5.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 849

Waarom Obama moslims gezegende ramadan toewenst en Rutte niet

0
OBAMA-RUTTE-Ramadan.png
Foto: © Reuters. Mark Rutte & Barack Obama in de Oval Office in het Witte Huis (29 november 2011).

Uitgerekend met ramadan wordt een interessante culturele scheidslijn binnen de christelijke westerse wereld zichtbaar, tussen enerzijds de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en anderzijds het Europese continent. In Washington en Londen is sprake van officiële felicitaties van president Barack Obama en premier David Cameron, en wordt van regeringswege van alles georganiseerd. In het Witte Huis wordt zelfs een iftar [avondmaaltijd die tijdens de vastenmaand ramadan genuttigd wordt na zonsondergang, red.] gegeven, waarvoor prominente Amerikaan­se moslims worden uitgenodigd. In Nederland en onze Europese buurlan­den gebeurt dat niet.

Het contrast suggereert dat men in de angelsakische wereld daarmee de moslims zo, door ook hun feestdagen daarmee tot een soort nationale op te waarderen, doelbewust het gevoel wil geven dat ze erbij horen, en op het Europese continent niet. Dat eerste zal zeker het geval zijn, en hangt met een langdurige immigratiegeschiedenis samen. De VS ziet zichzelf vanouds als immigratieland, en iedere Amerikaan weet precies wanneer ‘hij’ gekomen is, ook als het zijn bet-bet-bet-overgrootouders betreft. Geen Europeaan die dat weet, want tot de Grote Volksverhuizing van de vijfde eeuw reiken de kerkelijke doopboeken niet terug. Voor zijn gevoel was hij hier dus ‘altijd’. Eigen-volk-eerst kan daarentegen in Amerika moeilijk politieke leuze worden, want wie zou een blanke Ameri­kaan daarmee dan moeten bedoe­len? De indianen? Hetzelfde probleem doet zich voor met de andere oude Britse vestigingskolonieën Canada, Australië en Nieuw-Zee­land.

Nationale identiteit heeft daardoor in de VS vanouds niets met afstam­ming en etniciteit te maken, zoals in Europa of de Arabische wereld: je wordt in zekere zin niet als Amerikaan geboren, maar tot Amerikaan gemaakt, door je Amerikaans te gedragen en voortdurend trouw te zweren aan het land; vandaar ook al die ceremonies met vlaggen op scholen, om dat er al vroeg in te hameren. Een Europeaan zweert aan niets trouw, en ziet al dat gedoe dus ook met verbazing aan. Hij is toevallig Nederlander of Duitser, omdat hij in Nederland of Duitsland geboren is, en/of van Neder­landers of Duitsers afstamt. De meeste oudere West-Europese lan­den – Nederland vormt met zijn opstand tegen de Spanjaarden een rare uitzon­dering – zijn gaandeweg ontstaan dankzij de huwelijks- en verove­ringspoli­tiek van koningen; de meeste jongere Oost-Europese ontstonden op basis van etnische en taalkundige criteria. De VS is daarentegen bewust gesticht op grond van een maatschappelijk ideaal, als een soort christelijke heil­staat – Gods Own Country.

Dat betekent dat godsdienst in de VS tot op de dag van vandaag politiek een belangrijke rol speelt. Daarbij is belangrijker dát men gelooft, dan wát men gelooft. Anders dan in Europa kiest men nog eerder een boeddhist tot regeringsleider dan een atheïst; die is electoraal volstrekt kansloos. Ook in Europa speelde religie vroeger weliswaar politiek een belangrijke rol, maar dat is intussen een stuk minder geworden. Het belang­rijkste verschil: ook al bestaat in de meeste Europese landen sinds de tijd van de Franse Revolutie godsdient­vrijheid, traditioneel zijn ze, behoudens een paar uitzonderin­gen, ofwel duidelijk katholiek ofwel duidelijk protes­tant. Andere kerkge­nootschap­pen waren eeuwenlang officieel verboden en hun aanhan­gers werden hooguit gedoogd.

Er bestond meestal een nauwe band tussen de koning en het officiële kerkge­nootschap. Bij de internati­onaal georganiseerde katholieken stond uiteraard de paus aan het hoofd, maar bij veel protestantse kerken, die per staat waren georga­niseerd, was dat de vorst zelf. Daar­mee zijn de bij het vroegere als enige officiële toegestane kerkge­noot­schap beho­rende feestdagen in die landen inmiddels automatisch algemene feestdagen geworden. Omdat tegelijk met de scheiding van kerk en staat ook de vrijheid en gelijkheid van alle kerkgenootschappen de regel werd, hebben die nationale kerkgenootschappen hun officiële rol verloren; tegelijk blijft hun erfenis wel van belang voor de cultuur in een bepaald land. Nog steeds loopt er door Europa een duidelijke mentale scheidslijn tussen de katholieke en de protestantse helft.

Maar godsdienst is privézaak geworden; in Frankrijk zelfs officieel. De scheiding van kerk en staat is hier zo strict doorgevoerd dat ook particulie­re uitingen van godsdienst in de openbare ruimte worden tegengaan; denk aan de ­dis­cussie over hoofddoekjes op scholen of het boerka­verbod. Dat godsdienst steeds meer privézaak is geworden, is ook het antwoord op de godsdienstoorlogen van de zestiende en zeventien­de eeuw, toen katholie­ken en protestanten elkaar evenzeer naar het leven stonden als soennieten en sjiieten in het huidige Midden-Oosten. Ook daarop gaf de scheiding tussen kerk en staat ant­woord: de juiste godsdienst was zo niet langer rege­ring­zaak. In Neder­land, dat, anders dan het vanouds katholieke Frankrijk, vanaf het begin uit religieuze minderhe­den bestond, vormde de verzuiling de oplos­sing, met het befaamde CDA-leerstuk van ”souvereini­teit in eigen kring”: iedere religieu­ze groepe­ring zoekt het zelf maar uit, de overheid houdt zich erbuiten.

Daarmee ligt ook officiële bemoeienis van overheidswe­ge met religieuze feesten niet voor de hand; integratie verloopt niet via kerk of moskee. Omdat de meeste Europese landen zich bovendien niet als immigratielan­den beschouwen, is de neiging om op dit vlak een handrei­king te doen vrij gering; omdat migranten vrijwillig gekomen zijn, voelt men zich tot niets verplicht.

In het Verenigd Koninkrijk bestaat daarentegen nog steeds een officiële staats­kerk – met de koningin aan het hoofd – die ook nog, met leden in het Hogerhuis, een politieke rol vervult. En de Britten hebben nadrukkelijk de inwoners van hun voormalige imperium – dus ook bijvoorbeeld islamitische Pakistanen – het recht gegeven om zich in Engeland te vestigen. Dat brengt, omdat het Britse imperium nu eenmaal alle wereldreligies herbergde, automatisch een andere, meer multiculturele aanpak mee. Dat ligt dan meer voor de hand dan in het geval van pakweg Duits­land, dat nu welis­waar dankzij arbeidsmigratie enkele miljoe­nen Turken telt, maar nooit een groot imperium in andere werelddelen heeft opge­bouwd. Dat geldt uiteraard ook voor de meeste kleinere Europese landen. Dat resulteert in een andere instelling jegens migranten: verwacht geen aanpassing van ons aan jullie, wij blijven de dingen doen zoals we gewend zijn, en daar hoort beperking van religie tot de privésfeer bij. Dat vloeit niet zozeer voort uit nadrukkelij­ke afwijzing van iets wat veel moslims, kijkend naar Obama en Cameron, misschien zouden willen om meer het gevoel te hebben erbij te horen, alswel uit onverschil­ligheid.

De VS kent weliswaar geen staatskerk als Engeland, maar het maat­schappelijk belang van religie wordt er algemeen onderkend. Omdat daar geen godsdienstoorlogen gevoerd zijn en zo het idee een katholiek of protes­tant land te zijn veel minder onderdeel van de nationale identiteit vormt dan in Europa, is de vraag tot wèlk kerkgenootschap men behoort, van minder politiek belang. Alle godsdiensten zijn gelijk, en omdat gods­dienst tegelijk als zodanig op een voetstuk staat, zal een Amerikaanse president het veel vanzelfsprekender vinden om zich op islamitische feestda­gen tot zijn islamitische landgenoten te richten dan een Nederlandse premier ooit zal kunnen: in Nederland blijven de eigen traditionele feestda­gen, die voor de meesten allang hun religieuze karakter verloren hebben, de ‘echte’ en die van nieuwkomers tweederangs. Maar afgezien van de ­puur privé-toespraak van de koning(in) op 25 december, houdt de overheid ook met Kerst, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren, compleet haar mond.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

Opmars ISIS is resultaat van sektarische politiek

0
eddedeISILISLA.png
Foto: © Reuters

Met de onverwachts snelle opmars van de radicale soennitische strijders van ISIS (Islamitische Staat in Irak en al-Sham) in Irak is een explosieve situatie ontstaan, die in het Westen al weer her en der in een oproep tot militair ingrijpen heeft geresulteerd. ISIS wil immers met geweld het Arabische kalifaat heroprichten, waarbinnen voor andersgelovigen geen plaats zal zijn. Tot het westerse schrikbeeld van een zege van ISIS behoort, dat zij, zoals zij in de door haar beheerste delen van het land reeds heeft gedaan, in heel Irak de sharia met alle bijbehoren­de vrou­wenonderdruk­king en barbaarse lijfstraffen zal invoe­ren. Voor alle helderheid: het gaat dan dus zo’n beetje om het kopiëren van de juridische praktijk die al sinds jaar en dag bestaat bij de grote Ameri­kaanse bondge­noot Saoedi-Arabië, dat de Nederlandse minister voor Buitenlandse Zaken Frans Timmermans nu na de puberale stickerplakactie van Wilders omwille van de grote commer­ciële belangen van ons nationale bedrijfsle­ven koste wat koste te vriend moet zien te houden. Nog afgelopen april werd in dat land een vrouw tot 150 zweepslagen veroordeeld omdat zij het gewaagd had een auto te besturen.

Dat aspect van ISIS, dat veel Irakezen ter plekke de grootste schrik aanjaagt, vormt voor Den Haag (en de meeste andere westerse hoofdsteden) alleen echt een politiek probleem, wanneer zij economi­sche belangen bedreigt. En wanneer zulke barbaarse, door fundamentalis­tische geloofsop­vattingen gelegiti­meerde strafpraktijken gepaard gaan met een antiwester­se gezindheid of tegen Israël gerichte retoriek, zoals in het geval van Iran. Meten met twee maten is nu eenmaal zo oud als de mensheid, omdat, gelijk de Duitse toneelschrijver Bertold Brecht al in 1928 in zijn fameuze Dreigrosch­enoper te berde bracht, het vreten het nu eenmaal meestal wint van de moraal. Vandaar dat de Neder­landse zakenman Frans van Anraat er in 1987 geen been in zag om Saddam Hoessein de chemical­iën te leveren waarmee die later de Koerden te lijf kon gaan. De Neder­landse exportvergunning daarvoor werd geregeld onder politieke verant­woordelijk­heid van de gewe­zen Shell-koopman en toenmalige staatssecreta­ris voor buitenlandse handel Frits Bolkestein.

Foto: © AP. Saddam Hoessein.

De opmars van ISIS, en de steun die zij ondanks haar terreurpraktijken toch bij viel soennieten geniet, is het resultaat van de eenzijdig sektarische politiek van de sjiitische Iraakse premier Nouri al-Maliki, die sinds hij in Bagdad aan de macht kwam niet verzoening tussen de door Saddam onderdrukte sjiitische meerderheid en de door Saddam bevoor­deelde soennitische minderheid op het programma heeft staan, maar revanche. De stelselmati­ge achterstelling van de laatste groepering heeft tot het nu opnieuw oplaaien van de burgeroorlog geleid. Anders dan Iran is Irak immers geen natiestaat, waarbij land en volk grofweg samenval­len, maar een kunstmatige staatkundige constructie, die na de opdeling van het Ottomaanse Rijk na 1918 door de Engelsen en Fransen in het leven werd geroepen.

Uiteraard is de huidige chaos als zodanig pas mogelijk geworden door de ondoordachte inval in 2003 van de Coalition of the Willing onder leiding van de Amerikanen, en kan ISIS nu alleen het slecht functione­rende Iraakse leger zo snel van de kaart vegen als gevolg van het overhaas­te Amerikaanse vertrek in 2011. Tezamen wijzen beide zaken op twee kernproble­men, waar het de omgang met eeuwenoude etnische of religieuze conflicten in het Midden-Oosten betreft, omdat de uitkomst van die militaire inval immers geen Neder­lands poldermodel heeft opgele­verd.

De eerste is de bittere conclusie die men uit de gebeurtenissen van de afgelopen jaren moet trekken, dat in zulke staten-zonder-naties meestal slechts de keuze bestaat tussen een wrede dictatuur (Saddam, Assad, Kaddafi) of onbeheersbare anarchie. Dat is vooral het dilem­ma waarmee de buiten­wereld aangaande Syrië worstelt. Een proces van democratisering resulteert in zulke landen snel in het aan­scherpen van etnische of religieuze tegenstel­lingen, omdat de partijvor­ming dan vrijwel automatisch langs die lijnen verloopt, en dus voor de kiezer bij de partij­keuze niet de individuele voorkeur voor een bepaald politiek pro­gram­ma, maar groeps­identiteit de doorslag geeft. Verkiezingen worden in dat geval verkapte volkstellingen. Daarom vormt het tamelijk homo­gene Tunesië nu wel een succes, en bestaan er net als voor Iran ook voor de natiestaten Turkije en Egyp­te ? ondanks Recep Tayyip Erdo?an toenemende autoritarisme in Ankara en het feit dat men met Abdel Fattah al-Sisi in Caïro nu weer terug bij af is ? voor de middellange termijn zeker positieve perspectie­ven.

Foto: © Reuters

De tweede is, dat het voor een westerse mogendheid makkelijker is een oorlog te beginnen dan die te beëindigen, en dat hangt met het vorige punt samen. Het overplanten van een juridisch-parlementair systeem uit Washington blijkt in zulke landen voor democratisch succes niet genoeg. Anders dan indertijd bij het verslaan van Hitler-Duitsland en diens bondge­noot Japan, is met de officiële militai­re zege niet het grootste probleem overwonnen, maar beginnen de problemen daarna pas goed: de bezetter wordt al snel niet meer als bevrijder gezien en belandt in een politiek moeras. Hij kan niet te lang blijven, omdat dat de haat tegen hem slechts verder aanjaagt, en hij kan niet weg, omdat dat bij gebrek aan solide staatkundige structuren direct in chaos resulteert. De interventie laat zich niet terugdraaien, en daarom laten de gevolgen zich dat evenmin ? Obama kon de Bush-doctrine indertijd veroordeeld hebben wat hij wil, hij zit als presi­dent wel aan de consequ­enties vast.

Wat nu te doen? Zoals de Verenigde Staten ten aanzien van Syrië gaandeweg is gaan beseffen dat in Damascus niets mogelijk is zonder medewerking van Moskou, zo lijkt men zich daar nu ook te realiseren dat de weg naar een oplossing voor de problemen in Bagdad minstens gedeeltelijk loopt over Tehe­ran. Dat vreest de opmars van ISIS evenzeer als Washington, en kan in elk geval misschien iets meer invloed uitoefenen op de bondgenoot ? want religieuze geestver­want ? Maliki dan Obama ooit zal lukken. Iran vormt, als een van de vier regionale grootmachten in deze contreien (naast Turkij­e, Egypte en Saoedi-Arabië), voor het oplossen van de problemen in het Midden-Oosten nu eenmaal een onmisbare natie. Het zou tot de weini­ge positieve gevolgen van de huidige crisis behoren, wanneer men dat in het Witte Huis (maar ook in het Catshuis, dat in zulke kwesties steeds volg­zaam in het Ameri­kaanse voetspoor treedt), eindelijk eens beseft.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

Diepe kloof in Turkije verdeelt ook Turkse Nederlanders

0
ZamanVandaag-TURKIJE-TURKEY-TÜKRIYE-Zaman.png
Foto: © Reuters

Het vormt een aspect, waarop men in Nederland aanvankelijk weinig was voorbereid: de soms vergaande onderlinge verdeeld­heid die onder migran­ten zelf bestaat. Grootschalige immigratie brengt vrijwel automatisch met zich mee dat ook politieke conflicten vanuit het oude vaderland naar het nieuwe worden geïmporteerd. Vervolgens ziet zich dan eveneens de regering gedwon­gen een standpunt in een kwestie in te nemen, waarvan zij aanvankelijk meent dat deze haar nauwelijks aangaat.

Het kan daarbij gaan om externe nationale tegenstellingen, zoals tussen Israeli’s en Palestijnen, of nu tussen Oekraïners en Russen, waardoor het Neder­landse standpunt, dat voor de regering zelf een zaak van buiten­landse politiek is, plotseling tevens binnen­landse politiek wordt. Genaturali­seerde immigranten zijn immers ook kiezers, die met hun nieuwe nationaliteit geens­zins hun oude loyaliteit jegens een van de ver weg botsen­de partijen afleg­gen, en van hun politieke verte­genwoordi­gers in hun nieuwe vaderland ook een bepaalde stellingname ver­wachten in het hevige conflict waarin hun oude vaderland verzeild geraakt is.

Het kan daarbij ook gaan om interne etnische tegenstellingen, al dan niet in samenhang met omstreden aspecten van het verleden. Te denken valt hier aan de Armeense en Koerdische kwestie, die nog steeds de gemoede­ren in Turkij­e ? en daarmee ook nog steeds onder veel Turkse migranten ? hoog doet oplopen. Een paar jaar terug raakten zo eens bij een demonstratie in Den Haag Turken en Koerden met elkaar slaags, wat Nederland met het feit confron­teerde dat de in Nederlandse ogen allemaal uit Turkije afkomsti­ge migranten zichzelf niét allemaal als Turken beschouw­den.

Het geschil tussen Turken en Armeniërs over het aantal Armeense slachtof­fers in de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) heeft al diverse westerse landen voor het blok gezet; in Frankrijk is een Armeen­se lobby erin geslaagd de gebeurte­nissen officieel als genocide betiteld te krijgen, in andere landen heeft een Turkse lobby dit weten te verhin­deren. Toen dat in Neder­land speelde, raakten diverse politici in een loyaliteitscon­flict verwikkeld: de Nederlandse partij waarvoor zij actief waren, keek er fundamenteel anders tegenaan dan hun eigen Turkse achter­ban. PvdA-staats­secretaris Nebahat Albayrak behoorde tot degenen voor wie door daaruit resulterend geschip­per een politiek geloof­waardig­heidsprobleem dreigde.

Maar niet alleen oude etnische tegenstellingen kunnen een migrantenge­meenschap verscheuren. Hetzelfde geldt voor oude religieuze. Hoe Syrische Nederlanders tegen het regime van president Bashar al-Assad en de opstand daartegen aankij­ken, is sterk afhankelijk van de vraag of zij soenniet, sjiiet, aleviet of christen zijn: de Syrische gemeenschap in Nederland is even verscheurd als die in Syrië zelf. In Turkije speelt sinds de dagen van Mustafa Kemal Atatürk (1881-1938) de funda­mentele tegenstelling tussen zij, die een strikt seculiere staat wensen, en zij, die voor de islam ook een politieke rol zien weggelegd. Die tegen­stelling domi­neert daarmee eveneens automatisch onder Turkse Nederlanders; nu er binnenkort presidentsverkiezingen zijn en ook Turken buiten Turkije mogen stemmen, deze maanden misschien sterker dan ooit. De regerende AKP (Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling) van de Turkse premier Recep Tayyip Erdo?an heeft ook in het buitenland de verkiezingscampagne al van start laten gaan.

Dat Erdo?an intussen, vanwege toenemend autocratische neigingen, ook overhoop ligt met de Gülen-beweging, die hem in het verleden aanvankelijk had gesteund, compliceert de zaken wel, maar doet aan de fundamentele kloof tussen seculieren en gelovigen niets af. De laatsten vrezen dat als de eersten oppermachtig worden, het hen verboden wordt openlijk hun religie te belij­den, de eersten vrezen dat als de laatsten oppermachtig worden, ook zij gedwongen worden zich in het openbaar naar de religieuze normen te voegen. De strijd van Erdo?an tegen gemengde studentenhuizen voor jongens en meisjes bezit daarbij een groot symboolgehalte ? voor beide partijen.

De diepe kloof in Turkije zelf, waarbij men de ander steeds van een geheime agenda verdenkt, verdeelt ook de Turkse gemeenschap in Neder­land. Opval­lend is het grote wantrouwen dat, bijvoorbeeld, juist de vrouwe­lijke Turkse Tweede Kamerleden Keklik Yücel (PvdA) en Sadet Karabulut (SP) aan de dag leggen voor de ‘ware’ intenties van de Gülen-bewe­ging, die als een soort vijfde kolonne van theocra­ten wordt gezien. Ofschoon diverse onder­zoeken, onder­meer dat van antropoloog Martin van Brui­nessen (Universiteit Utrecht) in opdracht van de Kamer uit 2009, voor de veronder­stelling dat de Gülen-beweging zich aan intimidatie en indoctrina­tie zou bezondigen tot dusverre geen spoor van bewijs hebben opgeleverd, blijkt dit wantrouwen zo diep te zitten dat zij hier keer op keer in de vorm van Kamervragen op terugkomen.

Wie naar de oorzaken daarvan zoekt, komt denk ik op drie zaken uit. Ten eerste de persoonlijke achtergrond van de desbetreffende Kamerleden, die ? ongetwijfeld mede op grond van eigen (familie)ervaringen in Turkije zelf ? een op zich begrijpelijke angst koesteren dat een verster­king van de positie van de islam ten koste van de vrouwenemancipatie gaat. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat in hun geval, net als bij andere moderne vrouwen met een islamitische achtergrond, bij hun Neder­landse politieke partijkeuze het seculiere emancipatie-aspect een belangrij­ker rol speelt dan bij autochtone Nederlandse: het sociaal-culturele wint het bij hen van het sociaal-economi­sche. Anders laat zich niet de makkelijke overstap van, bijvoorbeeld, Ayaan Hirsi Ali en Samira Bouchibti van de PvdA naar de VVD verklaren, die traditi­oneel elkaars absolute tegenpolen zijn. Aan de klassieke links-rechts-tegen­stelling van sociaaldemocraten versus liberalen op het terrein van sociaal-economische gelijkheid hebben zij minder boodschap; wat telt is de persoon­lijke vrijheid die een partij belooft.

Ten tweede krijgen zij nu misschien juist bij linkse partijen extra ruimte voor hun seculiere boodschap, omdat zeker bij de PvdA het trauma van een te groot multicultureel optimisme in het jongste verleden fors is. Een deel van het oorspronkelijke autochtone electoraat is, vanwege een te grote neiging tot pappen en nathouden door de partijtop in het verleden (religiek­ritiek heette al snel racisme), overgelopen naar Pim Fortuyn en later naar Geert Wilders. Dat besef leidt nu tot enige overcompensatie: wij zien echt wel het probleem! Door nu alle ruimte te bieden aan felle kritiek op elke openbare uiting van geloof in Turkse kring, kan de PvdA zowel aan de kiezer tonen de bood­schap begre­pen te hebben ? wij zijn niet ‘soft on islam’ ? en tegelijk tegenover de PVV duidelijk maken dat er ook zeer moderne Turkse vrou­wen zijn, die evenmin iets van theocratie moeten hebben.

De derde oorzaak lijkt een beetje in strijd met de lang zo verzoenende grondhouding tegenover de islam. Vanouds staan de linkse partijen name­lijk juist kritisch ten opzichte van een publieke rol voor religie. Dat is mede de erfenis van de Verzui­ling en de toen dominante rol van de christelijke partijen: een halve eeuw lang, tot 1967, beschikten die in Neder­land over de absolu­te meerderheid. Dat was in geen enkel ander Europees land het geval. De Ontzuiling van de jaren zestig kwam daarmee voor velen op een persoonlij­ke bevrijding uit de knellende omhelzing van de kerk neer.

In reactie daarop zit ook de weerzin jegens godsdienst als zodanig bij een hele generatie nog diep. Waar in Duitsland ook linkse politici op grote schaal kerkelijk actief zijn, is dat bij ons vrij uitzonderlijk. Dit eigen antireli­gieuze karakter heeft links in het geval van moslimmigranten lang geen rol laten spelen, omdat die aanvankelijk vooral als sociaal-economi­sche slachtof­fers van kapitalistische uitbuiting werden gezien. Nu velen hunner ook maatschappe­lijk succesvol geworden zijn, verschuift de kijk ter linker­zijde op moslimmi­granten en komt het oude antireligieuze sentiment weer meer naar boven, wat zich in nu in wantrouwende Kamervra­gen over de Gülen-beweging vertaalt.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

‘Ik had naar mijn moeder moeten luisteren en in Italië blijven’

0
Mamma Irma is niet alleen een verhaal over de eerste migratie, maar ook een verhaal over nu, over dood, eenzaamheid, tristesse en blijdschap.’

In zijn documentairedebuut  Mamma Irma maakt de Italiaanse regisseur Remo Perrotti (51) een portret van de eerste generatie Italiaanse migranten in België. De Kanttekening sprak Perrotti over de rauwheid van migratie, het belang van keuzes maken en de kracht van de communicatie in de eigen taal.

‘Ben je gelukkig?’ ‘Ik moet wel! Het is zoals met wijn. Je drinkt hem zoals je hem geplant hebt. Wanneer je de keuze hebt gemaakt om hem op een minder bodemrijke plaats te cultiveren, zal hij minder lekker zijn. Maar dan moet je achteraf ook niet klagen dat hij niet smaakt zoals je gewild had.’ Dit stukje komt uit Mamma Irma, die zaterdag in het muziekcentrum Het Depot in Leuven speelde. Aan het woord is Antonio Magistro, een negentigjarige Italiaanse migrant die zo’n zestig jaar geleden als mijnarbeider naar België verhuisde. Perrotti volgde hem gedurende drie jaar voor zijn film. Irma is de naam van Perrotti’s moeder, wier dood de rechtstreekse en onrechtstreekse aanleiding voor de film was. ‘Mijn moeder werd graag gezien. Ze was een icoon, omdat ze de eerste was die na vijftig jaar huwelijk van haar man scheidde’, vertelt de regisseur aan deze krant. Toen zij stierf, sloeg de schrik Perrotti om het hart dat met haar dood een hele generatie van de eerste Italiaanse migranten verloren zou gaan.

Rauw vlees
Mamma Irma zou een venster op die afbrokkelende generatie worden. Perrotti kwam op het onchristelijke idee om beelden van de dag van de begrafenis van zijn moeder te laten maken. Ze vormen de hartslag van de film en worden afgewisseld met het verhaal van Antonio, een kleurrijke weduwnaar die voortdurend Italiaanse deuntjes loopt te zingen. In de film krijgen we een inkijk in zijn leven thuis, en volgen we hem tot de periode waarin hij in een Belgisch rusthuis belandt, waar hij voor zijn huisgenoten lustig blijft voort zingen. Antonio stierf een dag voor de film in première ging, wat het thema van de dood in de film des te aanwezig maakt. Perrotti: ‘Mamma Irma is niet alleen een verhaal over de eerste migratie, maar ook een verhaal over nu, over dood, eenzaamheid, tristesse en blijdschap. Het is een verhaal waar ik zelf, letterlijk en figuurlijk, deel van uitmaak.’

Antonio werd door Perrotti als hoofdpersonage gekozen, omdat hij volgens hem de rauwheid van de Italiaanse migratie vertegenwoordigt. We zien Antonio koken in een geïmproviseerd keukentje in zijn garage in een huis dat de tijdelijkheid van de migratie nog niet overwonnen lijkt te hebben. ‘Antonio leeft heel minimaal. Hij heeft 25 jaar in de mijnen gewerkt, waar hij heel wat vingers verloren heeft. Hij proeft van het rauwe vlees voor hij het in een pan gooit. Dat maakt van hem een haast letterlijk ‘rauwe’ figuur.’

Naast de materieel barre omstandigheden, zijn we ook getuigen van Antonio’s psychische strijd. Hij heeft het gevoel als migrant mislukt te zijn. ‘Ik had naar mijn moeder moeten luisteren en in Italië blijven. Of de raad van mijn zus moeten opvolgen om in Italië een huis te kopen, toen die nog erg goedkoop waren. Zij heeft nu vier huizen”, horen we. Volgens Perrotti komt het gevoel een foute keuze gemaakt te hebben in Antonio’s generatie vaak voor. ‘Ze blijven op het einde van hun leven vereenzaamd achter, net als Antonio.’

Sterven in België
Aanvankelijk voelde Perrotti veel schroom om Antonio’s verhaal zo onverbloemd in beeld te brengen. ‘Hij was te open en was de camera volledig vergeten. In zijn luier stond hij soms te fulmineren. Italianen hechten veel belang aan uiterlijk vertoon. Ze zijn altijd goed gekleed. Groot was dan ook mijn verbazing toen de film op de première laaiend enthousiast werd onthaald. ‘Dit is de realiteit’, werd er geschreeuwd na afloop. Ook Turken, Marokkanen en anderen kwamen kijken en ze herkenden zich allemaal in dit migratieverhaal. Het ware succes van de film schuilt hem in het feit dat mensen blij waren dat hij getoond werd.’ In een fragment zien we dat Antonio zegt dat hij in België zal sterven, iets wat kort daarna pijnlijk realiteit wordt. Ook dat is typisch voor migranten, volgens Perrotti. ‘Ze leven een beetje hier en daar. Ze gaan wel graag op vakantie naar het thuisland, maar zijn dan uiteindelijk toch blij dat ze terug naar België kunnen komen. Vaak voelen ze zich hier zelfs meer Italiaan dan in Italië.’

Dat Italiaan-zijn, komt in de film ook heel mooi in beeld. De manier waarop Antonio ongezouten zijn mening zegt. ‘Vind je mijn jurk mooi?’, vraagt een presentatrice van een Italiaanse zangavond waarop ook Antonio een kort optreden zal geven. ‘Neen, neen, trekt op niks!’, roept hij uit. ‘Is dat echt een jurk?’ Maar ook de warmte van een hechte gemeenschap komt in beeld. ‘Het lijkt alsof we allemaal één grote familie zijn. We komen allemaal uit dezelfde streek.’

Ook om die reden wilde Perrotti de generatie van zijn ouders in beeld brengen, omwille van hun sterke band met Italië. ‘Met de dood van mijn ouders kreeg ik het gevoel dat de taal en cultuur zouden wegvallen. Als Italië speelt in het voetbal, komen er wel vele jonge Italiaanse migranten op straat, maar vaak spreken ze de taal niet eens. Als de dingen verdwijnen, zoek je manieren om ze toch vast te houden.’

Per un sacco di carbone
Met Mamma Irma gaf Perrotti een stem aan een groep mensen die doorgaans niet zo goed uit hun woorden komen. ‘Antonio wist heel goed wat hij zei, hoewel wij dat daarvoor niet doorhadden. Dat zie je vaak ook bij andere migranten die de taal van hier niet zo machtig zijn. Ze praten een soort Flintstones-taal en hun dialogen zijn beperkt. Daarmee maken ze vaak een verkeerde indruk. Maar als je hen in hun eigen taal aan het woord laat, komt er van alles uit.’ Een ander aspect is het feit dat er vroeger ook veel minder gecommuniceerd werd dan nu. Met zijn ouders communiceerde Perrotti op een veel beperktere manier. ‘Hoe ouder mensen worden, hoe meer lef ze hebben.’

Door het maken van de film, kwam Perrotti er ook zelf achter wat migratie precies betekent. ‘Als je jong bent, besef je niet altijd goed wat dat is, migratie. Die mensen kwamen naar hier voor geld en voor hun geluk, maar hun leven hier was bikkelhard. Per un sacco di carbone, voor een zak steenkool, die de Italiaanse staat voor elke Italiaanse migrant ontving. We beseffen soms niet hoe rotverwend we vandaag zijn.’

Voor Perrotti zijn de eerste Italiaanse migranten die in België aankwamen pioniers. ‘Zij werden bij aankomst beschouwd als buitenaardse wezens. Het kwam vaak tot een soms gewelddadige confrontatie tussen verschillende gemeenschappen. Racistisch, tolerant… waren termen die toen nog niet bestonden. Je had gewoon verschillende groepen die elkaar moesten aftasten. Naast een andere cultuur en andere eetgewoontes, brachten de nieuwkomers ook een nieuwe manier van denken mee, die het toeliet mensen te aanvaarden die anders waren dan jezelf.’

De eerste vormen van tolerantie ontstond dan ook in de mijnen, waar Russen, Polen, Italianen en andere bevolkingsgroepen het met elkaar moesten vinden, elkaar moesten steunen en elkaar moesten proberen te verstaan. ‘Het cliché luidt dat in de mijn iedereen zwart was’, zegt Perrotti. ‘Vandaag de dag heb je best veel italofielen hier in België. Dat was zonder het pionierswerk van mensen van mijn moeders generatie nooit mogelijk geweest.’

‘PVV’ers staan langs de kant en stampen als kleuters op de grond’

0
‘Wij hechten geen waarde aan de afkomst, maar aan de toekomst van mensen.’

Wethouder Boudewijn Revis is de lijsttrekker van de VVD in Den Haag bij de gemeenteraadsverkiezingen op 19 maart. In een interview met deze krant onderstreept hij dat het belangrijk is dat partijen open staan voor samenwerking, om de verdere ontwikkeling van Den Haag te garanderen. Maar sommige partijen willen volgens hem helemaal geen concessies doen. ‘Ze staan langs de kant en stampen als kleuters op de grond. Ze roepen vier jaar lang heel hard, maar bereiken uiteindelijk helemaal niets. De PVV is zo’n partij.’

Wat zijn de grootste problemen van Den Haag?
‘De grootste uitdaging voor Den Haag is de economie. Veel mensen zijn werkloos. Er zijn bedrijven die moeten inkrimpen en kleine ondernemers die minder omzet draaien, omdat ze het moeilijk hebben. Op korte termijn is het belangrijk dat de gevolgen van de crisis zo min mogelijk mensen treft. Maar ook op de lange termijn is de economie iets dat centraal moet staan. Den Haag is gewend om voor een heel groot deel van de werkgelegenheid afhankelijk te zijn van de Rijksoverheid. De Rijksoverheid krimpt in. Het gaat niet alleen om banen van ambtenaren, het raakt ook de werkgelegenheid, die er is rondom dat ambtenarenapparaat. Den Haag zal de komende jaren veel meer van bedrijvigheid moeten gaan leven; het midden- en kleinbedrijf, het MKB, groot laten worden. Er moeten ook nieuwe bedrijven naar Den Haag komen. Deze regio moet veel meer werkgelegenheid kunnen creëren in het bedrijfsleven. Zoals bijvoorbeeld The Hague Security Delta, een initiatief waarbij kleine startups in een gebouw bij elkaar zitten en van elkaar leren.’

Hoe wil de VVD meer banen creëren? Wat maakt het VVD-beleid op dat vlak anders dan het beleid van een partij als de PvdA?
‘De VVD schept échte banen, namelijk banen bij ondernemers. Wij verlagen de belastingen voor ondernemers. Wij hebben dit jaar de belastingen voor het MKB al met één derde verlaagd. Daarnaast hebben we de precariobelasting (belasting voor het gebruik van openbaar gemeentegrond, red.) met 45 procent verlaagd. Zo willen we meer ruimte geven aan nieuwe bedrijven door het vestigingsklimaat te verbeteren en te investeren in bereikbaarheid, parkeerplaatsen en blijvend lagere lasten. De PvdA heeft in haar verkiezingsprogramma staan dat ze werklozen in dienst van de gemeente willen nemen om hen vervolgens te detacheren bij bedrijven. Dat zijn geen echte banen, maar ze kosten wel ontzettend veel belastinggeld. Het plan van de PvdA lost het structurele banenprobleem niet op.’

Je had het onlangs bij Pauw & Witteman over de problemen in de Schilderswijk. Heb je plannen om de levensstandaard in de wijk op te krikken?
‘De Schilderswijk is een moeilijke wijk. Laat ik beginnen met wat er goed gaat. De Schilderswijk is de afgelopen jaren niet afgegleden naar een achterstandsbuurt zoals, bijvoorbeeld, de banlieues in Frankrijk. Dat hebben we weten te voorkomen. De resultaten van kinderen op scholen in de buurt worden, heel langzaam, beter. De openbare ruimte is enorm opgeknapt. Alle straten en stoepen liggen er goed bij. Het is schoner geworden op straat dankzij ondergrondse containers. Zorgwekkend zijn de structurele problemen omdat er te veel mensen met problemen bij elkaar wonen. De buurt bestaat voor 72 procent uit sociale woningbouw. De schooluitval is twee keer hoger dan in de rest van de stad. Er is veel criminaliteit. Dat is zonde want er zijn ook veel mensen in de wijk die het goed doen. Wat je, bijvoorbeeld, ziet is dat ondernemende mensen, mensen die een diploma behalen, een goede baan vinden of een bedrijfje starten uit de wijk trekken. Ze gaan bijvoorbeeld naar Leidschenveen. Daar wonen veel ondernemende mensen, onder wie een hoop Turkse Nederlanders, die in de Schilderswijk ‘begonnen’ zijn. Ik zou graag willen dat meer succesvolle mensen in de Schilderswijk blijven. Dat zorgt voor meer diversiteit in de wijk. Op die manier kunnen succesvolle mensen een voorbeeldfunctie vervullen.’

Zijn er shariawijken in Den Haag?
‘Ik vind niet dat je van shariawijken kunt spreken. In Den Haag geldt de Nederlandse wet. Overal in Den Haag voel ik me veilig op straat. Natuurlijk zijn er mensen die de Nederlandse wetten niet accepteren, mensen die anders denken dan wij in Nederland gewend zijn en vinden dat de sharia belangrijker is. Daar moeten we tegen optreden. Maar een heel wijk afzetten als een shariawijk, is een verkeerd beeld. Dat is niet de realiteit. Ik zie wel wijken met échte problemen. Belangrijk is dat echte problemen benoemd, besproken en opgelost worden. De PVV benoemt niet de echte problemen en draagt onrealistische oplossingen aan.’

Volgens D66-lijsttrekker Ingrid van Engelshoven gebruikt de PvdA vaak dezelfde retoriek als de PVV. Klopt dat?
‘Het is een schande dat een partij als D66 de PvdA, waarmee ze samen in het stadsbestuur zitten, zoiets verwijt. Partijen die zich inzetten voor Den Haag − waar veel mensen zijn die op de PVV stemmen, of andere oppositiepartijen zoals de SP of de Haagse Stadpartij die altijd alleen maar tégen dingen zijn − zouden elkaar dat soort verwijten niet moeten maken. Ik denk dat de PvdA dat niet verdient. Op heel veel punten zijn we het oneens met de sociaal-democraten. Eigenlijk staan we gewoon lijnrecht tegenover elkaar. Maar we hebben het beide het beste met de stad voor. Het is niet nodig om elkaar zwart te maken. Dus ik vind de reactie van D66 triest.’

Hoe sta je tegenover samenwerking met de PVV?
‘Hagenaars moeten goed nadenken. Wil je dat problemen opgelost worden, dan moet je stemmen op partijen die kunnen samenwerken. De verkiezingen gaan erover of je kiest voor een partij die wil samenwerken, zoals de VVD, of een partij die dat niet wil. Sommige partijen willen geen concessies doen. Ze staan langs de kant en stampen als kleuters op de grond. Ze roepen vier jaar lang heel hard, maar bereiken uiteindelijk helemaal niets. De PVV is zo’n partij. De partij heeft zeven keer een motie aangenomen gekregen, dat is alles. PVV’ers hebben intern ruzie. Drie mensen van de partij zijn weg. De partij wil en kan niet samenwerken. Als de PVV haar eigen kiezers serieus zou nemen, zou ze zich inzetten om samen te werken met andere partijen.’

Hans Spekman haalde onlangs hard uit naar de VVD. Hij verwacht weinig heil van de VVD, omdat de partij volgens hem teveel bezuinigt op armoedebestrijding en volkshuisvesting.
‘De VVD en de PvdA verschillen als dag en nacht. Het zijn zeer verschillende partijen. De PvdA wil graag de armoede in de stad in stand houden. Er gaat altijd meer geld naar het armoedebeleid en naar de achterstandswijken. Al dat geld dat, bijvoorbeeld, naar de Schilderswijk is gegaan heeft de problemen niet opgelost. De PvdA heeft armoede en werkloosheid helemaal niet bestreden. Er zijn nog steeds heel veel armen en werklozen. De VVD wil die problemen wel oplossen, door mensen een baan te bieden. En door te investeren in de economie, zodat mensen toekomstperspectief hebben en zelf verantwoordelijkheid nemen.’

Wat vind je van Lodewijk Asschers participatieverklaring?
‘Papiertjes ondertekenen heeft niets te maken met echte oplossingen. Een participatieverklaring is een voorbeeld van symboolpolitiek. Het laat zien hoe moeilijk het is om goede maatregelen te nemen. De VVD denkt eerder aan het stimuleren van de werkgelegenheid. Iedereen in Nederland die wil werken, die de schouders eronder wil zetten, een bedrijf wil beginnen, een bijdrage wil leveren aan de economie, moet daarin gesteund worden.’

Waarom zouden Nederlanders met een migratieachtergrond op de VVD moeten stemmen?
‘De VVD is er voor iedereen die werkt en wil werken. Wij hechten geen waarde aan de afkomst, maar aan de toekomst van mensen. Het gaat erom wat je bijdrage aan de samenleving is. Mensen hebben het vaak over autochtonen en allochtonen. Ik herken me niet in de term allochtoon. Sommige mensen, die hier al heel lang wonen, leven inderdaad heel sterk in een andere cultuur, maar er zijn ook een hoop mensen die hier nog niet zo lang zijn, maar al onderdeel zijn van de samenleving. Ze hebben een eigen bedrijf en werken hard. De tweedeling in deze stad is tussen werkende en niet-werkende mensen. Ik denk dat veel Turkse Nederlanders in de stad op een heel goede manier bijdragen aan de economie, omdat ze ondernemend zijn. Velen hebben een eigen bedrijf en zijn succesvol. Dat is waar de VVD voor staat. Die mensen nodig ik dan ook van harte uit om op de VVD te stemmen.’

Je hebt als officier gediend in Bosnië. Wat voor voordelen ondervind je als wethouder van je militaire ervaring?
‘Ik had het net over samenwerken. Als militair word je onder moeilijke omstandigheden ingezet in het buitenland en moet je heel erg op elkaar kunnen vertrouwen. Het is belangrijk dat je in een team kan werken. Dat is een van de belangrijkste voordelen van mijn tijd in het leger. Ik ben een teamspeler. Tegelijkertijd moet een teamspeler zijn doelen behalen. Ook als de omstandigheden moeilijk zijn en alles tegenzit. Daar is lef en doorzettingsvermogen voor nodig. Ik wil met lef en doorzettingsvermogen Den Haag beter maken.’

‘Wij-zij-denken duwt mensen in isolement’

0
‘De PVV slaat wild om zich heen, drijft mensen uit elkaar en heeft nog nooit een probleem tot een oplossing gebracht.’

Wethouder Ingrid van Engelshoven is de lijsttrekker van D66 in Den Haag bij de gemeenteraadsverkiezingen op 19 maart. In een interview met deze krant roept ze Hagenaars op goed na te denken over in wat voor stad ze op 20 maart wakker willen worden. ‘Wil je wakker worden in een stad waar mensen tegenover elkaar staan of een stad waar mensen met elkaar optrekken?’

Er zijn veel zwarte scholen in Den Haag. Ben je van plan maatregelen te nemen om segregatie in het onderwijs tegen te gaan?
‘Het bestrijden van zwarte scholen is voor mij geen doel op zich. Wel vind ik het belangrijk dat een school qua ‘populatie’ een afspiegeling is van de wijken waar die staat. En dan is het helaas zo dat er in Den Haag heel witte en zwarte wijken zijn. Dat zie je ook terug in de scholen in die buurten. Maar voor mij is het belangrijkste dat scholen kwalitatief goed zijn. Wij proberen ervoor te zorgen dat elke school in Den Haag kwalitatief een goede school is. Een mooi voorbeeld is de Van Ostadeschool in de Schilderswijk, een zwarte school die zowel in 2012 als 2013 als enige Haagse school het predicaat ‘excellente school’ heeft gekregen. Verder is het ontzettend belangrijk, zeker als het gaat om basisonderwijs, dat een school ook een functie heeft binnen de buurt. Wij werken dan ook bewust aan het uitrollen van brede buurtscholen, omdat de school de verbinding kan leggen tussen kinderen, het gezin en de buurt.’

Sommigen politieke partijen beschouwen zwarte scholen als een obstakel voor integratie. Een argument dat vaak aangehaald wordt, is dat door het bestaan van zulke scholen autochtone en ‘nieuwe’ Nederlanders niet of nauwelijks met elkaar in contact komen waardoor ze zich vervreemden van elkaar. Is integratie zonder gemengde scholen onmogelijk?
‘Er zijn steden waar een soort gedwongen menging is in het onderwijs. Daarbij wordt, onder meer, gebruik gemaakt van twee wachtlijsten per school, één wachtlijst voor ‘achterstandsleerlingen’ en één voor leerlingen zonder achterstand. Daar ben ik geen voorstander van, omdat het ten koste gaat van de vrije schoolkeuze van ouders. Wat wij wel hebben ingevoerd in Den Haag is de Eén Aanmeldleeftijd-regeling, waardoor alle ouders dezelfde kans hebben om hun kinderen op de school van de eerste voorkeur terecht te laten komen. Daarnaast proberen we door het stimuleren van allerlei verschillende activiteiten ieder kind een brede oriëntatie op de stad en wereld te geven. Ik zou het ook mooier vinden als wijken in Den Haag veel meer gemengd zouden zijn. Dat dat niet zo is heeft deels ook te maken met hoe de woningvoorraad in elkaar zit, maar ook met de keuzes van mensen, die het recht hebben ervoor te kiezen om dicht bij herkomstgenoten te wonen. Dat neemt niet weg dat contact tussen kinderen met verschillende achtergronden, gestimuleerd moet worden. In Den Haag worden, bijvoorbeeld, stedelijke cultuureducatieve projecten en activiteiten en sporttoernooien georganiseerd. Op die manier worden kinderen met verschillende achtergronden met elkaar in aanraking gebracht. Maar het belangrijkste blijft echter kinderen goed basisonderwijs mee te geven, op basis waarvan ze met goede sociale vaardigheden vol zelfvertrouwen in de wereld kunnen staan. Dat is belangrijker dan het op een geforceerde manier bij elkaar brengen van kinderen uit verschillende bevolkingsgroepen.’

Een artikel in Trouw waarin een deel van de Schilderswijk de shariadriehoek wordt genoemd, leidde vorig jaar tot een gespannen publiek debat over de islam, integratie en segregatie. Bestaan er shariawijken in Den Haag?
‘Ik vind het nogal een opgeklopt verhaal. We hebben in Den Haag, helaas, een grote PVV, die dit soort signalen bewust uitmelkt om mensen tegen elkaar op te zetten. Waar het om gaat is: wil je een stad waar mensen naast elkaar of tegenover elkaar staan? De PVV probeert ervoor te zorgen dat mensen tegenover elkaar komen te staan door scherpe tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen te creëren en alles wat met de islam te maken heeft af te schilderen als slecht en negatief. Natuurlijk zijn er zeker ook in Den Haag mensen die een orthodoxe vorm van de islam aanhangen en daardoor mensen met andere overtuigingen en een andere levensstijl, onder druk zetten. Maar ons antwoord blijft: investeren in goed onderwijs, ondernemerschap en werkgelegenheid en het verbinden van mensen met elkaar. Het creëren van tegenstellingen, het wij-zij-denken duwt mensen in isolement.’

Hoe ziet het dagelijkse leven in de vermeende shariadriehoek eruit? Wat voor mensen wonen er?
‘Ik kom regelmatig in de vermeende shariadriehoek, want daar staat Het Startpunt, één van de leukste basisscholen in de stad. Wat ik daar zie zijn ouders die willen dat hun kinderen de kans krijgen om zich te ontwikkelen. Ze willen zich verbinden met de samenleving, maar het feit dat ze dag in dag uit, in een hoek worden gedrukt, maakt dat veel lastiger en moeilijker dan nodig is. Daarom vind ik het heel belangrijk dat bij de komende gemeenteraadsverkiezingen, de Hagenaar daartegen stelling neemt. Ik wil niet wonen in een stad waar mensen tegen elkaar worden op- gezet. Problemen in deze stad kunnen niet worden opgelost door de PVV. De PVV slaat wild om zich heen, drijft mensen uit elkaar en heeft nog nooit een probleem tot een oplossing gebracht. Op de Haagse Hogeschool sprak ik onlangs een paar jonge, ambitieuze Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Ze vertelden me dat ze hard studeren en een mooie toekomst willen opbouwen. Ze vertelden me echter ook dat ze zich steeds minder welkom voelen in Nederland en daarom overwegen te emigreren naar Turkije of Marokko. Dat is schrijnend, ik vind het pijnlijk om dat te horen van mensen die hier geboren zijn. Ik zal me dan ook, met al mijn kunnen, verzetten tegen de politieke mentaliteit die daar verantwoordelijk voor is.’

Zit de PVV er vollédig naast of heeft de partij ook bepaalde punten die we serieus moeten nemen?
‘Het is voor een deel puur populisme. Kijk maar naar wat de PVV-fractie in de Haagse gemeenteraad heeft gedaan. Ze hebben niets bereikt. Ik heb ook niet de indruk dat ze dat belangrijk vinden. Ze doen ook geen enkele poging om samen te werken met andere partijen. Wat we ons moeten aantrekken is dat de PVV een grote groep Hagenaars weet te mobiliseren. Dat zijn mensen die angstig zijn, onzeker zijn over hun toekomst en ontevreden zijn over bepaalde dingen die in de stad gebeuren. Wat ik die mensen duidelijk wil maken is dat mopperen over nieuwkomers geen zin heeft. Hun problemen worden niet opgelost door met de vinger te wijzen naar de ander. Als je met de vinger naar de ander wijst, dan moet je niet verrast opkijken als de ander terugwijst. Problemen oplossen doe je niet door moslims en andere groepen de schuld te geven. Wel door constant te zoeken naar manieren om wijken te verbeteren en leefbaarder te maken. Eén van de manieren om dat te doen, is investeren in verbinding tussen mensen, zodat ze elkaar beter leren kennen. Den Haag is een fantastische stad, een internationale stad van vrede en recht waar bijna 170 nationaliteiten wonen. We leven niet meer in de Den Haag van de jaren vijftig en dat komt ook nooit meer terug.’

Vorig jaar wees Lodewijk Asscher in een opiniestuk op negatieve neveneffecten van het vrije werkverkeer, zoals verdringing tot uitbuiting, en kondigde zelfs een ‘code oranje’ af voor het vrije werkverkeer binnen de Europese Unie. Overdreven of gepast?
‘Zwaar overdreven. Vooral zijn ‘code oranje’. Hij gebruikt verkeerde woorden. Als het over mensen gaat moet je de termen die je wil gebruiken zorgvuldig uitkiezen. Als je naar de migratiecijfers in Den Haag kijkt, dan vallen de aantallen best mee. Het is niet zo dat per 1 januari hordes Roemen en Bulgaren deze kant op zijn gekomen. Dus het beeld dat Nederland overspoeld zou worden met arbeidsmigranten, klopt niet met de feiten. Wat er wel moet gebeuren is dat ervoor gezorgd moet worden dat die mensen niet uitgebuit worden. Dus moet er, bijvoorbeeld, voor gezorgd worden dat ze werken op basis van goede, degelijke arbeidsvoorwaarden, dat ze niet de dupe worden van schijnconstructies en dat ze niet geëxploiteerd worden door huisjesmelkers.’

Wat is je boodschap aan Hagenaars die nog niet weten op wie ze gaan stemmen op 19 maart?
‘Ga vooral stemmen. Laat je stem horen. En denk goed na over in wat voor stad je op 20 maart wakker wil worden. Wil je wakker worden in een stad waar mensen tegenover elkaar staan of een stad waar mensen met elkaar optrekken?’

Wilders gaat winnen, maar zijn idee is achterhaald

0
Wild222ddders.png
Foto: © AP. Geert Wilders.

We gaan in Nederland binnenkort stemmen voor de gemeenteraad. De PVV is volgens de laatste peilingen de grootste partij in Den Haag. In Rotterdam wordt algemeen verwacht dat Leefbaar Rotterdam de gemeenteraadsverkiezingen gaat winnen. Het multiculturalisme is al bijna tien jaar dood verklaard, toch hebben de gevestigde partijen nog steeds geen antwoord op het rechts-populisme. Maar is het pleidooi van Geert Wilders niet even naïef als het oude verguisde idee van het multiculturalisme?

Het multiculturalisme is definitief dood omdat het een naïef idee was. Naïef omdat tolerantie voor sommige culturele gewoonten helaas ook de deur openzet voor onderdrukking van anderen. En dan gaat het natuurlijk in het bijzonder om de ongelijke behandeling van vrouwen en uitsluiting op basis van seksuele geaardheid. De Sloveense filosoof Slavoy Žižek stelt provocerend dat het multiculturalisme in zijn ultieme vorm leidt tot de tolerantie van intolerantie. Bijvoorbeeld het tolereren van homohaat of vrouwenhaat. Dat is de schijnbaar onontwarbare knoop waarin met name de progressieve partijen zich steeds verder in hebben vastgedraaid. Zij fietsen tegen de wind in met een jas die steeds zwaarder wordt van de regen.

Meerderheidsminderhedensteden

Maar heeft de rechts populist dan wel een antwoord? De heldere boodschap van Wilders is dat de autochtone meerderheidsgroep altijd het recht heeft om haar wil en regels aan de nieuwkomers op te leggen. Het is een boodschap die in daadkracht de meer genuanceerder boodschap van de gevestigde partijen overstemt. De vraag is echter of de goed getimede oneliners van Wilders niet even naïef zijn als het oude idee van multiculturalisme? Zijn pleidooi klinkt misschien plausibel in kleinere en middelgrote plaatsen buiten de Randstad, waar er nog een duidelijke autochtone meerderheidsgroep bestaat, maar in de vier grote steden is dat anders. Toen Wilders een paar maanden terug in Den Haag de zogenaamde ‘sharia driehoek’ bezocht om de situatie in de wijk te bekritiseren wist hij eigenlijk niet aan wie hij zijn boodschap moest richten. De paar blonde buurtgenoten die er nog wonen kunnen zijn pleit numeriek niet beslissen.

Amsterdam heeft de eer de stad te zijn met de grootst verscheidenheid aan bevolkingsgroepen van Nederland. Niet minder dan 177 nationaliteiten zijn er nu thuis. Op 1 Januari 2012 passeerde de stad een belangrijke mijlpaal. De voorlichter van de gemeente was blijkbaar nadrukkelijk geïnstrueerd om geen enkele ruchtbaarheid aan het heugelijke feit te geven. Amsterdam is als eerste stad in Nederland de magische grens van meerderheidsminderhedenstad gepasseerd. In de jaarstatistiek van O+S (Dienst Onderzoek en Statistiek Amsterdam) is nog slechts 49 procent van de Amsterdamse bevolking van Nederlandse afkomst. De gemeenten Rotterdam en Den Haag zullen dit belangrijke demografische kantelpunt in de komende vijf jaar ook passeren. Ik voorspel nu al dat dit ook zonder enige ruchtbaarheid zal verlopen.

De visie van Wilders is naïef

De oude meerderheid wordt een minderheidsgroep in de grote steden, wellicht niet zoals andere minderheidsgroepen in de stad, maar wel degelijk een minderheid. En dat is nu precies wat Wilders zijn betoog voor aanpassing naïef maakt. Nadat hij zijn speelkaarten op de grootstedelijke tafel heeft gelegd zal hij moeten toegeven dat hij te weinig punten heeft om het spel te kunnen winnen. In de leeftijdsgroep onder de vijftien jaar is nog slechts één op de drie jongeren in Amsterdam van Nederlandse afkomst. Hoe moeten de jongeren van Nederlandse afkomst die andere tweederde dwingen tot aanpassing?  De macht van het getal maakt dit onmogelijk. Het is een gepasseerd station. Wilders wordt hier slachtoffer van zijn eigen redenering. Hij roept: wij zijn hier als ‘oorspronkelijke’ Nederlanders dadelijk de baas niet meer. En dat klopt. Het multiculturalisme is het Waterloo voor de progressieve partijen, maar de multi-etnische meerderheid van de stad is de achilleshiel voor de rechtspopulisten. De multiculturalist is gestikt in de graat van zijn eigen tolerantie, de rechtspopulist omdat hij demografisch is overtroefd.

Een nieuw perspectief

Het is tijd voor een nieuw perspectief dat over de etnische scheidslijnen heen springt. Een positief scenario waarin de liberale principes van steden als Berlijn, Amsterdam of Brussel ook in de toekomst kunnen worden gewaarborgd. Zo’n scenario is alleen mogelijk met de steun van progressieve Amsterdammers en Brusselaren uit de verschillende etnische minderheidsgroepen. Zij hebben in toenemende mate de sleutel tot een liberaal klimaat in onze grote steden in handen hebben. Zij erven feitelijk de stad, zoals de Amerikaanse politicoloog John Mollenkopf dat treffend verwoordt.

Paul Scheffer pleit in zijn driedelige documentaire serie op de Nederlandse televisie Het land van aankomst voor een historische benadering. Toen de arbeidsmigranten in de jaren zestig en zeventig naar Nederland kwamen omarmde zijn eigen partijleider Joop den Uyl, graag ook letterlijk, de veelal prachtig besnorde nieuwe leden van de grote linkse arbeiders familie. De arbeidsmigranten kwamen echter van het Turkse platteland in Konya en uit het straatarme noordelijke deel van Marokko. Zij waren doorgaans conservatief op het gebied van man-vrouw verhoudingen, hechtten veel waarden aan traditionele familierelaties en waren religieus. Precies de waarden waar progressief Nederland in de jaren zestig afscheid van nam. Om de beroemde zin van Max Frisch te parafraseren: we vroegen om handen maar er kwam een conservatieve plattelandsbevolking.

Daar waar de gevestigde progressieve partijen in de jaren zestig en zeventig een stap achteruit hadden moeten zetten in hun omarming van de conservatieve eerste generatie moeten zij nu juist twee stappen vooruit zetten. In de Turkse en Marokkaanse gemeenschap is ondertussen geen consensus meer op het gebied van man-vrouw verhoudingen. Hoog opgeleide tweede en derde generatie jongeren nemen met grote stappen afstand van de traditionele opvattingen van hun ouders. Hun moeders zorgden voor de kinderen en waren financieel afhankelijk van hun man, maar de dochters hebben een goede opleiding gevolgd en verdienen hun eigen geld. Zij maken daadwerkelijk de emancipatie door waar Joop Den Uyl op hoopte.

Religieus en hoogopgeleid

Wie de kantine binnenloopt op de Hoge School van Amsterdam kan de dochters van de arbeidsmigranten niet missen. Een niet gering deel van hen draagt een hoofddoek. Zij hebben echter, anders dan hun moeders, de koran zelf bestudeerd. Zij argumenteren thuis op hoge toon tegenover hun ouders en broers dat de profeet onderwijs voor vrouwen van groot belang achtte. Volgens een recent rapport van de SER (Sociaal-Economische Raad), getiteld ‘Maak een baan voor een nieuwe generatie’, volgt ondertussen 43 procent van de niet westerse allochtone jongeren tot 25 jaar een opleiding in hoger onderwijs. Allochtone meisjes behalen vaker een hoger onderwijs diploma dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. Op sommige studierichtingen op de Hoger Beroeps instellingen in Amsterdam vormen de studenten van Nederlandse afkomst ondertussen een minderheid. De professional van de toekomst in de grote steden zien er straks heel anders uit.

Gelijk de baron van Munchhausen hebben de jonge vrouwen zichzelf aan de haren uit het moeras omhoog getrokken. Met name hoog opgeleide Marokkaans-Nederlandse vrouwen vertonen een ongeëvenaarde sociale mobiliteit. Vrouwen uit Nederlandse arbeiders gezinnen hadden in de vorige eeuw meestal twee generaties nodig om een dergelijke sprong via het onderwijs te maken. Deze jonge vrouwen willen een waardevol diploma en zij bestormen daarna ook de arbeidsmarkt met ongekende ambitie. Zij zijn de ultieme dragers van de emancipatie gedachte. Progressieve politici staan echter nog veelal met de rug naar hun toe, gevangen als zij zitten in hun eigen verhaal over aanpassing. Zij zijn blind voor de emancipatie die dagelijks gaande is in Marokkaans- en Turks gezinnen.

Met de voorspelbaarheid van een repeteergeweer praten we nu al een decennia over de culturen van het land van herkomst. Iedere Nederlander is ondertussen een kenner van de Marokkaanse cultuur geworden.  Dat heeft ons echter niet veel verder gebracht. Het is de kracht en de energie die zich ontwikkelt in het emancipatieproces binnen de tweede generatie die de werkelijke motor vormt voor een scenario van hoop voor de progressieve stad van morgen.

Deze bijdrage is een samenvatting van de lezing uitgesproken door Maurice Crul in de debatserie Brood en Rozen op 16 januari in Antwerpen.

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Turkije als decor van trage louteringstocht

0
Op het Filmfestival van Gent ging afgelopen week de Vlaamse film 82 dagen in april in première. Met trage tred trekt de psychologische roadmovie een spoor door Turkije, op weg naar loutering, lichtheid en hernieuwde ontmoetingen.

In 82 dagen in april vinden een voorliefde voor reizen en voor een tweede thuisland, Turkije, een rake symbiose met universeel verlies. Een weloverwogen traagheid zet de pas en laat emoties, acteurs, (beeld)taal, muziek en Turkije toe om zich op natuurlijke, waarachtige manier te ontplooien. Een drukkende zwaarheid maakt plaats voor een zekere lichtheid en loutering.

Traagheid kenmerkt ook het project zelf. Meer dan acht jaar nam de Vlaamse regisseur en scenarist Bart van den Bempt, die eerder al enkele kortfilms regisseerde, de tijd om zijn eerste langspeler te laten rijpen. Bij de keuze van de acteurs ging het al even zorgvuldig. Karen Vanparys, bekend als Hélène in de VRT-serie Kongo, en Marc Peeters, die onder meer in Flikken speelde, zijn niet de grootste namen, maar onbetwistbaar degelijke acteurs.

Herman (Peeters) en Marie (Vanparys) zijn twee Vlaamse vijftigers. Wanneer hun zoon omkomt op een reis door Turkije, starten ze een zoektocht naar hun jongen, zijn gedachtenis, verwerking en rouw. Die brengt hen in een hoek van de wereld waar ze nooit verwacht hadden te komen. Ze reconstrueren zijn laatste tocht, volgen zijn laatste stappen, zien wat hij het laatst zag, ontmoeten de mensen die hij ontmoette.

Deelbaar verdriet
Een psychologische roadtrip. Een universeel motief dat in trage bewegingen wordt uitgelicht: de diepliggende angst dierbaren te verliezen, de onafwendbare confrontatie als het toch gebeurt. De tocht van twee individuen vertolkt op rake wijze het verdriet van miljoenen, niet het minst in buurland Syrië, dat nooit veraf lijkt.

Een andere Vlaamse film, The broken circle breakdown, raakte onlangs hetzelfde motief aan. “Verdriet kan je niet delen”, luidde daar de teneur. 82 dagen in april lijkt dezelfde weg op te gaan. De wig van opgekropt verdriet drijft Herman en Marie almaar verder uit elkaar. Hij gaat steeds fanatieker op in de rituele zoektocht naar zijn zoon. Vergeefs tracht hij zijn schaduw te grijpen, in de hotelkamers waar hij verbleef, de soep die hij dronk. Zij gaat langzaam ten onder aan de tocht die haar enkel confronteert met de leegte, het land dat haar haar zoon ontnam. “Ge gaat onze Maarten daar toch niet mee terughalen?”

Maar net die roadtrip, die letterlijke rouwtocht, geeft hen, in tegenstelling tot Elise en Didier in The broken circle breakdown, de kracht om hun eigen verdriet te grijpen en erover te stappen, opnieuw oog in oog met elkaar. Wanneer fanatisme en krampachtigheid oplossen, vinden ze hun zoon terug, maar ook elkaar. Die sprankel hoop geeft de film een enigszins verteerbare lichtheid.

Taal speelt een onmiskenbare rol in die louterende tocht. Aanvankelijk zijn de dialogen minimaal. Zinnen lopen stroef en zwaar. Woorden raken nooit de diepere emoties. Die blijven onderhuids hangen, in een blik, een beweging. Maar als de emoties zich niet langer laten onderdrukken en onbegrip eindelijk uitgesproken wordt, vinden Herman en Marie de – echte – woorden terug: herinneringen worden opgehaald, verdriet krijgt taal, tranen vermengen zich, de onbezorgdheid van de lach breekt af en toe door.

De acteurs weten de emoties klein en beheerst te vertolken. Toch voelt de emotiewereld die achter gebaren en woorden schuilgaat, waarachtig. Dat Vanparys en Peeters, beiden ouders, beiden voor het eerst geconfronteerd met Turkije, volop ruimte kregen in hun eigen emoties te graven, lijdt geen twijfel. Dat ze vooraf intensief werkten aan de relatie tussen hun personages, evenmin. Zelfs in zijn stroefheid voelt de liefdesrelatie bijzonder natuurlijk.

Turkije
Herman en Marie komen terecht in een onbekende wereld. Hun tocht balanceert tussen zin en zinloosheid. In eerste instantie proberen ze vergeefs hun zoon terug te halen in het spoor van de laatste maanden van zijn leven. Langzaam aan breekt hun reis echter los van die functie en gaan ze ook een eigen relatie met het land aan. Turkije – zowel landschap als bevolking – wordt een voldragen derde hoofdpersonage. Het is op dat moment dat de trip zich in haar louterende functie voltooit.

De beelden zijn met bijzondere zorg gekozen. Toch zijn ze niet van een klassieke schoonheid. Wel esthetisch, niet mooi. Naar Turkse vergezichten en folkloristische taferelen is het ver zoeken. Veeleer krijgen we minder evidente gezichtspunten te zien, vaak in een wat documentaireachtige stijl. Bovendien speelt het verhaal zich af in een weerbarstig winterseizoen, waarin de schoonheid van het land zich maar mondjesmaat prijsgeeft. Niet zozeer Turkije zelf beklijft, maar de manier waarop het in beeld is gebracht.

Vaak weerspiegelen beelden de gemoedstoestand van de personages. Zo worden ze, naarmate de reis vordert, lichter en kleurrijker. De schoonheid van het land ontvouwt zich langzaam voor de ogen van de personages en de toeschouwers. Er worden vaak groothoeklenzen gebruikt. We krijgen meestal maar een stukje van het totaalbeeld te zien. Daardoor wordt elk beeld intenser. De camera toont een gefragmenteerde wereld, klampt zich vast aan details, net zoals Herman en Marie elke nieuwe plaats maar stukje bij beetje in zich kunnen opnemen. Ook de overheersende vaagheid valt op. Vaak zijn beelden uit focus, onderbelicht of zien we slechts de weerspiegeling in een ruit. Ook die melancholische toets wijst erop: de beelden van Van den Bempt willen niet zozeer laten zien, maar laten voelen.

Trage evolutie bepaalt ook de muziek, waarvoor de regisseur aanklopte bij de Noorse jazztrompettist Arve Henriksen. De wisselwerking tussen beeld en klank is voelbaar aanwezig. Het scenario ontwikkelde zich – letterlijk – op de tonen van Arves muziek en sloop de dialogen en beeldtaal binnen. Songs die later ontstonden, voedden zich aan de emoties van de louteringstocht. IJle, melancholische klanken vormen gelaagde soundscapes die de beelden dragen, van zwaarheid naar grotere lichtheid.

Tweede thuisland
“Turkije is voor mij een tweede thuisland”, zegt regisseur Bart Van den Bempt tegen deze krant over de decorkeuze voor zijn roadmovie. “Ik heb jarenlang de wereld rondgetrokken. Ik reisde vaak naar het Midden-Oosten, Iran of de Kaukasus, maar telkens probeerde ik via Turkije, over land, naar die streken te gaan. Wanneer ik terugkeerde en in Istanbul arriveerde, voelde dat een beetje als thuiskomen. Het is de stad waarmee mijn leven verbonden is, op veel verschillende manieren. Het script is ook geschreven in functie van plaatsen die ik zelf kende en waar ik zelf geweest was. Ik moet de plaatsen gezien hebben om ze te kunnen beschrijven.”

Voor Karen en hem was het echter de eerste ontmoeting met Turkije, laat acteur Marc Peeters weten. “De bevreemding en verrassing die we werkelijk voelden, konden we meenemen in de film. De tocht door het land verliep heel vlot, net zoals de samenwerking met drie lokale ploegen, die de verschillende regio’s goed kenden. “Al werden we wel geconfronteerd met de politieke spanningen in het land en de onvoorspelbaarheid van het klimaat, zoals de aardbeving in Van.”

Hoofdredacteur eist gerechtigheid in zaak vermoorde journalist

0
Hoofdredacteur Rober Koptas eist gerechtigheid van de Turkse staat in de Hrant Dink-moordzaak. ‘De rol van de diepe staat in de moord wordt volledig genegeerd.’

Journalist Rober Koptas is ontevreden over het verloop van het gerechtelijk onderzoek naar de moord op Hrant Dink. In een interview met deze krant zegt hij dat de ‘diepe staat’ achter de moord zit.

‘Diepe staat’ is een veelgebruikte term in Turkije. Het zou een ‘staat binnen een staat’ zijn die geleid worden door hooggeplaatste figuren binnen onder meer de strijdkrachten, politie, gendarmerie, inlichtingendienst, rechterlijke macht en onderwereld.

De Armeense Koptas is hoofdredacteur van Agos, een Turks-Armeens weekblad dat in 1996 is opgericht door Dink. Dink was een Armeense gemeenschapsleider en hoofdredacteur van Agos, tot hij op 19 januari 2007 op 52-jarige leeftijd op klaarlichte dag werd doodgeschoten voor het hoofdkantoor van het blad in Istanbul. Daar komen elk jaar op 19 januari duizenden mensen bijéén om Dink te herdenken. Daarbij worden borden gedragen met teksten als ‘wij zijn allemaal Hrant’ en ‘wij zijn allemaal Armeniërs’. De moord is tot op heden niet volledig opgelost. De man die hem doodschoot, de ultranationalist Ogün Samast, werd op zeventienjarige leeftijd veroordeeld tot bijna 23 jaar gevangenisstraf voor moord met voorbedachte rade. Bewijsmateriaal in de zaak wijst er echter op dat Samast niet alleen handelde. De nabestaanden van Dink roepen de autoriteiten dan ook al jaren op alle details van de moord aan het licht te brengen en alle betrokkenen te vervolgen. Dat is tot nu toe een doodlopende weg gebleken.

Dink was geliefd in Turkije, getuige de tienduizenden rouwenden van verschillende etnische en religieuze achtergronden die eind januari 2007 de straat opgingen in Istanbul om hem de laatste eer te bewijzen. Maar hij had ook vijanden, met name binnen nationalistische en islamistische kringen, omdat hij openlijk sprak over de Armeense genocide. Turkije claimt dat uitroeiing van Armeniërs door de Ottomaanse staat niet aan de orde was, maar dat aan beide kanten doden zijn gevallen door oorlogsomstandigheden. Dink bekritiseerde de bagatallisering en ontkenning van de massamoord, maar riep ook op tot verzoening tussen de Turkse en Armeense gemeenschappen. Dat deed hij in een periode waarin het in Turkije weinig aandacht kreeg in de media en nauwelijks werd bestudeerd door academici. Dat veranderde enigszins, maar Dink maakte dat niet mee, omdat het zijn dood was die leidde tot groeiende interesse in het onderwerp.

De Kanttekening sprak Koptas, onder meer over de moord op Dink, Dinks invloed op de Turks-Armeense gemeenschap en de belemmeringen voor verzoening tussen Turken en Armeniërs.

Waarom zijn zo veel feiten rond de moord op Dink nog steeds niet aan het licht gebracht?
‘De manier waarop de zaak tot nu toe is behandeld kan gezien worden als een spelletje dat gericht is op het beïnvloeden van de publieke opinie. Het is een toneelstuk, opgevoerd door het duistere machtscentrum binnen de staat (‘diepe staat’, red.) dat er niet voor terugdeinst moorden te plegen om staatsbelangen veilig te stellen. We weten dat de moord is gepleegd onder zeer verdachte omstandigheden. We weten dat een aantal overheidsfunctionarissen direct betrokken was, terwijl andere overheidsfunctionarissen de moord oogluikend hebben toegestaan of bewijzen hebben achtergehouden. De vele documenten en bewijsstukken die dat bewijzen worden genegeerd. De staat heeft Dink niet beschermd, geen degelijk onderzoek ingesteld en de veroordeling van overheidsfunctionarissen belemmerd. De rechtbank achtte georganiseerde misdaad onbewezen, maar kon dat niet hard maken. Ze gaf dan ook uiteindelijk noodgedwongen toe dat haar eigen vonnis ‘gebreken bevat’. Politici toonden zich ontevreden over dat besluit. Daarop verklaarde het Hooggerechtshof het vonnis nietig en kwam op de proppen met een merkwaardige profielschets van de organisatie achter de moord. Ze kwalificeerde de organisatie als een ‘gewone’ misdaadorganisatie in plaats van een ‘diepe’ misdaadorganisatie met politieke banden en motieven. Dat is een onvolledig beeld van de werkelijkheid, omdat het impliceert dat de moord uitsluitend is gepland en gepleegd door een groepje jongeren uit Trabzon. De rol van de diepe staat in de moord wordt volledig genegeerd.’

Onlangs hebben de nabestaanden van Dink felle kritiek geuit op het verloop van het proces en bekendgemaakt dat ze de zittingen niet meer zullen bijwonen. Is er geen hoop op gerechtigheid?
‘Datgene wat gezegd moest worden heeft de familie Dink een dag voor de rechtszitting van 17 september middels een verklaring naar voren gebracht. De familieleden hebben besloten de rechtszittingen niet meer bij te wonen, omdat ze tot de conclusie zijn gekomen dat het verloop van het proces onacceptabel is; dat de moord een georganiseerde moord is en overheidsfunctionarissen berecht moeten worden. Dat is veelzeggend. Het laat zien dat we ver verwijderd zijn van gerechtigheid. De regering heeft er alles aan gedaan om het recht niet te laten zegevieren. Zolang de moord op Dink niet wordt opgehelderd, is het niet mogelijk om de diepe staat aan het licht te brengen. Met het Ergenekon-proces en het verwante Balyoz-proces (Ergenekon en Balyoz zouden de namen zijn van vermeende coupplannen om Erdogan af te zetten; Ergenekon zou tevens de naam zijn van de vermeende geheime organisatie achter de vermeende coupplannen; Ergenekon-verdachten verschenen voor het eerst voor de rechtbank in 2008 en Balyoz-verdachten in 2010, red.) is dit machtscentrum deels ontmanteld, maar om het in zijn geheel af te breken, is het noodzakelijk dat de Dink-zaak wordt opgelost. De AKP beschikt niet over de politieke wilskracht en vastberadenheid om dat te bewerkstelligen.’

Waarom niet?
‘De AKP heeft te maken gehad met serieuze bedreigingen, dat moet gezegd worden. Denk maar aan de coupdreigingen tegen de partij en de ontbindingszaak (in 2010 werd na de opheffing van het hoofddoekverbod op de universiteiten een verzoek ingediend bij het Constitutioneel Hof om de AKP te ontbinden, omdat de partij de seculiere staat zou ondermijnen en het land zou willen islamiseren, red.). Dat waren uiterst belangrijke affaires voor het democratiseringsproces. Uiteraard was het nodig om de regering op bepaalde vlakken te verdedigen en dat hebben wij gedaan. Het Ergenekon-proces was hoopgevend, maar het evolueerde tot iets heel anders. Sinds de start van het proces is duidelijk geworden dat de AKP slechts bepaalde groepen in het vizier heeft. De AKP richt zich alleen op groepen die een gevaar vormen voor de partij zelf. Ze heeft niet de intentie om af te rekenen met de ‘diepe staat’ in zijn geheel en een algehele transformatie van het machtssysteem te verwezenlijken. Ik deel de visie dat de meeste Ergenekon-verdachten die zijn berecht, daadwerkelijk schuldig zijn. Zij zijn dan ook reeds gestraft. Het Ergenekon-proces had echter veel meer potentie, het had Turkije fundamenteel kunnen veranderen. Het had de potentie om de capaciteiten van de staat om misdaden te begaan, volledig af te breken. Helaas is dat niet gelukt. Dat een aanpak gericht op een grondige transformatie van het machtssysteem niet tot uiting is gekomen in de Dink-zaak, is het gevolg van het feit dat de AKP een akkoord heeft gesloten met de diepe staat. Daarom heeft ze ervan afgezien het aandeel van de diepe staat in de moord op Dink te onthullen. Ze heeft daarmee de bedreigingen van de diepe staat aan haar eigen adres van zich afgewend. Wat we tot nu toe hebben gezien, is een houding die gericht is op het wegmoffelen van de waarheid. De AKP heeft genoegen genomen met het laten arresteren en berechten van de schutter. Daarom zijn we op dit moment ver verwijderd van gerechtigheid, wat erop neerkomt dat we ook ver verwijderd zijn van democratie. De diepe staat kan ook in de toekomst weer moorden of andere misdaden plegen. Daarom willen wij gerechtigheid.’

In 2015 vindt de honderdste herdenking van de Armeense genocide plaats. Dat zal ongetwijfeld zorgen voor spanningen tussen Turken en Armeniërs. Wat belemmert verzoening tussen de twee bevolkingsgroepen? 
‘Een combinatie van ontkenning, nationalisme en woede zorgt ervoor dat geen opbouwende dialoog tot stand kan komen. Onder zulke omstandigheden is bouwen aan een gezamenlijke toekomst niet mogelijk. Als iemand die vrede wil tussen de Turkse en Armeense gemeenschappen, zet ik me in om hier verandering in te brengen. Ik nodig beide kanten uit tot gematigdheid en het vinden van een middenweg. Natuurlijk zal de kwestie niet opgelost worden in 2015, het échte werk zal daarna pas beginnen. We hebben nog een lange weg te gaan.’

Wat verwacht je van de Turkse staat?
‘Ik weet dat Turkije niet van de éne op de andere dag de genocide zal erkennen. Het land is daar niet klaar voor, daar ben ik me van bewust. Maar het primaire probleem is het taalgebruik. Er wordt geen respect getoond voor het leed van de Armeniërs. De Turkse staat voert een beleid van absolute ontkenning. Alsof er niets is gebeurd, alsof Armeniërs niet zijn gedood of gedwongen te emigreren. Turkije moet ruimte creëren voor vrije discussie, zodat openhartig besproken kan worden wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Op basis van de resultaten die daaruit voortkomen, moet de inhoud van studieboeken worden aangepast. Het hoeft niet persé zo te zijn dat het drama dat zich heeft afgespeeld gedefinieerd wordt als een daad van genocide, maar men is wel verplicht om duidelijk te maken hoeveel Armeniërs er zijn gestorven en wat ze hebben meegemaakt. Het garanderen van geschiedschrijving gebaseerd op feiten en waarheden, dat zou de eerste taak van de Turkse staat zou moeten zijn.’

En dan?
‘Als Turkije erin slaagt een omslag te realiseren en het Armeense leed serieus te nemen, dan zullen Turken een positievere, meer open houding ontwikkelen tegenover Armeniërs en meer begrip tonen voor hun leed en frustraties. Dan zal de Armeense gemeenschap daar een passende reactie op geven. Ze zullen hun woede overwinnen. Armeniërs zijn immers ook ‘kinderen’ van Anatolië. Het moet niet vergeten worden dat de slachtoffers van de genocide in dit land hebben geleefd. Ze hebben hier gewerkt, ze zijn hier getrouwd, ze zijn hier gestorven. En wij zijn hun erfgenamen. Het feit dat mijn opa hier honderd jaar geleden bezittingen had, een huis, tuin of andere bezittingen, maakt mij zijn erfgenaam. Niemand die een geweten heeft, kan dat ontkennen.’

Dink was kritisch over de bemoeienis van het Westen met de betrekkingen tussen de Turkse en Armeense gemeenschappen. Hij verklaarde dat het Westen een belangrijke rol heeft gespeeld in het ontwrichten van de banden tussen de twee bevolkingsgroepen. Hoe moeten westerse landen zich gedragen om een bijdrage te kunnen leveren aan het vinden van oplossingen?
‘Alle partijen moeten, zoals Dink dat ooit zei, denken in termen van het eigen aandeel in de gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Op basis daarvan moeten ze in gesprek gaan met elkaar. We weten wat voor een desastreus effect de imperialistische politiek van het Westen had op het Ottomaanse Rijk. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk de Armeense genocide te begrijpen en in de juiste context te plaatsen zonder de rol van de Duitsers te analyseren. Daarom moeten degenen die Turken en Armeniërs advies willen geven, eerst hun eigen troep opruimen. Dat is een morele noodzaak. Als het Westen eerst zijn eigen rol zou erkennen en zich daarna pas zou richten op inmenging, zou dat Turken en Armeniërs veel tijd en hoofdpijn besparen. In Turkije bestaat namelijk de perceptie dat westerse landen steeds op de proppen komen met de Armeense genocide, omdat ze het slecht voorhebben met Turkije. Als het Westen deze perceptie kan veranderen, dan zal een zware last vallen van de schouders van de mensen in Turkije die deze kwestie openlijk willen bespreken. Dat zal er ook voor zorgen dat de invloed van de nationalisten wordt teruggedrongen. De positie van de nationalisten rond deze kwestie is namelijk vooral een uiting van verzet tegen het Westen. De meeste nationalistische standpunten zijn daardoor geïnspireerd. Door in te spelen op frustraties en anti-westerse sentimenten, claimen ze dat Armeniërs de ‘leugen’ van genocide verkondigen, omdat ze marionetten zijn van het Westen. Dat klopt niet. Armeniërs vertegenwoordigen namelijk dat waar ze zelf in geloven. Ze verkondigen hun eigen waarheden. Uiteraard worden ze daarbij ook weleens misbruikt door het Westen. Landen die daadwerkelijk dialoog willen moeten zich richten op het bevorderen van de toenadering tussen de Turkse en Armeense gemeenschappen, zodat nieuwe generaties Turken en Armeniërs in volledige harmonie samen kunnen leven. Oprechtheid is cruciaal. Dat moet de basis van inmenging zijn. Een vals beleid gericht op het gebruiken van het Armeense leed tegen de Turken zal meer nadelen dan voordelen scheppen.’

Wat is de belangrijkste verandering die de Turks-Armeense gemeenschap heeft meegemaakt sinds de moord op Dink?
‘De Armeense gemeenschap leeft in het algemeen in angst. Dat is niet gek, aangezien ze is onderdrukt en zware politieke druk heeft ervaren. Daarom kunnen veel Armeniërs zich niet goed uitdrukken. Velen geven de voorkeur aan het lijden van een rustig bestaan en treden niet graag op de voorgrond. Met Agos slaagde Dink erin om die mentaliteit te doorbreken. Het was voor het eerst dat een Turkse Armeniër op de voorgrond trad, openhartig zijn verhaal vertelde, zijn rechten verdedigde en zich met geheven stem hard maakte voor gelijke behandeling. Dat heeft velen van ons aangemoedigd. Behalve Armeniërs die bang zijn, zijn er nu ook Armeniërs die durven te praten en politiek willen bedrijven. De laatste groep denkt ‘nu kunnen en zullen we ons niet meer stilhouden, het is onze plicht om het pad van Hrant te volgen, omdat we met z’n allen een bijdrage moeten leveren aan het democratiseringsproces van Turkije’. Na de moord op Dink is deze scheiding tussen Armeniërs sterker geworden. Maar zijn dood is een groot verlies voor ons allemaal, voor Armeniërs én Turken. Hij vertegenwoordigde immers iedereen in dit land die vrijheid wilde.’

Credo

0
freedom.jpg
Foto: © AP

Jaren geleden woonde ik de begrafenisdienst bij van een oud-buurmeisje in de gereformeerde kerk, een traditie waarin ik bescheiden wortels heb. Toen ik de kerk binnenkwam, ervoer ik de warmte van de godsdienst van weleer en ik voelde me verheven boven tijd en plaats. Dat gevoel werd nog versterkt door de orgelmuziek die me ontroerde en de zang die me zo bekend was.

Dat gelukzalige gevoel – het klinkt wat raar als je dat krijgt tijdens een begrafenisplechtigheid – werd wreed verstoord toen de voorganger het woord nam. Hij wees de rouwenden erop dat wij allen zondaars zijn in de ogen van God en alleen maar verlost kunnen worden door het bloed van Jezus Christus, Gods zoon. De preek maakte mij klein en nietig en weg was mijn goddelijke gevoel. Ik wilde eigenlijk direct weglopen, maar dat kon natuurlijk niet. Ik voel me geen zondaar. Ik heb niets verkeerd gedaan waarvoor ik Gods vergeving nodig heb. En als ik al iets verkeerd heb gedaan, dan neem ik daarvoor de verantwoordelijkheid en probeer ik de schade te herstellen, voor mezelf en voor de ander. Ik moet niets hebben van het religieuze schuld-en-boeteritueel.

Nadat ik in 1977 Arabisch ben gaan studeren, ben ik meermaals in islamitische landen geweest. Vooral in Egypte en Marokko, maar ook in Turkije. Ik heb het er altijd naar mijn zin gehad. De Arabische, Berberse, Turkse en islamitische culturen zijn buitengewoon gastvrij en dat maakte dat ik me als gast en als man ook altijd zeer welkom voelde bij mijn vrienden en relaties. De islam is, zo stelde ik verder vast, prettig rationeel en pragmatisch. Hoe vaak hoorde ik in Egypte mijn vrienden niet zeggen: ”inta horr” (je bent vrij). Vrij, meerbepaald, om te doen wat je wilt. Werden er in mijn omgeving of door mijzelf fouten gemaakt ten opzichte van anderen, dan volgde daar meestal geen zware schuld-en-boetetocht op, maar een praktische manier om de zaken weer te herstellen. Niks calvinisme in de islam!

Maar het feit dat ik man was en ben, maakt wel een wereld van verschil. De vrijheid die ik in de islamitische wereld voelde, is niet weggelegd voor al mijn westerse vriendinnen en vrouwelijke collega’s. Voor hen is de bewegingsvrijheid aanzienlijk beperkter. Ik ben me daar altijd bewust van geweest. En er was nog iets. Buiten de dagelijkse praktijk van het leven van moslims was er verder weinig dat ik aantrekkelijk vond in de islam. Het is me allemaal veel te wettisch. Er zijn te veel regels waar je je aan moet houden. En ik ervoer weinig spirituele diepgang.

Bovendien vond ik de alomtegenwoordigheid van de islam in de islamitische samenleving te veel van het goede, vooral dan tijdens de Ramadan, wanneer een heel land feitelijk stil komt te staan. Ik vind dat zonde van de tijd, hoewel ik besef dat de criteria voor functioneren en gelukkig zijn anders liggen in de islamitische wereld.

Religie heeft zo dus zijn aantrekkelijke kanten voor mij: de muziek en sfeer in de gereformeerde kerk en de ongelooflijke gastvrijheid in de islamitische landen. Maar de leer en de praktijk van de leer staan me niet aan.

Waarom dan toch opkomen voor de moslims in Europa? Die vraag wordt me van tijd tot tijd voor de voeten geworpen door mijn politieke vrienden én mijn politieke tegenstanders.

Mijn stelling, met name in het debat over PVV en haar ideologie, is altijd de volgende geweest: als een partij een politiek voorstaat van uitsluiting van een groep (in het geval van PVV de moslims) en zo’n politiek op den duur een realiteit wordt, kan het niet anders dan dat andere groepen ook volgen. Een partij die de ‘ander’ afwijst, wijst uiteindelijk alle ‘anderen’ af. Dus na de moslims komen de Oost-Europeanen (waarvan acte!), de Roma en uiteindelijk ook de homoseksuelen aan de beurt. Dat leert de geschiedenis ons van partijen die aanstuurden op uitsluiting en die later de macht in handen kregen.

Omdat ikzelf ook tot een minderheid behoor, als man die samenleeft met een andere man, werp ik me op als verdediger van de vrijheid van iedere ‘ander’. Onder het Latijnse motto: ”hodie mihi, cras tibi” (vandaag ik, morgen jij). Of beter gezegd ”hodie tibi, cras mihi” (vandaag jij, morgen ik).

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter