11.9 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 882

HDP moet afstand nemen van PKK

0

Met de verkiezingen van 7 juni hebben de Turken zich bereid getoond de Koerdische kwestie op te lossen. Maar dan wel via parlementaire weg; zonder gewapende strijd. Wil de HDP haar succes (13,1 procent van de stemmen) verzilveren, dan kan ze niet anders dan krachtig afstand nemen van de terroristische organisatie PKK. De partij heeft een hechte band met die organisatie en steekt dat niet onder stoelen of banken.

Turkije maakte twee weken geleden week, met een opkomst van 87 procent, een historische verkiezing mee in haar parlementaire geschiedenis. Bijna niemand – ook de Koerden zelf niet – had verwacht dat de linkse pro-Koerdische partij HDP met 80 zetels in het parlement zou komen. Daarmee moest president Erdoğan wel uit zijn droom van een sultanregime ontwaken.

60 procent van de Turkse bevolking haalde opgelucht adem omdat de president met zijn autocratische beleid van afgelopen twee jaar Turkije naar de afgrond bracht. Door te claimen dat hij, en niemand anders, bepaalt of de Centrale Bank de rente wel of niet verhoogt, te verordonneren wat in het nieuws komt, wie er gearresteerd moet worden, wat vrouwen wel en niet mogen doen, hoeveel kinderen zij moeten baren en wie wel of geen moslim is.

Erdoğan hoort als president onafhankelijk te zijn. Maar dat was en is hij zeker niet. Ondanks de Grondwet voerde Erdoğan de afgelopen maanden campagne voor de AKP, terwijl hij het vredesproces met de Koerden van de afgelopen twee jaar stil legde.

Logisch misschien, bekeken vanuit het oogpunt van Erdoğan, want de toegenomen steun voor de HDP was juist mede het gevolg van dat vredesproces. De HDP bleek zich tijdens dit proces stevig te kunnen organiseren, zo erkende ook de voormalige vice-minister president Beşir Atalay tijdens een tv-interview. De HDP-slogan “Erdoğan, wij zorgen dat jij geen president wordt” heeft de partij veel stemmen van Turkse linkse democraten en liberalen opgeleverd. Uitspraken van Erdoğan over de Koerdische kwestie als “in Turkije is er geen Koerdisch probleem” hebben daarentegen de conservatieve Koerdische AKP-stemmer verjaagd van de AKP naar de HDP. In bijna alle provincies van Zuidoost-Turkije waarin de AKP eerder grootste partij was, is de HDP nu met absolute meerderheid de grootste partij geworden.

Het einde van de autocratie lijkt te danken aan de groeiende steun voor de HDP en het besef bij de bevolking dat alleen coalities voortaan een verzekering vormen voor de Turkse democratie en rechtsstaat. Want zonder deze partij zou de AKP met 338 zetels in het parlement een absolute meerderheid hebben gehad – alle 80 zetels van de HDP zouden immers naar de AKP zijn gegaan als de HDP de, belachelijk hoge, kiesdrempel van 10 procent niet had gehaald.

De Turken laten daarmee voor het eerst zien dat zij bereid zijn de HDP te steunen mits de oplossingen voor de Koerdische kwestie binnen het parlement wordt gezocht en niet gepaard gaat met gewapende strijd.

Helaas heeft de PKK al kort na de verkiezingen laten weten dat ze nooit gehoor zal geven aan de oproep daartoe van de HDP en Öcalan. Dat vormt een groot gevaar voor de HDP, maar ook voor Turkije, om de Koerdische kwestie via democratische wegen op te lossen. Als de HDP een partij van heel Turkije wil zijn – en dat is ook het motto van partijleider Demirtaş – dan moet ze nu krachtig afstand nemen van de PKK en haar gewapende strijd. Anders zal de HDP bij de eerstvolgende verkiezingen worden afgestraft en de hoge kiesdrempel niet halen; de HDP heeft hier – getalsmatig – immers altijd ook Turkse stemmen voor nodig.

Dit opiniestuk is op 19 juni gepubliceerd in Het Parool.

Mehmet Cerit is hoofdredacteur van Zaman Vandaag en Zaman Hollanda. Volg hem op Twitter: @Ceritm

In Ankara staat de oppositie nu op een kruispunt

0
turks-parlement-reuters.jpg
Foto: © Reuters

Voor het eerst sinds lange tijd is er eindelijk eens goed politiek nieuws uit Turkije. De AKP van president Erdogan heeft conform de voorspellingen duidelijk verloren – niet alleen in zeteltal, dankzij de sprong van de linkse pro-Koerdische HDP over de verkiezingsdrempel van 10 procent, maar ook in percentages, zowel vergeleken met de presidentsverkiezingen van vorig jaar als de parlementsverkiezingen van 2011. Zeker, de AKP is met afstand de grootste partij gebleven – iets anders werd ook niet verwacht – maar de absolute meerderheid is ze kwijt.

Het plan van Erdogan – en dat was zíjn inzet deze keer – om van het sterk ceremoniële ‘Duitse’ presidentschap door wetswijziging een inhoudelijk ‘Frans’ te maken, kan daardoor niet doorgang vinden, tenzij Erdogan 1 van de 3 grootste oppositiepartijen met een deal tot instemming weet te bewegen. Volledig uit te sluiten valt dat niet, maar voorlopig heeft de Turkse kiezer – en dan toch vermoedelijk, volgens opinieonderzoek, vooral de Turkse kiezer in Turkije zelf, en niet de in Europa levende, die wèl grotendeels de AKP trouw is gebleven – een forse streep door Erdogan s politieke rekening gehaald. Zijn in z’n soort van Poetin afgekeken, maar dan omgekeerde switch – in Ankara na 11 jaar van premier tot president promoveren, maar zonder de touwtjes uit handen te willen geven – is mislukt.

Daarin schuilt een hoopvol verschil met Rusland, die andere grote buurstaat van de Europese Unie die de laatste jaren in steeds autocratischer vaarwater terecht is gekomen. Poetin wisselde na 8 jaar presidentschap in 2008 stuivertje met zijn premier Medvedev, omdat er een grondwettelijk maximum van 2 termijnen gold. In de praktijk bleef Poetin ook in het formeel ondergeschikte premierambt aan de leiding. Nadat Medvedev zijn presidentszetel 4 jaar warm gehouden had, keerde Poetin er weer op terug. Door die tijdelijke wissel stond de teller echter weer op 0, en kan Poetin opnieuw voor vele jaren over het hoogste staatsambt beschikken. Ook Erdogan blijft nu weliswaar president, maar zonder het presidentiële bestel te kunnen invoeren dat hem bij zíjn switch voor ogen stond.

Erdogan heeft niet alleen een duidelijke nederlaag geleden, hij heeft die ook erkend. Kom daar bij Poetin maar eens om. Mocht er bij de stembus wat gesjoemeld zijn, dan in elk geval onvoldoende om zijn meerderheid te redden. Ook zijn enorme dominantie in de media – grote parallel met de Russische situatie – heeft, daarin meteen anders dan in Rusland, electoraal onvoldoende uitgehaald. Overigens was ook vóór de verkiezingen van zondag die parlementaire oppositie in Turkije al aanzienlijk serieuzer en sterker dan in Rusland, waar ze eigenlijk geen rol van betekenis speelt.

Het belangrijkste en meest hoopgevende is echter dat Erdogan deze verkiezingen inderdaad blijkt te hebben kunnen verliezen. Dat is in Rusland onmogelijk: daar zal Poetin het altijd zo weten te regelen dat hij ze wint. En ook ten aanzien van Egypte, waarvan de nieuwe militaire dictatuur in Nederland inmiddels al door de VVD als “stabiel” en “westers” aan het hart is gedrukt, hoeven we ons weinig illusies te maken. Sisi zorgt er, nadat hij zijn staatsgreep bij de stembus heeft laten goedkeuren, voorlopig wel voor dat hij met percentages van boven de 90 procent op gezette tijden zijn macht herbevestigen kan. Aan het fabriceren van zulke getallen durft zelfs Poetin zich niet te wagen, van het schertsreferendum over de Krim afgezien. Op zijn beurt zal Sisi weer met jaloezie naar de Kims in Noord-Korea kijken, waar met minder dan 99,9 procent geen genoegen hoeft te worden genomen. Ook Assad was dol op hoge cijfers, alleen heeft Damascus – mede dankzij zulke massale fraude, die verzet opriep – intussen aanzienlijk minder grip op de politieke situatie in eigen land dan Pyongyang.

In Ankara staat de oppositie, die zich de afgelopen jaren fel tegen Erdogan s autoritaire optreden heeft gekeerd, nu op een kruispunt. Is 1 van de 3 oppositiepartijen misschien toch bereid het met de AKP op een akkoordje te gooien, in ruil voor deelname aan de macht? Zal 1 van de 3 er geen been in zien om de nu in de verkiezingsstrijd beleden democratische principes (toch weer) voor leukbetaalde baantjes in te ruilen? De seculiere regeringen die aan de AKP voorafgingen, hadden op het terrein van corruptie en cliëntelisme, democratie en rechtsstaat, nu ook niet bepaald een smetteloos blazoen. Het beleid van mevrouw Çiller als premier werd midden jaren 90 vooral bepaald door haar wens uit de gevangenis te blijven – een wens waarbij men zich, gezien de wantoestanden in de Turkse gevangenissen, op zich ook wel best iets voorstellen kan.

De hamvraag is dus of de oppositiepartijen in Turkije hun leven gebeterd hebben, of hun verzet tegen Erdogan autocratische bestuur uit principiële opvattingen voortvloeide dan wel uit opportunisme. In teveel buurlanden van Europa hebben we in de afgelopen decennia gezien dat, mede teneinde bij het Westen in het gevlei te komen, de oppositie verheven democratische kreten slaakt zolang ze in de oppositie zit, om zich, zodra ze dan uiteindelijk toch een keertje aan de macht gekomen is, precies dezelfde autocratische tendensen te vertonen als haar verslagen tegenstander.

Het jongste dramatische voorbeeld biedt Irak, waar de tirannie van Saddam helemaal niet voor rechtstaat en democratie plaats heeft gemaakt, maar de sjiieten onder de vorige premier Maliki nu vooral de kans schoon zagen om revanche op de soennieten te nemen, onder het motto: nu zijn wij eens aan de beurt. De uitkomst van dit sektarisme vormt IS, die inmiddels al half Irak en Syrië in handen heeft, waardoor beide staten de facto hebben opgehouden te bestaan.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

De overeenkomst tussen boerka’s, helmen en mutsen

0
burka-reuters.jpg
Foto: © Reuters

Het ziet ernaar uit dat het kabinet dan toch een gedeeltelijk verbod op zogenoemde ‘boerka’s’ zal instellen. Al in 2012 zijn daar afspraken over gemaakt onder het eerste kabinet Rutte met gedoogsteun van de PVV. De toenmalige regering wilde eigenlijk een veel omvangrijker verbod, maar dat werd op de lange baan geschoven toen het kabinet viel. Op 22 mei werd de huidige regering het eens over een soort compromis. Gezichtsbedekkende kleding (boerka’s, integraalhelmen en bivakmutsen) wordt verboden in het onderwijs, het openbaar vervoer, de zorg en in overheidsgebouwen. “In het onderwijs moet je elkaar in de ogen kijken. Als een moeder een kind komt ophalen op school dan moet je kunnen zien of het wel echt de moeder is”, zo lichtte de minister Plasterk (Binnenlandse Zaken) het besluit toe.

Dat het in Nederland om een paar honderd vrouwen gaat die hun gezicht geheel of gedeeltelijk bedekken wordt zowel door tegenstanders als voorstanders van de wet ingezet. Tegenstanders menen dat het schieten met een kanon op een mug is: symboolpolitiek die alleen de flinkheid van de regering moet aantonen en de verhoudingen nog weer verder op scherp zet. Voorstanders stellen dat er eigenlijk alleen sprake is van een juridische onderbouwing van iets dat al lang praktijk is. Niets aan de hand dus? Wel degelijk.

Door het verbod uit te breiden naar helmen en mutsen omzeilt de regering handig het argument dat het om een inbreuk op de godsdienstvrijheid gaat. Het zijn immers communicatieregels en omgangsnormen. Een merkwaardig argument. Hoe bepaal je wat goede communicatie is en moet dat wettelijk worden vastgelegd? Waar staat dat je iemands ogen moet zien? Ik geef toe dat de eerste keer dat ik een met een vrouw sprak van wie ik de ogen niet zag even moest wennen, maar dat is dan ook alles, een kwestie van wennen. Communicatie heeft volgens mij te maken met de vraag of je elkaar begrijpt. Dat kan op oneindig veel manieren. Omgangsregels zijn culturele uitingen en veranderen voortdurend, zeker in een tijd van toenemende globalisering. Deze wet is dus eigenlijk het wettelijk vastspijkeren van een bepaald soort cultuuruiting.

Ik vind het allemaal nogal ongeloofwaardig. Een jaar of 20 geleden had de discussies over religieuze kleding vooral te maken met de neutraliteit van de openbare ruimte en de scheiding van kerk en staat. Op die manier werd bijvoorbeeld een verbod op hoofddoeken voor rechtbankpersoneel gerechtvaardigd. Alsof iemand met hoofddoek niet neutraal en professioneel kan zijn. Over neutraliteit hoor je de laatste tijd echter opmerkelijk weinig meer. Misschien wel logisch, want wie durft nog met droge ogen te beweren dat de overheid zich niet intensief met religieuze zaken bemoeit? In naam van de scheiding van kerk en staat komt de overheid met de ene na de andere maatregel die de controle op het doen en laten van het religieuze leven vergroot.

Volgens mij is de belangrijkste reden voor dit besluit de angst voor het vermeende oprukkend radicalisme onder moslims en de veronderstelde groei van het aantal moslims met onwenselijke ideeën en gebruiken. Om greep te willen houden komt de overheid met steeds driestere maatregelen, maar blijft die steeds maar opnieuw verpakken in allerlei schijnredeneringen. Het argument van de voorstanders dat het om de wettelijke verankering van een bestaande praktijk gaat is weinig overtuigend, maar ook principieel onwenselijk en onuitvoerbaar. Om te beginnen wordt het heel moeilijk om te bepalen wanneer er sprake is van ‘onwettige’ gezichtsbedekking. Er moeten allerlei omschrijvingen in de wet komen die uitvoerders in staat moeten stellen om te bepalen of iemand de wet overtreedt. Ik zie de discussies in Nederland al voor me. Mag je wel je neus en je mond bedekken? Tot hoe ver dan? En een vrouw met een hoofddoek zonder gezichtsbedekking maar wel met een zonnebril. Is die ook strafbaar? En wat te denken van een Chinese toerist met een mondkapje? Dat geeft natuurlijk aanleiding tot verwarring en gedoe. Het lijkt een beetje om de situatie in Iran, maar dan omgekeerd. Daar is het dragen van een hoofddoek verplicht. Hoe die hoofddoek moet worden gedragen en hoeveel je van haar gezicht mag zien is echter een voortdurend punt van discussie.

Maar belangrijker is dat de overheid door deze wetgeving elk initiatief om zaken gewoon samen onderling te regelen en zo tot afspraken te komen frustreert. Laat omwille van de godsdienstvrijheid vrouwen dragen wat ze willen en vertrouw erop dat er zonder krakkemikkige wetgeving vaak veel meer bereikt kan worden zonder dat de verhoudingen verder op scherp worden gezet. 

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.

Grit: hoge cijfers zijn niet genoeg om succesvol te worden

0
school-reuters77-jpg.jpg
Foto: © Reuters

Toen ik twee jaar geleden als gasthoogleraar in New York woonde kocht ik het boek How children succeed: grit, curiousity and the hidden power of character. In onze familie staat het bekend als “het potloodboek”, door de kaft met daarop allemaal kleurpotloden. Een week lang leefde ik een symbiotische relatie met mijn boek en telkens als ik het kwijt was riep ik tegen mijn vrouw of dochter: “Waar is het potloodboek?” Het was erger dan een cafeïneverslaving. Eens in de 10 jaar kom je een boek tegen dat je denken totaal op z’n kop zet. Het potlood boek van Paul Tough was zo’n boek voor mij. Zijn boodschap is verrassend simpel en klinkt als een open deur. Toetsscores bepalen niet alles in het leven, persoonlijke eigenschappen verklaren meer dan wij denken: persoonlijke eigenschappen in de vorm van grit.

Een jaar geleden ging ik naar een reünie van mijn middelbare school. Bijna 40 jaar later maakten wij de balans op van onze vwo-klas. Destijds staken 5 kinderen er wat hun cijfers betreft met kop en schouders boven uit. Zij hadden altijd negens en tienen voor wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Als onderwijskundige zou ik op basis daarvan de vraag wie de hoogste sport op de maatschappelijke ladder heeft behaald moeiteloos moeten kunnen beantwoorden: deze 3 meisjes en 2 jongens. De realiteit was echter volkomen anders, niet zij maar anderen waren veel verder gekomen op de ladder. Ik merkte die avond dat op basis van mijn tamelijk gemiddelde cijfers mijn klasgenoten mij ook niet veel kans hadden gegeven. 1 van de klasgenoten kwam ieder half uur naar mij terug om met een vette lach te zeggen: “Jij professor, echt, hahaha!”

Hoge cijfers zijn niet genoeg om ook succesvol te worden en andersom kan een gemiddelde leerling wel excellereren. Het potlood boek geeft het antwoord op deze onwaarschijnlijke uitkomst. Je moet om succesvol te zijn doorzettingsvermogen hebben, met tegenslagen om kunnen gaan en een doel voor ogen hebben. Jongeren die moeiteloos door het vwo stromen en nog nooit een onvoldoende hebben gehaald worden op de universiteit ineens met een vak geconfronteerd waarvoor ze niet slagen en raken dan volkomen de weg kwijt. Andere jongeren, die al vaker met falen zijn geconfronteerd, halen hun schouders op, bijten hun tanden op elkaar  en zetten zich opnieuw aan het werk. Zij hebben grit.

Vorige week kreeg ik een uitnodiging om met de minister van Onderwijs en de minister van Sociale Zaken in een kleine bijeenkomst van gedachte te wisselen over niet-cognitieve skills. In het stuk dat ik kreeg toegestuurd stond het potlood boek prominent genoemd. Na Amerika gaat grit ook Nederland veroveren. Hoe leer je kinderen grit? Hier vindt een interessante omkering plaats. Witte middenklasse kinderen kunnen dit namelijk leren van kinderen van migranten uit de lagere klassen. Het onderzoek dat ik op dit moment afrond onder een selecte groep van super succesvolle Turkse tweede generatie professionals, CEO’s, partners in advocaten kantoren en op hoge functies in het onderwijs, laat overduidelijk zien dat zij, inderdaad, zonder uitzondering grit hebben. Zij volgden vaak de stapelroute in het onderwijs, veroverden tegen de stroom in een plek op de arbeidsmarkt en klommen op terwijl collega’s hen van alle kanten probeerden pootje te lichten. Zij zijn de kampioenen van grit in Nederland. Hun grit is de geheime kracht waarmee zij collega’s uit gepriviliseerde milieus voorbij lopen.

Dat gegeven stelt mij voor een dilemma, omdat ik weet hoeveel obstakels in de vorm van discriminatie en buitensluiting er nog te overwinnen zijn. Moet ik de ministers adviseren om grit te gaan onderwijzen aan alle leerlingen, of moet dit het geheime wapen blijven van de migrantenkinderen?

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Turken moeten het Erdoğan-regime wegstemmen

0

Zondag kiest Turkije een nieuw parlement. Kritiek op de regerende islamitische partij AKP valt er in Turkse media nauwelijks. Wat er echt in het land gebeurt, wordt alleen bericht in de marge.

Nee, Turkije is geen economische supermacht die gevreesd wordt door het Westen, zoals pro-AKP-media beweren. Ook is het allang geen toonbeeld meer van een islamitische democratie waar dictatoriaal geleide landen in het Midden-Oosten een voorbeeld aan zouden moeten nemen. De realiteit is dat Turkije een tweede-, wellicht derderangsdemocratie is. Eentje die met harde hand wordt geregeerd door een president met een sultancomplex.

Zo wil Erdoğan dat hij, en niemand anders, bepaalt of de centrale bank de rente wel of niet verhoogt, wie en wat wel en niet in het nieuws komt, wie gearresteerd moet worden, wie wel en niet mag zakendoen, wat vrouwen wel en niet mogen doen, hoeveel kinderen zij moeten baren, en wie wel en geen moslim is. Door zijn gedrag heerst er een ‘grimmige en angstige’ sfeer in het land, schrijft The New York Times in een recent commentaar.

Rockster

Zorgwekkender dan Erdoğans sultancomplex is dat hij miljoenen trouwe fans heeft. Ze keuren alles wat hij doet goed en hangen als groupies aan zijn lippen, alsof hij een rockster is. Iedereen die tegen Erdoğan is, is een vijand van Turkije en de islam, want Erdoğan bestrijdt het Westen en is voorbestemd om de wederopstanding van het Ottomaanse Rijk (1299-1923) te bewerkstelligen, zo wordt hen wijsgemaakt door de pro-AKP-media.

Er staat dan ook veel op het spel bij de aankomende verkiezingen. Want als het AKP-regime alleen aan de macht blijft, zal ze ook de overblijfselen van de Turkse democratie vernietigen. Erdoğan zal het land dan verder de afgrond in sleuren.

Erdoğan wil een nieuw presidentieel systeem invoeren met vergaande bevoegdheden voor hem zelf. Als de AKP 330 van de 550 zetels in het parlement verovert, kan ze een referendum over de invoering van zo’n systeem aanvragen. En met 367 zetels kan de partij het systeem direct, zonder referendum, invoeren.

Sommigen denken dan ook dat, als de AKP genoeg zetels behaalt om het nieuwe systeem in te voeren, dit de laatste democratische verkiezingen kunnen zijn.

Dieptepunt

Het lijkt al met al het beste om zondag op één van de oppositiepartijen te stemmen. Garandeert een coalitie de opbouw van een economisch gezonde, democratische rechtsstaat? Absoluut niet, want geen van de oppositiepartijen heeft een bewezen track record.

Ook de pro-Koerdische HDP niet. Die partij belooft weliswaar “een democratischer Turkije” en heeft een coalitie met de AKP uitgesloten, maar zij heeft nog een lange weg te gaan voordat ze beschouwd kan worden als een brede democratische volksbeweging die diverse groepen aanspreekt. De partij zou daarmee kunnen beginnen door haar banden te verbreken met de terroristische PKK, die veracht wordt door de meeste Turken.

Feit blijft echter dat de democratie onder de AKP een triest dieptepunt heeft bereikt. Hoe incompetent de oppositiepartijen ook zijn, een coalitie kan de democratie onmogelijk meer schade toebrengen dan het AKP-regime.

Turkije moet het regime wegstemmen.

Dit opiniestuk is op 2 juni gepubliceerd in Trouw.

Mehmet Cerit is hoofdredacteur van Zaman Vandaag en Zaman Hollanda. Volg hem op Twitter: @Ceritm

Dilemma’s van het Westen

0
westen-dilemma-reuters-jpg.jpg
Foto: © Reuters

“Val van Palmyra zet Assad klem”, aldus een recente openingskop van De Volkskrant. De val van Palmyra – dat klinkt naar Romeinse tijden van 2.000 jaar terug, en ze is ook nu ongetwijfeld met de barbaarse wreedheid gepaard gegaan die toen gangbaar was. Dreigt nu opnieuw doelbewuste vernietiging van eeuwenoud erfgoed, zoals in het geval van de Assyrische archeologische opgraafplaatsen begin dit jaar?

Zij maakt in elk geval duidelijk dat de plichtmatige verzekering vanuit westerse hoofdsteden dat IS op zijn retour is en uiteindelijk verslagen zal worden, tenminste licht voorbarig is – net als in het geval van de Taliban in Afghanistan, die als politieke machtsfactor ook al honderdmaal bijna-dood werden verklaard.

Het plaatst het Westen voor een groeiend aantal dilemma’s, en daarmee ook de Nederlandse regering. De opmars van IS wordt, afgezien van op grond van hun eigen sores massaal uit Europa overgekomen jihadisten, mede gevoed door de westerse ‘bondgenoot’ Saoedi-Arabië en de westerse ‘tegenstander’ Iran. Door Saoedi-Arabië, omdat het fanatieke wahabisme van IS daar zijn religieus-politieke oorsprong heeft – en ook in belangrijke mate zijn financiële: diverse rijke particulieren uit dit land vormen voor de zelfbenoemde ‘kalief’ een bijna onuitputtelijke inkomstenbron. En door Iran, omdat enerzijds de sektarische pro-sjiitische politiek van haar vazalregering in Bagdad de Irakese soennieten in de armen van IS heeft gedreven, en anderzijds het door Teheran overeind gehouden regime in Damascus doelbewust de gematigde oppositie heeft uitgeroeid om het Westen slechts de keuze te bieden tussen Assad en IS: tussen moderne seculiere tirannie en atavistische fundamentalistische barbarij.

Met succes, want niet alleen is Iran nu, met IS als het hoofdgevaar in westerse ogen, feitelijk van tegenstander in stilzwijgende bondgenoot veranderd (wat ongetwijfeld het nucleaire akkoord vergemakkelijkt heeft), maar ook Damascus, als het inmiddels kleinere kwaad. Probleem: Assad heeft nog altijd aanzienlijk meer doden op zijn geweten dan Baghdadi (alleen zet hij dat niet op YouTube) en juist die wetenschap zal het aantal jihadisten allen maar verder doen toenemen, als het Westen de facto voor Assad gaat kiezen: in hun ogen immers (en niet ten onrechte) een ongelovige massamoordenaar van moslims.

Duidelijk is daarbij in ieder geval dat de kunstmatige scheiding die Den Haag tussen de strijd in Irak en in Syrië trekt, een efficiënte aanpak in de weg staat, omdat IS die grens op de grond heeft uitgewist. Vandaar dat Defensieminister Hennis-Plasschaert het werkterrein van de Nederlandse luchtmacht nu ook tot het grondgebied van dat tweede land uitbreiden wil. Die is tot dusverre immers alleen boven Irak actief, omdat de regering in Bagdad daarom heeft verzocht, en niet boven Syrië, omdat de regering in Damascus daarvoor nog steeds haar toestemming weigert.

Washington trekt zich van dat laatste niets aan, evenmin als men dat in een aantal andere westerse hoofdsteden doet: men trekt ook zonder volkenrechtelijk mandaat ten strijde daar waar men dat nodig acht. Een handelswijze die, hoe verklaarbaar ook, in het geval van Libië – waar ze uitliep op de door de Verenigde Naties niet-gemandateerde val van het regime van Kaddafi – de betrekkingen met China en Rusland zeer onder druk heeft gezet. Het heeft Poetin het, voor zijn eigen rooftocht in Oekraïne niet onnuttige, propagandaverhaal in de schoot geworpen dat het Westen op willekeurige wijze de internationale orde schendt – ook grote schurken beschikken soms over steekhoudende juridische argumenten.

Nederland kan dat gebrek aan mandaat in Syrië minder makkelijk negeren dan zijn westerse bondgenoten, omdat het zelf altijd traditioneel – zowel voor binnenlands als buitenlands gebruik – zo sterk de legalistische kaart speelt. Den Haag maakt voor zichzelf voortdurend buitengaats reclame als “hoofdstad van het internationaal recht” – dan kun je niet achteloos het internationaal recht terzijde schuiven, als het even niet van pas komt, hoeveel praktische gronden daarvoor ook mogen bestaan. Het is voor de eigen geloofwaardigheid het een of het ander.

Niet minder belangrijk is, als gezegd, het legalisme voor intern gebruik. Om bij een volk waar het woord “oorlog” grote weerzin oproept, voor militaire acties een zo groot mogelijke Kamermeerderheid te krijgen, moet door de regering de werkelijkheid geweld worden aangedaan. Dat is de les van Koendoez en Oeroezgan. Het moet allemaal binnen Haagse wettelijke kaders passen die alleen met de Afghaanse facts on the ground niets hebben uit te staan. Zo voert Nederland om te beginnen nooit oorlog (dat is iets voor enge grote landen), maar gaat het slechts op wederopbouwmissie (Oeroezgan) of helpt het de orde handhaven (Koendoez). 70 jaar geleden, toen we in het opstandige Indonesië ook al de orde gingen handhaven, bood de term ‘politionele actie’ uitkomst – alsof de marechaussee nog even wat onrustige jongeren kalmeren moest in een discotheek in Gorinchem.

En vervolgens wordt de bewegingsruimte van de Nederlandse militairen soms tot in het idiote ingeperkt, met allerlei regeltjes over schieten binnen de bebouwde kom. Het meest irreëel van alles – en laat Hennis ons dit keer in haar voorstel in elk geval dát zelfbedrog besparen – is echter wel het strikt vastleggen van de duur van een militaire missie op een exacte termijn, alsof op een bepaalde streefdatum het probleem is opgelost. Een oorlog behoort namelijk, anders dan de aanschaf van de Fyra of de introductie van het PGB (waar het in de praktijk overigens ook al niet lukt), tot die weinige dingen die principieel niet te plannen zijn. Dat komt omdat een oorlog een politieke toestand is waarin de vijand niet meewerkt. Wie dat basisgegeven negeert, kan ervan op aan dat hij de oorlog verliest. Zoals de Taliban al zeiden: jullie hebben weliswaar de horloges, maar wij hebben de tijd.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

Imams invliegen uit Marokko: een slecht plan

0
French Imams1-reuters.jpg
Foto: © Reuters (archieffoto)

Het waren het NRC Handelsblad en De Volkskrant die mijn mening vroegen over het voorgenomen bezoek van 45 imams uit Marokko in de komende Ramadan om de gelovigen te onderwijzen in de gematigde islam. Yassine Elforkani, woordvoerder van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), had weliswaar aangegeven dat dit initiatief niet het meest te verkiezen was, maar hij was er stellig van overtuigd dat de Marokkaanse imams de dreiging van radicalisme hier te lande kunnen terugdringen. Zij hebben hier in Marokko inmiddels een grote ervaring mee opgebouwd. De boodschap is die van het zich onderwerpen aan de autoriteiten in het eigen land, in dit geval Marokko, en tegelijkertijd een leven opbouwen als vroom moslim.

Het klinkt mooi en er lijkt ook weinig in te brengen tegen dit op het eerste gezicht zo aantrekkelijke dit plan. Radicalisering bestrijden is immers een van de mantra’s in de hele wereld vandaag de dag. Maar ik was niet zo enthousiast. Er zijn allerlei bezwaren denkbaar. Want in welke taal gaan deze imams hun boodschap overbrengen? Marokkanen hebben veel meer dan Turken hun eigen talen verloren. Zeker de derde generatie-jongeren, toch de meest vatbare voor radicalisering, spreken vooral Nederlands en hebben hooguit wat bescheiden vaardigheden in het begrijpen van gesproken Arabisch.

Maar er is een belangrijker aspect. De Marokkaanse islam erkent koning Mohammed VI als heerser der gelovigen en de representanten van die Marokkaanse islam hebben dan ook loyaliteit aan hem gezworen. Maar gaan zij, in Nederland, een vergelijkbare loyaliteit aan koning Willem Alexander afdwingen? Of zullen de imams de Marokkaanse gelovigen vertellen dat hun loyaliteit in de eerste plaats bij de Marokkaanse vorst ligt? In de Marokkaanse Grondwet staat immers dat een Marokkanen immer onder de vleugels van de Marokkaanse moederkloek – dienen te – blijven en dat plekje mag dan warm lijken maar is ook zeer benauwend. De politieke invloed van de Marokkaanse imams op de gelovigen hier in Nederland is groot. En deze houding die de Marokkaanse overheid kenmerkt sinds Marokkaanse gastarbeiders deze kant op kwamen is feitelijk nooit veranderd. Hij is er deels debet aan dat Marokkanen, vaak huns ondanks, zich nooit helemaal thuis voelen in Nederland. En dat is slecht voor de uiteindelijke eenwording van Marokkanen met Nederland.

Een ander argument, aangehaald door Elforkani, is de imamarmoede in Nederland. Er zijn maar liefs drie imamopleidingen geweest in Nederland en er is er nog maar één van over, die aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Eén van de grote knelpunten van de opleidingen zou het feit zijn dat de studenten niet goed genoeg geoutilleerd het veld betraden. Dat kan zo zijn, maar feit is ook dat de traditioneel ingestelde moskeeën in Nederland weinig trek hadden in deze jonge, vlotte Nederlandssprekende imams die bovendien afgestudeerd waren aan niet-islamitische instellingen. Het wantrouwen bij de doorgaans bebaarde en oudere moskeebesturen was groot. En niet alleen bij hen, ook bij de aanstormende salafistische jongeren die proberen moskeeën over te nemen.

De Marokkaanse gemeenschap, en met haar het geheel van de islamitische gemeenschappen in Nederland, blijven maar doormodderen als het gaat om de integratie en emancipatie van hun religie in de Lage Landen. Ze hangen veel te zwaar op de expertise en ondersteuning vanuit de moederlanden die doorgaans geen idee hebben van de kwesties die hier spelen. Ze moeten de handen ineen slaan, eigen initiatieven nemen, zelf imamopleidingen organiseren. De Nederlandse democratie biedt zoveel mogelijkheden je te ontwikkelen en er heerst een vrijheid van godsdienst waar Marokko nog een puntje aan kan zuigen. Kortom, de kansen zijn er, maar de armoede is troef.

Ik acht Elforkani hoog. Onvermoeibaar leert hij de jongeren dat hun toekomst in Nederland ligt. Hij zegt hen keer op keer niet zozeer te letten op de vraag of de baard wel lang en of de sluier zwart genoeg is, maar zich af te vragen hoe ze een hardwerkende burger van dit land kunnen worden als moslim, als Nederlander en als mens. Tegelijkertijd heeft hij te maken met een tamelijk conservatieve achterban en de Marokkaanse overheid die maar aan de touwtjes wil blijven trekken.

Volgend jaar is er weer een Ramadan. Ik hoop dat de stroom imams uit Marokko dan niet weer op gang komt en dat de Nederlandse moskeeën de handen ineen geslagen hebben en met een eigen visie en actieplan komen om de islam in Nederlandse context meer dan ooit vorm te geven.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Deradicaliseringsstress

0
radicalen-reuters-jpg.jpg
Foto: © Reuters

Onlangs besloot de regering ruim 11 miljoen euro uit te trekken om zogenoemde deradicaliseringsprojecten van jonge moslims te financieren. Dat is veel geld en het is niet de eerste keer dat hiervoor grote bedragen worden vrijgemaakt. De enorme urgentie die er bij de overheid bestaat om radicalisering onder jonge moslims aan te pakken, vooral na de opkomst van IS, heeft ertoe geleid dat deradicalisering in korte tijd is uitgegroeid tot een bloeiende bedrijfstak.

Het woord ‘radicalisering’ is de afgelopen jaren een trending topic geworden dat regelmatig de tafels van de talkshows bereikt. En zoals dat meestal gaat wordt het in korte tijd een containerbegrip dat door iedereen wordt gebruikt en opgetuigd met allerlei aanpalende begrippen, voorstellingen en impliciete aannames over kenmerken, oorzaken, gevolgen en oplossingen. Aan die snelle opmars van een onderwerp met zo’n maatschappelijke urgentie kleven echter grote problemen die een oplossing op de lange duur juist in de weg staan. Ik noem er een aantal.

Om te beginnen de financiële belangen die ermee gemoeid zijn. Het inmiddels opgeheven instituut FORUM kwam niet lang geleden in het nieuws toen sommige medewerkers ervan werden beschuldigd overheidssubsidies voor deradicaliseringsprogramma’s te hebben verduisterd. Naarmate de deradicaliseringsindustrie zich verder consolideert worden de belangen om de geldkraan open te houden almaar groter, zeker als er carrières op het spel staan. Waar veel geld, aanzien en publiciteit te halen is daar komen ook de deskundigen als paddenstoelen uit de grond. Elke zichzelf respecterende onderzoeksinstelling en universiteit heeft tegenwoordig een afdeling radicalisering. Ook particuliere instellingen storten zich op deze lucratieve markt en bieden cursussen aan met veelzeggende namen als “inzicht in dwingende groepsculturen” of “omgaan met radicale jongeren”. Hoewel hun inzichten en adviezen alle kanten op gaan, lijken de meeste deskundigen het over één ding eens: radicalisering is fout en zit tussen je oren. Vroeger stond radicaal voor duidelijkheid, vastbeslotenheid, en uitkomen voor je principes. Nu is het een psychische afwijking die alleen op therapeutische wijze kan worden verholpen. Radicalen zijn de weg kwijt geraakt, gefrustreerd en ontspoord. Daarmee krijgt deradicalisering al gauw het karakter van een soort psychoanalyse. De deradicaliseringsexpert is een therapeut die begeleidt, traint en adviseert.

Maar het belangrijkste probleem van de deradicaliseringstress zit ergens anders, namelijk bij de volledig uit de hand gelopen obsessie in Nederland met veiligheid en preventie. Moslimjongeren met radicale opvattingen worden behandeld als een soort veroordeelden met tbs met een grote kans op recidive. Omschrijvingen voor teruggekeerde Syrië-gangers als “wandelende tijdbommen” spreken wat dat betreft boekdelen. Dan zijn het plotseling geen slachtoffers meer van hun psychische stoornis, maar gewoon gevaarlijke outlaws die zo snel mogelijk moeten worden opgesloten, of zoals premier Rutte het zo puntig formuleerde, “beter daar dood kunnen gaan”. Het onlangs verschenen boek Na de vrijlating van de Utrechtse hoogleraar Internationale Betrekkingen Beatrice de Graaf laat geen spaan heel van deze criminalisering van teruggekeerde jihadisten. In plaats deze jongeren te begeleiden sluit de overheid ze het liefst op. Dat dit alleen maar meer frustratie oplevert lijkt niet op te komen bij beleidsmakers en politici.

Ook als het gaat om allerlei preventieve maatregelen regeert de angst. De overheid verkeert in een dilemma omdat de deradicaliseringsdeskundigen ook al niet altijd uit het juiste hout zijn gesneden. De nieuwbakken hoogleraar Terrorisme van de Universiteit Leiden Edwin Bakker formuleerde dat in de NRC (23 mei) als volgt: “Veel imams houden er ideeën op na die haaks staan op de integratie. Ze denken bijvoorbeeld anders over democratische beginselen. Moet de overheid zo iemand faciliteren? Ik vind van niet.” Afgeserveerd, wegwezen!

En zo zijn we langzamerhand gevaarlijk ver afgedreven van een samenleving die diversiteit van waarden, idealen en opvattingen beschouwt als een kern van een gezonde democratie. Steeds meer mensen worden op voorhand van die samenleving buitengesloten, niet omdat ze strafbare feiten plegen, maar omdat ze bepaalde opvattingen hebben. De beste manier om nog meer zogenoemde ‘radicalen’ te produceren is een nog harder en intoleranter beleid te voeren en zo nog meer jonge mensen van de samenleving te vervreemden.

Natuurlijk is de bezorgdheid over het doen en laten van een kleine groep moslimjongeren die bereid is geweld te gebruiken begrijpelijk, en is het zaak dat te voorkomen, maar juist daarom is het van groot belang niet overhaast te handelen en te laten zien dat ook zij bij deze samenleving horen. Integratie is in de afgelopen jaren steeds meer omgekeerde bewijslast geworden. Zo van: deze samenleving is goed en bewijs jij maar dat je daar in past.

Integratie moet uitgaan van het beginsel dat iedereen gelijkwaardig lid van de samenleving is, ongeacht iemands denkbeelden of opvattingen. Dat is de beste remedie tegen ‘radicalisering’.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.

De sluipende ‘islamisering’ van de samenleving

0
alcoholban-ap-jpg.jpg
Foto: © AP

“Indonesië schrikt van bierverbod”, aldus De Volkskrant op 18 april. Onder invloed van de politieke opmars van de islamisten heeft de minister van Handel, Rachmat Gobel, de verkoop van alcoholhoudende dranken aan banden gelegd. Het bierverbod, aldus de krant, heeft een schokgolf door het land gejaagd, en onvermijdelijk valt meteen het woord ‘islamisering’. Volgens een uitgelekt wetsontwerp van twee moslimpartijen moet zelfs álle alcohol wettelijk verboden worden, en zowel het produceren als consumeren ervan zwaar worden bestraft.

In Europa reageren velen inmiddels als door een adder gestoken, wanneer iemand een bepaalde regeling bepleit op basis van de islam. Het toestaan van hoofddoekjes in het klaslokaal, halal voedsel in de supermarkt, aparte gebedsruimtes bij bedrijven: het wordt snel gepercipieerd als een bewijs van de sluipende ‘islamisering’ van de samenleving. Dat kan in oude volkswijken onder niet-moslims voor een gevoel van vervreemding zorgen: is dit nog wel mijn land? En laat ik eerlijk zijn, zelf heb ik er ook weinig mee op, en zeker met het rigide geloof van de aanhangers in de absolute religieuze noodzakelijkheid ervan – wat niet automatisch betekent dat de overheid het dan ook altijd actief moet tegengaan. Zoals voormalig PvdA-leider Wouter Bos het eens zei: niet alles waar ik om emancipatorische redenen tegen ben, ga ik daarom ook verbieden.

Maar soms krijgt zulke afkeer van alles waar het stempel ‘islam’ aan kleeft, wel eens absurd-hysterische trekken. Een paar jaar geleden was er sprake van de mogelijke introductie van islamitisch bankieren in Nederland. Alleen al de aankondiging van die mogelijkheid stond voor opgewonden Kamervragen van Wilders-zijde garant. Maar op grond van de informatie die in de krant verschaft werd over wat dat dan concreet zou inhouden, kon ik onmogelijk van het gevaarlijke en principieel verwerpelijke ervan overtuigd raken.

De kern ervan kwam er, geloof ik, zo’n beetje op neer dat, vanwege een door de islam verordend woekerverbod, officieel geen rente voor leningen gevraagd kon worden, en de winstgevendheid daarvan dus op andere wijze gerealiseerd moest worden. Wel, met de uit buitensporige woeker voortvloeiende en nog steeds voortwoekerende westerse bankencrisis voor ogen leek mij met dat uitgangspunt niets fundamenteels mis, en het mij zelfs tamelijk sympathiek. Of zo’n renteloos systeem in de praktijk ook economisch functioneert is een ander verhaal, maar de verschafte informatie was onvoldoende reden om, mocht islamitisch bankieren ook aan de Zuidas van de grond komen, op basis daarvan nu de onmiddellijke overname van Nederland door IS te moeten vrezen.

Een andere netelige kwestie waarin – ik erken het als heiden – moslims op zich best een punt hebben, is dus die van alcoholmisbruik. De politie heeft hier te lande regelmatig te stellen met een ontspoorde Marokkaans-Nederlandse jeugd, maar openbare dronkenschap behoort niet tot de frequente zonden. Dat is bij autochtone jongeren wel anders, zoals elke voetbalmatch weer leert. In tal van opzichten beschouw ik de Europese samenleving als moreel beter dan pakweg de Arabische, maar als ik ‘s avonds weer eens een zwerm straalbezopen Engelsen lallend door mijn straat zie zwalken, denk ik: nu alleen even niet. Voor alle duidelijkheid, ik ben zelf niet van de blauwe knoop, en zeker aan een regelmatig glas wijn gehecht (al kan ik ook best wel een paar dagen zonder), maar daarom niet blind voor de negatieve maatschappelijke effecten van het massale alcoholgebruik bij anderen.

Tegen de nu in Indonesië door de tegenstanders van alcohol ingebrachte argumenten valt rationeel ook niet zoveel in te brengen. Zo vergelijken zij de gevolgen van drank met die die van drugs – waarom die wel verbieden, en alcohol niet? In dat opzicht is het Westen inderdaad tamelijk hypocriet. Dat in Nederland het drankprobleem kwantitatief veel groter is dan het drugsprobleem, ook en juist onder de jeugd, valt niet te ontkennen – denk aan de agressie in het uitgaansleven, het comazuipen, de voetbalhooligans en de vele slachtoffers in het verkeer.

Wijlen Els Borst wist het als minister voor Volksgezondheid al. Geconfronteerd met de zoveelste zinloze optocht tegen zinloos geweld, zei ze over de hoofdoorzaak: er wordt gewoon teveel gezopen. Maar, zo voegde ze eraantoe, zodra je daaraan iets probeert te doen, “Dan komen de heren van de drankenlobby op bezoek. Bij mij waren dat Wiegel, die ging toen over jenever of zo, en Heineken-topman Vuursteen. Die hameren dan op zelfregulering.” Bij het tegengaan van alcoholgebruik staan, net als bij die van tabaksgebruik, de economische belangen van oppermachtige gelegaliseerde bedrijven op het spel, bij drugs slechts die van illegale. Voor Heineken gaan alle deuren open.

Heeft Rachmat Gobel dus ten principale een punt, de ervaring leert wel dat een ongericht alcoholverbod snel averechts werkt. De grote drooglegging in de jaren 20 in de Verenigde Staten was geen succes. De illegale stokerijen in Rusland zijn berucht. In Scandinavië is alcohol veel duurder dan bij ons, maar het aantal dronkelappen groter dan waar ook. In Zuid-Europa, waar geen maaltijd zonder wijn genuttigd wordt, ziet men ze daarentegen nauwelijks. Dat suggereert dat, aangezien alcohol in de praktijk nu eenmaal niet weg te denken is uit de westerse samenleving, in elk geval in óns geval een vorm van gewenning aan gematigd gebruik in de praktijk verstandiger is dan een absoluut verbod.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

De vrijheid van 5 mei

0
auschwitz-reuters55-png.png
Foto: © Reuters

Ik hoor het een ouder niet snel zeggen: “Pietje, ga maar lekker met je Holocaust-lego spelen.” En dat dat dan ook nog echt gemeend is. Er is immers Holocaust-lego gemaakt. Het was de Poolse kunstenaar Zbigniew Libera die in 1996 een set concentratiekamp-lego ontwikkelde, dat niet van echt te onderscheiden was. Het was voorzien van barakken, van hekken met prikkeldraad, SS’ers en broodmagere gevangen, in kampjargon “Muzelmannen” genoemd.

Ook denk ik dat het niet zo is dat mensen voor hun vertier eens gaan kijken en luisteren naar het YouTube-filmpje dat in 2010 werd geüpload waarop we mensen zien dansen voor de poort van vernietigingskamp Auschwitz, onder de tekst “Arbeit macht frei”. Al dansend horen we hen I will survive zingen. We zien ook beelden van de zingende en dansende mensen bij de ovens in het voormalige kamp. De acteurs in het filmpje zijn jonge mensen, maar er is ook een oudere bij: een joodse overlever van de kampen. Hij en zijn kleinkinderen wilden op deze manier laten weten dat de nazi’s niet gewonnen hadden. De joden zijn er nog.

Voordat de vermoorde filmmaker Theo van Gogh zijn tirades over de islam en moslims de vrije loop liet, mocht hij graag ‘grappen’ maken over de Holocaust. Illustratief was zijn opmerking dat er een weeïg zoete karamelgeur hing rond het vernietigingskamp. “Vandaag vergassen ze zeker suikerzieke joden”, was zijn commentaar op de geur.

De draak steken met de Holocaust, de Holocaust ontkennen, spotten met de Holocaust en – al of niet oprechte – kunst maken geïnspireerd door de Holocaust, het is allemaal al zo oud als de Holocaust zelf.

Als daarom de rapper Appa denkt de samenleving te kunnen schokken door te stellen dat de Holocaust een mythe is, of bewondering uitspreekt voor Hitlers Mein Kampfdan sluit hij zich slechts aan bij de eindeloze rij mensen die vinden iets over de Holocaust te moeten opmerken of zeggen. Niets nieuws onder de zon.

Rapper Appa meent door zijn provocaties begrip te willen kweken voor het lot van de Palestijnen. Dat is zijn goed recht. Maar ik vrees dat hij door zijn manier van aanpak weinig begrip zal genereren. Mensen winden zich over hem op, en hij manoeuvreert zich in een positie waar hij nauwelijks meer uit kan.

Tegelijkertijd stel ik vast dat het eigenlijk een goede zaak is wat rapper Appa doet. Hij hanteert een stijl die hij de islamofoben verwijt. Wat hij doet is op dezelfde grove manier gebruik maken van de demoniseringsstrategieën als zijn tegenstanders. Hij betoont zich hiermee als het vlees geworden al te cynische westerse Europeaan. Hij hoort er helemaal bij. Feitelijk is hij ongevaarlijk.

Moeten we daarom blij zijn met mensen als Appa? Van mij mag hij zingen wat hij wil, maar ik denk vaak aan het ware woord van de vader van Theo van Gogh die zei dat je wel alles mag denken, maar nog niet alles hoeft te zeggen. Aan de andere kant, het is nu eenmaal de rol van de nar om te shockeren, en Appa is dan gewoon de moslimnar van onze samenleving.

Een ander geluid, dat ik zeer verfrissend vond kwam van de hoofdredacteur van de Moslimkrant, Mohammed Bourzik, die op maandag 4 mei in het programma Pauw verklaarde dat moslims zich niets aan moesten trekken van al die beledigingen aan het adres van Allah en de profeet. “Allah en de profeet zijn veel te verheven om aandacht te besteden aan dit soort beschimpingen”, dus trek je er niets van aan, zo was het verstandige devies van de hoofdredacteur, waarmee hij zich, evenals Appa, betoonde als vleesgeworden Europeaan.

Leve dus de vrijheid die we op 5 mei vierden.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter