17.8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 904

‘Jongeren, zoek de politiek op’

0
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: de Somalisch-Nederlandse Siman Abdi (26).

Wat doe je?
‘Ik ben internationaal secretaris van de Jonge Socialisten de jongerenafdeling van de PvdA. Ik onderhoud contacten met de zusterorganisaties van onze partij in heel Europa. De internationaal secretarissen van al die clubs zien elkaar eens in de anderhalve maand, om maar wat te noemen. Daarnaast organiseer ik activiteiten in heel het land, zoals politieke cafés of lezingen van prominenten. Als er ergens in het buitenland verkiezingen zijn, zorg ik ervoor dat jongeren uit Nederland als klapvee fungeren bij toespraken of politieke evenementen. Dat klinkt wat denigrerend, maar dat gaat bij jongerenafdelingen van andere partijen net zo. En ach, veel van onze mensen vinden het heel leuk campagne te voeren en sociaal-democraten uit andere landen te ontmoeten. Ik zorg ervoor dat dat een beetje georganiseerd verloopt.’

Waar wil je heen?
‘Allereerst wil ik mijn studie afmaken. Momenteel studeer ik Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Misschien dat ik een master ga doen in het buitenland, maar daarna kom ik in ieder geval weer terug in Nederland. Nu zijn er veel jonge leden die het liefst meteen de Tweede Kamer in gaan, maar dat ben ik niet van plan. Ik vind dat je eerst een flink aantal jaren in de maatschappij aan de slag moet, zodat je met de nodige bagage eventueel de Kamer in kan. Ik sluit niet uit dat ik zo’n route ga bewandelen. Wat ik daarvoor in ieder geval het liefst zou doen volgt op wat ik nu doe: opkomen voor bepaalde groepen. Zo zie ik mezelf wel bij een milieuorganisatie werken of bij Stichting Vluchteling. Op die manier kun je via lobbyen veel invloed op de Kamer uitoefenen, dat spreekt me aan. Maar wel altijd binnen het kader van de PvdA, want dat is en blijft mijn partij. Ik ben zo sociaal-democratisch dat ik zelfs nationalistisch ingesteld ben als het gaat om de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs.’

Heb je een kruiwagen?
‘Ik werd al vroeg lid van de PvdA en had het geluk dat Anne de Rooij (PvdA-bestuurslid, red.) me vroeg om onder haar in het bestuur te komen. Ik vond dat reuze spannend, maar ik dacht ‘waarom niet?’ Eenmaal bezig vond ik het geweldig, waarna ik me voor het landelijke bestuur heb aangemeld. Daarvoor moest ik in debat en Anne steunde me bij die stap. Ze zag al vroeg het talent in mij. Daarom is het echt aan te raden, vooral voor vrouwen, om een rolmodel te hebben om je aan op te trekken. Mannen hebben dat minder nodig, voelen zich sneller thuis in het mannenwereldje dat de politiek nog steeds is. Binnen de partij is het aantal leden redelijk gelijk verdeeld, maar als je kijkt naar de actieve leden is het mannelijke deel ver in de meerderheid. Voor mij heeft Anne daarom veel betekent. Ik ben op mijn derde jaar hier naar toe gekomen uit Somalië en heb alleen mijn moeder. Zij heeft me gestimuleerd, absoluut, maar ze is niet zo geïnteresseerd in politiek. Omdat ik zo veel aan een maatje heb gehad, doen we dat nu ook bij nieuwe leden, die we op sleeptouw nemen en betrekken bij activiteiten.’

Zijn er beren op de weg?
‘Soms loop je tegen dingen aan die minder fijn zijn. Zo hadden wij intern een behoorlijke discussie over het initiatief tegen het boerkiniverbod. Wij vonden dat als iemand niet naar het strand kan omdat er een verbod is op de boerkini, je dat niet moet willen. We haalden daar zelfs PowNed mee. Er waren partijgenoten die het er niet mee eens waren. Mijn moeder draagt een hoofddoek, dus het was enigszins persoonlijk voor me. Het is op zo’n moment belangrijk dat alles goed uitgepraat wordt binnen het bestuur. Onlangs liep ik rond bij mijn universiteit en werd aangesproken door iemand van de communicatieafdeling met de vraag of ik op de foto wilde voor de open dag. Al snel bleek dat het om diversiteit ging en ze me vooral vroegen om mijn huidskleur. Dat voelde niet echt lekker. Het is goed dat mensen met een kleurtje exposure krijgen, maar het voelde wel dubbel.’

Heb je tips?
‘Jongeren, zoek de politiek op. Kijk op websites, zoek naar thema’s en laat je horen want er wordt écht naar je geluisterd. Er gebeurt zoveel in de wereld, word actief. Als jongerenorganisatie heb je invloed op de moederpartij. Ik zit nu zelfs bij de buitenlandcommissie van de PvdA.’

Geen bange krant: de Kanttekening

1

Het klinkt misschien raar voor een columnist die geen blad voor zijn mond neemt, maar van nature ben ik bang. Ik was als kind bang voor zo’n beetje alles waar je bang voor kunt zijn en geloof me, dat is veel. Angst is onderdeel van mijn wezen en dus is angst nog steeds aanwezig. In de loop der tijden stelde ik echter vast dat als angst mijn gedrag en handelen bepaalt er wel heel weinig ruimte overblijft om gelukkig te leven. Het is daarom dat ik ooit eens een therapie onderging om met de angst om te leren gaan. Eén van de handreikingen die ik kreeg was om niet met allerlei argumenten tegen de angst in te gaan. Ik wist al uit ervaring dat dat een heilloze weg is want angst is vaak onberedeneerbaar en heeft op elk rationeel gebaseerd argument een antwoord: namelijk dat er alle reden is bang te zijn.

Hoe dan met angst om te gaan? De tweede therapeutische handreiking was dat ik de gedachten en gevoelens van angst op schoot nam waarbij ik niet anders deed dan ze beschouwen. De volgende stap die ik moest nemen was om niets met de angst te doen. Niet in discussie gaan met de angst. Je hoofd trainen om op geen enkele manier in debat met de angst te gaan. Ik vond het een in eerste instantie bizar advies want het gaat tegen mijn intuïtie in. Maar ik ging het toch proberen. En hoewel ik de laatste zal zijn die zegt dat het een succes is, stel ik wel vast dat de gekozen strategie uiteindelijk veel ruimte verschaft. Je stopt met het denken in scenario’s, het ene nog angstaanjagender dan het andere, en je gaat door met dingen die er wel toedoen. Eén van de vragen die me in de therapie gesteld werd was . “kun je nu morgen een deur dicht doen?”, waarbij de incongruentie natuurlijk zat in de tijd. Nu kun je morgen geen deur open doen. Morgen kun je dat wel maar het nu alvast voor morgen doen niet. De therapeut zei feitelijk dat wat morgen speelt morgen je aandacht opeisen mag, maar vandaag niet. Het lijkt verdacht veel op het bijbelse woord dat elke dag genoeg aan zijn eigen kwaad heeft en dat het geen zin heeft je zorgen te maken over – het kwaad van – morgen. Bovendien, als je alsmaar denkt aan wat er morgen of op andere momenten die er nu niet toedoen, kan gebeuren –en dan heeft de angst je echt te pakken- dan ben je verloren en dan ben je eigenlijk ook een zielige slachtofferrol-spelende aandachtsvrager.

Wat kunnen mijn zielenroerselen over angst de nieuwbakken lezers van de even nieuwbakken krant de Kanttekening schelen? Wel, het antwoord ligt in een zin die ik las in het mission statement van deze nieuwe krant. Daarin wordt gewag gemaakt van de angst voor de ander in de samenleving en daarmee raakten die documenten een kern. De samenleving bestaat uit heel veel ‘anderen’ en tussen de vele anderen bestaat minstens zoveel angst en de vraag die gesteld werd is hoe we met die angst omgaan. En dan ziet u dat de cirkel rond is: er is individuele angst en er zijn maatschappelijke angsten.

Wat geldt voor de individuele aanpak geldt wat mij betreft ook voor de collectieve aanpak van angst: je er niet door laten regeren, hem onder ogen zien, maar er niet mee in debat gaan. En dat is wat de Kanttekening wat mij betreft gaat doen. Maar dan loert er nog een cruciale vraag: het is toch een feit dat allerlei gevaren onze samenleving bedreigen? Het spook van het populisme, de jihadistische islam, de strapatsen van Poetin en Jong-Un en wie wordt er niet zenuwachtig van de zwalkende president Trump? Zouden we niet met die gerechtvaardigd lijkende angsten in discussie moeten gaan? Het antwoord blijft dat we dat niet doen. Het ware antwoord is dat we de gevaren onder ogen zien, een inschatting ervan maken en adequaat, gedreven door ratio en hart een antwoord formuleren. Wat vooral van belang is, is dat we onszelf er op geen enkele manier van weerhouden om te zeggen en te schrijven wat ons goeddunkt. Niet bang zijn voor het populisme dat zogenaamd het volk vertegenwoordigt; niet bang zijn voor de jihadisten die in naam van de islam dood en verderf zaaien, niet bang zijn voor de Turkse president Erdogan en zijn achterban om de misstanden in Turkije aan de kaak te stellen en zo kan ik nog wel even doorgaan. Man en paard noemen.

Is het theorie die ik debiteer? Ik kan u vertellen dat ikzelf en menig medewerker van de voorganger van de Kanttekening, Zaman Vandaag, de stuipen op het lijf werden gejaagd door directe en minder directe bedreigingen en intimidaties. Wij weten waar we het over hebben. We zijn inmiddels, helaas, gepokt en gemazeld. We zoeken geen slachtofferrol noch martelaarschap. We verheffen slechts onze stem en gebruiken onze pen om zonder angst de vinger op de gevoelige plekken te leggen. Zaman Vandaag richtte zich op thema’s als Turkije, migratie, vluchtelingen en multiculturaliteit. De Kanttekening beschouwt alle maatschappelijke thema’s. Maar de overeenkomst tussen beide kranten is deze: zonder angst de angsten in onze samenleving onder de loep nemen, ze op schoot nemen, ze deconstrueren, er niet mee in debat gaan, en dan een passend narratief neerzetten om zo de vrijheid die dit land zo groot gemaakt heeft een boost te geven want vrijheid, dat heeft de voltallige redactie van Zaman Vandaag en van de Kanttekening inmiddels wel geleerd, moet altijd verdedigd worden en angst is haar eerste vijand.

‘Kuzu en Öztürk zijn nep, dominant, narcistisch’

2
‘Ik voorspel dat Denk veel mensen gaat teleurstellen, mensen zullen erachter komen dat Ian en Sylvana toch gelijk hadden.’

Samen met Sylvana Simons verliet spindoctor Ian van der Kooye (45) eind vorig jaar de politieke partij Denk. Van der Kooye was campagneleider van de partij. In een interview met deze krant haalt hij hard uit naar Denk-leiders Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk. Zij hanteren volgens hem een polariserende retoriek die een potentieel gevaar vormt voor Nederland. Van der Kooye en Simons deden met hun nieuwe partij, Artikel 1, mee aan de Tweede Kamerverkiezingen afgelopen maart. Een zetel zat er niet in, de partij behaalde 28.700 stemmen. Van der Kooye, die de verkiezingscampagne van de partij leidde, vindt dat geen fiasco. Integendeel, hij spreekt van een groot succes. Hij meent dat Artikel 1 te weinig tijd had en het slechts een kwestie van tijd is dat de partij het parlement inkomt.

Hoe kijk je terug op de Tweede Kamerverkiezingen, wat is goed gegaan voor Artikel 1, wat niet?
‘We hadden maar 85 dagen en in die periode is het ons gelukt bijna dertigduizend mensen op ons te laten stemmen, dat is vrij fenomenaal. Het is iets waar ik erg trots op ben. Kortom, er is behoefte aan ons verhaal, maar we hadden te weinig tijd om voldoende mensen te overtuigen.’

Artikel 1 behaalde de meeste van zijn 28.700 stemmen in Amsterdam (11.424) en Rotterdam (4.297), maar scoorde relatief slecht buiten de Randstad. Hoe verklaar jij dat?
‘De kritiek dat we te ‘Randstad-georiënteerd’ zijn geweest, is terecht, dat hadden we beter moeten aanpakken. Anderzijds speelt het feit dat we weinig kandidaten hadden van buiten de Randstad ook een belangrijke rol. Verder speelt ons verhaal over inclusiviteit en verbondenheid tussen verschillende groepen veel concreter in de Randstad, want daar komen diverse mensen elkaar veel meer tegen dan in de rest van het land. Bovendien houden mensen buiten de Randstad over het algemeen veel vaker vast aan de traditionele partijen, dus het is niet alleen typisch voor Artikel 1 om slecht te scoren buiten de Randstad. Geen enkele nieuwe partij heeft goed gescoord buiten die regio. We hebben tijd nodig om ons te profileren en te bewijzen.’

Hoe zie jij de toekomst van Artikel 1?
‘Wij gaan door. We bereiden ons al voor op de volgende Tweede Kamerverkiezingen. Allereerst gaan we professionaliseren. Dat betekent dat we mikken op meer kwaliteit binnen onze politieke beweging. Onze leden zullen we stimuleren actiever te worden en we zullen een bestuur kiezen tijdens onze eerstvolgende algemene ledenvergadering, waarbij verscheidene functies toegevoegd worden aan het bestuur. We gaan met onze leden praten over de toekomst. We willen ook een wetenschappelijk bureau oprichten en deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen volgend jaar.’

Volgens journalist Robert Vuijsje is de anti-racisme-beweging doorgeslagen. ‘Daarin is ruimte voor een select gezelschap aan minderheden’, zei hij onlangs in een lezing in het Verzetsmuseum in Amsterdam. Hij is kritisch op mensen die juichen voor het afschaffen van de Dodenherdenking op 4 mei. Wat vind jij daarvan?
‘Onzin, de anti-racisme-beweging als geheel is niet doorgeslagen. Hoe meer, hoe standvastiger racisme en andere vormen van discriminatie bestreden worden, hoe beter. Racisme wordt nu duidelijker, het wordt meer naar de oppervlakte gebracht. Men praat er openlijk over, veel meer dan in het verleden, en veel meer wantoestanden worden benoemd. Het is voor sommige mensen lastig racisme te herkennen en erkennen, vandaar dit soort uitspraken. Het is goed dat we op 4 mei twee minuten stilte houden om de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te herdenken, en roepen ‘dit nooit meer’, maar als we de rest van het jaar ook stil zijn, en het hedendaagse racisme negeren, dan herhalen dezelfde processen zich. 4 mei moet ook gaan over nu en de toekomst, we moeten met elkaar negatieve patronen signaleren en bestrijden. Laten we op 4 mei twee minuten stil zijn, en de rest van het jaar uitschreeuwen dat we tegen racisme zijn.’

De Holocaust is de gruwelijkste daad van genocide, het is de zwartste bladzijde uit onze geschiedenis, begrijp je niet dat het belangrijk is dat er zeer specifiek aandacht aan wordt besteed?
‘Jawel, maar de geest van de Dodenherdenking is dat we voorkomen dat mensen lijden. Daarbij moeten we niet selectief zijn, we moeten het breder trekken en niet stilstaan bij alleen de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, maar alle oorlogsslachtoffers, dat gebeurt al, we doen het al jaren en we blijven het doen. Er zijn mensen die er belang bij hebben dat de Dodenherdenking alleen over de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog gaat, het lijkt erop dat zij vinden dat dat het enige is waar wij ons zorgen over moeten maken. We moeten ons zorgen maken om alle mensen, de mensen die in het verleden hebben geleden én de mensen die nu lijden.’

Not on my watch. Dat zei jij onlangs in een toespraak, wat tot nogal wat ophef leidde onder Denk-aanhangers. Je ageerde met deze one-liner tegen politieke partijen die mensen misbruiken voor electorale doeleinden. Hoewel je Denk niet expliciet noemde, leek je vooral te doelen op die partij. Heb je iets te zeggen tegen mensen die zich storen aan je woorden?
‘Die uitspraak is voornamelijk door Denk-aanhangers en Denk zelf uit zijn verband getrokken. Ze zijn continu bezig dingen in hun voordeel te framen. Dat maakt ze op den duur ongeloofwaardig. Wat ik in mijn betoog uitlegde, is dat wij, waarmee ik doel op mensen met een kleurtje, dus Surinamers, Antillianen, maar ook bijvoorbeeld Turken, Koerden en Marokkanen, worden gebruikt als stemvee door politieke partijen waarin witte mensen de macht hebben. Deze partijen bekommeren zich onvoldoende om ons, ze focussen vooral op het vergroten van hun eigen politieke macht en invloed, dat is iets van alle tijden, het kenmerkt veel hedendaagse partijen. Helaas bleek het bij Denk niet anders te zijn, alleen gaat het dit keer om twee Turkse heren, die hetzelfde spelletje spelen. Ik ga niet mensen, van welke afkomst dan ook, bij een politieke partij halen om dat opnieuw mee te maken, om mensen voor het karretje te spannen. Not on my watch. Die uitspraak is dus dan ook geen verwijt gericht tegen de Turken, het is geenszins mijn doel de Turkse en Surinaamse gemeenschappen tegenoverelkaar te zetten, mijn kritiek richt zich specifiek op Kuzu en Öztürk, die niet met anderen willen samenwerken op basis van gelijkwaardigheid. Zij kunnen Turken, Marokkanen en Surinamers niet met elkaar verbinden. Maar ook Turken onderling niet, bijvoorbeeld alevieten en soennieten en aanhangers en tegenstanders van de AKP. En ook niet Turken en Koerden niet, Turken en Armeniërs, Turken en Assyriërs, en ga zo maar door. Ze zijn er niet op uit mensen te verbinden. Intussen framen ze dus feiten. Zulke trucjes van hen ken ik maar al te goed, toen ik bij Denk zat bespraken we dit soort methoden.’

Methoden? Vertel.
‘De massa beïnvloeden door middel van social media, waarbij de nadruk ligt op het continu profileren van jezelf als slachtoffer. Wat Denk bijvoorbeeld heel graag doet, is tegen mensen zeggen ‘de artsen laten je ouders of grootouders bewust doodgaan vanwege taalgebrek’, zonder daar bewijs voor te leveren. Waar Denk constant mee bezig is, is mensen verwijderen van het land waarin zij leven. De politie is tegen je, het onderwijs is tegen je, de zorg is tegen je, de politiek is tegen je, de media zijn tegen je… Onlangs hebben ze de rechtszaak tegen mij en Sylvana verloren (Denk spande een rechtszaak aan tegen Van der Kooye en Simons op beschuldiging van de schending van de geheimhoudingsclausule, die zij getekend zouden hebben, door na hun vertrek bij Denk kritiek te uiten op de partij; de partij eiste in totaal honderdduizend euro van de twee, red.), dus wees niet verrast als zij binnenkort zeggen dat ook de rechtspraak tegen je is. Iedereen is tegen je, dat is de retoriek die zij inzetten. Wat zij daarmee doen, is hun volgers een hekel laten krijgen aan Nederland, dat vind ik een potentieel gevaarlijke ontwikkeling en dat is ook de reden dat ik de partij heb verlaten.’

Wat dacht je toen je hoorde dat jullie de rechtszaak hebben gewonnen?
‘De rechtszaak was van meet af aan kansloos. Maar het past perfect in de strategie van Denk: aandacht genereren door je te profileren als slachtoffer. Denk heeft de rechtszaak verloren, maar voor de achterban, voor wie de partij niets fout kan doen, is Denk de winnaar en zijn Sylvana en ik de verliezers, dus is de partij geslaagd in haar opzet. Het is altijd de schuld van de ander, zonder enige vorm van zelfkritiek. Daarnaast vind ik het verwerpelijk dat ze gemeenschapsgeld inzetten om onzinnige rechtszaken aan te spannen. Öztürk is multimiljonair. Laat hij het lekker zelf betalen.’

Wat is jouw ervaring met de manier waarop Kuzu en Öztürk omgaan met kritiek?
‘Zij dulden absoluut geen kritiek, het zijn twee dominante, narcistische mannen.’

Hoewel Denk progressief claimt te zijn, wordt de partij omschreven als conservatief, hoe zie jij dat?
‘Kuzu zelf is eigenlijk niet zo conservatief, hij doet alsof, om zijn conservatieve achterban tevreden te houden, hij hangt de vrome moslim uit, terwijl dat eigenlijk best wel tegenvalt. Öztürk is iets traditioneler, maar beide heren zijn sowieso veel minder conservatief dan dat zij zich voordoen. Ze houden mensen een illusie van conservatisme voor, om hun achterban tevreden te houden. Ze zijn nep. Ze nemen hun achterban in de maling.’

Heb jij dingen meegemaakt bij de partij die wijzen op een conservatieve visie op bijvoorbeeld man-vrouwverhoudingen of homo’s?
‘Denks kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen alleen al bewijst dat, er staat geen enkele homo op de lijst, terwijl ik weet dat homo’s wel hebben gesolliciteerd bij de partij. En er zijn veel te weinig vrouwen binnen de partij. Alle drie de Kamerleden van de partij zijn mannen, moslimmannen. De eerste moslima staat op plek acht, de diversiteit is ver te zoeken, ik vraag me af waarom vrouwen dat accepteren.’

Hoe divers is Artikel 1?
‘Allerlei verschillende mensen zijn verbonden aan de partij, kijk maar naar onze kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen. Het gros van onze kandidaten is vrouw, heeft een migratieachtergrond en/of is onderdeel van de LGBTQ+-community. Geen partij in Nederland is diverser dan Artikel 1.’

Hoe werd bij Denk gesproken over mensen die kritisch staan tegenover Erdogan?
‘Op de bekende, clichématige manier, zij werden neergezet als landverraders, als mensen die het niet snappen en een verborgen agenda hebben, de Koerden hebben eigen belangen, de alevieten hebben eigen belangen, dat soort stereotypen. Net zoals sommige media stereotypen hanteren voor de mensen bij Denk, hanteert Denk stereotypen voor mensen die Erdogan niet steunen.’

Waarnemers voorspellen dat Denk nog groter zal worden bij de volgende Tweede Kamerverkiezingen. Hoe zie jij de toekomst van de partij?
‘Ik voorspel dat Denk veel mensen gaat teleurstellen, mensen zullen erachter komen dat Ian en Sylvana toch gelijk hadden. Mensen zullen moe worden van Denks negatieve toon, constante aanvallen op critici, compleet onvermogen tot zelfreflectie en ongeduld ten opzichte van kritiek. Daarnaast willen weinig partijen in de Tweede Kamer samenwerken met Denk, waardoor ze weinig zullen bereiken.’

Waarom zouden Turkse en Marokkaanse Nederlanders of moslims, die een significant deel van Denks achterban vormen, moeten stemmen op Artikel 1?
‘Artikel 1 zegt niet alleen divers te zijn, de partij is daadwerkelijk divers, ultra-divers. Wij zijn ons ervan bewust dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten. Streven naar gelijkwaardigheid, verbinden, het bestrijden van discriminatie, op basis van wat dan ook, is in het voordeel van ons allemaal. Wij richten ons op wat ons bindt en vieren de overeenkomsten tussen mensen, tussen Turken, Marokkanen, Antillianen, Surinamers en alle andere groepen die onderdeel zijn van onze samenleving, in plaats van te focussen op en het uitvergroten van de verschillen.’

De lange arm van Eritrea

0
Een conferentie in Nederland waarbij Yemane Gebreab een hoge functionaris van de Eritrese overheid zou spreken werd vorige maand verboden. Vervolgens schreven verschillende media over ‘de lange arm van Eritrea’. De Kanttekening dook in de geschiedenis van dit door oorlog geteisterde land en sprak Eritrea-kenners.

De Nederlandse kranten en nieuwsrubrieken stonden de afgelopen weken vol met alarmerende berichten over Eritrese Nederlanders die in Nederland geïntimideerd zouden worden door aanhangers van het People’s Front for Democracy and Justice (PFDJ). Hoewel haar naam anders doet vermoeden, leidt deze partij, al sinds de onafhankelijkheid van Eritrea, een dictatuur, onder leiding van Isaias Afewerki. Hoe heeft deze situatie kunnen ontstaan? Om die vraag goed te beantwoorden, is het raadzaam eens kort naar de recente geschiedenis van Eritrea te kijken. Waarom kwamen eigenlijk zo veel Eritrese vluchtelingen de afgelopen tijd naar Nederland? En hoe kan het dat mensen die zijn gevlucht voor het bewind van Afewerki in Nederland geïntimideerd worden door PFDJ-aanhangers? Het PFDJ ontstond in 1993 uit het Eritrean People’s Liberation Front (EPLF), één van de twee Eritrese onafhankelijkheidslegers die streden tegen Ethiopië, en een eigen staat nastreefden.

Aanvankelijk streden alle Eritrese nationalisten samen in het Eritrerian Liberation Front (ELF). Het ELF was in 1960 opgericht door Eritrese ballingen in Egypte en werd gesteund door Syrië en Irak. In de jaren zestig zouden zich echter steeds meer linksgeoriënteerde Eritrese studenten aansluiten bij het ELF, waardoor er binnen de ELF-gelederen geleidelijk aan een conflict ontstond tussen christelijke, politiek linkse nationalisten enerzijds en islamitische nationalisten anderzijds. De linkse nationalisten zouden zich in 1972 afsplitsen in het EPLF. Na de afsplitsing waren er zo nu en dan militaire conflicten tussen het ELF en het EPLF, maar de gezamenlijke strijd tegen de Ethiopische bezettingsmacht prevaleerde en het steeds meer marxistisch georiënteerde EPLF kreeg een steeds grotere rol in de vrijheidsstrijd.
Dictatuur

Wanneer Eritrea onder druk van de internationale gemeenschap onafhankelijk wordt in 1993, ontstaat uit het EPLF een politieke partij, het PFDJ, die op democratische wijze aan de macht komt. Afewerki ontwikkelt zichzelf al snel tot een militaire dictator die andere partijen verbiedt en nauwe banden onderhoudt met terroristische organisaties, zoals de Somalische al-Shabaab.

Samenwerking tussen het PFDJ en islamistische terroristen heeft niet zo veel te maken met religie, maar meer met de permanente staat van oorlog die Eritrea onderhoudt met ongeveer al haar buurlanden. Omdat al-Shabaab vecht tegen de aartsvijanden van Eritrea, Somalië en Ethiopië, steunt Afewerki al-Shabaab. Deze opportunistische, functionele houding ten opzichte van religie kenmerkt ook het binnenlandbeleid van het PFDJ.

Sinds 1993 werden in Eritrea steeds meer religieuze groepen vervolgd. De Jehova-getuigen die als bedreiging werden gezien voor de totalitaire militair dictatuur van het PFDJ, maar daarna ook moslims, lutheraanse, katholieke en orthodoxe christenen. Het zorgde voor veel vluchtelingen uit Eritrea. Uiteindelijk zou Afewerki in 1994 de maatschappelijke rol van alle religies strikt inkapselen binnen de militaire dictatuur en het ministerie van Religie. Sindsdien zijn er vier religies toegestaan in Eritrea: de islam en de katholieke, protestantse en Eritrees-orthodoxe kerken.

Vluchtelingenindustrie
Sinds 2013 is de vluchtelingenstroom uit Eritrea op drift geraakt ook mede-veroorzaakt door een bijna levenslange dienstplicht, die nodig is voor de oorlog tegen alle buurlanden. Weigeraars worden vermoord of gemarteld. In 2015 telde Eritrea ongeveer vierhonderdduizend vluchtelingen op een bevolking van nog geen zes miljoen. Zo’n veertigduizend vluchtelingen wonen in Europa. In 2016 woonden er ongeveer achtduizend Eritreeërs in Nederland.

Wie zijn die vluchtelingen in Nederland eigenlijk? Zijn het religieuze vluchtelingen, economische vluchtelingen of dienstplichtvluchtelingen? Volgens Mikal Tseggai (22), geboren in Nederland uit Eritrese ouders die in 1990 vluchtten voor het oorlogsgeweld, is het lastig te zeggen: ‘Mijn ouders zijn gevlucht voor het ‘rode terreur’ van het Ethiopische leger, aan het einde van de onafhankelijkheidsstrijd. Zij zijn van de oude generatie: toen EPLF-aanhanger en nu van het PFDJ.’ Tseggai schat de diehard PFDJ-aanhang onder Eritreeërs in Nederland ongeveer op 20 procent: ‘Maar dat is echt natte vingerwerk hoor. Er horen in ieder geval ook veel nieuwe vluchtelingen toe, die eigenlijk vaak economische vluchtelingen zijn.’ Zij schat de politieke oppositie in Nederland op zo’n 10 procent: ‘Voor een deel gaat het hier om mensen die bij het oude ELF hoorden of om nieuwe mensen die gevlucht zijn voor corruptie of de dienstplicht, maar het probleem is dat de oppositie tegen Afwerki klein en versplinterd is, die kan niks.’ Er is ook een grote middengroep die geen fervent PFDJ-aanhanger is, maar wel iets wil binnen de gemeenschap, zegt Tseggai. ‘Ik heb het gevoel dat die middengroep het grootste is. Iedereen die voor 2001 is gevlucht, is met name gevlucht voor de vele grensoorlogen.’

De laatste jaren gaan de geruchten dat de vluchtelingenindustrie, mensenhandel en afpersing vanuit Eritrea zich geleidelijk aan ontwikkeld heeft tot een pervers verdienmodel van de door en door corrupte Eritrese dictatuur. Militairen en ambtenaren zouden grof geld verdienen aan vluchtelingen die het land willen verlaten.

PFDJ-aanhangers infiltreren in vluchtelingenkampen vlak buiten de grens, waar Eritreeërs worden afgeperst om geld te betalen, doen zij dat niet, dan riskeren zij hun eigen veiligheid, maar zij worden ook gechanteerd met de veiligheid van achtergebleven familieleden, volgens Mirjam van Reisen, hoogleraar aan de Tilburg University gespecialiseerd in mensenrechten in Eritrea. De conclusies van Van Reisen roepen echter veel controverse op. Zo betichtte zij de Eritrese Nederlander Meseret Bahlbi ervan dat hij de spil zou zijn van de Eritrese inlichtingendienst in Nederland. Bahlbi klaagde daarop Van Reisen aan.

Andere wetenschappers in binnen en buitenland hebben kritiek op de werkwijze en conclusies van Van Reisen. Jan Abbink, hoogleraar aan het Afrika Studiecentrum aan de Universiteit Leiden, pleit voor het niet klakkeloos geloven van persoonlijke verklaringen van Eritrese vluchtelingen. ‘Hooguit zou je kunnen concluderen dat de Eritreeërs die het land zijn ontvlucht, denken dat de Eritrese overheid betrokken is bij mensenhandel. Dat er personen gelieerd aan het regime bij betrokken zijn, maakt het nog geen overheidsbeleid’, aldus Abbink.

Infiltratie
Ook het journalistieke platform One World hield zich bezig met Eritrese infiltratie van PFDJ-aanhangers. De infiltratie zou zelfs doorgaan binnen de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND). In Nederland waren PFDJ-aanhangers actief als tolk bij de IND. Ook deze Eritreeërs waren eerst als asielzoeker naar Nederland gekomen, zogenaamd op de vlucht voor het oorlogsgeweld en de benarde economische situatie in het land.

Maken Eritrese vluchtelingen die Afewerki steunen ook direct deel uit van een perverse afpersingsindustrie die grof geld verdient aan het chanteren en intimideren van echte politieke vluchtelingen van het regime? Het is lastig om daar hard bewijs voor te vinden. Tseggai: ‘Wanneer je jezelf tegen het regime uitspreekt wordt dat je niet in dank afgenomen, nee. Ik heb daar wel eens woorden over gehad met mensen uit de gemeenschap. Ik kom dan ook echt uit een EPLF-nest. Mijn ouders zien Afewerki als de oude verzetsheld tegen Ethiopië.’

‘Wat eng is, is dat ik niet kan inschatten welke consequenties de bedreigingen hebben. Ik heb familie in Eritrea en kan niet inschatten wat de risico’s zijn. Dat maakt het raar’, vertelt een Eritrese vluchteling in Nederland, die niet met zijn naam genoemd wil worden uit angst voor represailles (zijn naam is bekend bij de redactie). ‘Het is vergelijkbaar met wat er met Gülen-sympathisanten gebeurt in Turkije. Ik weet dat er mensen zijn met wie ik ooit ruzie heb gehad over het regime van Afewerki. Daarvan weet ik zeker dat ze nauwe banden met het regime hebben. Je moet het zien als de situatie met Erdogan maar dan tien keer geraffineerder. In Turkije heb je toch nog een soort oppositie die zich uitspreekt en zich organiseert. De Eritrese oppositie biedt niet op een constructieve manier tegenstand. Partijen die tegen Afewerki ageren maken zelf ook gebruik van bizarre propaganda vol onwaarheden, berichten over grensconflicten en aanslagen die nooit hebben plaatsgevonden. Ik zou willen dat de situatie meer leek op die van Turkije.’

Wat kan Nederland eigenlijk doen? Weten wij wel genoeg van Afrika in Europa? Tseggai: ‘Ik stoor mij er vooral aan hoe wij binnen de EU en in Nederland omgaan met Eritrea, heel arbitrair en hypocriet. Afewerki krijgt miljoenen van de EU uit het Afrikafonds om economische groei te bevorderen, Maar dat geld gaat dus naar corrupte en regimes die mensenrechten schenden. Het is ook vooral bedoeld om Afrikaanse vluchtelingen tegen te houden met de economische ontwikkeling aldaar, alsof er geen politieke dimensie zit aan het probleem. Wat ik wil is een krachtige veroordeling van het bewind in Eritrea en we mogen het vluchtelingenprobleem niet bagatelliseren tot economisch probleem. Investeer liever in state building.’

En wat kunnen we in Nederland doen met de aanhang voor het PFDJ? Tseggai: ‘Ik denk dat we moeten gaan nadenken over waarom jongeren kiezen voor Afewerki. Aan de pullfactor van Afwerki kunnen we weinig doen, maar misschien wel aan de push factor vanuit de Nederlandse samenleving, die Nederlanders met een migratieachtergrond toch vaak blijft zien als buitenlanders.’

In een eerdere versie van dit artikel zijn de volgende zaken niet correct weergegeven: de Eritrese Nederlander Meseret Bahlbi werd onterecht een vluchteling genoemd en de aannames van hoogleraar Mirjam van Reisen over de asielprocedure en intenties van Bahlbi werden niet weersproken.

‘Ook autochtonen moeten integreren’

0

Hoogleraar Maurice Crul gaat onderzoek doen naar de integratie van de autochtone minderheid in grote steden. In een interview met deze krant roept hij autochtonen op zich niet terug te trekken in hun eigen groep. “Wil je goed functioneren in een diverse samenleving dan zal je open moeten staan om met iedereen om te gaan.”

Integratie van ‘nieuwe’ Nederlanders is al jaren een onderwerp waar veel discussie over bestaat. Des te opvallender is het dat Maurice Crul, hoogleraar ‘onderwijs en diversiteit’ aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam, onlangs een onderzoekssubsidie van 2,5 miljoen euro heeft gekregen om de komende vijf jaar onderzoek te doen naar hoe de nieuwe autochtone minderheid in Europa, bijvoorbeeld in Amsterdam en Rotterdam, integreert in de realiteit van superdiverse steden. Hij kreeg op social media een storm van kritiek, op Twitter was “waarom moeten wij ons nou aanpassen?” een veel gestelde vraag.

We hebben het in Nederland steeds over de integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond. U gaat juist onderzoek doen naar de integratie van autochtonen. Waarom is dat belangrijk?

“We hebben altijd gezegd dat integratie een tweezijdig project is, maar ook ik heb de afgelopen 25 jaar vooral onderzoek gedaan naar de integratie van migranten en hun kinderen in Nederland. Waar we minder informatie over hebben is de vraag wat de migratie de afgelopen jaren heeft betekend voor de ontvangende groep, ofwel de mensen van Nederlandse afkomst. Die vraag dringt zich eigenlijk versterkt op nu in grote steden en zeker in sommige wijken mensen met een Nederlandse afkomst steeds vaker een minderheid worden.”

Uw onderzoek komt een beetje op het moment dat er meer dan ooit vraagtekens zijn over de integratie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders, bijvoorbeeld na de rellen in Rotterdam. Waarom nu een focus op de integratie van autochtone Nederlanders?
“Ik zeg niet dat het ene niet moet en dat we ons nu allemaal op de integratie van autochtone Nederlanders moeten focussen. Maar ik denk wel dat dit een nieuw en belangrijk onderwerp is. Voor het eerst in de recente geschiedenis hebben we een situatie waarin de ‘oorspronkelijke’ bewoners van wijken in de minderheid zijn. Wat we in eerdere onderzoeken ook zagen is dat de Nederlanders met een autochtone achtergrond in die wijken waar ze een minderheid zijn ook minder goed geïntegreerd zijn dan de Turkse en Marokkaanse tweede generatie Nederlanders.”

Sommige autochtone bewoners van grote steden hebben op social media fel gereageerd op uw onderzoek. Ik las reacties als “Waarom moeten wij ons nou aanpassen, dit is ons land?” Hoe reageert u daarop?

“Mensen maken er een normatieve discussie van, terwijl ik vanuit wetenschappelijk perspectief gewoon uitga van een nieuwe realiteit. De realiteit roept die vragen van integratie op als er sprake is van een autochtone minderheid in diverse wijken. Het is geen normatief onderzoek wat zegt ‘mensen van Nederlandse afkomst moeten zich aanpassen’, nee, we gaan kijken wat het betekend om in die situatie te wonen en te leven. Wat gebeurt er eigenlijk met die ontvangende groep? Interessant aan al die opmerkingen over het onderzoek is dat veel van de mensen die kritisch zijn juist klagen over wat de migratie en het diverser worden van de wijk voor hen voor gevolgen heeft gehad. Dit onderzoek gaat daar juist naar kijken. In die zin snap ik de kritiek niet.”

Hoe reageren de van oorsprong Nederlandse bewoners van wijken waar zij de nieuwe minderheid zijn geworden op deze realiteit?
“Ik ben de straat opgegaan voor twee verschillende actualiteitenprogramma’s en we hebben gesprekken over integratie gevoerd met mensen met een Nederlandse achtergrond die de nieuwe minderheid zijn geworden. Voor hen zijn zulke vragen ook helemaal niet vreemd. ‘Reageren mensen niet boos op die vraag?’ wordt mij gevraagd, maar mensen die in zo’n situatie wonen bekijken de situatie heel realistisch. De emotionele reacties staan eigenlijk los van hoe mensen in de praktijk over dit soort vraagstukken nadenken.”

Waar komt alle ophef dan vandaan?
“Mensen hebben het idee dat ze voor integratie in zulke diverse wijken iets van zichzelf moeten opgeven. Dat ze zich moeten aanpassen aan andere groepen. Terwijl als je denkt aan mensen die in de praktijk bepaalde keuzes hebben gemaakt, bijvoorbeeld door kinderen naar een gemengde school te sturen of mensen die in een gemengde relatie zitten, dan zullen zij niet zeggen dat ze iets hebben moeten opgeven. ‘Ik heb er iets bijgekregen’ zal hun reactie zijn. Er is een nieuwe wereld voor hun opengegaan.”

Misschien moeten we nu een groep mensen geruststellen. Een autochtone Nederlander in Amsterdam-West hoeft zich dus niet aan te passen aan zijn homofobe buurman die zijn vrouw om de week het ziekenhuis in slaat?
“Mensen die in een diverse omgeving functioneren zullen nooit zeggen ‘nu ik hier woon vind ik opeens dat homoseksualiteit niet kan, want ik heb me aangepast’. Dat is toch een idioot idee?”

Hoe moet de autochtone minderheid in grote steden dan integreren?
“Wil je goed functioneren in een diverse samenleving dan zal je open moeten staan om met iedereen om te gaan. Als je de keuze maakt voor een school buiten je buurt, waardoor je dus in feite contact vermijdt met andere groepen, dan sluit je je op in je eigen gemeenschap. Openheid is de eerste voorwaarde, vind ik. Vervolgens is er natuurlijk altijd bij alle groepen een veelheid van meningen en opvattingen. Bij sommige van die opvattingen zal je je thuis voelen, bij andere weer niet. Met wie je dan uiteindelijk contact hebt wordt dan niet bepaald door etnische scheidslijnen, maar door contacten met mensen die je zelf maakt. Binnen de autochtone gemeenschap kom je namelijk ook meningen tegen waarmee je het absoluut niet eens bent. Ook dan pas je je mening niet aan, aan die mensen.”

Hoe ziet u de toekomst van Nederland als al deze groepen gesegregeerd blijven leven in eigen groepen?
“Die vraag is ook het uitgangspunt van dit onderzoek. We hebben gekeken naar Rotterdam aan de ene kant en Amsterdam aan de andere kant. De PVV heeft in Rotterdam een grote aanhang gekregen: in een stad waar de helft van de bevolking een migratieachtergrond heeft, stemde ongeveer een derde van de autochtone bevolking op Wilders. In Amsterdam zie je dat maar een heel klein deel dat heeft gedaan en dat GroenLinks, symbool voor de andere kant van het verhaal, juist de grootste is geworden. Je ziet dus eigenlijk twee ontwikkelingen in Nederland. Mensen die zich prettig voelen bij de multiculturele diverse samenleving en zich ook daaraan willen verbinden en je hebt mensen die zich in toenemende mate daar tegen afzetten en niet daarin willen functioneren. Beide ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar in Nederland. Die polarisatie is deels ook zichtbaar tussen de grote steden en de rest van het land, omdat de realiteit in de grote steden zich zal blijven doorzetten.”

Er zijn eerder verschillende onderzoeken geweest over de aantrekkingskracht van PVV en Leefbaar Rotterdam, terwijl in Amsterdam, ook een stad met veel migrantengroepen, dat uitblijft. Wat is uw verklaring?
“We hebben daarnaar gekeken en één van de interessante dingen die we tegenkwamen is dat als je kijkt naar de laagopgeleide bevolking met een Nederlandse afkomst in alle twee de steden, ze even negatief zijn over de diversiteit. Aan de andere kant, mensen in de “creative class” zijn er zowel in Rotterdam als Amsterdam positief over. Het is vooral de middenklasse die het verschil maakt tussen de steden. Amsterdammers die werken in de zorg, de administratie, het onderwijs, neigen naar een meer positieve houding, terwijl die middengroep in Rotterdam dat niet doet.”

Hoe komt dat?
“Dat laat zien dat die middengroep, waar dan ook, minder stabiele ideeën heeft over diversiteit. Die laat zich meer beïnvloeden door het klimaat in de stad waarin zij leven. Omdat het klimaat in Amsterdam positiever is verbindt de middengroep zich meer aan dat verhaal, in Rotterdam is het klimaat negatiever dat heeft natuurlijk een eigen dynamiek en daar verbindt de Rotterdamse middengroep zich weer aan. Met Leefbaar Rotterdam is dat negatieve verhaal natuurlijk ook vrij mainstream geworden in Rotterdam. Dat trekt juist die groep die niet zo’n stabiele mening heeft mee in dat negatieve verhaal.”

‘Baudet en Wilders maken misbruik van christendom’

0
Steeds vaker duiken er berichten in de media op dat christelijke scholen hun tradities afzwakken om moslimleerlingen niet voor het hoofd te stoten. ‘Islamisering!’ wordt er dan geroepen. Schoolbestuurders van christelijk onderwijs herkennen zich daar niet in. De Kanttekening sprak betrokkenen.

Enkele weken geleden meldde het AD dat christelijke scholen de paasvieringen afzwakken om moslims te behagen. Als concreet voorbeeld werd het afbreken van de paasstokken genoemd op de Jan van Nassauschool in Den Haag. In de Haagse gemeenteraad werd daarover een spoeddebat aangevraagd door de PVV. PVV-raadslid Elias van Hees sprak in de Telegraaf van ‘verraad aan onze cultuur’. ‘Pasen wordt te grabbel gegooid vanwege de islam’, aldus Van Hees. Het incident staat niet op zichzelf, eerder ontstond er media-ophef over een school die niet langer een kerstboom plaatste met kerst en over scholen en bedrijven die kozen voor de namen ‘winterdiner’ en ‘vrolijk voorjaar’ in plaats van kerstdiner en vrolijk Pasen. Ook in België ontstond begin dit jaar ophef toen het katholiek onderwijs bekend maakte dat zij het examenrooster gaat aanpassen voor ramadan. Kortom in de politiek en in de media maakt men zich in toenemende mate zorgen om ‘islamisering’ en ‘verloedering van de christelijke cultuur’. Maar wat vinden de bestuurders van het christelijk onderwijs in Nederland eigenlijk van deze discussie? Nico Dullemans is adviseur identiteit van Verus, een vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs waar zo’n vierduizend christelijke scholen bij zijn aangesloten. Hij zegt: ‘Christelijke scholen bepalen zelf de mate waarin zij christelijk zijn. De christelijke scholen zijn weliswaar aangesloten bij onze vereniging, maar die organisatiestructuur is niet hiërarchisch. De schoolbesturen kunnen bij ons terecht voor advies over hun christelijke identiteit, maar wij zijn er niet om er op toe te zien of een school nog wel christelijk is.’

Het gegeven dat deze scholen zelf de randvoorwaarden voor christelijk onderwijs vaststellen heeft ertoe geleid dat scholen sterk verschillen in de manier waarin zij de christelijke identiteit vormgeven. Op een school met veel moslimleerlingen in een grote stad kan dat anders gaan dan op een school in de Bijbelgordel. ‘De christelijke identiteit neemt daar soms een andere vorm aan. De inhoud wordt dan meer impliciet en wordt vertaald in waarden. De geloofsoverdracht vermindert. Ouders met bezwaren: daar wordt altijd aandacht aan besteed omdat de school goede relaties nodig heeft, anders kan zij haar werk niet goed doen.’ Ook wordt er rekening gehouden met islamitische feestdagen zegt Dullemans. ‘De verkleuring van scholen in multiculturele wijken begon al in de jaren tachtig, die scholen hebben zich daar geleidelijk op aangepast. Dat er nu zoveel ophef over is in de media en de politiek heeft te maken met dat het maatschappelijke klimaat veranderd is. Voor de meeste leraren en schoolbesturen is dit een oude discussie die zij al lang achter zich hebben gelaten.’

Hoewel Dullemans bevestigt dat christelijke scholen ook rekening houden met moslimouders, spreekt hij het beeld dat het onderwijs islamiseert tegen. ‘Dat beeld is eenvoudig te weerleggen. Ten eerste vormen de moslimouders die hun kinderen naar een christelijke school sturen geen homogene gemeenschap. Binnen moslimkringen lopen de opvattingen sterk uiteen. Ten tweede komen de moslimkinderen op een christelijke school juist in aanraking met de christelijke cultuur en religie en dat is een meerwaarde. Bovendien is het zo dat de meerderheid van de moslimouders een christelijke of openbare school verkiest boven een islamitische school.’

Volgens Dullemans zijn er in Nederland honderden christelijke scholen waarvan zeker 80 procent van de leerlingenpopulatie bestaat uit moslims. Ook de voorzitter van de Nederlandse Katholieke Schoolraad (NKSR) Titus Frankemölle gelooft niet in het gevaar van islamisering van katholieke scholen al keurt hij het incident met de afgebroken paasstokken wel af. ‘Het bericht dat volgens het AD paasstokken zouden worden afgebroken om moslimleerlingen gewillig te zijn, gaat mij te ver. Dan verloochen je je eigen identiteit. Het is belangrijk om te weten waarom we Pasen vieren.’ Hoewel Frankemölle bevestigt dat dit een spanningsveld op kan leveren vindt hij het onzinnig om moslimleerlingen om die reden te onthouden van christelijk onderwijs. ‘Katholiek onderwijs is doorheen alle eeuwen altijd inclusief onderwijs geweest. Iedereen is van harte welkom, maar je moet wel de rooms-katholieke identiteit van de school willen onderschrijven. Je zult dus ook gewoon mee moeten doen met alle activiteiten, die voor iedereen bedoeld zijn. Als je dan toch liever een islamitische school wilt bezoeken, dan kan dat in ons land. We kennen immers sinds precies honderd jaar vrijheid van onderwijs.’

Toch is het voor moslimouders niet altijd mogelijk om te kiezen voor islamitisch onderwijs. Dat blijkt uit het verhaal van de Afghaanse Nederlander Yildiz Rahimi en haar broer Han. Zij ontvluchten als kind hun land en kwamen rond de eeuwwisseling terecht in Limburg. Beiden doorliepen het katholiek onderwijs omdat er in de directe omgeving geen andere optie mogelijk was.

Yildiz kijkt met gemengde gevoelens terug op haar tijd op de katholieke basisschool. ‘Ik was de enige moslim in de klas. Ik voelde me een beetje gevangen tussen twee culturen. Elke woensdag gingen we met de klas naar de kerk. Ik zag mijn klasgenootjes dan de hostie eten en ik werd nieuwsgierig ik wilde weten hoe het smaakte. Ze zeiden dan om mij te pesten dat het super lekker smaakte.’ Het was voor Yildiz niet altijd even makkelijk om dingen te plaatsen. ‘Ik kreeg veel vragen over mijn eigen geloof, ik vroeg me af waarom het anders was op school dan thuis, mijn ouders merkten dat ook, toen hebben mijn ouders gevraagd of ik tijdens Godsdienstles iets anders mocht doen omdat het verwarrend voor mij was. Dat mocht gelukkig.’

Haar broer Han was al te oud voor de basisschool, maar hij ging wel naar een katholieke middelbare school. Ook hij merkte verschillen op tussen thuis en wat er op school verteld werd. ‘Ik kan me nog goed herinneren dat we naar een anti-abortusfilm moesten kijken tijdens Levensbeschouwing. De abortus werd letterlijk in beeld gebracht, je zag hoe de benen, de romp en het hoofdje verdwenen. Er was in die les weinig ruimte om pro-abortus te zijn terwijl ik van thuis had meegekregen dat je volgens de islam tot en met de tweede maand van de zwangerschap abortus mag plegen’, aldus Han. Toch heeft hij ook goede herinneringen aan zijn schooltijd. ‘Wat ik als erg positief heb ervaren is dat alle leraren veel respect hadden voor mijn geloof. Ik kreeg op een gegeven moment zelfs een eigen sleutel van het Scheikundelokaal zodat ik daar kon bidden als ik wilde. Het lokaal had een wasbak, ik deed daar dus ook de rituele wassing.’

Broer en zus Rahimi waren als moslim sterk in de minderheid op hun katholieke scholen in Limburg, maar daarin zijn zij volgens Dullemans de uitzondering op de regel. ‘De meeste katholieke scholen worden in meerderheid door niet-katholieken bezocht. Dat is niet iets waarover Rome zich zorgen maakt. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werd katholiek onderwijs geformuleerd als: een dienst doen aan de samenleving. Wat vooral belangrijk wordt gevonden is dat het kind zich thuis voelt.’

Frankemölle denkt er ook zo over, hij omschrijft katholiek onderwijs als volgt: ‘Katholieke scholen vormen in de eerste plaats de hele mens. De vorming staat altijd voorop. Bovendien ben je meer dan alleen een stel hersenen. Je bent een persoon, die betrokken is op anderen. Je ontwikkelt je als leerling tot een zelfstandige en verantwoordelijke burger, die kiest voor het goede.’

Frankemölle ergert zich aan de manier waarop politici als Geert Wilders en Thierry Baudet denken het christendom te verdedigen door hun zorgen te uiten over ‘de teloorgang van het christendom’. ‘Deze mensen weten in hun onkunde en negativisme niet waarover ze spreken en, nog erger, ze maken op een schandalige manier bewust misbruik van het christendom voor hun eigen politiek gewin. Het is juist tegen zulke politieke waanideeën, waartegen het katholiek onderwijs zich verzet. Dit soort anti-christelijke tendensen zijn geen dienst aan de samenleving, omdat zij diagonaal ingaan tegen de kern van ons handelen: liefde!’, aldus Frankemölle. Ook Dullemans vindt dat wij ons geen zorgen hoeven te maken over de christelijke scholen in Nederland. ‘Christelijk onderwijs hoeft niet verdedigd te worden, goede wijn behoeft geen krans, maar onderwijsvrijheid als grondrecht moet wel worden verdedigd. Grondrechten mogen niet worden verminderd of afgeschaft.’

We hoeven dus volgens Frankemölle en Dullemans niet bang te zijn dat katholiek en ander christelijk onderwijs binnenkort verdwijnt. Maar hoe zit het dan met de moslimleerlingen die christelijk onderwijs genieten? Is er een kans dat zij zich bekeren tot het christendom? Volgens Frankemölle is die kans heel klein. ‘Mij zijn geen gevallen bekend van niet-christelijke leerlingen, die na het bezoeken van katholieke scholen toetreden tot de Rooms-Katholieke Kerk. Evangelisatie en bekering spelen in het katholiek onderwijs geen enkele rol. Deze taak is weggelegd voor de parochies. Voor de parochies geldt als uitgangspunt, dat je getuigt van de levende Christus door te vieren, te verkondigen en door de werken van barmhartigheid te doen, maar niet anderen probeert te overtuigen. Die taak is voorbehouden aan Onze Lieve Heer zelf. Wij zaaien en God oogst!’

‘Ik ben een trotse Afghaan en een trotse Nederlander’

1
Zohra Moallemzadeh heeft het ondanks tegenslagen geschopt tot huisarts. Daarnaast heeft ze een studentenvereniging opgericht voor Afghaanse Nederlanders. De Kanttekening sprak haar over de Afghaanse gemeenschap in Nederland.

Nederland telt naar schatting ruim 40.000 mensen met een Afghaanse afkomst. Eén van hen is Zohra Moallemzadeh, 31 jaar uit Zoetermeer. Ze is huisarts, docent Klinisch Redeneren aan de Erasmus Universiteit en oprichter van Aria Students, een studentenvereniging voor studenten met een Afghaanse achtergrond. In 2008 werd ze uitgeroepen tot meest excellente student van Nederland, door de Echo Foundation, een landelijk kennis-, advies- en innovatiecentrum.

Op elfjarige leeftijd vluchtte Moallemzadeh samen met haar ouders, broers en zussen naar Nederland. De integratie liep goed en de Nederlandse taal had ze al snel onder controle. ‘Ik denk dat Afghanen redelijk vlot integreren. We weten dat als wij een toekomst willen opbouwen in Nederland, dat we moeten integreren.’ Toch voelde het soms ook alsof ze in twee werelden leefde. ‘Thuis was ik de Afghaanse Zohra en buiten de Nederlandse Zohra. In onze cultuur is het bijvoorbeeld onbeleefd als je iemand in de ogen aankijkt, terwijl dat in Nederland juist gewenst is. Als kind zijnde had ik daar moeite mee.’ Ook had ze het wel eens moeilijk op de arbeidsmarkt. ‘Ondanks het feit dat ik redelijk Nederlands sprak en goed mee kon, werd ik bij sollicitaties geweigerd. Zo heb ik ooit gesolliciteerd bij een callcenter. Bij de kennismaking zeiden ze dat mijn hoofddoek niet bij het werk paste.’ Daar werd ze wel eens moedeloos van. ‘Als je een andere afkomst hebt dan sta je met tien punten achter. Je wilt jezelf bewijzen. Hierdoor krijg je een drang naar perfectionisme.’

Al op vroege leeftijd wist ze dat ze arts wilde worden. ‘Ik heb een afkeer gekregen van alles wat een grens aangeeft. Arts zijn betekent dat je overal in de wereld kan werken. Daarnaast kan je je dienstbaar opstellen. Ik ben praktiserend moslima, dienstbaarheid is voor mijn geloof erg belangrijk.’ De weg naar huisarts ging niet zonder slag of stoot. ‘Op de lagere school had ik een hoge citoscore, toch kreeg ik een vmbo-advies van de juffrouw. Ik heb geprotesteerd en haar huilend gesmeekt of ik de havo mocht doen, maar ze dacht dat ik het niet kon.’

Toen de familie ging verhuizen van Leerdam naar Delft was er daar op school geen plek meer op het vmbo. Moallemzadeh werd tijdelijk op de havo geplaatst, maar wist binnen zes maanden door te stromen naar het gymnasium. ‘Mensen stonden ervan te kijken. Tegenwoordig is dat beeld voor een groot deel gekanteld. Wij Afghanen zijn erg gesteld op onze studie. Qua opleiding staan we op de tweede plaats van niet-westerse allochtonen. Ik denk dat dit komt omdat we dit gemist hebben in ons eigen land en we iets willen maken van onze toekomst.’

Op de Erasmus Universiteit viel het haar op dat er op de medische faculteit veel Afghaanse Nederlanders studeren. ‘Ik vond dat we daar iets mee moesten doen. Daarom heb ik samen met iemand anders Aria Students opgericht, een vereniging voor Afghaanse studenten. Er moest iemand zijn om die krachten te bundelen en om connecties te leggen.’ Daarnaast wilde ze ook iets voor Afghanistan doen. ‘Je kunt veel Afghanen bij elkaar brengen door te vragen of ze iets voor Afghanistan willen doen. Er worden veel initiatieven genomen. Dat is kenmerkend voor Afghanen. Zij gaan niet stilzitten.’

Het was een drukke studententijd voor Moallemzadeh, maar toch heeft ze daar geen spijt van. ‘Ik heb de beste tijd van mijn leven gehad en zoveel mogelijk plezier gemaakt. Afghanen zijn hele gezellige mensen. Als een club bij elkaar zit is er altijd muziek en eten bij.’ Toch was het ook hard werken met veel nevenactiviteiten en drie verschillende bijbaantjes. ‘Afghanen deinzen niet terug voor hard werken. We zijn erg gefocust op ons doel. Hierdoor kunnen we ook wel eens op de achtergrond raken, maar die rust koesteren we. We hebben heel veel jaren van onrust en oorlog meegemaakt.’ Toch zijn er ook andere kanten. Vanuit haar eigen ervaring kan ze hier iets over zeggen. ‘Toen ik de prijs van Echo Foundation had gewonnen, verwachtte ik positieve reacties. Tot mijn verbazing kwam ik toen misgunnende reacties tegen op Afghaanse fora. Bijvoorbeeld dat ik de prijs niet verdiende. Afghanen zijn erg gevoelig en temperamentvol. We kunnen opeens een uitbarsting van emoties hebben.’

Moallemzadeh ervaart het als een luxe om twee verschillende culturen te hebben. ‘Ik ben een trotse Nederlander, maar ook een trotse Afghaan.’ Ze probeert van allebei de culturen iets moois mee te nemen. ‘Ik ben erg tijdsbewust, dat is heel Nederlands. Ik ben erg gastvrij, dat is weer heel Afghaans.’ Zelf wil ze hier niet meer weg. ‘De afgelopen twee jaar heb ik grondig onderzocht in welke landen ik zou willen werken. Hoe meer ik op onderzoek uitging, hoe meer ik besefte dat ik in Nederland wil blijven.’ Ze denkt dat dit voor de meeste Afghanen geldt. ‘Ik denk dat 99 procent dankbaar is hier te mogen zijn en blij is hier te wonen. Al zijn er ook mensen die veel tegenslagen hebben gehad en daardoor een beetje ‘Nederland-moe’ zijn.’ Voor de toekomst verwacht ze een tweedeling onder Afghaanse Nederlanders. ‘Het zal een splitsing zijn tussen mensen die hun roots gaan loslaten en mensen die wat gematigder van beide culturen iets proberen te maken.’ Haar tip is: ‘Probeer een mooie mix te maken van beide culturen. Als ik niet vrij was geweest om een Afghaans-Nederlandse moslima te zijn, dan zouden mijn roots wankel zijn. Dan was ik zeker geen huisarts geworden.’

‘Mijn vader wilde een onafhankelijke dochter’

0
Souad el-Hamdaoui is al acht jaar directeur van de Rotterdamse Euromast. Daarnaast is zij actief op maatschappelijk gebied en slaat zij haar vleugels uit in het imperium van Jamie Oliver. De Kanttekening sprak haar over hoe zij uitgroeide tot een succesvolle ondernemer.

‘Ik werd niet meteen een Rotterdammer hoor!’, waarschuwt Souad el-Hamdaoui (38). Ze kwam naar Rotterdam om Bedrijfskunde te studeren. Haar vader was op bepaalde punten zeer vooruitstrevend, hij wilde niet alleen graag dat zijn dochters onafhankelijk werden, maar hij begreep ook dat daarvoor offers moesten worden gebracht, vertelt zij. Daarom gaf hij zijn jongste kind Souad toestemming in Rotterdam op kamers te gaan wonen. ‘Het was onuitvoerbaar elke dag met het openbaar vervoer heen en weer te reizen, dus er was geen andere oplossing. Epe bestaat uit vijf dorpen, die toentertijd bij elkaar ongeveer tienduizend inwoners telde. Ineens woonde ik in de grote stad Rotterdam. De eerste avond hing ik huilend aan de telefoon. Ik wilde naar huis! Mijn vader zei dat dit niet ging, maar hij vroeg wel aan mijn zusjes of ze naar Rotterdam konden gaan om mijn kamer wat gezelliger te maken. Dat hielp een beetje. In het begin ging ik ieder weekend naar huis, ook voor mijn bijbaantje. Ik bleef zo lang mogelijk in Epe en zo kort mogelijk in Rotterdam. Na een half jaar kwam de ommezwaai. Ik zocht hier een bijbaan en werd langzaam verliefd op deze stad. Tijdens mijn studie werkte ik in het restaurant van de Euromast. Na mijn afstuderen vroeg de toenmalige directeur wat ik nu ging doen. Dat was simpel: een grote mensenbaan zoeken in de grotemensenwereld. Er kon me niets worden beloofd, maar er werd me gevraagd nog even te blijven. Ik werd manager eten en drinken, later operationeel manager en uiteindelijk directeur van de Euromast. Dat was zo’n tweeënhalf jaar nadat ik op verzoek was gebleven. Als ik in het begin zei dat ik bij de Euromast werkte, kreeg ik de vraag of ik van Sales of Marketing was. Ik was 29 jaar toen ik directeur werd, wat redelijk jong is. Inmiddels zijn mensen er ook aan gewend.’

Maatschappelijke inzet
Hamdaoui’s bekendheid als het gezicht van de Euromast heeft er ook toe geleid dat ze gevraagd werd voor allerlei andere zaken. Ze is lid van de Raad van Toezicht van de Bibliotheek Rotterdam, secretaris van het bestuur van Ronald McDonald Huis Sophia Rotterdam en betrokken bij de Stichting Foundation Touzani. Ze heeft nog meer vrijwilligerswerk gedaan, maar dat is wat minder geworden door de komst van haar kinderen Sara (3) en Noah (1). ‘Ik wil een bijdrage leveren aan de plek waar ik woon, werk en leef, ook omdat ik iets wil terugdoen. Dat hoeft niet altijd commercieel te zijn. Mijn acht broers en zussen en ik zijn thuis altijd gestimuleerd om het uiterste uit onszelf te halen. Mijn vader kwam hier als gastarbeider. Hij heeft zijn gezin naar Nederland gehaald omdat hier meer mogelijkheden zijn. We danken veel aan zijn gedrevenheid.’ Haar vader gaf haar dochters alle ruimte om zich te ontwikkelen. ‘Dat mijn zusje en ik op kamers mochten wonen in Leiden en Rotterdam neemt overigens niet weg dat hij zeer gelovig is.’

Had de toestemming van haar vader ook echt te maken met haar serieuze gedrag? Ze ging écht naar Rotterdam om te studeren. Het is even stil. ‘Daar heb ik nooit over nagedacht.’ Ze komt uit een hecht gezin. Diezelfde sfeer probeert ze te creëren op haar twee werkplekken. Ze is ook mede-eigenaar van het Italian Food Concepts Netherlands Holding B.V. het bedrijf van de bekende chefkok Jamie Oliver. ‘Het eerste filiaal is geopend in de Rotterdamse Markthal en we zijn nu bezig met een zaak in het Sijthoff Gebouw in hartje Den Haag. Ik vind het belangrijk dat mijn werknemers zich vrij voelen. Ik moedig werknemers wel eens aan om hun vleugels uit te slaan. Dat doen ze, maar ze komen na een tijd vaak toch weer terug!’

‘Leren verloopt via de moedertaal, dát is de springplank’

0
De PO-Raad adviseert basisscholen de moedertaal van leerlingen niet te negeren, maar juist te benutten. De Kanttekening besprak de kwestie met taalexperts. “Als je woordenschat in je moedertaal groot is, dan helpt dat bij de woordenschat in je nieuwe taal.”

Gebruik de moedertaal bij het onderwijs op de basisschool. Dat is de belangrijkste aanbeveling uit boekje Ruimte voor nieuwe talenten van de PO-Raad, de vereniging van schoolbesturen in het primair onderwijs. In het boekje, dat onlangs is verstuurd naar alle basisscholen, wordt rigoureus afgeweken van de koers van de afgelopen twintig jaar. Tot nu toe vond men dat de moedertaal in het onderwijs de integratie van kinderen met een migratieachtergrond in de weg staat. Onder kinderen met een migratieachtergrond wordt dan verstaan: kinderen die recentelijk vanuit een niet Nederlandstalig migratieland naar Nederland zijn verhuisd.

Maaike Hajer, auteur en lector taaldidactiek aan de Hogeschool van Utrecht, stelt dat verschillende factoren bijdragen aan het snel aanleren van een nieuwe taal. Eén daarvan is het gebruiken van de moedertaal als brug naar de Nederlandse taal. Dat geldt niet alleen voor de eerste fase, maar ook later op de basisschool als het kind zich op al goed verstaanbaar kan maken. “Ook als je dagelijkse communicatie op school in het Nederlands al goed verloopt, is het nog niet gezegd dat alle vakken volledig in het Nederlands kunnen. Het leren van kinderen verloopt via de moedertaal, dát is de springplank”, aldus Hajer.

De PO-Raad komt met aanbevelingen aan basisscholen om de veeltaligheid niet te negeren, zoals tot nu toe vaak wordt gedaan, maar juist te benutten. Bij het leren van het Nederlandse alfabet en andere vakken, worden leerkrachten aangemoedigd om bijvoorbeeld vertaalapps te gebruiken of Google Translate. Zo kunnen jonge kinderen prentenboeken die worden voorgelezen beter begrijpen als zij vooraf op internet de boeken in de moedertaal hebben gehoord en gezien. Ook wordt geadviseerd om in het beeld- en tekstmateriaal dat de klas gebruikt de taal- en cultuurdiversiteit van de leerlingen te laten terugkomen.

Elma Blom, linguïst en universitair hoofddocent orthopedagogiek aan de Universiteit Utrecht, is blij met de aanbevelingen van de PO-Raad. “Kinderen die nieuw in Nederland zijn en de taal niet of nauwelijks beheersen, moeten én een nieuwe taal leren én schoolvakken leren. Zeker in het begin kan ondersteuning in de moedertaal hen helpen de schoolstof in zich op te nemen”, zegt Blom. “Kinderen met een migratieachtergrond komen de thuistaal niet tegen in het onderwijs. Dat kan verklaren waarom sommige kinderen wat achterblijven op school. Je negeert daarmee een belangrijk deel van dat specifieke kind, de identiteit, maar maakt ook geen gebruik van kennis die het kind heeft. Kennis waarmee je iets kunt doen. Als je woordenschat in je moedertaal groot is, dan helpt dat bij de woordenschat in je nieuwe taal. Ook het aanbieden van de schoolstof in de moedertaal, naast het Nederlands, kan kinderen helpen om verbanden te leggen met opgedane kennis in het land van herkomst.” Volgens de linguïst is het wel lastig om de verschillende moedertalen een plekje te geven in het onderwijs. Een doorsnee leraar heeft geen kennis van al die verschillende talen. “Het vraagt meer van het onderwijs, van andere docenten. Misschien kunnen zelfs ouders een rol spelen in de klas.”

Creëer je daarmee geen achterstandsscholen? Blom: “Dat hangt af van hoe je het organiseert, je kunt kinderen met een vergelijkbare achtergrond bij elkaar zetten maar je kunt ook mixen. Hoe is niet zo eenvoudig, daar moet over nagedacht worden. Je moet geen situatie creëren waarin groepen kinderen zich kunnen afsluiten door een taal te spreken die de andere kinderen niet begrijpen. Bij scholen die daar meer ervaring mee hebben, zie je bijvoorbeeld dat de schooltaal wel Nederlands is, maar dat er ook momenten zijn waarop kinderen met dezelfde moedertaal in groepjes samenwerken en daarbij hun moedertaal mogen gebruiken.”

Susan Delsing, NT2-docente voor nieuwkomerskinderen, gebruikt tijdens de lessen bewust alleen de Nederlandse taal. “De kinderen komen vaak helemaal blanco qua taal in de klas. Zij leren door met die taal bezig te zijn. Door herhaling en door Nederlands te spreken, krijgen zij de taal onder de knie. Dan werkt een andere taal niet ondersteunend. Onderling gebeurt dat natuurlijk wel, als kinderen die het snel oppikken het uitleggen aan klasgenootjes die wat langzamer zijn.” Het enige hulpmiddel dat zij tijdens de lessen inzet zijn ouderwetse woordenboeken. “Vluchtelingenkinderen komen veel uit Syrië, Irak, Afghanistan en Eritrea. Voor deze kinderen zijn er woordenboeken. Alleen een Nederlands-Dari lexicon, de taal die wordt gesproken in Afghanistan, kan ik nergens vinden. Dat is een probleem. We proberen ze daarom te koppelen aan Afghaanse kinderen die al langer hier wonen.” Daar kan Delsing zich wel vinden in het advies van de PO-Raad, dat de moedertaal niet wordt genegeerd maar een plekje krijgt op school. “Op de scholen waar kinderen met een migratieachtergrond zitten, zouden docenten en vertrouwenspersonen moeten rondlopen die de taal van die kinderen spreken. Niet om de taal te leren maar om de communicatie beter te laten verlopen”, zegt Delsing. “De kinderen zullen zich daardoor veiliger voelen. Soms gebeuren er dingen in de klas, een ruzie tussen leerlingen die je niet kunt sussen, omdat je niet snapt wat er aan de hand is. Of een leerling die ergens mee zit, maar met wie je niet kunt praten. Dan is het fijn als er iemand is die kan tolken.”

‘Zuid-Afrika leert ons ootmoedig te zijn’

0
‘Driehonderd jaar geleden begon onder Nederlands beheer een experiment met de multiculturele samenleving’, zegt Hans Goedkoop over de aanwezigheid van de Nederlanders in Zuid-Afrika.

De Nederlandse publieke omroep NTR en het Rijksmuseum besteden drie maanden lang aandacht aan de rol van Nederland in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. Het Rijksmuseum doet dat met een tentoonstelling die te bezoeken is tot 21 mei. Historicus en presentator Hans Goedkoop presenteerde de afgelopen weken bij de NTR de zevendelige serie Goede hoop.

Waarom voelden jullie de behoefte een serie te maken over Zuid-Afrika?
‘Het idee kwam van Martine Gosselink van het Rijksmuseum. Ze benadrukte dat het Rijksmuseum de taak heeft om naast de heldenverhalen ook de rafelranden van de Nederlandse geschiedenis onder de aandacht te brengen. Daarna werd de samenwerking met NTR beklonken. Ik kom van moederskant uit een koloniale familie, mijn opa werd geboren in Nederlands-Indië. Ik ken de koloniale blik die het koloniale leven als mooi, goed en rechtvaardig voorspiegelt. Maar ik ben ook historicus en ik ken het anti-koloniale wereldbeeld dat wij tegenwoordig hebben. Ik zag dit initiatief van het Rijksmuseum als een gelegenheid om het veel onbekendere verhaal uit onze koloniale geschiedenis namelijk dat van Zuid-Afrika onder de aandacht te brengen.’

Wat zochten de eerste Nederlanders in Zuid-Afrika?
‘Aanvankelijk zochten ze een waterpost. Halverwege de reis naar Indië moest er vlees, water en groente ingeslagen worden. Maar omdat de lokale bevolking niet genoeg water, groente en vlees kon leveren werden er ook boeren en slaven naar toe gebracht. Zo ontstond er zonder dat men daar op uit was een kolonie.’

Jan van Riebeeck stond aan het hoofd van de kolonie, wat was hij voor man?
‘Hij was een ambtenaar van de VOC die in Indië dingen moet hebben gedaan die niet door de beugel konden. Hij is bestraft voor oneerbaar gedrag. Hij was uit op rehabilitatie, de VOC heeft toen gezegd ga jij maar naar die rotplek in Afrika. Het was een heel lastige plek want er was niks. Er was wel een inheemse bevolking maar die hadden geen steden, dorpen of wegen. Ze trokken door de savannes.’

Hoe verliep het contact met de inheemse bevolking?
‘Van Riebeeck heeft een logboek bijgehouden. Als je dat leest dan zie je dat hij in het begin geïnteresseerd was in de lokale bevolking. Zo schrijft hij op een gegeven moment over de hoofdmannen die een dierenvel droegen ‘het zijn net praalhanzen’. Een ironisch woord voor regenten in de zeventiende eeuw, die met een cape stonden te pronken.’

Doordat er een gebrek was aan blanke vrouwen ontstonden er relaties tussen zwarten en blanken. Hoe ging dat in zijn werk, promoveerden vrouwen tot volwaardige echtgenoten?
‘Witte mannen kregen relaties met de lokale bevolking, die per definitie geen slaaf waren want de VOC verordende dat zij niet tot slaaf gemaakt mochten worden. De Nederlanders moesten hen te vriend houden, vanwege de handel. Witte mannen kregen ook relaties met slavinnen, die vooral uit Azië werden geïmporteerd. Ze kwamen uit landen als Pakistan, Maleisië en Indonesië. In die tijd was het ook betrekkelijk gewoon dat je een slaaf kon vrijkopen. Als je als slaaf was vrijgekocht dan was je ook gelijk gelijkwaardig aan wie dan ook. De VOC had boeren nodig en zo’n vrijgekochte slaaf kreeg daarom vaak een boerderij. Die ex-slaaf was dan een boer zoals alle andere. Ook vrijgemaakte slavinnen konden hoog stijgen door te trouwen. Een mooi voorbeeld is het verhaal van een dochter van een slavin die met een hooggeplaatste Nederlander trouwde en daardoor het enorme landgoed Groot Constantia in haar bezit kreeg.’

Was het dan geen schande dat een blanke man met een zwarte vrouw trouwde?
‘Het verdiende misschien geen aanbeveling, want een huwelijk was een zakelijke overeenkomst, je trouwde vaak zo hoog mogelijk en dat betekende zo wit mogelijk, maar racisme is een veel later verschijnsel, dat is pas in de negentiende eeuw groot geworden. Slavernij was voor die tijd een vanzelfsprekendheid maar werd niet per definitie gekoppeld aan ras.’

Toen de VOC failliet ging namen de Britten het gezag in Zuid-Afrika over. De in Zuid-Afrika geboren Nederlanders trokken het binnenland in uit angst om hun slaven en cultuur te verliezen, nadat de Britten de slavenhandel afschaften. Daarbij werden vele Zoeloes en andere volkeren verjaagd en vermoord. Waarom waren ze zo volhardend om in het land te blijven?
‘Dat is iets wat witte Afrikanen nu nog vaak horen van Europeanen, wat doe jij in Afrika, jij hoort hier toch helemaal niet? Maar als je ouders, je grootouders en zelfs je overgrootouders geboren zijn in Afrika, hoe kan je dan in alle ernst beweren dat je niet in Afrika thuishoort? Toen de VOC failliet ging zaten de Afrikaners van Nederlandse komaf gevangen tussen twee culturen. In Nederland werden deze mensen in de achttiende eeuw niet meer beschouwd als echte Nederlanders. Ze vonden de Afrikaners maar een ruw volk met hun bedenkelijke moraal, ze waren weliswaar christelijk maar krankzinnig streng en vermengd met heidens geloof. Bovendien vond men het Nederlands dat de Afrikaners spraken niet om aan te horen. De Afrikaners van Nederlandse komaf hadden hun eigen cultuur ontwikkeld en die wilden ze koste wat kost behouden.’

Twee eeuwen later is de interesse vanuit Nederland voor de Afrikaners weer helemaal terug. Eind negentiende eeuw en begin vorige eeuw eeuw emigreerden duizenden Nederlanders naar Zuid-Afrika. Wat dreef hen?
‘In de binnenlanden ontdekten de Afrikaners goud en diamanten. De Britten wilden daar ook van mee profiteren waarop de Afrikaners de oorlog verklaarden aan het Britse rijk. De Boerenoorlogen tussen 1880 en 1902 vonden Nederlanders geweldig. Het Britse rijk was de imperialistische grootmacht van de negentiende eeuw. Puur uit afkeer voor de Britten groeide het nationalistisch sentiment bij veel Nederlanders. Ineens werden de Afrikaners als ‘stamverwanten’ beschouwd. Begin twintigste eeuw zie je overal in Europa het nationalisme de kop op steken. Nationale identiteit werd opnieuw gedefinieerd. Zuid-Afrika werd beschouwd als ‘volksverwant’ van Nederland en daarom aantrekkelijk om naar toe te emigreren.’

Ook Hendrik Verwoerd ging toen naar Zuid-Afrika, hij wordt gezien als de belangrijkste vormgever van de Apartheid. Hij was zo sterk voor rassenscheiding dat hij geen zwart personeel duldde. In hoeverre speelde zijn Nederlandse achtergrond een rol bij de totstandkoming van zijn ideeën?
‘De apartheid is voor een deel met goede bedoelingen ontstaan. De gedachte van Verwoerd was dat de blanke christenen een andere achtergrond en een andere cultuur hebben dan zwarten. Zwarten hebben ook recht op hun eigen wereld dus vond hij dat ze gescheiden moesten leven. Ze krijgen hun eigen lap grond en die mogen ze zelf voor een deel gaan besturen, zwarten kunnen daar minister en ambtenaar worden. En dan kunnen zij hun wereld scheppen en wij de onze. Als wij blanken onze eigen wereld scheppen dan moeten we niet die zwarten als onze bedienden hebben. Dat was een principekwestie. In Nederland hadden heel veel Nederlanders sympathie voor dat idee. Na de Tweede Wereldoorlog bleef de heersende gedachte dat de koloniën ooit zelfstandig moesten worden en dat wij ze moesten leiden naar die zelfstandigheid. Dat duurde tot ongeveer de jaren zeventig toen er overal anti-apartheid stemmen opkwamen in Nederland.’

Hoe is het nu gesteld met de rassenscheiding in Zuid-Afrika?
‘In de politiek is de apartheid verdwenen, maar in de economie en in de hoofden van de mensen bestaat het nog. Kleur speelt nog steeds een grote rol. In Zuid- Afrika is het bijvoorbeeld geen taboe om onderscheid te maken, dat gebeurt in Zuid-Afrika heel openlijk zonder gêne, heel anders dan in Nederland waar we de neiging hebben om te doen alsof racisme niet bestaat. In Zuid-Afrika kan een zwarte man zeggen dat hij blanke mensen haat en tegelijkertijd goed contact onderhouden met blanken. In Nederland krijgen Turkse en Marokkaanse Nederlanders moeilijker een stage, maar het is een taboe om te zeggen dat dat komt door hun etniciteit.’

Naast Nelson Mandela heeft ook president Willem de Klerk de Nobelprijs voor de Vrede gekregen, omdat beiden zich ingezet hebben voor het beëindigen van de Apartheid. Toch kreeg Mandela de heldenstatus en De Klerk niet. Na De Klerk is er geen blanke president meer geweest in het land, is de machtsbalans doorgeslagen naar de andere kant?
‘De overheid voert een positief discriminatiebeleid, wat wil zeggen dat niet-blanken voorrang krijgen in overheidsfuncties. Ik heb een blanke universiteitsmedewerker gesproken die haar baan kwijtgeraakt is. Die baan wordt gegeven aan iemand met een donkere huid, die hoogstwaarschijnlijk veel minder gekwalificeerd is. Deze vrouw die als anti-apartheid-activiste gestreden heeft voor de rechten van zwarten is dan ook nog eens zo nobel om te zeggen ‘ik voel hun recht, ik begrijp het, het is alleen hard als het jezelf betreft’. Die discriminatie bestaat, maar witte privileges bestaan ook nog steeds heel erg. We zijn bij een zoon van Verwoerd op bezoek geweest, die zegt dan ‘mijn vader heeft het goed gezien als je die zwarten een beetje macht geeft dan willen ze alles.’ En die man woont in Stellenbosch in een grote villa met gemaaid gras in een hele rijke buurt en zijn buren zijn allemaal blank, waardoor je denkt wat hebben de zwarten dan afgepakt, hoeveel zwarten wonen er zoals jij? Maar dat bedreigde gevoel zit heel diep. De blanken hebben voor een deel hun macht af moeten staan, maar je kan niet zeggen dat de rollen helemaal omgedraaid zijn. Ze hebben door de eeuwen heen zo’n onwaarschijnlijke voorsprong opgebouwd dat ze nog steeds een voorsprong hebben.’

De Nederlandse identiteit zou onder druk staan. Aan de andere kant zijn er steeds meer mensen die racisme en het slavernijverleden als het grootse probleem van Nederland zien. De politieke partijen Denk en Artikel 1 wijzen daarop. Draagt de aandacht voor de geschiedenis en de huidige situatie van Zuid-Afrika bij aan deze discussie?
‘Ik hoop van wel. Er zijn in ieder geval duidelijke parallellen te trekken met Zuid-Afrika. In Nederland zijn we stukje bij beetje bezig een multiculturele samenleving te worden. Van Balkenende mocht je dat niet zeggen, maar je ziet het gebeuren. De partij Denk is de eerste Nederlandse politieke partij op etnische grondslag. Dat is nieuw en dit is nog maar het begin. Hierover ontstaat toenemende paniek. Wat eigenlijk niemand meer weet: driehonderd jaar geleden begon onder Nederlands beheer een experiment met de multiculturele samenleving. Een scheikundig lokaal waar eeuwenlang experimenten gedaan zijn tussen etnische en religieuze groepen. Als je die geschiedenis onder ogen krijgt denk je niet: zo moeten wij het ook doen. Maar Zuid-Afrika laat wel zien dat het worden van een multiculturele samenleving een proces van eeuwen is.’

Is dat ook niet het grootste probleem, dat je partijen op etnische grondslag krijgt, zoals Denk, zoals je ook zwarte en witte politieke partijen hebt in Zuid-Afrika?
‘Ja, maar in Zuid-Afrika zie je ook steeds meer mengvormen. Het ANC verliest stap voor stap de macht. De belangrijkste steden Johannesburg, Pretoria en Kaapstad zijn in handen van de liberale partij Democratische Alliantie. Dat was onder de apartheid een witte partij maar is nu steeds meer gemixt. In Zuid- Afrika is het enorm tot mij doorgedrongen hoe moeilijk een multiculturele samenleving is. Het levert enorm veel spanningen op en daar zullen wij ook in Nederland in toenemende mate mee te maken krijgen. Wat ik probeer is om daar realistisch over te zijn, we zijn decennialang veel te optimistisch geweest, het idee dat nieuwkomers vanzelf zien dat onze samenleving geweldig is en zich moeiteloos aanpassen is ontzettend naïef. In Zuid-Afrika ben ik ervan doordrongen geraakt dat twee dingen je altijd gelijk opvallen in een multiculturele samenleving namelijk: kleding – stand en klasse – en huidskleur. Dat zit in je systeem nog voordat je het begin van een gedachte over iemand hebt. Je kan desondanks proberen een individu te zien maar dat vereist een voortdurende inspanning en zelfbeheersing.’

Nederlanders met een achtergrond in de voormalige koloniën roeren zich steeds vaker. Zo zijn er Surinaamse Nederlanders die herstelbetalingen eisen van de staat. Vindt u het terecht dat blanke Nederlanders op hun geschiedenis worden aangesproken ook al is het lang geleden?
‘Ik voel me niet schuldig, ik ga ook geen excuses aanbieden, omdat ik persoonlijk geen aandeel heb in de verovering van de koloniën. Ik heb begrip voor de woede van de Surinaamse Nederlanders. Er is elk jaar weer gedoe over het slavernijverleden en het slavernijmonument, soms denk je: houdt het dan nooit op? Maar mensen gebruiken de geschiedenis om hun identiteit mee vorm te geven. Dat zal voorlopig niet ophouden.’

Is niet van beide kanten het probleem dat mensen de geschiedenis volledig verweven met hun identiteit?
‘De identiteitspolitiek van de één roept die van de ander op. Dus als de één iets claimt gaat de ander ook iets claimen. Wat zou het mooi zijn als we terug konden naar de zeventiende en achttiende-eeuwse openheid, maar dat lukt ons helemaal niet meer. We stonden te juichen in Europa toen Mandela de macht kreeg, nu zie je dat mensen in Europa veel huiveriger zijn omdat ze merken dat ook in Europa de witte meerderheid de macht moet gaan delen. Dat alleen al leidt tot een enorme backlash. In Amerika zie je dat het witte superioriteitsdenken helemaal weer terug is van weggeweest. Een ander voorbeeld uit ons eigen land is hoe De Telegraaf berichtte over de protesten bij het Turkse consulaat op 11 maart. Te zien was een foto waarbij een politieagent een man op de grond drukte, met daarboven de titel ‘wij zijn hier de baas’. Volgens mij was zo’n kop ondenkbaar een paar jaar geleden.’

Kan hetzelfde gezegd worden van het plan van CDA-leider Sybrand Buma die onlangs voorstelde het volkslied te zingen op scholen?
‘Dat is natuurlijk ook identiteitspolitiek. We gaan het vaderland niet redden door allemaal het Wilhelmus te zingen. Dat slaat echt als een tang op een varken. Nee, dan is thee drinken echt beter! Zuid-Afrika is geen perfect voorbeeld maar op één punt zijn ze verder dan ons, dat is dat ze ondanks de enorme moeilijkheden heel veel contact zoeken met elkaar. Ze zeggen hardop wat ze van elkaar denken. Ze zeggen niet ‘minder, minder, minder’. Omdat iedereen accepteert dat iedereen inwoner is van Zuid-Afrika. Ze roepen niet dat de andere groep het land moet verlaten. De keuze is simpel: of je wordt een multiculturele samenleving of het wordt een bloedbad. In Zuid-Afrika kiezen ze voor de multiculturele samenleving. Als oude koloniale macht zou je daar ootmoedig over moeten zijn. Dat een kolonie die we nooit gewild hebben iets gebracht heeft waar we nu iets van kunnen leren.’