maar dat blijkt uiteindelijk om te lachen te zijn. De uitzichtloosheid zou met meer realisme en overtuiging neergezet zijn als de personages – zowel de blanke Vlaamse als de Marokkaanse – meer dubbele bodems en ambigue kantjes hadden gehad.

Nochtans hebben Arbi en Fallah een bijzonder fijne cast samengesteld, die je met haar spel doet houden van de personages. Vooral de dynamiek tussen Eva’s camera- en geluidsmannen (de onovertroffen Wouter Hendrickx en Geert van Rampelberg) en de Marokkaanse jongeren doet de toeschouwer genieten. Het zijn in die subtiele en ironische momenten dat de regisseurs hun punt het best maken, meer dan op de momenten dat ze het er vingerdik opleggen.

Discriminatie, het laatste taboe in Nederland

0
discriminatie-terrorisme-racisme.png
Foto: © International Center for Advocates Against Discrimination

De meest recente cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) laten een bittere werkelijkheid zien: de financiële crisis treft vooral ‘nieuwe’ Nederlanders. De werkloosheid onder ‘nieuwe’ Nederlanders is drie keer zo sterk toegenomen als onder autochtonen. De werkloosheid onder jonge ‘nieuwe’ Nederlanders heeft ondertussen Spaanse proporties bereikt. Marokaans-Nederlandse jongeren zijn het zwaarst getroffen: één op drie van hen is werkloos.

De cijfers zijn schokkend en je zou dan ook verwachten dat de Tweede Kamer onze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lodewijk Asscher, stevig onder handen zou nemen. De stilte is echter oorverdovend. Kunt u zich voorstellen wat er zou gebeuren als zulke hoge cijfers voor autochtone jongeren zouden worden gepresenteerd? De minister zou onmiddellijk tot aftreden worden gedwongen.

De uitblijvende reactie onder ‘nieuwe’ Nederlanders zelf is echter net zo verbijsterend. Ook zij lijken deze situatie gelaten te ondergaan. Het idee dat in tijden van crisis periodes van werkloosheid deel van de realiteit zijn wordt blijkbaar zo algemeen aanvaard dat niemand zich vragen stelt bij de uitzonderlijk hoge werkloosheid van ‘nieuwe’ Nederlanders. Er is echter alle reden om dat wel te doen. Ter verklaring van het verschil zullen sommigen aanvoeren dat ‘nieuwe’ Nederlanders lager zijn geschoold.

Het SCP, doorgaans zeer voorzichtig in haar formuleringen, is echter glashelder in het rapport: alle mogelijke invloedrijke achtergrondkenmerken zoals opleiding of arbeidsverleden verklaren maar een derde van het verschil. Ook Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse jongeren met precies dezelfde kenmerken zijn twee tot drie zo vaak werkloos.

Er blijft dus eigenlijk maar één woord over. Het onvermijdelijke D woord: discriminatie. Het zelfde SCP toonde het al eerder aan in het rapport Liever Mark dan Mohammed. Mohammed krijgt niet eens de kans om zich te presenteren als kandidaat omdat hij niet wordt uitgenodigd voor een gesprek.

In een recent eigen onderzoek Pathways to Succes interviewden we meer dan 100 hoog opgeleide Turkse en Marokkaanse Nederlanders in Rotterdam en Amsterdam. De ontluisterende conclusie van ons onderzoek is dat zonder een netwerk contact in het bedrijf of de organisatie waar men solliciteert, ‘nieuwe’ Nederlanders meestal niet wordt uitgenodigd. Dat zijn stuk voor stuk zeer ambitieuze mensen, die succesvol zijn tegen de stroom in. Hun ouders konden hen vaak niet praktisch helpen of adviseren in hun studie. Zij hebben het vaak helemaal alleen gedaan.

Dit verhaal eindigt echter met een aantal lichtpuntjes. Pathways to Success laat zien dat als zij via een netwerk contact toch worden uitgenodigd, zij vaak ook worden aangenomen en ook dat hun verdere loopbaan zeer voorspoedig verloopt. Zij weten zich goed te presenteren en springen er bij een sollicitatiegesprek juist uit. De hobbel die ze moeten nemen zit bij het eerste netwerk contact. Op basis van onze onderzoeksbevindingen heeft Mirjam Sterk, Ambassadeur voor de Aanpak van Jeugdwerkloosheid, samen met SER en VNO-NCW het netwerkplatform link2work in het leven geroepen, dat hoog opgeleide afgestudeerden koppelt aan mensen in het bedrijfsleven. Zij moeten natuurlijk nog steeds op sollicitatiegesprek en hun kwaliteiten laten zien, maar dat doen zij overtuigend. Het is dan ook geen positieve discriminatie, het is alleen de deur openen zodat ook deze jongeren de kans krijgen zich te presenteren.

Het andere lichtpunt is dat steeds meer hoog opgeleide jonge ‘nieuwe’ Nederlanders werken als zelfstandige. Sommigen maken daarbij gebruik van hun biculturele achtergrond. De helft van de bewoners in de grote steden is inmiddels van niet Nederlandse afkomt. In de dienstverlening zijn veel bedrijven nog niet ingesteld op die veranderende bevolkingssamenstelling.

Jonge professionals hebben het inzicht en het netwerk om daar wel op in te springen. Advocaten die een eigen praktijk beginnen gericht op cliënten van Marokkaanse afkomst, een gezondheidscentrum gericht op ouderen van Turkse afkomst, ICT’ers die zich richten op nieuw-Nederlandse ondernemers. Het was vroeger de weg voor de laag opgeleide eerste generatie, denk maar aan de Turkse en Marokkaanse winkels, maar het is nu in toenemende mate een springplank voor de hoog opgeleide tweede generatie.

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Bijdrage migrantenorganisaties aan integratie onderschat

0
'nieuwe' Nederlanders - www.zamanvandaag.nl_.jpg
Foto: © AP. 220 ‘nieuwe’ Nederlanders in de Grote Kerk in Den Haag tijdens een welkomstceremonie met koningin Beatrix en minister Rita Verdonk (24 augustus 2006).

In de meeste landen waar Nederlandse migranten wonen, zijn ook organisaties van Nederlandse migranten. Ze vieren bijvoorbeeld samen Sinterklaas en Koningsdag, ze eten bitterballen en drop, ze bidden samen of dansen de klompendans. Die Nederlandse clubs zijn er niet alleen voor de gezelligheid, ze behartigen soms ook de belangen van de Nederlandse migranten en ze geven praktische informatie over het nieuwe land en de lokale cultuur. Meestal gebeurt dat in het Nederlands.

Vanuit een vergelijkbare behoefte zijn er in Nederland in de loop der jaren vele honderden migrantenorganisaties opgericht door mensen die zich hier vestigden. Veel van die organisaties verdwenen na een paar jaar weer, maar sommigen bestaan inmiddels al tientallen jaren. De term ‘migrantenorganisaties’ is voor deze oude organisaties, waar ook kinderen en kleinkinderen van migranten komen, eigenlijk niet meer van toepassing.

Vanaf de jaren zeventig werd door de Nederlandse overheid veel waarde gehecht aan migrantenorganisaties. De ‘zelforganisaties’ konden de gastarbeiders uit hun isolement halen en ze werden ook als nuttig gezien voor belangenbehartiging en aanpassing aan Nederland. Bovendien waren ze een handig vehikel om een soepele terugkeer naar het land van herkomst te bevorderen.

Toen bleek dat de meeste gastarbeiders niet meer terug zouden keren, kregen de migrantenorganisaties een belangrijke rol toegedicht bij de groepsgewijze emancipatie van hun gemeenschappen. Dat idee paste ook mooi in de Nederlandse emancipatietraditie. Zoals eerder de kleine luyden en de katholieken zich binnen het Nederlandse zuilensysteem hadden geëmancipeerd, zo zouden nu ‘nieuwe’ Nederlanders gaan ‘integreren met behoud van eigen (culturele) identiteit’, ondersteund door hun eigen organisaties.

Op hun beurt claimden de bestuurders van diverse migrantenorganisaties (die zich soms presenteerden als de vertegenwoordigers van hele gemeenschappen) ook dat ze die rol konden vervullen. Soms terecht, maar geregeld liepen de organisaties al snel tegen hun beperkingen op.

Zo wilden migrantenorganisaties als professionele instellingen behandeld worden, maar dat konden ze vaak door een gebrek aan kennis en vaardigheden niet waar maken. Voor grootschalige projecten bleken de organisaties, meestal geleid door eerste generatie laagopgeleide mannen, zelden de capaciteiten en de middelen te hebben. De daadkracht van de organisaties werd verder vaak verzwakt door interne conflicten over het voorzitterschap, het woordvoerderschap en vooral de besteding van de subsidiegelden die de organisaties in ruil voor de projecten kregen.

Bovendien stuitten ze in de praktijk geregeld op openlijke of versluierde tegenwerking van lokale overheden en instellingen. Tot hun grote frustratie bleef de rol van migrantenorganisaties meestal beperkt tot het leveren van voor anderen ‘onbereikbare ‘nieuwe’ Nederlanders’. Een andere, vaak gehoorde frustratie van de organisaties is ook dat ze zich niet serieus genomen voelden. Ze mochten opdraven wanneer er problemen waren, maar wanneer ze op grond van signalen uit hun achterban suggesties hadden voor ander beleid, werd er niet of te laat naar ze geluisterd.

Achteraf kun je concluderen dat overheid en migrantenorganisaties met te hoge verwachtingen hun eigen teleurstelling hebben georganiseerd. Vooral door een gebrek aan goed opgeleid middenkader konden de organisaties de rol niet waarmaken die ze soms claimden. Tegelijkertijd kregen ze van de overheid zelden de rol die hen eerder was beloofd.

Het beeld van migrantenorganisaties is veranderd. Ze lijken vooral symbool te zijn geworden van een mislukt integratiebeleid. Dat wordt versterkt door de culturalisering van het integratiedebat. De waarde die in de jaren tachtig nog werd gehecht aan ‘integratie met behoud van eigen cultuur’, heeft de afgelopen 20 jaar plaats gemaakt voor het beeld dat de eigen cultuur juist een belangrijke oorzaak van de achterstand is. Het cultureel en religieus ‘anders zijn’ van ‘nieuwe’ Nederlanders is steeds meer geproblematiseerd.

De rol van migrantenorganisaties is inmiddels marginaler geworden. In beleidsnotities van landelijke en lokale overheden worden ze nog maar zelden genoemd en veel adviesraden zijn verdwenen of verdwijnen anders binnenkort. Organisaties die sterk van overheidssubsidies afhankelijk waren geworden, zijn deels opgeheven. Vooral de organisaties met veel vrijwilligers, met betalende leden en donateurs (vaak religieuze organisaties) of organisaties die weten te verjongen, kunnen overleven.

De cruciale vraag die na 40 jaar nog steeds gesteld wordt is of de migrantenorganisaties nu segregatie bevorderen of juist een springplank vormen voor integratie en deelname aan de samenleving. Uit diverse onderzoeken, zoals ook uit het rapport over Turkse religieuze stromingen en organisaties dat minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Lodewijk Asscher onlangs naar de Tweede Kamer stuurde, komt op die vraag al jaren hetzelfde antwoord: ze doen het allebei.

Migrantenorganisaties dragen bij aan bonding (betrokkenheid bij de eigen groep), maar ook aan bridging (banden met de rest van de samenleving). In welke mate ze bonden danwel bridgen verschilt per organisatie. Het is de vraag of de huidige marginalisering van migrantenorganisaties terecht is. In de vorige eeuw werd hun bijdrage aan integratie schromelijk overschat, nu lijkt eerder sprake van onderschatting. Sommige van deze organisaties kunnen nog steeds een bijdrage leveren aan de participatie van groepen die door reguliere instellingen moeilijk bereikt worden. Het is in eerste instantie aan die organisaties zelf om dat te bewijzen.

Ewoud Butter is hoofdredacteur van de nieuws- en opiniewebsite Republiek Allochtonië en mede-oprichter en redacteur van de website Polderislam, die achtergrondinformatie biedt over moslims, islamitische stromingen en de institutionalisering van de islam in Nederland. Hij deed onderzoek naar radicalisering en begeleidde diverse projecten in Noord-Holland. Volg hem op Twitter: @ewoudbutter

Weerzin Westen jegens IS terecht, maar zelfkennis zou tot relativering moeten leiden

0
guillotine.jpg
Foto: © Reuters

Met de onthoofdingen van westerse gijzelaars bereikt IS precies wat ze er vermoedelijk mee beoogt: het Westen zodanig vernederen dat het tot een halfslachtige (want voorlopig alleen tot luchtaanvallen beperkte) interventie besluit, die het idee dat het Westen het op ‘de islam’ voorzien heeft bij geradicaliseerde moslimjongeren voedt en zo nieuwe strijders voor het zelfbenoemde ‘kalifaat’ oplevert. Het feit dat Obama er inmiddels met veel moeite in geslaagd is een om een anti-IS-coalitie, waar ook een aantal islamitische landen aan deelnemen, in elkaar te knutselen zal daaraan weinig afbreuk doen, omdat de desbetreffende islamitische regeringen voor IS’ers ofwel te seculier (Egypte) ofwel te hypocriet (Saoedi-Arabië) ofwel te sjiitisch (Iran) zijn. Om van het feitelijk in de kaart spelen van de tirannie van Assad te zwijgen.

Het is het onthoofden van twee Amerikanen dat de Amerikaanse publieke opinie, die na twee moeizaam voortslepende oorlogen (Irak en Afghanistan) oorlogsmoe geworden was, als een blad aan een boom heeft doen omslaan en Obama dwong om ‘iets te doen’. De onthoofdingen gelden met de amputatie-strafpraktijken als belangrijkste blijk van de barbaarsheid van het ‘kalifaat’ – ongeacht het feit dat in onze trouwe bondgenoot Saoedi-Arabië hetzelfde al jaar en dag gebeurt, en ook gewoon in het openbaar. Nog onlangs is in Saoedi-Arabië een iets te eigenzinnige blogger tot 1.000 zweepslagen veroordeeld, zonder dat dit tot dusver tot enig officieel protest vanuit westerse hoofdsteden heeft geleid. Een vrouw die het gewaagd had achter het stuur van een auto te kruipen, ging hem daarin voor.

Als onthoofden bovendien ‘middeleeuws’ is, dan hebben de Middeleeuwen in Frankrijk tot 1981 geduurd. Toen pas werd door de nieuwe president Mitterrand de guillotine afgeschaft. Van publieke executies was inmiddels weliswaar geen sprake meer, maar dat slechts een paar generaties eerder waren die nog gangbaar. Elders in Europa is de doodstraf meestal pas in de loop van de negentiende eeuw uit het strafboek gehaald (uit het burgerlijk recht, uit het krijgsrecht nog niet), en de laatste lijfstraffen verdwenen ook in Nederland pas in de nadagen van koning Willem I (1815-1840). Wat IS nu doet, deden wij in de door oud-premier Balkenende hooggeprezen VOC-tijden van de Gouden Eeuw zelf ook nog gewoon in het openbaar op de Dam. De guillotine was overigens tijdens de Franse Revolutie (1789-1799) juist ingevoerd omdat zij als een humane vorm van executie gold, die in elk geval sneller en pijnlozer verloopt dan voordien gangbaar was – en ook nu nog in een aantal Amerikaanse staten het geval is, waar de doodstrijd van een veroordeelde door haperende apparatuur soms een marteling van een half uur of langer blijkt.

De huidige afschuw over onthoofding, dat thans met het slachten van een dier wordt geassocieerd, geeft aan hoezeer bepaalde waardeoordelen in de loop der eeuwen verschuiven. Historisch gezien is het namelijk zo dat waar onthoofden nu als het toppunt van barbaarsheid en vernedering wordt gezien, dit in de eeuwen voor de Franse Revolutie juist anders lag: onthoofden met het zwaard gold als de meest eervolle vorm van doodstraf, voorbehouden aan patriciërs en edellieden. De belangrijkste Nederlandse staatsman uit de zeventiende eeuw, Van Oldenbarnevelt, kwam zo in 1619 als gevolg van een gerechtelijke moord op het schavot in Den Haag aan zijn eind. Ophanging – het lot dat Saddam nog trof – gold daarentegen als de verachtelijke doodstraf voor ordinair geboefte. En wie de hand aan een vorst sloeg, wachtte nog een veel gruwelijker lot. Zowel de moordenaar van Willem van Oranje in 1584, als de pleger van de mislukte aanslag op de Franse koning Lodewijk XV in 1757 werden gevierendeeld. Ik verzeker U: daarbij vergeleken is zelfs een steniging op z’n Iraans een tamelijk milde dood.

Kortom: de westerse weerzin jegens IS is terecht, maar een minimum aan zelfkennis zou in het Westen tegelijk ook tot enige historische relativering moeten leiden als het om een vermeende eeuwenoude humanitaire tegenstelling tussen de christelijke en de islamitische beschaving gaat. Pas dankzij de Verlichting kwam in Europa aan barbarij een eind waarmee de kerk meer dan duizend jaar lang niet zoveel moeite had.

Vaak zien wij echter het tegendeel, en wordt die tegenstelling juist verabsoluteerd. Zo stelde de Israëlische premier Netanyahu laatst zijn eigen lastpak, Hamas, op één lijn met IS, wat zelfs Washington te ver ging: de openbare terechtstelling van vermeende Palestijnse collaborateurs door Hamas zou volgens hem bewijzen dat het één pot nat was. Wel: Israël zélf executeert in oorlogstijd zonder enige vorm van proces mogelijke Hamas-leiders, Hamas executeert in oorlogstijd na tenminste nog een vorm van proces mogelijke verraders. Het laatste schijnen we van Netanyahu barbaars te moeten vinden, het eerste beschaafd. Het wezenlijke verschil in moreel opzicht tussen beide ontgaat mij.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

Bondgenoot Saoedi-Arabië lijkt verdacht veel op vijand IS

0
ISIS-Turkije-Kobani-grondoffensief.png
Foto: © Institute for the Study of War

Ik had besloten te kijken, maar het kijken zelf was hels. Mijn handen met gespreide vingers voor mijn ogen houdend, me van de mogelijkheid verzekerend om de vingers te sluiten als het te erg werd, keek ik naar de beelden van de onthoofding. Waarom ik vond dat ik moest kijken? Ik volg het debat, ik bemoei me ermee, en dan moet je alles gezien hebben, ook de onthoofdingen. Maar in het filmpje waar ik naar keek, was, in tegenstelling tot wat we gewend zijn, niet een enkele onthoofding te zien, het waren er drie op een rij. De beul had geen bivakmuts op, was gekleed in een witte djellaba en droeg een sabel. Met één houw hieuw hij het hoofd van de eerste veroordeelde af, die – gelukkig – geblinddoekt was, maar geen oranje kleding droeg. Routineus reinigde de beul vervolgens het sabel met een doek, en deed hij zijn beulsplicht voor een tweede en derde keer. De hoofden rolden op de grond en het publiek schreeuwde van afschuw. Het filmpje bewoog nogal en was opgenomen van achter een auto in een stadse omgeving. Duidelijk door een amateur opgenomen. Het miste de finesses en professionaliteit van de Islamic State Studios.

Het filmpje was onderdeel van een Amerikaans actualiteitenprogramma en de discussie in de show ging over het gegeven dat er nog wel meer staten waren waar de doodstraf middels onthoofding werd uitgevoerd: het ging om het Koninkrijk Saoedi-Arabië, onze bondgenoot en partner in de ‘Coalition of the Willing’. Waar terecht allerwegen moord en brand wordt geschreeuwd over de meedogenloze praktijken van terreurgroep IS wordt Saoedi-Arabië met schapenwollen handschoentjes aangepakt. Het land is een trouwe bondgenoot van de Verenigde Staten en oliehofleverancier van de wereld. Dat het wrede Saoedische systeem verdacht veel lijkt op dat van IS is blijkbaar een taboe in de westerse politiek.

Nog maar een half jaar geleden verklaarde minister van Buitenlandse Zaken Timmermans desnoods zijn opwachting te maken bij de Saoedische autoriteiten om tekst en uitleg te geven over de alternatieve Saoedische vlag die PVV-leider Geert Wilders gepresenteerd had en waarop stond: ”De islam is een leugen, de profeet een misdadiger en de Koran gif?” Hij moest de opgewonden Saoedische gemoederen tot bedaren brengen door te zeggen dat hij het ook allemaal heel spijtig vond, maar dat dit nu eenmaal bij de vrijheid van meningsuiting hoort. 

Politiek herbergt van nature opportunisme en daarmee hypocrisie. Een aanstormende ‘staat’ die hoofden afhakt moet tegen elke prijs bestreden worden, maar een gevestigde staat die hoofden afhakt wordt zeer gewaardeerd als economische partner en als bondgenoot om een extremistische vijand te bestrijden.

Er is nog een voorbeeld van een staat die haar onafhankelijkheid won middels een uiterst meedogenloze strijd waarin menig kop gesneld werd. De Algerijnse bevrijdingsbeweging Front de Libération Nationale (FLN) voerde een niets ontziende strijd tegen de Franse koloniale overheerser met methodes waar IS nog van kan leren. Maar datzelfde FLN versloeg de Fransen, richtte vervolgens Algerije in naar haar ideologische  – linkse – dogma’s en werd uiteindelijk een staat die haar plaats zocht en kreeg in de wereld. 

Vraag is nu of IS een staat zal worden als Algerije en Saoedi-Arabië: met een gruwelijk verleden als Algerije en een afschrikwekkend systeem als dat van Saoedi-Arabië, maar wel een staat die haar plaats gevonden zal hebben tussen de wereldnaties.

Het lijkt onvoorstelbaar, maar het zou zomaar kunnen. En misschien is dat wel de reden dat Turkije ondanks wat lichte ‘ook-wij-gaan-IS-verslaan’-retoriek zo voorzichtig blijft manoeuvreren. Want het zou zomaar kunnen dat het land straks een lange grens gaat delen met een gevestigde staat.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter